direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Archipelbuurt e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Archipelbuurt e.o. op:

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan Archipelbuurt-Willemspark II is vastgesteld op 11 januari 1982.
  • b. Het Rijksbeschermd stadsgezicht Archipelbuurt/Willemspark II maakt deel uit van het plangebied. Ingevolge artikel 14 van de Monumentenverordening van Den Haag moeten de stedenbouwkundige, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht worden vastgelegd in een beschermend bestemmingsplan. Met het bestemmingsplan voldoet de gemeente wederom aan deze verplichting.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. is hoofdzakelijk het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur en een actueel juridisch-planologisch kader te bieden. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van het plangebied op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de wijk enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is, voor het beheer ervan in de toekomst.

Het plangebied behoort tot het Rijksbeschermd stadsgezicht Archipelbuurt/Willemspark II. Ter bescherming van het Rijksbeschermd stadsgezicht dient in overeenstemming met artikel 36 van de Monumentenwet 1988 voor het gebied een bestemmingsplan te worden vastgesteld dat - in de zin van de monumentenwet - voldoende beschermend is. Doel van de aanwijzing is de ruimtelijke en architectonische kwaliteit en structuur van het gebied die samenhangt met de oorspronkelijke ontwikkeling te onderkennen en deze aan te merken als een zwaarwegend belang bij het verdere beheer of de ontwikkeling van het gebied. Het plan biedt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, een verdere uitwerking van de protectie van het Rijksbeschermd stadsgezicht.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied, waar het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. betrekking op heeft, wordt in het noorden begrensd door de Scheveningse Bosjes, de Ary van der Spuyweg/Kerkhoflaan en de rand van de Algemene Begraafplaats, in het oosten door de Koninginnegracht, in het zuiden door de Mauritskade/Dr. Kuyperstraat, de Schelpkade, Nassauplein, Burgemeester Patijnlaan, Alexanderplein en in het westen door de Scheveningseweg.

Er is gekozen voor een duidelijke begrenzing, welke op een logische wijze aansluit bij aangrenzende bestemmingsplannen en de recent vastgestelde beheersverordening Willempark e.o..

Onderstaande kaart bevat een weergave van de ligging van het plangebied in de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. vervangt met name het bestemmingsplan Archipelbuurt/Willemspark II, vastgesteld op 11 januari 1982.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0002.png"

kaart 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.
  • c. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.
  • d. Bestemmingsplan Parapluherziening Dakopbouwen, vastgesteld bij raadsbesluit, d.d. 22 april 1999 (rb 91), goedkeuringsbesluit Gedeputeerde Staten 07 juli 1999.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Archipelbuurt e.o. aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het beschermde stadsgezicht bestaat uit twee gedeelten: Archipelbuurt en een deel van Willemspark (II). De gebieden zijn samen aangewezen omdat zij destijds reeds onderdeel waren van een bestemmingsplan.

2.2.1 Willemspark II

Tot het tweede kwart van de 19de eeuw was de uit 1770 daterende -en inmiddels gesloopte- Frederikskazerne het enige bouwwerk van betekenis in dit gebied. De kazerne stond langs de in het verlengde van de Denneweg gelegen Frederikstraat, voor 1843 eveneens Denneweg geheten. De ruime groengebieden aan weerszijden van het "hofje Javalaantje" (Javastraat 99 t/m 161) kunnen in verband gebracht worden met de vroegere militaire functie op deze locatie.

Een belangrijke ontwikkeling was voorts het doortrekken van het water van de Prinsessegracht richting Scheveningen, waarmee in 1830 een begin werd gemaakt. De verdere aanleg van Willemspark II kwam grotendeels tussen 1870 en 1900 tot stand. Deze aanleg vloeide niet, zoals bij Willemspark I, voort uit een door het gemeentebestuur in een keer ontworpen stadsuitbreiding maar was het gevolg van initiatieven van particuliere (bouw)grondmaatschappijen. Niet een formele geplande uitleg maar de toen bestaande verkaveling van slootjes en wegen bepalen het beloop van het huidige rechthoekige stratenpatroon.

De Koninginnegracht en ook een deel van de Javastraat heeft veel van zijn oorspronkelijke woonfunctie moeten afstaan ten behoeve van kantoren en winkels.

De Frederikstraat kent veel winkels en horecagelegenheden en functioneert daarmee in het verlengde van de Denneweg. De uit 1770 daterende Frederikskazerne is in 1969 gesloopt, waarna op deze locatie flats en winkels zijn gerealiseerd.

Langs de Koninginnegracht is tussen de nummers 15 en 25 de laat-19de-eeuwse bebouwing grotendeels vervangen door kantoren, die qua parcelering en gevelritmiek een afwijkend beeld te zien geven.

2.2.2 Archipelbuurt

Tegelijkertijd met Willemspark II ontstond de Archipelbuurt. De Archipelbuurt behoort tot de eerste grootschalige 19de-eeuwse stadsuitbreidingen buiten de 17de-eeuwse singelomgrachting van Den Haag. Het stratenpatroon is tussen 1869 en 1889 geleidelijk aangelegd. Slechts Willemspark I (1857-1863) en delen van de Stationswijk (1861) kwamen enige jaren eerder tot stand. Rond 1850 was het gebied van de latere Archipelbuurt nog landelijk van karakter. De ruimtelijke structuren die de vorm en grootte van de uitleg zouden bepalen waren reeds grotendeels aanwezig. De Israëlitische Begraafplaats langs de Scheveningseweg (ca. 1690), de Rooms-Katholieke Begraafplaats (ca. 1831) en de Algemene Begraafplaats (1830) langs de Kerkhoflaan belemmerden een verdere uitleg naar het westen en noorden. Aan de oostzijde wordt de wijk afgesloten door het Kanaal in het verlengde van de Prinsessegracht. De Javastraat is van oorsprong een oude landweg, die tot 1861 Laan van Schuddegeest werd genoemd.

Van belang voor de ontwikkeling van de buurt was tevens de aanwezigheid van de Alexanderkazerne (1841-1848) en het aan de overzijde van de huidige Burgemeester Patijnlaan gelegen grote exercitieterrein (nu Burgemeester De Monchyplein). Een groot deel van het voormalige exercitieterrein bleef na de bouw van het stadhuis onbebouwd.

De aanleg en exploitatie van de Archipelbuurt kwamen met uitzondering van het Prinsevinkenpark op de gebruikelijke laat-19de-eeuwse wijze tot stand, waarbij het ontbreken van een vooropgezette hoofdstructuur kenmerkend is. Particuliere beleggers (waaronder De Lint) of exploitatiemaatschappijen ("Duinweide" en "Suriname") verwierven een stuk grond waarop een stratenplan werd uitgezet, dat de te bebouwen kavels bepaalde. De commerciële uitgangspunten leidden tot een hoge bebouwingsdichtheid en de aanleg van een recht stratenpatroon, grotendeels gebaseerd op bestaande ruimtelijke structuurelementen als wegen en waterlopen.

De eerste straten die werden aangelegd waren de Balistraat en de Sumatrastraat (1869). Daarna werd het gebied westelijk van de Bankastraat van een stratenplan voorzien en vervolgens de overige gebieden tot aan de Koninginnegracht.

De aanleg van de straten ten noorden van de Laan Copes van Cattenburch maken een sterker geplande stedenbouwkundigen indruk dan ten zuiden hiervan, echter van een planmatige aanpak is geen sprake. Een uitzondering hierop vormt het in 1883 aangelegde Bankaplein met zijn fontein en de brede zichtassen van de Bankastraat, en de omhoog lopende Bankastraat en de Riouwstraat. De belangrijke straten, vele oorspronkelijk voorzien van bomen of plantsoenen, zijn breed aangelegd en bezitten monumentale bebouwing: de Laan Copes van Cattenburch, Burgemeester Patijnlaan, Burgemeester Van Karnebeeklaan, het Nassauplein, de Surinamestraat, Koninginnegracht, Riouwstraat, Scheveningseweg en Javastraat.

Waardevolle groenbeplanting is nog aanwezig in de Surinamestraat, aan het Nassauplein, in de Timorstraat en de Burgemeester Patijnlaan. De wijk kent tevens een groot aantal op binnenterreinen gelegen hofjes voor arbeiders en onderofficieren

In het noordwestelijk deel van de wijk heeft het Prinsevinkenpark een geheel afwijkende opzet en een eigen karakter, dat niet aansluit op de indeling in rechte straten. Het is in 1888 aangelegd naar ontwerp van de architect W.B. van Liefland als een villapark rond een ovaalvormig plein met een gebogen stratenpatroon. De invulling van het middendeel vond pas in de eerste decennia van de 20e eeuw plaats, en wel met deels vrijstaande, deels gekoppelde villabebouwing.

In de breed aangelegde straten met monumentale bebouwing en in het Prinsevinkenpark is de woonfunctie voor een groot deel vervangen door kantoren. De Javastraat, oorspronkelijk een specifieke woonstraat, is tussen het Nassauplein en de Koninginnegracht getransformeerd in een winkelstraat. In het lage deel van de Bankastraat was de winkelfunctie al vrij snel na de eeuwwisseling sterk toegenomen.

In een aantal straten zijn nog voor 1940 panden vervangen. Deze bebouwing is niet van bijzondere architectuurhistorische waarde. In schaal en opbouw passen zij evenwel goed in de omgeving (bv. Koninginnegracht 77-77b).

Bebouwing van na 1945 is op verscheidene plaatsen in de wijk aanwezig. In de Riouwstraat tussen Borneostraat en Bankaplein en op de locatie van het huidige kantoor van de Nationale Investeringsbank aan het Carnegieplein is door oorlogsgeweld in de Tweede Wereldoorlog de oorspronkelijke bebouwing vernietigd.

De naoorlogse woningen in de Riouwstraat/Borneostraat sluiten redelijk aan bij het oorspronkelijke bebouwingsbeeld, andere gebouwen zoals Bankastraat 131 en het kantoor van de Nationale Investeringsbank wijken af in schaal, vorm en materiaal van hun omgeving.

Grootschalige nieuwbouw bevindt zich ter plaatse van de in 1971 gesloopte Alexanderkazerne en het voormalige exercitieterrein. Op de plaats van de kazerne verrezen de woningcomplexen van de architecten Sj. Schamhart (Couperusduin, 1973) en C. Weeber (1982). Op het voormalig exercitieterrein ontstonden het inmiddels gesloopte stadhuiscomplex van J.B. Luthmann (1947-1953,ontwerp1935) en het hoofdbureau van politie van W.S. van den Erve (1954-1959). Met de bouw van het stadhuis is destijds een verbinding naar het Nassauplein gemaakt door de westelijke gevelwand van dit plein te doorbreken. In 1980 is na afbraak van een rij herenhuizen op de hoek van de Burgemeester Patijnlaan en de Burgemeester van Karnebeeklaan het politiebureau met een nieuwe vleugel uitgebreid.

In de jaren 1990-1991 is op de hoek van de Borneostraat en de Burgemeester Patijnlaan een bejaardentehuis naar ontwerp van R. Bofill verrezen. Op de plaats van het in 1995 gesloopte stadhuiscomplex kwam een woningbouwcomplex eveneens van R. Bofill.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Archipelbuurt e.o. aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Archipelbuurt e.o. is onderzoek verricht naar de cultuur historische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

Willemspark II:

De structuur van Willemspark II wordt in sterke mate bepaald door de Frederikstraat die als hoofdas noord-zuid door het midden van de wijk loopt, in aansluiting op de Denneweg. Deze laatste heeft in de oude binnenstad een historisch bepaalde kromming; de Frederikstraat daartegenover wordt gekenmerkt door zijn rechte loop. Deze loopt dood op de Javastraat die door zijn beloop en drukke verkeersfunktie geen makkelijke voortzetting geeft naar de aan de andere zijde gelegen Archipelbuurt.

Evenwijdig aan de Frederikstraat lopen aan de oostzijde de Koninginnegracht en aan de westzijde van de wijk de Schelpkade, zij het met een duidelijk ander karakter. De Koninginnegracht met het profiel aan de gracht met aan één zijde bebouwing of de Schelpkade met de structuur van de gedempte sloot achter de panden van de Nassaulaan. Ook de tussenliggende straten hebben hetzelfde orthogonale patroon, maar zijn in de structuur van de wijk ondergeschikt. Opvallend is het grote open binnenterrein tussen het nieuwe appartementencomplex aan de Frederikstraat en de huizen langs de Koninginnegracht.

Archipelbuurt

De structuur van de Archipelbuurt wordt bepaald door een rechthoekig stratenpatroon met enkele zeer lange straten in de oost/west richting en een aantal aanmerkelijk kortere straten in de noord/zuid richting. Bij de opzet van de wijk -als voorname woonwijk- werd de breedte van de straten afgestemd op de aard van de bebouwing. Arbeiders en kleine zelfstandigen vestigden zich in de talrijke hofjescomplexen. Deze veelal commercieel opgezette hofjes zijn tijdens de aanleg van de straten of later tussen de bestaande bebouwing (op achtererven) neergezet.

De breedste straten werden verfraaid met bomen en plantsoenen. In een aantal straten werden de bomen later gerooid om ruimte te maken voor het verkeer (Laan Copes van Cattenburch en delen Koninginnegracht). Daardoor verloren deze hoofdstraten een belangrijk deel van hun karakter en functie binnen de wijk en werden de oorspronkelijke structuur en samenhang van de wijk aangetast.

2.3.1.2 Beplanting

In het plangebied staan zowel op particulier terrein als in de openbare ruimte monumentale bomen. Deze monumentale bomen maken onderdeel uit van het cultureel erfgoed van de stad:

De bebouwing aan de Prinses Mariestraat; met hun tuinen aan het water van de Mauritskade zijn eveneens een waardevol groenelement, evenals de door muren afgesloten tuinen en een groenstrook langs de Schelpkade (voornamelijk gelegen in het naastgelegen plangebied, de beheersverordening Willempark e.o.).

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied maakt deel uit van het op 25 juli 1996 door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen rijksbeschermd stadsgezicht “ Archipelbuurt / Willemspark II", zoals is omschreven in de toelichting bij dit besluit om gebied aan te wijzen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988.

Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.

Binnen het beschermde gezicht zijn de belangen waarop de bescherming is gericht, niet overal gelijk van aard en gewicht. Dit blijkt ook uit de bij de toelichting gevoegde waarderingskaart (S9309), waarop de belangrijke bebouwing en de belangrijke groenstructuren en zichtassen in grote trekken is weergegeven.

De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt getypeerd:

Willemspark II heeft het karakter van een gemengde 19de eeuwse woonbuurt in verbinding met het historisch stadscentrum. De relatie met de binnenstad is ook een belangrijk gegeven in de belevingswaarde van de wijk. Het levendig beeld is gehandhaafd waarin ook de nieuwbouw een goede functionele toevoeging is geworden. Historisch Den Haag vindt vervolgens als het ware zijn uiterste "grens" in de Archipelbuurt aan de rand van de Scheveningse Bosjes en het begin van de Scheveningseweg.

Het profiel van de bebouwing met zijn karakteristieke architectuurbeeld in samenhang met de lange rechte straten is kenmerkend voor de 19de eeuwse wijze van stadsuitbreiding, met name de initiatieven van particuliere bouwgrond maatschappijen.

Het bebouwingsbeeld van aaneengesloten panden met gemiddeld drie lagen en een kap in de rooilijn langs rechte straten is grotendeels behouden gebleven. De wijk wordt tevens verrijkt door het bezit van een aantal architectuurhistorisch belangrijke panden.

Behalve de oorspronkelijke schaal, structuur en functie van de wijk is de strakke inrichting van de openbare ruimte een bestaande ruimtelijke kwaliteit.

De uitzonderingen op dit stedenbouwkundig patroon zoals het Prinsevinkenpark, Bankaplein, Surinamestraat, de hofjes, en de begraafplaatsen zorgen voor een boeiende afwisseling in beeldkwaliteit en onderbreken het strenge regime van de rechte straten.

Ondanks de grootschalige ingrepen in de 20e eeuw rondom de Burgemeester Patijnlaan heeft het grootste deel van de Archipelbuurt zijn eigen karakter sterk weten te handhaven.

Typerende en bijzondere kwaliteiten zijn:

  • het goed bewaarde laat-19de-eeuwse bebouwingsbeeld dat een vrijwel gaaf ensemble vormt in samenhang met het stedenbouwkundige patroon van rechte straten;
  • de lineaire ontwikkeling van de architectuurhistorisch waardevolle bebouwing langs de Koninginnegracht als voortzetting van de 18de-eeuwse gevelwand en omgrachting van de Prinsessegracht;
  • de opzet van rijke herenhuizen langs de randen en eenvoudige doorgaans lagere bebouwing binnen de wijk en hierdoor grote afwisseling in het bebouwingsbeeld van de wijk;
  • de lineaire ontwikkeling van de bebouwing aan de Frederikstraat als voortzetting van de Denneweg;
  • de ensemblewaarde van de huizen aan de Prinses Mariestraat;
  • de belangrijke situering van de achtergevels van de huizen aan Prinses Mariestraat met tuinen in relatie met het water van de Mauritskade;
  • de cultuur- en architectuurhistorische waarde en de bijzondere structuur en variatie van de door de wijk verspreid liggende hofjes;
  • de monumentale eclectische bebouwing in de gevelwanden van Laan Copes van Cattenburch, Burgemeester van Karnebeeklaan, de Riouwstraat, het Nassauplein, de Surinamestraat en de Javastraat;
  • de stedenbouwkundige opzet en villabebouwing van het Prinsevinkenpark;
  • de zicht-as over Nassauplein richting Bankaplein;
  • de stedenbouwkundige structuur, met bebouwing en fontein van het Bankaplein, in relatie met de "hoge" Bankastraat;
  • de door muren afgesloten tuinen en een groenstrook langs de Schelpkade.
  • de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de drie begraafplaatsen met de bijzondere dienstgebouwen en grafmonumenten;
  • de open structuur aan de rand van de wijk als overgang naar de Scheveningse Bosjes;
  • de groenaanleg in de Surinamestraat en aan het Nassauplein;
  • de stedenbouwkundig-historische waarde van het Kanaal.
2.3.1.4 Gebouwde monumenten

In het plangebied zijn de volgende rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988:

  • Bankaplein 3, 4, 5,
  • Bankastraat 100, 102, 104, 106, 108-108a, 110, 112-114, 116, 118-120, 122, 124, 126, 128, 130, 132,
  • Burgemeester van Karnebeeklaan 1, 6, 8, 10, 19,
  • Frederikstraat 2, 4, 8 - 10,
  • Kerkhoflaan ong.: Tolhek uit 1665, verschillende grenspalen,
  • Kerkhoflaan 10: op de R.K. begraafplaats: kapel, arcade, portgebouwen, hekwerken,
  • Kerkhoflaan 12: op de Algemene Begraafplaats: schijndodenhuis, wachthuisjes, grafmonumenten Bosboom-Toussaint, Ragay, van Oordt, von Gumnoes,
  • Koninginnegracht 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 39, 40, 48-48b, 49, 56, 57, 58, 61 (voorheen, thans bij 62 getrokken), 62, 63, 146,
  • Laan Copes van Cattenburch 123-125-127,
  • Malakkastraat 1-3 (Vredeskapel),
  • Mallemolen 75-77 (Hofje samen met Schuddegeest 40-196),
  • Prinses Mariestraat 2 t/m 6, 6 – 6 a/b,
  • Prinsevinkenpark 2, 13-14, 15, 42,
  • Riouwstraat 216,
  • Schelpstraat 5 t/m 43 (hofje Lamersstichting)
  • Scheveningseweg 21a, Timorstraat (de Joodse Begraafplaats met muur, beheerderswoning, metaarhuisje)
  • Schuddegeest 40-196 (hofje met Mallemolen 75-77),
  • Surinamestraat 2, 4, 6, 8, 26, 28, 42,

De volgende (complexen van) gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag:

  • Atjehstraat 33 t/m 123,
  • Bankastraat 7 t/m 81 (Alexanderhofje),
  • Burgemeester van Karnebeeklaan 3 t/m 3e, 5 t/m 5e, 7 t/m 7e, 9 t/m 9e, 11 t/m 11e, 12, 13-15, 14,
  • Celebesstraat 98,
  • Christinalaan 1 t/m 40
  • Frederikstraat 40, 42, 44, 46, 48, 50,
  • Javastraat 72 (hoekpand met Nassaulaan 62/76), Javastraat 99 t/m 161 (Hofje Javalaantje), 229 t/m 259 (Hofje van Oijen,
  • Kerkhoflaan 1- 2 t/m 2a, 3- 4, 5-6-7, 8 – 9, ong.:grenspaal 19e eeuw tegenover nr. 2,
  • Koninginnegracht 15 (hoekpand Dr. Kuyperstraat), 38, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 50, 51, 52, 53, 54, 55-55c, 59 (thans samen met nr. 58), 64, 65, 66, 67, 70,71, 72, 73 (hoekpand Laan Copes van Cattenburch 151), 74, 75-75a, 76-76a, 78, 79-79a, 81, 82, 83-83a, 84-85, 86. 87-87a, 88, 89, 90, 91-91a, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 99, 100 (voorheen, thans bij Riouwstraat 191), 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107 (hoekpand Riouwstraat 40), 108, 109, 110, 111-112, 113 t/m 115, 116, 117, 119 t/m119b, 132 t/m 134, 135, 136-136a, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144,
  • Laan Copes van Cattenburch 151 (hoekpand Koninginnegracht 73)
  • Malakkastraat 94 t/m 100 (Malakkahofje), 147,
  • Mallemolen 55 (0-63) (Hofje Mallemolen),
  • Nassauplein ong. (banken), 1, 1a, 1b, 2, 3, 4, 5, 11, 12, 13, 14, 15, 16 t/m 16h, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26 t/m 26d, 27 t/m 27d, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39-39a, 40-40a, 41, 52 t/m 60, 62 t/m 76 (Javastraat 72)
  • Paramaribostraat 23 t/m 141,
  • Prinsevinkenpark 6-7-8, 9–10, 11-12,
  • Riouwstraat 191 (samen met voorheen Koninginnegracht 100), (40 Hoekpand Koninginnegracht 107)
  • Schuddegeest 40-196 (Hofje samen met Mallemolen 75-77),
  • Scheveningseweg ong.: grenspaal 19e eeuw nabij Joodse Begraafplaats, 21 (voormalig tolhuis),
  • Surinamestraat 1 t/m1g, 3 t/m 3g, 5 t/m 5g, 7, 9, 10 t/m 10b, 11, 12, 13 t/m 13d, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 27, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 46 - 48, 50, 54, 56 - 58;

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

2.3.1.5 Karakteristieke gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn historische gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudens waardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij bouwvalligheid) kan sloop van deze gebouwen aan de orde zijn. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd en opgenomen in Bijlage 4 van de regels.

2.3.1.6 Straten en straatwanden

Bebouwingsbeeld Willemspark II:

Willemspark II kende een zeer gedifferentieerde bewoning, waardoor zowel monumentale herenhuizen als woningen voor de middenklasse en hofjescomplexen de wijk typeren. Het beeld wordt voornamelijk bepaald door aaneengesloten bebouwing van twee of drie lagen met kapverdieping.

Na de voormalige Frederikskazerne behoort de neoclassicistische gevelrij Koninginnegracht 26 t/m 35 van rond 1840 tot de vroegste bebouwing. Pas vanaf 1870 kwam de verdere uitleg van deze wijk tot ontwikkeling. Toen verrezen ook aan de Javastraat, Prinses Mariestraat, Dr. Kuyperstraat en het nog onbebouwde deel van de Koninginnegracht ruim opgezette herenhuizen, maar nu in eclectische stijl.

Een opvallend verschijnsel vormen de panden aan de even zijde van de Prinses Mariestraat, die met de achtergevels langs het water van de Mauritskade zijn gelegen. Vanwege de belangrijke situering is hier meer aandacht besteed aan de achtergevels dan in die tijd gebruikelijk was. Sommige gevels bezitten kroonlijsten met bewerkte consoles en geprofileerde vensteromlijstingen. Tegen de achterzijde van nr. 6 is in 1883 een pand in neorenaissance aangebouwd, dat de voorgevel aan de Prinses Mariestraat in rijkdom overtreft.

De overige bebouwing in de wijk is beduidend kleiner van schaal en minder rijk uitgevoerd dan in bovengenoemde straten. Het beneden- en bovenhuis is hier algemeen, terwijl ook de combinatie bedrijfsruimte met bovenwoning voorkomt.

Met name de Kerkstraat geeft een harmonisch beeld te zien van eenvoudige huizen.

De van oudsher belangrijke winkel- en bedrijfsfunctie van de Frederikstraat valt nog af te lezen uit het grote aantal bewaard gebleven laat-19de-eeuwse winkelpuien. Dit in tegenstelling tot de Javastraat waar vrijwel alle winkelpuien van latere datum zijn.

Dit wijkgedeelte telt vier 19de-eeuwse hofjescomplexen: Cantaloupenburg 4, Javastraat 229-255, Javastraat 99-161 en Schelpstraat 5-43. De twee eerstgenoemde hofjes zijn op binnenterreinen gelegen.

Bebouwingsbeeld Archipelbuurt

De Archipelbuurt is in de 19de eeuw opgezet als een woonwijk voor diverse sociale klassen. Woningen voor de middenklasse zijn te vinden in de smallere straten, terwijl langs de brede straten herenhuizen voor de hogere inkomensgroepen verrezen. Arbeiders en kleine zelfstandigen vestigden zich in de talrijke hofjescomplexen. Het hofje aan de Schuddegeest (1855-1856) dateert van voor de aanleg van de wijk en is een van de vroegste sociale woningcomplexen in ons land. De overige, veelal commercieel opgezette hofjes zijn tijdens de aanleg van de straten of later tussen de bestaande bebouwing (op achtererven) neergezet.

Particuliere ondernemers en exploitatiemaatschappijen namen het initiatief voor de bebouwing langs de reeds aangelegde of geprojecteerde straten.

Het bouwproces voltrok zich niet in één keer volgens één architectonisch ontwerp maar kende talloze particuliere bouwplannen, waarmee een straat gaandeweg werd volgebouwd.

Hierdoor werd binnen een straatwand een verscheidenheid aan ontwerpen, merendeels bestaande uit delen van twee of meer huizen achter een symmetrische gevel, gerealiseerd. Voor ieder ontwerp was meestal een andere aannemer of architect verantwoordelijk, zodat per straat uiteindelijk een groot aantal aannemers/architecten bij de bouw betrokken is geweest.

De wijk wordt met uitzondering van de open bebouwingsstructuur van het Prinsevinkenpark in hoofdzaak gekenmerkt door gesloten en halfopen bouwblokken. Hoekpanden zijn vaak voorzien van een speciaal accent (diagonaal/erker/torentje of een winkel op de begane grond). De huizen bezitten twee of drie bouwlagen (vier bouwlagen is uitzonderlijk) met kapverdiepingen. Souterrains komen incidenteel voor. De hoogte van de bouwlagen varieert. Deze bouwhoogten zijn ten aanzien van de eerste twee bouwlagen te onderscheiden in de volgende typen: hoog/hoog, hoog/laag, laag/hoog.

Stilistisch overheerst het late eclecticisme met aan de Renaissance, de Lodewijkstijlen, het Empire en het Neoclassicisme ontleende motieven. Langs de straten, die vanaf het midden van de jaren tachtig van de 19de eeuw zijn aangelegd gaat de neorenaissance het bebouwingsbeeld meer en meer overheersen. Kenmerkend is de afwisseling van schoon metselwerk en gepleisterde gevelonderdelen, alsmede de vaak rijke ornamentering van kozijnen en kroonlijsten. In het eclectische bebouwingsbeeld overheerst de rechte gevelbeëindiging terwijl de neo-renaissance veelal wisselende beëindigingen laat zien. Die versterken het schilderachtige karakter van deze bouwstijl.

Bebouwing met een monumentaal karakter is te vinden aan het Nassauplein, de Surinamestraat, de Riouwstraat, het Bankaplein, de Laan Copes van Cattenburch, de Burgemeester Patijnlaan en de Burgemeester Van Karnebeeklaan. Een bijzondere plaats neemt tevens de bebouwing langs de Koninginnegracht in. Deze kan als een lineaire ontwikkeling worden beschouwd in het verlengde van de in de 18de eeuw tot stand gekomen Prinsessegracht en doorloopt alle bouwstijlen tussen het eclecticisme en Berlagiaanse stijlkenmerken (het laatste huis Koninginnegracht 146 is een ontwerp van Berlage). Het oorspronkelijk karakter van de wijk als woonbuurt is aangetast en verdwenen in veel straten waar de kantoorfunctie in deze grote monumentale panden is gaan domineren. De laatste jaren is echter wel een licht herstel van de woonfunctie in veel panden waar te nemen

Reeksen woonhuizen die hun waarde ontlenen aan het ensemble treft men aan in de overige straten. In deze straten komen tevens bovenwoningen voor.

In de smalle straten zijn van oudsher winkels en kleinschalige bedrijven gehuisvest (bv. Sumatrastraat). In de wijk bevinden zich verder nog een kerkgebouw (Vredeskapel, Malakkastraat 1-3) en twee scholen (Atjehstraat 31 en Paramaribostraat 21 (gesloopt en vervangen door woningbouw). De naoorlogse Engelse Kerk aan de A.v.d.Spuyweg voegt zich ondanks zijn "modernere" architectuur moeiteloos in de structuur van de wijk.

Een ander doch eveneens monumentaal bebouwingsbeeld is te vinden in het Prinsevinkenpark. Hier bestaat de bebouwing uit villa's of in groepen van twee of drie gebouwde en door tuinen omgeven herenhuizen. De oudste bebouwing in neorenaissance is ontworpen door J.J. van Nieukerken (ca. 1890). De villa's op het middengedeelte zijn na 1910 gebouwd in een door de Um 1800-beweging beïnvloede stijl. Prinsevinkenpark 42 is in 1913 door Berlage ontworpen.

Openbare ruimte

Het karakter van de openbare ruimte is sterk beïnvloed door de 19e eeuwse aanleg. Behalve de oorspronkelijke schaal, structuur en functie van de wijk is de strakke inrichting van de openbare ruimte een bestaande ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke groenstructuren zijn de groenaanleg in de Surinamestraat en het Nassauplein en de landschappelijk waardevolle drie begraafplaatsen.

Van belang zijn ook de dwarsprofielen over de Koninginnegracht en het Kanaal en hun belendende kaden. Van betekenis zijn hier de relatie tussen de breedte van het water en de flankerende kaden, de soms gemetselde en soms groene kademuren en de indeling van de kaden in een met natuurstenen kasseien geplaveide strook langs het water, waarin bomen zijn gepland, een verkeersstrook, een trottoir en incidenteel een particuliere stoepenstrook direct voor de bebouwing. De huizen aan de Prinses Mariestraat; met hun tuinen aan het water van de Mauritskade zijn eveneens een waardevol groenelement, evenals de door muren afgesloten tuinen en een groenstrook langs de Schelpkade.

2.3.1.7 Waterlopen

In het plangebied liggen geen cultuurhistorische waterlopen.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het plangebied ligt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in het strandwallenlandschap dat de Haagse regio kenmerkt. Dit landschap heeft zijn vorm gekregen vanaf ca. 5000 v. Chr. door het ontstaan van zandruggen parallel aan de kustlijn. Door vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de kustlijn langzamerhand naar het westen toe verlegd. Tussen de strandwallen bevonden zich strandvlaktes. Het plangebied ligt op een lage strandwal. Aan de zuidoostkant van het plangebied gaat de strandwal ongeveer ter hoogte van de Kerkstraat over in de venige strandvlakte. Ook rond de Riouwstraat is op de geologische kaart een smalle veenband aangegeven.

Voor de strandwallen in de kustzones geldt dat zij vanwege hun hogere ligging en bodemgesteldheid altijd aantrekkelijke locaties voor de mens waren. Daarom worden hier sporen van resten uit het verleden verwacht. In het plangebied Archipel e.o. zijn echter nog geen archeologische vindplaatsen bekend.

Dit zou kunnen komen doordat het plangebied gedeeltelijk is afgezand. Wat zou kunnen is dat bij de afzandingen de Oude Duinen (Laag van Voorburg) (die aan het oppervlak lagen in de prehistorie) zijn verdwenen. In de top van deze laag bevinden zich de relevante archeologische niveaus. Op andere plaatsen in Den Haag is de hoogte waarop de top van de laag voorkwam vastgesteld tussen 0,5 m + NAP en 3,5 m + NAP. De huidige hoogte van het maaiveld in het afgezande gebied ligt rond de 1,25 m + NAP. Dat betekent dat de top van de Oude Duinen nog bewaard kan zijn en archeologische niveaus aanwezig.

Op de kadastrale minuut die tussen 1811 en 1832 is opgesteld is het gebied tussen de huidige Nassaulaan/Bankastraat en Koninginnegracht verkaveld in kleine tuintjes. Dat lijkt een voortzetting te zijn van het gebruik dat aangegeven staat op de kaart van Kruikius uit 1712.

De gronden rond de Celebesstraat en Malakkastraat waren toen nog in gebruik als bos en hakhoutland en ander deel van het landgoed Schuddegeest. Tussen de Timorstraat en de Scheveningseweg bevindt zich een zeer oud Joods Kerkhof. Dit staat ook al aangegeven op de kaart van Kruikius.

Het gebied rond de Frederikstraat begon zich al vroeg in de 19de eeuw te ontwikkelen. De Frederikstraat zelf bestond al langer, eerst als Denneweg, en later als Mallemolenweg zoals blijkt uit de kaart van Kruikius en de kadastrale minuut. Op de kaart van Kruikius staan rond de Denneweg kleinere en grotere landerijen aangegeven. Mogelijk dat van deze landerijen en de bijbehorende gebouwen resten in de ondergrond bewaard zijn gebleven, maar de kans daarop is gezien de bebouwingsgeschiedenis in de laatste twee eeuwen bijzonder klein.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Gezien het bovenstaande hebben het deel van het plangebied tussen Soendastraat/Sumatrastraat en Kerkhoflaan en het Joodse kerkhof een archeologische verwachting.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Het deel van het plangebied tussen Javastraat en Mauritskade / Dr. Kuyperstraat kenmerkt zich door een recht op de kust staande stratenpatroon van lange straten. De forse maat van de bouwblokken hebben geleid tot een op zichzelf staand patroon van bebouwing langs de straten en lagere bebouwing op het binnengebied. Dit deel van Willemspark is tussen 1870 en 1890 tot stand gekomen. Het gebied is niet volgens een planmatige uitleg als stadsuitleg gerealiseerd maar met name op initiatieven van particuliere bouwgrondmaatschappijen. De toen bestaande verkaveling van slootjes en wegen bepalen het verloop van het stratenpatroon. De Frederikstaat en de Javastraat vormen de ontsluitende straten in dit deel van het plangebied.

De Archipelbuurt (gedeelte van het plangebied tussen Laan Copes van Cattenburch en Kerkhoflaan) wordt met uitzondering van de open bebouwingsstructuur van het Prinsevinkenpark in hoofdzaak gekenmerkt door een rechthoekig verkavelingspatroon met lange straten evenwijdig langs de kust met hierop haaks staande korte dwarsstraten. Binnen deze structuur is een verkavelingspatroon ontstaan van gesloten en halfopen bouwblokken. Hoekpanden zijn vaak voorzien van een speciaal accent. De bebouwing is opgebouwd uit twee of drie bouwlagen met kapverdiepingen; met incidenteel souterrains. Langs de Burgemeester Patijnlaan zijn in de jaren 1980-1995 wooncomplexen met appartementen gerealiseerd afwijkend van het stratenpatroon en verkavelingsstructuur. De Bankastraat vormt de hoofdontsluiting van de Archipelbuurt richting centrum en Scheveningen.

Openbare ruimte

Het karakter van de openbare ruimte is sterk beïnvloed door de 19e-eeuwse aanleg. Behalve de oorspronkelijke schaal, structuur en functie van de wijk is de strakke inrichting van de openbare ruimte een bestaande ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke openbare ruimten zijn de verbredingen in de Surinamestraat en het Nassauplein.
Van belang zijn ook de dwarsprofielen over de Koninginnegracht en het Kanaal en hun belendende kaden. Van betekenis zijn hier de relatie tussen de breedte van het water en de flankerende groene kademuren en de indeling van de kaden in een strook langs het water, waarin bomen zijn gepland, een verkeersstrook, een trottoir en incidenteel een particuliere stoepenstrook direct voor de bebouwing.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Koninginnegracht, Dr. Kuyperstraat, Schelpkade, Burg. Patijnlaan, Alexanderveld, Scheveningseweg, Ary van der Spuyweg en de Kerkhoflaan. Deze begrenzing bestaat deels uit doorgaande routes voor één of meer verkeerssoorten zoals de Koninginnegracht, de Scheveningseweg en de Burg. Patijnlaan. De Koninginnegracht is een onderdeel van de doorgaande tramroute tussen Den Haag CS en Scheveningen (tramlijn 9). De Scheveningseweg is een onderdeel van de doorgaande tramroute tussen Den Haag CS/HS en Scheveningen (tramlijn 1). Daarnaast rijdt buslijn 22 via het plangebied met een route via het Nassauplein en de Bankastraat. In het plangebied zijn een aantal belangrijke doorgaande fietsroutes aanwezig, namelijk de Scheveningseweg, de Javastraat, de route Nassauplein/Bankastraat, de Dr. Kuyperstraat en de Laan Copes van Cattenburch - Burg.Patijnlaan. De belangrijkste route voor het autoverkeer in het plangebied is de Laan Copes van Cattenburch - Burg. Patijnlaan. Dit is onderdeel van de centrumring die een functie heeft voor de verdeling van bestemmingsverkeer naar en vanaf de binnenstad en voor het geleiden van doorgaand verkeer buiten de binnenstad om. Daarnaast zijn de Javastraat en de Dr. Kuyperstraat belangrijke invalsroutes voor bestemmingsverkeer naar of vanuit de binnenstad.

In het plangebied vindt het parkeren in hoofdzaak op de openbare weg plaats. Voor de parkeerplaatsen op straat geldt een betaald parkeren regime. De parkeerdruk op de openbare weg in dit gebied is hoog. Diverse complexen in het plangebied hebben een vorm van parkeren op eigen terrein in (gebouwde) parkeervoorzieningen of op een binnenterrein.

Drie binnen de verkeersbestemmingen aanwezige permanente detailhandelskiosken zijn op de plankaart met een functieaanduiding weergegeven en in de regels opgenomen.

2.4.3 Groen

Belangrijke groenstructuren zijn de groenaanleg in de Surinamestraat en het Nassauplein en de landschappelijk waardevolle drie begraafplaatsen.

Daarnaast zijn er de twee groengebieden tussen de Frederikstraat en Koninginnegracht en het besloten binnengebied aan de Cantaloupenburg. Binnen het plangebied zijn op de Scheveningseweg, Carnegieplein en Mauritskade bomenrijen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0003.png"

kaart: groen en water

2.4.4 Water

Veiligheid en waterkering

In het plangebied bevinden zich geen waterkerende elementen.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied liggen het Kanaal vanaf de Singelgracht richting Scheveningen en enkele watergangen rondom naoorlogse complexen aan de Burgemeester Patijnlaan. Het merendeel van het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland met een peil van -0,43 m NAP. Een kleiner deel van het gebied maakt onderdeel uit van de polder de Haagse Beek. Het peil in deze polder is -0,15 m NAP. Langs de Raamweg is een primaire boezemwatergang aanwezig

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0004.png"

kaart: waterhuishouding

Afvalwater en riolering

In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig ter plekke van de Burgemeester Patijnlaan en Laan van Copes van Cattenburch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0005.png"

kaart: ligging van de rioolpersleiding binnen het plangebied

2.4.5 Bodem

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Centrum en omvat de gehele wijk Archipelbuurt en een deel van de buurt Willemspark. Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodemverontreinigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse om een verfspuitinrichting, benzine-service-station, drukkerij, brandstofhandel, kolenopslag, hoef- en wagensmederij en een garagebedrijf met benzineopslag en -verkoop.

2.4.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied ligt een aantal leidingentracés waaronder een tracé van het Hoogheemraadschap Delfland en watertransportleidingen van de Dunea.

2.5 Functionele structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0006.png"

kaart: functies

2.5.1 Bedrijven

Kleinschalige bedrijvigheid vindt met name plaats in de Balistraat, Malakkastraat, Sumatrastraat, Schelpkade, Cantaloupenburg. Het betreft voornamelijk bedrijfsvestigingen onder en naast woningen.

2.5.2 Cultuur en Ontspanning

In het gebied van de Archipelbuurt e.o. bevindt zich een aantal cultuurvoorzieningen, waaronder:

  • Kerkstraat 11: NTJong (Nationaal Toneel). Het betreft een pand aan de straat inclusief voormalige speelplaats en schoolgebouw op binnenplaats. Het is in gebruik als theater incl. foyer, repetitieruimte, kantoor. NT Jong heeft aan de Kerkstraat enkele gastenverblijven voor werknemers van NT en bijv. gastacteurs en -regisseurs die in Den Haag moeten overnachten. De stichting Other World Productions, de organisatie achter het Crossing Border Festival en andere literaire activiteiten, zoals Border Kitchen, is gevestigd in het pand aan de Kerkstraat met het kantoor en literaire activiteiten.
  • Schelpkade 45: Theatergroep Drang: theater- en repetitieruimte.
2.5.3 Detailhandel

De detailhandel is geconcentreerd in de Frederikstraat met een uitloper in de Javastraat, alsmede in de Bankastraat. In het gebied zijn ook solitaire detailhandelsvestgingen aanwezig onder meer in de Sumatrastraat en op verschillende hoeken van straten in het westelijk deel van de Archipelbuurt.

De Bankastraat is een redelijk compleet wijkwinkelcentrum met een hoog aandeel in versspecialiteitszaken. In het winkelcentrum is een supermarkt gevestigd.

De Frederikstraat / Javastraat vormt met de Denneweg een lang lint van detailhandel, dienstverlening en horeca. De non-food sector vormt in hoofdzaak het winkelareaal.

2.5.4 Dienstverlening

In Archipel en Willemspark II is de dienstverlenende sector nadrukkelijk aanwezig in zowel kleine dienstverlenende vestigingen in het winkelgebied als solitaire vestigingen als in grote vestigingen in o.m. de Javastraat, aan het Nassauplein, Laan Copes van Cattenburch en Koninginnegracht.

2.5.5 Horeca

Horeca is geconcentreerd in de Mallemolen en een deel van de Javastraat. In de Frederikstraat en Bankastraat vormt horeca een mix tussen detailhandel en dienstverlening. Het horeca aanbod is divers: zowel cafés en restaurants als broodjeszaken zijn in het gebied aanwezig.

Op de hoek van de Bankastraat en Laan Copes van Cattenburch is een hotel gevestigd. Aan de Kerkstraat 11 is in 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van logieverblijven.

2.5.6 Kantoren

In het plangebied is de kantoorsector sterk vertegenwoordigd. De kantoren zijn voor het merendeel in voormalige statige woonpanden gehuisvest aan de Koninginnegracht, Laan Copes van Cattenburch, Nassauplein, Burgemeester van Karnebeeklaan en Burgemeester Patijnlaan, waaraan ook het hoofdbureau van Politie Haaglanden is gelegen. De kantorensector trekt veel verkeer aan waardoor in de loop van de jaren veel groene binnenterreinen in parkeerterreinen zijn veranderd.

Ook kleinschalige kantoren zijn in het gebied aanwezig. Het betreft hier vestigingen met een grootte tot ca. 250 m2.

2.5.7 Maatschappelijk
2.5.7.1 Onderwijs

In het plangebied zijn twee scholen voor basisonderwijs:

  • Algemeen bijzondere basisschool "Willemspark", Frederikstraat 28: Vervangende nieuwbouw in combinatie met een voorziening voor kinderopvang op dezelfde locatie in uitvoering;
  • Openbare basisschool "Archipel", Atjehstraat 31: Mogelijkheid voor uitbreiding is in onderzoek;
2.5.7.2 Welzijn

In het plangebied bevindt zich de welzijnsaccommodatie 'Het Klokhuis' aan de Celebesstraat. Deze wordt geëxploiteerd door vrijwilligers.

2.5.7.3 Maatschappelijk

In de Archipelbuurt zijn aan de Kerkhoflaan zowel de Algemene begraafplaats als een RK begraafplaats gelegen, in het verlengde daarvan ligt aan de Scheveningseweg een Joodse begraafplaats.

2.5.8 Sport en recreatie

In de Riouwstraat bevindt zich een manege. Achter de Cantaloupenburg bevindt zich buurtspeeltuin "De Cantaloup".

2.5.9 Wonen

De Archipelbuurt, ook wel de Indische buurt genoemd is een wijk in het centrum van Den Haag, gelegen tussen het Willemspark en de Scheveningse Bosjes. In het plangebied liggen bekende straten en pleinen: de Javastraat, de Riouwstraat, de Scheveningseweg, het Nassauplein, het Burgemeester Monchyplein, de Bankastraat en het Bankaplein. De rest van de wijk bestaat uit kleinere straten, vaak met eenrichtingsverkeer, waardoor het een rustige woonwijk is. In de Archipelbuurt bevinden zich ook veel hofjes.

Het plangebied straalt een gevoel van ruimte en luxe uit. De ruime opzet wordt benadrukt door het brede stratenpatroon. De woningen bevinden zich vrijwel allemaal in het duurdere prijssegment. Het betreft voornamelijk historisch karakteristieke appartementen en eengezinswoningen van voor 1900 in particulier eigendom. Een aantal van deze panden heeft overigens ook een ambassadefunctie. In de Archipelbuurt wonen vooral huishoudens met een hoger inkomen, waaronder ook een hoog percentage internationals.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden en archeologie. De paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal thema's die relevant zijn voor dit bestemmingsplan uiteen gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Cultureel erfgoed

3.2.1 Cultuurhistorische waarde
3.2.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en zijn ze van invloed op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.2.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Archipelbuurt e.o. maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht “Archipelbuurt / Willemspark II" . De Monumentenwet 1988 verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorziet daarin.

3.2.1.3 Provinciaal beleid

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. Het plangebied is in de CHS aangemerkt als landschap met een zeer hoge waarde.

In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zo nodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten, waar onder MIP-objecten gelegen in deze gebieden, dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhangvoorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt.

Het plangebied behoort evenals de overige Haagse beschermde stadsgezichten tot een van de zestien topgebieden.

3.2.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 (blz. 16) benoemd vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Het wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de Agenda voor de Haagse verdichting is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”, behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.2.1.5 Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In paragraaf 2.3.1.4 Monumenten worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing (opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5 van de regels). Dit zijn historische gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld.

3.2.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Archipel e.o.

Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In het bestemmingsplangebied Archipel e.o. komen de eenheden 2 en 3 voor.

Voor de zones met een archeologische verwachting gelden onderzoekseisen en een vrijstellingsregime, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Monumentenwet daarvoor biedt. De keuzes zijn gebaseerd op gegevens uit archeologisch onderzoek, en beschreven, gemotiveerd en vastgelegd in de Beleidsnota archeologie van de gemeente Den Haag (In het verleden ligt het heden; 2011-2020), de Toelichting op de AWVK, de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie (GOA) en het gemeentedekkende paraplubestemmingsplan Archeologie Den Haag. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen en te zijner tijd worden verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische of verwachting gevraagd om de archeologische waarde van het terrein, dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kan de gemeente aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden verbinden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/Beleidsnota-Archeologie-20112020.htm.

3.3 Ruimtelijk beleid

3.3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de gewijzigde Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op 1 augustus 2014 in werking is getreden. Zij geldt ook als een structuurvisie.

De provincie stelt vast, dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven is veranderd als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar kantoren en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De documenten vervangen de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan. De visie is ook een verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;

2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;

3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;

4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiewijze om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiewijze uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

In het Programma Mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

In de Verordening ruimte 2014 worden gelet op het provinciaal belang regels gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels vanuit Rijksbelang opgenomen waar provinciale verordeningen aan moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur.

Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma's ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

3.3.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen.

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.


Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor Kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.3.4 Gemeentelijk beleid
3.3.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. valt slechts voor een klein deel in de kansenzone Centrum. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis zijn voor dit gebied geen nadere prioriteiten gesteld.

3.3.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Archipelbuurt e.o. in dat invulling kan worden gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.


Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren . Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

In dit bestemmingsplan is een regeling voor dakopbouwen opgenomen. In 5.2.3.3 worden de totstandkoming van en de regeling zelf nader toegelicht.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

Dit beleid is verwoord in een tweetal doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker.
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren. Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:


Op grond van de aanwezige betekenissen en waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de “Structuurvisie 2020” in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.

In de nota zijn m.b.t. de Stedelijke Groene Hoofdstructuur twee kaarten opgenomen; een kaart met de “Stedelijke Groene Hoofd Structuur” en een kaart met “Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur”.

Binnen het plangebied zijn langs de Scheveningseweg, Carnegieplein, Burgemeester Patijnlaan, Nassauplein, Koninginnegracht en Kerkhoflaan, en tussen de Frederikstraat en Koninginnegracht groenstroken, plantsoenen en groengebieden aanwezig. Zie ook paragraaf 2.4.3 Groen.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

3.4.3 Bomen

Kapvergunning

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is in de APV een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag (www.denhaag.nl/bomen) de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. Binnen het plangebied staan circa 48 monumentale bomen. Zie hiervoor de lijst met monumentale bomen en bijbehorende kaart, die als bijlagen 1 en 2 bij de toelichting van dit plan zijn opgenomen.

Behoudenswaardige bomen

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340 13 sept. 2011). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

3.5.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Handreiking watertoets voor gemeenten

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht. De actuele versie is te vinden op www.hhdelfland.nl/watertoets.


Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

Het Waterplan Den Haag 2011-2016 (in voorbereiding) is een gezamenlijk plan van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad. Belangrijk nieuw element in dit Waterplan is dat het zich behalve op de waterkwaliteit ook op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.

De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: Het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterbergingsvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedsrapportages.


Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015. Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Waterkwantiteit in het plangebied

Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied. Voor toekomstige ontwikkelingen is in de Waterbergingsvisie het volgende opgenomen: "… Als bij nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt, dan moet extra waterberging worden gerealiseerd." Hierbij wordt gezamenlijk door gemeente, waterschap en ontwikkelaar, gezocht naar een integraal afgewogen oplossing. Dit kan door compensatie in de trits vasthouden - bergen - afvoeren. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen in deze zin mogelijk gemaakt.

Uit de recent uitgevoerde Doorstroomstudie Den Haag 2012 blijkt dat in dit gebied het water niet snel genoeg kan worden afgevoerd uit het stedelijke gebied van Den Haag. De wateren waarlangs het regenwater naar gemaal Schouten bij Scheveningen stroomt, zijn te krap voor de hoeveelheid regenwater die afgevoerd moet worden. Bij hevige regen stijgt het water daarom snel. In de hooggelegen binnenstad is dat geen probleem; echter, in de laaggelegen gebieden, zoals Mariahoeve, neemt de kans toe dat het water buiten de oevers treedt. Ook treden hoge stroomsnelheden op in de grachten, waardoor de bodem erodeert en er kans bestaat op schade aan de kades.

Vanwege de klimaatverandering is het van belang deze situatie niet verder te verslechteren. Den Haag en Delfland zoeken daarom gezamenlijk naar mogelijkheden om regenwater langer vast te houden in de stad en/of meer waterberging te realiseren.

Toename van verharding heeft als gevolg dat water niet in de bodem infiltreert maar direct naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Omdat er daarmee nog meer water door de haagse grachten zou moeten worden afgevoerd, zou dit een verslechtering zijn van de huidige situatie. In aansluiting op het landelijk beleid dient deze verslechtering gecompenseerd te worden. De voorkeur van Delfland gaat daarbij uit naar de aanleg van oppervlaktewater, vanwege de goede beheersbaarheid. Als dit niet mogelijk is, zijn alternatieve maatregelen bespreekbaar om het regenwater langer vast te houden en/of te bergen.

Watersysteemkwaliteit in het plangebied

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Ecologie / Kaderrichtlijn Water

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen, het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente. Bij de inrichting van het gebied hoeft met ecologische factoren dan ook geen rekening te worden gehouden.

Afvalwater en riolering

De rioolpersleiding ter plekke van de Burgemeester Patijnlaan en Laan van Copes van Cattenburch zullen de dubbelbestemming Leiding - Water krijgen met aan weerzijden een beschermingsstrook van vijf meter.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Deze nota is de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.
Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, werken en leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is erop gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

In paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0007.jpg"

In het kader van het Netwerk Randstadrail wordt gewerkt aan het geschikt maken van diverse routes door het gebruik van de RandstadRailvoertuigen. Deze voertuigen zijn 30 centimeter breder dan de huidige GTL tramstellen en om daarmee te kunnen rijden moeten diverse aanpassingen aan sporen, bovenleidingmasten, haltes en de omgeving van het spoor plaatsvinden.

In het plangebied vinden in dit kader aanpassingen plaats van de tramsporen en haltes op de Koninginnegracht.De sporen worden geheel vervangen en er worden toegankelijke en comfortabele haltes aangelegd. De monumentale kastanjes vanaf de Javastraat tot de Riouwstraat worden behouden door de trambaan op te schuiven richting de gevel. Dit gaat wel ten koste van parkeerplaatsen. De platanen tussen de halte Bosbrug en de Javastraat worden gerooid. Na aanpassing van de trambaan worden hier nieuwe bomen teruggeplant.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn,

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0008.jpg"

In de Haagse Nota Mobiliteit is in het plangebied geen stedelijke of regionale hoofdwegen voorzien. Wel behoren in het plangebied de Laan Copes van Cattenburch - Burg.Patijnlaan, de Javastraat en de Scheveningseweg tot het stelsel; van wijkontsluitingswegen. Deze wegen verzorgen zowel een functie als ontsluiting van een deel van het plangebied maar zijn ook onderdeel van doorgaande routes tussen wijken of delen van de stad. Daarbij is de Laan Copes van Cattenburch - Burg.Patijnlaan onderdeel van de centrumring. Deze ring verdeelt het verkeer naar en vanaf de bestemmingen en parkeerlocaties in de binnenstad en leidt het verkeer tussen de verschillende wijken of delen buiten de binnenstad om.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0009.jpg"

De Scheveningseweg is onderdeel van de sterroute tussen de binnenstad en Scheveningen-dorp en is voorzien van vrijliggende fietspaden.
De route Nassauplein - Bankastraat is onderdeel van de sterroute tussen de binnenstad en Scheveningen-bad. Op het Nassauplein zijn fietsvoorzieningen aanwezig. In de Bankastraat worden voorstellen uitgewerkt voor de aanleg van fietsvoorzieningen.
De Dr. Kuyperstraat en de Laan Copes van Cattenburch - Burg.Patijnlaan maken onderdeel uit van het stelsel van hoofdfietsroute. Op beide van routes zijn op de wegvakken in het plangebied fietsvoorzieningen aanwezig.
De Javastraat is ook onderdeel van een sterroute die via de Laan van Meerdervoort en de Koningskade aansluit op andere doorgaande sterroutes. In de huidige situatie is er in de Javastraat echter voor al het verkeer alleen éénrichtingsverkeer mogelijk (richting Koningskade/Raamweg).Om de Javastraat als voorwaardige schakel in het netwerk van sterroute te laten functioneren wordt deze heingericht. Door de aanleg van fietsvoorzieningen 'in de tegenrichting' wordt de fietser in twee richtingen een veilige en directe verbinding geboden op deze sterroute.


Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeerdruk in het plangebied is hoog. De gemeente heeft voor het deel van het plangebied tussen de Dr. Kuyperstraat en de Javastraat al maximaal ingezet op het reguleren van het parkeren op de openbare weg (7 dagen per week, gehele dag). In het overige gedeelte van het plangebied is het parkeren met vergunningen en/of betaald parkeren van kracht overdag van maandag tot en met vrijdag/zaterdag.
Diverse panden en complexen in het plangebied beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein in de vorm van (gebouwde) parkeervoorzieningen of op een binnenterrein.
In het plangebied zijn geen openbare garages aanwezig. Wel wordt ingezet op dubbelgebruik van aanwezige garages door verschillende doelgroepen, zoals de garage van een kantoor ook open stellen voor parkeren door bewoners of bezoekers.
In geval van nieuwe ontwikkelingen worden parkeereisen gesteld die erop gericht zijn om de parkeerdruk door een nieuwe ontwikkeling niet af te wentelen op de openbare weg. Daarbij worden parkeernomen gehanteerd. De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de beleidsnota: “Nota Parkeernormen Den Haag” (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zullen binnen afzienbare tijd worden ingetrokken. Het inlegvel met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage 8 bij de regels opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fiets parkeren

De gemeente hanteert voor functies, die in de Nota Parkeernormen Den Haag onder de noemer Kantoren, Bedrijven en Voorzieningen staan, een norm van 1 fietsparkeerplaats per 3 medewerkers.

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Het plangebied Archipelbuurt e.o. behoort binnen de Woonvisie tot het centrumstedelijk woonmilieu. In dit centrumgebied, net buiten de hoogstedelijke zone, is veel functiemenging aanwezig. De woonfunctie is echter duidelijk dominant; het gebied kent een hoge bebouwingsdichtheid van 70 – 80 woningen per hectare. De woonsfeer is te karakteriseren als 'statig en klassiek'. Het straatbeeld hierbij kenmerkt zich door een klassiek stijlvol voorkomen met een klassieke stedenbouwkundige vormentaal, stijlvolle architectuur en stijlvol ingerichte openbare ruimtes.

Er zijn geen woningbouwontwikkelingen gepland in het plangebied.

3.7.2 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'werkwoningen in de Haagse regio' (RIS 72582, 22-02-2000) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de Raad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RV 126_2011, RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, ondermeer met topopleidingen.

3.8.1 Bedrijven

In de Archipelbuurt is sprake van enkele bedrijven, die van oudsher voornamelijk gemengd zijn in het woon-, kantoor en winkelgebied. Er is geen bedrijventerrein aanwezig. Het bedrijventerreinenbeleid is hier daarom niet beschreven.

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren wordt veel gedacht aan functiemenging. In de notitie 'Functiemengingstrategie (RIS127027 april 2005): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • a. Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • b. Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • c. Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
3.8.2 Detailhandel

Provinciaal beleid

De provincie voert voor detailhandel een selectief locatiebeleid. De provincie richt zich met name op het terugbrengen van het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad.

Het provinciale beleid biedt buiten de centra van steden, dorpen en wijken alleen ruimte aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn de perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven.

De provincie maakt in haar detailhandelsstructuur onderscheid tussen 'te ontwikkelen centra' (zoals het centrum van Den Haag), 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Ingevolge het provinciale beleid mag nieuwe detailhandel uitsluitend binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie worden gerealiseerd, binnen een nieuwe winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. Hieraan is als eis verbonden dat deze detailhandel in overeenstemming moet zijn met de in het Programma Ruimte benoemde ontwikkelperspectief voor de winkelconcentraties. Voor ontwikkelingen groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak geldt dat deze alleen zijn toegestaan als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.

De Verordening biedt enkele uitzonderingsmogelijkheden voor detailhandel buiten de winkelconcentraties voor onder meer kleinschalige detailhandel, productiegebonden detailhandel en detailhandel in auto's, boten en caravans, grootschalige meubelbedrijven, tuincentra en bouwmarkten. Voor enkele van deze branches gelden aanvullende regels en is bepaald dat nieuwe ontwikkelingen met een omvang van meer dan 1000 m2 bruto vloeroppervlak alleen is toegestaan als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.

Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 27 november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo5 in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

A. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).

B. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.

C. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.

D. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.

E. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.

F. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.

G. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2'. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied. In het plangebied behoren het gebied rond de Frederikstraat en de Bankastraat tot de hoofdwinkelstructuur.

De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met o.a. een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.

Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad uit 2011 (RIS179514) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse detailhandelsbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse Binnenstadsplan. De gemeente kiest voor optimale clustering van perifere detailhandel terwijl voor grootschalige detailhandel de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging blijft. (zie regionale structuurvisie detailhandel). Voor gebieden met een onzeker marktperspectief wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen.

In paragraaf 5.3 is beschreven hoe dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan.

3.8.3 Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015

De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen. Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen.

Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zg. horecaconcentratiegebieden.

Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter en is er ruimte voor terrassen. Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30% horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is. Daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal 20%.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (raadsbesluit 17 oktober 2013) 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant.

In de Hotelstrategie is de binnenstad en Scheveningen een van de speerpuntgebieden. Dat betekent dat de gemeente in beginsel positief tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in deze gebieden staat. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties en functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur, zoals bijvoorbeeld de initiatieven in Scheveningen Haven. Deze zijn onderdeel van een reeds vastgesteld en lopende gebiedsontwikkeling.

Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg.

3.8.4 Kantoren

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd.

Volgens het provinciale beleid (AmvB Ruimte) is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren een zgn. SER-laddertoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt en moet aan het bestemmingsplan c.q. bouwvergunning worden toegevoegd.

In gebied Archipelbuurt e.o. zijn geen nieuwe kantoorontwikkelingen voorzien. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook op gericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd. Met de nota 'Kantorenmarkt, ontwikkelingen en maatregelen' (2011 DSO/2011.1678 - RIS 182105) is hierover aangegeven, dat meer dan voorheen proactief kantoorbestemmingen werkt aan het verruimen met andere functies bij actualisatie van bestemmingsplannen.

Voorts heeft de gemeente op 30 mei 2013 de 'Samenwerkingsovereenkomst tussen het Rijk en de gemeente Den Haag inzake afstoot rijkspanden' afgesloten. In deze samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken opgenomen over programmamanagement gericht op vier doelstellingen: economische vitaliteit, stedelijke kwaliteit, marktconformiteit en beperking van de financiële verliezen van het Rijk. In dit kader wordt in de SOK gesproken over nuttig toekomstig gebruik, herbestemming van panden met een functie waarvoor markt ontbreekt, aanbod- en vraagregulering van de kantoren- en vastgoedmarkt en tijdige en efficiënte re-allocatieprocedure. Geen van de kantoorpanden in Archipel is (in oktober 2013) opgenomen in het Rijksvastgoedprogramma om afgestoten te worden.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010. Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

Voor het stadsdeel Centrum is op 29-03-2001 (RIS 84270) een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs vastgesteld.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied liggen geen GOA-basisscholen.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren
3.9.2 Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wijk- en buurtniveau, en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

Op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) dient de gemeente voor samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening te zorgen en voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het aanbod en de bereikbaarheid van voorzieningen dient goed te zijn. Van gemeentewege wordt multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg gestimuleerd. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben, waar men zonodig met begeleiding kan wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden, in de vorm van een opvang.

3.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek geeft voor de periode 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk wordt daarom zo omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

Gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en ruimtelijk vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Broedplaatsen

In september 2005 zijn de notities 'Creatieve stad Den Haag' en 'Broedplaatsen' uitgebracht. Hierin spreekt het college de intentie uit gedurende een aantal jaren expliciet aandacht te schenken aan de creatieve stad en broedplaatsen. Eén van de instrumenten is locatiebeleid; het signaleren van kansrijke gebieden met gemengde 'rommel'milieus, de zorg voor voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijk milieu en het scheppen van ruimte voor creatieve milieus in bestemmingsplannen.

In dit bestemmingsplan zijn geen locaties voor broedplaatsen aanwezig.

3.10.2 Leisure

Den Haag streeft met Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.

Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.

Binnen het plangebied is het Louis Couperusmuseum gevestigd en een sportschool. Er bevinden zich geen grootschalige vrijetijdsvoorzieningen met een bovenstedelijke uitstraling. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de leisurehoofdstructuur. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

3.11.2 Spelen

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaand tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   500 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   >750 m²  

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Daar waar in de richtlijn van 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dient de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

Plaatsing speelplek

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

 

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem en gebiedsgericht mlieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij het bestemmingsplan is daarvan niet gebleken, er is geen MER opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Op een afstand van 200 m vanaf het tracé gelden hierbij in principe geen beperkingen meer voor het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR in relatie tot zelfredzaamheid nog buiten deze 200 m strekken.

Op 1 januari 2014 zal naar verwachting het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking treden. In dat Besluit worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Daarnaast worden in de omgeving beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel RIS258608 en besluitenlijst RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 en 18.00 gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden de vrachtwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van vestertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde "gesloten verklaring"). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of

2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid van de gemeente Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

- Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

- Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

- Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek en conclusie

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en nabije omgeving geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn.

Het plangebied ligt niet binnen de 200m contour van een rijksweg of andere door de provincie of de gemeente op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen wegen. De Raamweg ligt binnen het plangebied. Een klein deel van de Prof.B.M. Teldersweg ligt binnen 200m van het plangebied. Over beide wegen vindt incidenteel vervoer van LPG plaats vanwege de bevoorrading van het LPG-tankstation aan de Van Stolkweg (het vulpunt ligt aan de Prof.B.M.Teldersweg). Het bvoorraden van het tankstation is alleen mogelijk door het vervoer van LPG over beide genoemde wegen. Dit wordt door middel van een ontheffing mogelijk gemaakt. Gelet op de lage vervoersfrequentie is het groepsrisico zeer laag. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk.

In het plangebied of de directe omgeving daarvan zijn geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan eveneens achterwege blijven.

Advies Hulpverleningsregio Haaglanden

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Hulpverleningsregio Haaglanden om advies gevraagd.

De Hulpverleningsregio geeft aan dat door het vaststellen van het bestemmingsplan de risico's op het gebied van externe veiligheid niet of nauwelijks wijzigen.

Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen Utrechtsebaan/ Benoordenhoutseweg is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2012 van toepassing op dit bestemmingsplan. De Utrechtsebaan/Benoordenhoutseweg ligt op ongeveer 400 meter ten zuidoosten van het plangebied. Daarbij ligt alleen het deel tussen de Javastraat en Frederikstraat in het invloedsgebied van dit transport. Binnen dit invloedsgebied liggen woon-, gemengde- (kantoren, horeca, winkels en woningen) en kantoorbestemmingen. Door de wijziging van de route gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Den Haag per 27 juni 2013, ligt het groepsrisico voor de Utrechtsebaan onder de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, wordt geen toename van het groepsrisico verwacht.

Daarnaast gelden voor deze weg geen veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR-10-6-contour)) of Plasbrand Aandachtsgebied (PAG). Deze contouren vormen daarmee geen belemmering voor dit plangebied.
Door de aanwezigheid van de Utrechtsebaan/Benoordenhoutseweg kunnen zich binnen het plangebied effecten voordoen.
Maatregelen zijn vooral gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. Ongeacht het type incident hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheld en beheersbaarheid, zowel voor de reeds bestaande objecten, als de nieuw te ontwikkelen bestemmingen.
Binnen het invloedsgebied van de Utrechtsebaan/Benoordenhoutseweg zijn verschillende bestemmingen aanwezig waarin personeelsleden en/of (grote groepen) bezoekers kunnen verblijven, zoals winkels, horeca en kantoren. Het is van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie van al deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met het transport van vloeistoffen op de Utrechtsebaan/Benoordenhoutseweg. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-campagne ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Mogelijk dat de gemeente Den Haag ook voor dit plangebied gebruik kan maken van de middelen die voor deze campagne zijn ontwikkeld.
Zowel de bereikbaarheid voor de hulpdiensten, als de bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende. Aangezien geen ontwikkelingen in het plangebied zijn voorzien, worden in dit advies geen aanvullende maatregelen geadviseerd.
Bij ontwikkelingen in het plangebied zal met het advies van de Hulpverleningsregio rekening worden gehouden.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogeljikheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wgh. Bij de reconstructie van wegen en/of spoorwegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld in het kader van de Wgh.

Geluidgevoelige bestemmingen zijn:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een weg en/of spoorweg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidonderzoek niet nodig. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer vermeldt dat bevoegdheden, waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitgeoefend kunnen worden indien:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een in bijlage 2 van titel 5.2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde (art. 5.16, lid 1, onder a);
  • Bij uitoefening de concentratie in de buitenlucht van de betreffende stof per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (art.5.16, lid 1, onder b, sub 1).

Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan, waarin de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen het gebruikt van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe bestemmingen toe. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van hiervan kan worden gesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

4.6 Groen

Flora- en faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen). Daarnaast legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorn, rugstreeppad). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen uit de Flora- en Faunawet.

In de omgeving van de Hubertusviaduct en in de Scheveningse Bosjes bevinden zich foerageergebieden voor de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze mogen niet verstoord worden.

Bij de uitvoering van plannen in het bestemmingsplangebied dient een nader natuuronderzoek uitgevoerd te worden.

Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura2000-gebieden) is geregeld in de Herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Het bestemmingsplangebied valt buiten de Natura2000 gebieden.

Bescherming van bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen

Binnen het plangebied staan op dit moment 48 monumentale bomen. Zie hiervoor de lijst met monumentale bomen en bijbehorende kaart, die als bijlagen 1 en 2 bij de toelichting van van dit plan zijn opgenomen.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340_13-sep-2011). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen.

4.7 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.7.1 Planbeschrijving

Waterkwantiteit in het plangebied

Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied.Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, daarmee zijn er geen gevolgen voor de waterhuishouding en is compensatie niet aan de orde.

Watersysteemkwaliteit in het plangebied

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het plangebied zijn [geen] waterkeringen aanwezig.

Ecologie / Kaderrichtlijn Water

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen, het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente. Bij de inrichting van het gebied hoeft met ecologische factoren dan ook geen rekening te worden gehouden.

4.7.2 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

4.8 Bodem

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Centrum en omvat de gehele wijk Archipelbuurt en een deel van de buurt Willemspark. Op enin de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodemverontreinigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse om een verfspuitinrichting, benzine-service-station, drukkerij, brandstofhandel, kolenopslag, hoef- en wagensmederij en een garagebedrijf met benzineopslag en -verkoop.

Binnen het plangebied zijn diverse ondergrondse tanks bekend. Alle tanks zijn buiten gebruik gesteld. De meeste zijn daarna onklaar gemaakt of verwijderd.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreiningen, herinrichting en/of bouwplannen. Daaruit is gebleken dat er sprake is van 14 gevallen van ernstige bodemverontreiniging.Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Tien van deze gevallen zijn reeds gesaneerd. Ter plaatse van de gesaneerde gevallen is een restverontreiniging achtergebleven waardoor er gebruiksbeperkingen gelden. De gesaneerde locaties zijn wel geschikt voor het beoogde gebruik (bedrijfsdoeleinden). De overige gevallen betreffen verontreinigingen met olieproduct welke nog niet zijn gesaneerd. Van één van deze gevallen , ter plaatse van Sumatrastraat 243, dient de sanering uiterlijk aan te vangen in 2015.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd worden.

Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waarvan het uitgevoerde bodemonderzoek niet meer actueel is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten deze bodemonderzoeken geactualiseerd worden.

4.9 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'gemengd wonen'

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'gemengd wonen' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Extra  
Lucht   Extra  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. is overwegend conserverend van aard en maakt slechts enkele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk Het betreft een aantal ontwikkelingen als gevolg van verleende vergunningen (5.2.1), aanpassing van de railverbinding langs de Koninginnegracht (5.2.2) en een beperkt aantal mogelijkheden voor dakopbouwen (5.2.3.3).

5.2.1 Projectbesluiten en omgevingsvergunningen

In het plangebied is in het verleden een aantal projectbesluiten en (ontwerp)omgevingsvergunningen verleend die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het betreft onder andere:

  • het veranderen van de bestemming van het speelterrein gelegen achter de Sumatrastraat 32 en 34 tot bedrijventerrein (200858074);
  • het veranderen van de als bedrijfsruimte in gebruik zijnde drukkerij Atjehstraat 21 en 23 tot woning en kantoorruimte (200902604);
  • het oprichten van tien woningen en een stallingsgarage op het braakliggende terrein achter Sumatrastraat 180 t/m 214 (200902966, is nog niet in aanbouw genomen);
  • een bouwplan voor een schoolgebouw aan de Frederikstraat t.p.v nr. 28 (201105489) ;
  • het veranderen van het kantoor Riouwstraat 62-B en de woning Riouwstraat 62-A tot drie appartementen (201103682) ;
  • het veranderen van de bestemming van de eengezinswoning Schelpkade 44 tot kinderdagverblijf (201214005);
  • het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het bijzonder woongebouw en pakhuis Schelpkade 46 t/m 46-E en 47 tot een woning met praktijkruimte en garage/berging (201209539);
  • het veranderen, vergroten en gedeeltelijk slopen van de winkel en het kantoor Frederikstraat 467 en 473 tot winkel en 27 appartementen (201306731);
  • het deels wijzigen van de bestemming alsmede het deels bouwkundig veranderen van de als opslag in gebruik zijnde gebouwen op het perceel Frederikstraat 12h naar woning (201313359) ;
  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het het veranderen en splitsen van de als benedenwoning in gebruik zijnde bedrijfsruimten Sumatrastraat 210, 210a en 212, tot twee woningen (201309040) ;
5.2.2 RandstadRail

In het kader van het Netwerk RandstadRail wordt gewerkt aan het geschikt maken van diverse routes voor het gebruik van de RandstadRail voertuigen. Deze voertuigen zijn 30 cm breder dan de huidige GTL tramstellen en om daarmee te kunnen rijden moeten diverse aanpassingen aan sporen, halten, bovenleidingmasten, en de omgeving van het spoor plaatsvinden.

In het plangebied vinden in dit kader aanpassingen plaats van de tramsporen op de Koninginnegracht. De sporen worden geheel vervangen en er worden toegankelijke en comfortabele haltes aangelegd.

De monumentale kastanjes vanaf de Javastraat tot de Riouwstraat worden behouden door de trambaan op te schuiven in de richting van de gevel. Dit gaat wel ten koste van parkeerplaatsen, maar het belang van het behoud van deze monumentale bomen voor de stad en de directe omgeving is daarbij een groter gewicht toegekend.

De platanen tussen de halte Dr. Kuyperstraat en Javastraat zijn in verband met de aanpassingen gerooid. Na aanpassing van de trambaan worden nieuwe bomen teruggeplant.

De aanpassingen aan het profiel van de Prinsessegracht en de Koninginnegracht hebben gevolgen voor de parkeerplaatsen.

Tussen de Javastraat en Laan Copes van Cattenburch zal het parkeren aan de zijde van de trambaan grotendeels komen te vervallen. Hier vervallen 36 parkeerplaatsen. Dit biedt ruimte voor het verschuiven van de trambaan om de monumentale kastanjes te kunnen handhaven. Aan de huizenzijde wordt het parkeren over de volle lengte langs het trottoir gehandhaafd.

Langs de gehele Koninginnegracht vervallen per saldo nog eens 13 parkeerplaatsen. In de zijstraten vervallen 6 parkeerplaatsen. Uitgaande van een parkeervaklengte van 5,5 meter en de tekeningen van het Voorontwerp zal het aantal parkeerplaatsen langs de Koninginnegracht en Prinsessegracht samen 377 bedragen, waar dit nu 426 is (432 inclusief de koppen van de zijstraten).

Op basis van parkeertellingen van september 2011 is een parkeerbalans opgesteld. Hieruit blijkt, dat 's nachts ruim 60% van de parkeerplaatsen bezet zal zijn. Voor bewoners blijft 's nachts de parkeergelegenheid dus ruim voldoende. Tussen Javastraat en Laan Copes van Cattenburch zal de parkeerdruk het hoogst zijn met ca. 80% bezette parkeerplaatsen. Op de naastliggende wegvakken (o.a. Prinsessegracht) zal 's nachts minder dan 60 % bezet zijn.

Overdag zal zonder maatregelen de parkeerdruk hoger zijn; 80% tot 90% van de parkeerplaatsen zijn dan bezet. Om vooral de parkeerdruk overdag te beperken is besloten tussen de Javastraat en Laan Copes van Cattenburch de parkeerregeling aan te passen. De parkeerdruk is vooral hoog op werkdagen overdag door auto's die lange tijd geparkeerd staan, zonder dat de bestuurder zijn bestemming heeft langs dit deel van de gracht. Ter plaatse geldt reeds betaald parkeren, maar zonder tijdslimiet. Besloten is daarom de parkeerdruk effectief te verlagen door de maximaal toegestane parkeertijd te beperken. De tijdslimiet wordt voldoende ruim gesteld, zodat bezoek van bewoners en bedrijven niet belemmerd wordt. Bewoners en bedrijven kunnen reeds een parkeervergunning aanvragen. Voor bewoners, bedrijven en hun bezoekers blijven zo ook overdag voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar.

In het voorgaande bestemmingsplan golden ter plaatse van de te verleggen tramsporen en de Koninginnegracht (hoofdzakelijk) de bestemmingen "Straat" en "Openbaar vervoerbaan". In het voorliggende plan zijn ter plaatse de bestemmingen Verkeer - Straat en Groen opgenomen. Met de bestemming Groen langs de gracht wordt, anders dan voorheen het geval was, tot uitdrukking gebracht het belang en het behoud van de vele monumentale beeldbepalende kastanjebomen die in deze strook zijn gelegen. De overige gronden tot aan de gevels van de panden heeft de bestemming Verkeer - Straat gekregen, waarbinnen ook openbaar vervoerstroken en -banen zijn toegestaan. Deze systematiek komt overeen met hetgeen in het aangrenzende bestemmingsplan Binnenhof e.o. is opgenomen.

5.2.3 Extra bouwlagen
5.2.3.1 Inleiding

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een maatwerkbenadering; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

5.2.3.2 Vijf bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van mimimaal vijf bouwlagen.

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria zijn:

  • 1. de betekenis van de route in de stad;
  • 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen:

  • Burgemeester Patijnlaan: brede stadsstraat in beschermd stadsgezicht. Aan beide zijden staat al hoge en relatief nieuwe bebouwing in de vorm van appartementengebouwen;
  • Laan Copes van Cattenburch: monumentale bebouwing met een bouwhoogte tussen de 13 en 17 meter, liggend in beschermd stadsgezicht, waardoor de mogelijkheid voor het opnemen van minimaal vijf bouwlagen stedenbouwkundig niet verantwoord is;
  • Javastraat: een relatief smalle stadsstraat met hoge flankerende bebouwing in drie bouwlagen met kap- of kapverdieping, relatief smalle binnenterreinen,liggend in beschermd stadsgezicht waardoor de mogelijkheid voor het opnemen van minimaal vijf bouwlagen stedenbouwkundig niet verantwoord is.

In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid voor minimaal vijf bouwlagen in deze straten derhalve niet opgenomen.

5.2.3.3 Dakopbouwen

Een andere oplossing die uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting' voortvloeit om de toename van de bevolking in Den Haag te kunnen accommoderen, is door optimaal gebruik te maken van bestaande bouw en daar door dakopbouwen extra ruimte te creëren. Deze extra bouwmogelijkheid is uitdrukkelijk niet bedoeld om nieuwe, zelfstandige wooneenheden te creëren. Daarom is in de begripsomschrijving van de regels opgenomen dat dakopbouwen een onzelfstandige uitbreiding moeten vormen van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie.

Per bestemmingsplangebied wordt een duidelijke stedenbouwkundige afweging gemaakt waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. Dit kader biedt zowel voor potentiële aanvragers als voor omwonenden duidelijkheid waarom er wel of geen dakopbouw wordt toegestaan. Bij deze stedenbouwkundige verantwoording spelen de volgende aspecten een rol:

  • Straatprofielen: voldoende ruim om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen;
  • Binnenterreinen: voldoende maat;
    Hoogte stedelijke omgeving: (1) hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? En (2), behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij 2 of 3 bouwlagen in de bestaande situatie;
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte). Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten;
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.

Bij de inventarisatie en afweging zijn daarnaast de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Het moet gaan om uitbreiding van woningen. Bedrijfspanden en garageboxen e.d. komen niet in aanmerking voor een dakopbouw.
  • 2. Het betreft twee- en drielaagse bebouwing (zowel eengezins- als meergezinswoningen). In het plangebied komt maar weinig tweelaagse bebouwing voor. Het merendeel van de panden bestaat uit eengezinswoningen in drie lagen met een flauwe kap en een kapverdieping. Bouwaanvragen voor dakopbouwen op drielaagse eengezinswoningen komen sporadisch voor; daarbij is in de inventarisatie en afweging mede rekening gehouden.
  • 3. De status van het plangebied als aangewezen Rijksbeschermd stadsgezicht. Blijkens de toelichting bij de aanwijzing (Bijlage 2 van de regels) wordt het karakteristieke eclectische architectuurbeeld kenmerkend geacht voor de 19e eeuwse wijze van stadsuitbreiding. De wijk wordt als geheel van belang geacht wegens de bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige, cultuur- en architectuurhistorische waarden.
  • 4. Het bezonningsonderzoek (Bijlage 3 van de toelichting).
  • 5. Verkeersproblematiek. Dakopbouwen zijn bedoeld ter vergroting van de onderliggende woningen. Dit zou kunnen inhouden dat daarmee de parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag (Bijlage 7 van de regels) wijzigt als gevolg van een toename aan woonoppervlak. De kaders voor parkeren zijn bepaald in de Kadernota Parkeren en wat betreft de toetsing van bouwaanvragen aan de parkeernormen, in de Nota Parkeernormen Den Haag. In deze kaders speelt de parkeerdruk in de omgeving een belangrijke rol. De gemeente heeft er voor gekozen om actief de parkeerdruk te monitoren en zichzelf verplicht tot het uitvoeren van maatregelen indien de parkeerdruk boven een bepaald percentage uitkomt.

In dit bestemmingsplan is na zorgvuldige afweging een beperkte regeling voor dakopbouwen opgenomen.

Afweging

In het gebied tussen de Mauritskade – Dr Kuyperstraat en Laan Copes van Cattenburch worden géén dakopbouwen toegestaan in onder meer de:

  • Frederikstraat vanwege het smalle straatprofiel, de verschillen in de hoogte van de bebouwing. De bebouwing aan de noordoost zijde heeft een bouwhoogte van 11-13 meter en bestaat deels uit drie bouwlagen met kap en appartementencomplexen tot 23 meter hoog, aan de overzijde bestaat de bebouwing uit drie tot vier bouwlagen met kap en/of kapverdiepingen;
  • Prinses Mariestraat, Cantaloupenburg en Schelpstraat: vanwege het smalle straatprofiel, de hoogte van de bebouwing de karakteristieke bebouwing en de maat en functies op de binnengebieden;
  • Schelpkade en de Kerkstraat vanwege de maat en functies op de binnenterreinen en de karakteristieke bebouwing;
  • Javastraat en Mallemolen, het smalle gedeelte: vanwege de maat en functies op de binnenterreinen, de hoogte van de bebouwing, het smalle straatprofiel en de karakteristieke bebouwing;
  • Balistraat aan beide zijden van de straat in verband met de dakvormen en de ensemblewaarde van de in deze straat aanwezige karakteristieke bebouwing;
  • Paramaribostraat vanwege de maat van het binnenterreinen in combinatie met de aanwezige woonfunctie op het binnenterrein met de Balistraat en de karakteristieke bebouwing;
  • Surinamestraat vanwege de ensemblewaarde van de karakteristieke bebouwing aan beide zijden van de straat en de bijzondere openbare ruimte in het midden van deze straat;
  • Koninginnegracht vanwege de karakteristieke straatwand. Deze stadsstraat ligt langs een lange grachtenwand (Koninginnegracht - Prinsessegracht) met ensemblewaarde waardoor dakopbouwen een inbreuk op de bestaande karakteristiek zullen vormen;
  • Nassauplein. Het toevoegen van dakopbouwen betekent een inbreuk op de bestaande karakteristiek en de ensemblewaarde van een brede stadsstraat met een groen plantsoen in het midden.

In het gebied tussen de Laan Copes van Cattenburch - Burgemeester Patijnlaan en de Kerkhoflaan worden géén dakopbouwen toegestaan in onder meer de:

  • Balistraat aan beide zijden, vanwege de maat van het binnenterrein en de karakteristieke bebouwing;
  • Curacaostraat aan beide zijden vanwege de ligging van de straat als ware het een binnenstraat op een binnengebied;
  • Atjehstraat, gezien het straatprofiel en de ensemble van bebouwingsvormen met kappen en kapverdiepingen waarvan een deel als gemeentelijke monument is aangewezen;
  • Riouwstraat tussen het Bankaplein en de Koninginnegracht, vanwege de rijk gedecoreerde karakteristieke bebouwing in drie bouwlagen met kaplaag;
  • Batjanstraat vanwege de karakteristieke bebouwing die bestaat uit drie bouwlagen met een kapverdieping en vanwege de ensemblewaarde binnen het straatprofiel;
  • Delistraat en op de hoeken met de Lombokstraat bezien vanuit de ensemblewerking, de karakteristieke bebouwing, het straatprofiel met aan de overzijde van de bebouwing een fors groengebied met recreatieve betekenis voor deze buurt en de bebouwing van eengezinswoningen in drie bouwlagen met kaplagen;
  • Bankastraat 100 t/m 148 vanwege de aangewezen gemeentelijke monumenten, nrs 107 t/m 159 vanwege de ensemblewaarde met rijk gedecoreerde voorgevels in vier bouwlagen. Verder bestaat de bebouwing uit drie bouwlagen met kap of kapverdieping, waarop incidenteel een dakopbouw gerealiseerd zou kunnen worden. Vanwege het stedenbouwkundige ensemble en de karakteristieke bebouwing wordt hiervan afgezien;

.afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0010.jpg" Panden.Bankastraat 80 t/m 94 (linkerzijde)

  • Timorstraat, Prinsevinkenpark en Kerkhoflaan vanwege de villa-achtige bebouwing in twee en drie bouwlagen met kap of kapverdieping welke tezamen een stedenbouwkundig ensemble vormen;
  • Riouwstraat 1 t/m 89 en 2 t/m 76 waar de karakteristieke bebouwing langs dit deel van deze straat bestaat uit drie tot vier bouwlagen eengezinswoningen met kap of kapverdieping. De appartementsgebouwen nrs 82 t/m 128 bestaan uit vier bouwlagen met kap waarop geen dakopbouw mogelijk is. De bebouwing van de appartementen 97 t/m 107 alsmede de tegenoverliggende appartementen 106 t/m 128 bestaat uit drie lagen met een vrij flauwe kap . Gezien de hoogte en posities van de gebouwen, straatprofiel en de maat van het binnenterrein zou een toevoeging van dakopbouwen mogelijk moeten zijn. Het bezonningsonderzoek wijst echter uit dat opbouwen op 97 t/m 103 niet echt mogelijk zijn; om die reden is afgezien van het toelaten van dakopbouwen op Riouwstraat 97 t/m 107. Omdat beide woonblokken in deze staat tezamen een ensemble vormen wordt ook afgezien van dakopbouwen op 106 t/m 128;
  • Celebesstraat: Deze straat bestaat uit bebouwing in drie bouwlagen met kaplaag of kap. Het smalle straatprofiel en de bebouwingsvorm met kappen en karakteristieke bebouwing laten het profiel met een dakopbouw niet toe.
  • Billitonstraat. Deze straat bestaat uit bebouwing in drie bouwlagen met kap en twee bouwlagen met een kapverdieping. Het smalle straatprofiel en de karakteristieke bebouwingsvorm met kappen laten ook hier, net zoals in de Celebesstraat, in het profiel van de straat een dakopbouw niet toe.
  • Malakkastraat. In deze straat bestaat uit bebouwing uit drie bouwlagen met kap en twee bouwlagen met een kaplaag. Het smalle straatprofiel en de bebouwingsvorm laten dakopbouwen niet toe.
  • Madoerastraat. Ook deze straat heeft een bebouwingsvorm in drie bouwlagen met kappen en kaplagen. Mede doordat het binnenterrein met de Billitionstraat en het binnenterrein met de Soendastraat vrij smal zijn is een dakopbouw op de karakteristieke panden met kap/kapverdiepingen niet gewenst;
  • Soendastraat. Ook deze straat heeft een bebouwingsvorm in drie bouwlagen met kappen en kapverdiepingen waarop gezien de maat en schaal van de straat en de karakteristieke bebouwing geen dakopbouwen wenselijk zijn;
  • Bonistraat. Het betreft een relatieve korte dwarsstraat straat met woningen in twee lagen met kapverdiepingen of opgetilde kapverdiepingen. De relatief korte straat komt gezien de ligging tussen Riouwstraat en Malakkastraat, de profielmaat en de ligging van het binnenterrein en de karakteristieke bebouwing niet in aanmerking voor het toevoegen van dakopbouwen;
  • Borneostraat. De straat vormt de verbinding tussen de Riouwstraat en de Burgemeester Patijnlaan. De karakteristieke bebouwing in deze straat wisselt zowel in de in hoogte als in bebouwingstype. Ondanks het profiel van de straat is gezien de ensemblewaarde van de diverse korte bouwstroken in deze straat in combinatie met de vele dwarsstraten afgezien van het mogelijk maken van dakopbouwen;

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0198EArchipel-50VA_0011.jpg" B Borneostraat in zuidoostelijke richting

  • Burgemeester Patijnlaan en Scheveningseweg. In het tussengelegen gebied bestaat de bebouwing voornamelijk uit vier bouwlagen met kap of drie lagen met een kapverdieping waarop, vanwege de ensemblewaarde en de karakteristieke bebouwing binnen het straatprofiel, dakopbouwen stedenbouwkundig niet verantwoord zijn.
  • Het grootste deel van de Sumatrastraat. In deze straat is onderzocht of dakopbouwen zouden kunnen worden toegestaan Het algemene beeld van deze straat is dat deze vrij breed is en dat de bebouwing bestaat uit twee tot drie bouwlagen al dan niet met kap of kapverdieping. De bebouwing aan de evenzijde van de Sumatrastraat bestaat uit vier bouwlagen op nr 4-4b, op 6 t/m 18 twee bouwlagen met kap m.u.v. 16 (drie bouwlagen met kapverdieping), 20 t/m 256 m.u.v. 164-166 twee bouwlagen met kapverdieping, 246 t./m 266 twee bouwlagen met kap m.u.v. 254-256 (drie bouwlagen). Sumatrastraat 312 – 334 bestaat uit twee bouwlagen met kapverdieping en 336 -348 uit drie bouwlagen. De bebouwing aan de oneven zijde van deze straat bestaat deels uit de oorspronkelijke bebouwing en deels van recentere datum. De panden Sumatrastraat 3 t/m 83 bestaan uit drie tot vier bouwlagen met plat dak. Op de binnenterreinen zijn hofjeswoningen gesitueerd waardoor niet alle dakopbouwen volledig over het bouwvlak van de bebouwing in de Sumatrastraat kunnen worden gerealiseerd.

In eerste instantie is vanuit de bezonning bezien of op de bebouwing aan de even zijde dakopbouwen zouden kunnen worden geplaatst. Vanuit bezonningsoverwegingen dient een opbouw op de panden 224 t/m 240 aan de achterzijde flink te worden teruggelegd. Dit geldt eveneens voor de panden 180 t/m 204 vanwege een voorgenomen bouwplanontwikkeling op het binnenterrein achter nummer 192. Deze forse teruglegging maakt een dakopbouw in feite onmogelijk zodat hiervan moet worden afgezien. Uit het bezonningsonderzoek blijkt eveneens dat aan de oneven zijde ter plekke van 3 t/m 25 aan de voorzijde dakopbouwen 1,60 meter teruggelegd zou moeten worden en op 27 t/m 35: 4.10 meter Ter plekke van 45 t/m 85 dient een eventuele dakopbouw 4,50 meter teruggelegd te worden. Een eventuele opbouw op 155 t/m 165:dient ook 4,50 meter teruggelegd te worden .Op nr.167 t/m 211 zou een dakopbouw over de volledige diepte kunnen worden gerealiseerd evenals op 235-237. Daarentegen moet een opbouw op 217 t/m 225 tot 6,20 terug worden gelegd waardoor in feite geen dakopbouw kan worden gerealiseerd. De conclusie is dat vanwege de onmogelijkheid om op verschillende panden dakopbouwen te kunnen realiseren, de grote verschillen in bouwhoogten en de grote verscheidenheid in bebouwingskarakteristieken in deze straat grotendeels wordt afgezien van dakopbouwen.Daar waar een (teruggelegde) dakopbouw mogelijk is, wordt deze op de plankaart opgenomen.

Conclusie toegelaten dakopbouwen

In het plangebied worden dakopbouwen toegestaan ter plaatse van:

  • Sumatrastraat 3 t/m 25 (1,60m teruggelegd);
  • Sumatrastraat 27 t/m 35 (4.10 teruggelegd);
  • Sumatrastraat 45 t/m 85 (4,50m teruggelegd).

In totaal betreft het 15 dakopbouwen welke eventueel gerealiseerd zouden kunnen worden in de Sumatrastraat. Het betreft dakopbouwen van een gemiddelde grootte van 74-84m2. Per gerealiseerde dakopbouw, zou de parkeerbehoefte met 0,2 parkeerplaats toenemen. Dit zou inhouden indien alle opbouwen zouden zijn gerealiseerd er een totale extra parkeerdruk zou ontstaan van 3 parkeerplaatsen. Deze toename kan, op basis van de nog beschikbare parkeercapaciteit, binnen het gebied worden opgevangen en wordt om die reden aanvaardbaar geacht.

In het plangebied wordt tevens een dakopbouw toegestaan ter plaatse van:

  • Delistraat 2A

Voor dit adres geldt dat een dakopbouw mogelijk is aangezien de huidige bebouwing van Delistraat 2A binnen het straatprofiel geen rol speelt in verband met de grote afstand van de bebouwing tot aan de straat, de hoogte van de omliggende bebouwing van drie bouwlagen met kap ten opzichte van de huidige platte tweelaagse bebouwing op het perceel en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige samenhang in de straat en de bezonningssituatie ter plekke niet van invloed is op de omringende bebouwing. De uitbreiding van het bouwvolume heeft geen invloed op de parkeerdruk aangezien in het parkeren op het betreffende perceel al is voorzien.

Celebesstraat 89:

Ter plaatse van Celebesstraat 89 zal eveneens een (terugliggende) dakopbouw worden toegestaan. Op 22 januari 2014 is een aanvraag om omgevingsvergunning voor het wijzigen van een voormalig kantoor aan de Celebesstraat 89 naar 4 woningen alsmede het (inpandig)veranderen en vergroten van het pand door middel van balkons en een dakopbouw ontvangen. Op de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Er is sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan Archipelbuurt-Willemspark II, alsmede met het ontwerpbestemmingsplan. Gezien het positieve advies van de betrokken vakafdelingen in het kader van het WABO-traject is besloten het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen op dit punt en het bouwplan weer te geven op de verbeelding. Het betreft een voormalig leegstaand kantoor, gelegen tussen woonbebouwing. Daar herleving van de kantoorfunctie niet reëel werd geacht is in het ontwerpbestemmingsplan reeds de bestemming "Wonen-1" aan dit adres gegeven. Op dit punt zijn geen zienswijzen ingekomen. De opbouw is dusdanig vormgegeven dat deze niet vanaf de straat is te zien, alsmede geen extra bezonning wegneemt van de omliggende bebouwing.

De massatoevoeging die op de bovenste laag wordt toegevoegd is onder strikte voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn dat de dakopbouw vanaf de straat vrijwel niet zichtbaar is en dat de dakopbouw op de maatgevende datum geen negatief effect heeft op de bezonning van omliggende woningen. Bezonningsonderzoek heeft uitgewezen dat er niet zulke negatieve effecten zullen optreden.

Onder verwijzing naar hoofdstuk 6 (Economische uitvoerbaarheid) wordt daarbij opgemerkt dat het onderhavige bouwplan geen bouwplan betreft als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. Het betreft een transformatieproject, waarbij leegstaande bedrijfsruimte omgezet wordt in woningen en in hoogte worden uitgebreid met de dakopbouw. De toename van de parkeerbehoefte leidt na realisatie tot een geringe extra parkeerdruk. Deze toename van de parkeerdruk, welke op basis van de nog beschikbare parkeercapaciteit binnen het gebied kan worden opgevangen, wordt aanvaardbaar geacht.


5.2.4 (Kantoor) transformatie naar wonen

Ten aanzien van het splitsen van woningen binnen een woonbestemming is in het bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen dat hieraan alleen medewerking kan worden verleend onder de voorwaarde dat er alsdan per bouwlaag maximaal één woning wordt toegestaan. Naar aanleiding van verzoeken vanuit bewoners(organisaties) en de daarop volgende discussie in de commissie Ruimte is de reikwijdte van deze voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid tot splitsen ook uitgebreid voor wat betreft de gemengde bestemmingen. Alhoewel een dergelijke voorwaarde ook binnen deze bestemmingen in algemene zin toepasbaar is, kunnen zich specifieke situaties voordoen, waarbij het strikt toepassen van een dergelijke voorwaarde niet wenselijk is. Dit kan het geval zijn indien het om planologische redenen de voorkeur heeft om een leegstaand kantoorgebouw te transformeren naar woonruimte. In dat geval kan het in incidentele gevallen namelijk vanuit financieel en ruimtelijk oogpunt noodzakelijk zijn om wel meer woningen per bouwlaag toe te staan. Dat hangt nauw samen met de bouwkundige inrichting van het gebouw (groot vloeroppervlak per verdieping) en daarmee gepaard gaande financiële haalbaarheid van de transformatie. Dit vergt echter maatwerk, waarbij moet worden afgewogen of de splitsing niet tot onevenredig nadelige gevolgen voor de omgeving leidt. Daarbij zal in elk geval een gedegen afweging moeten plaatsvinden of de beoogde transformatie stedenbouwkundig inpasbaar is met het oog op de parkeerdruk. Hierbij kan onder meer worden gelet op het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Doordat het hier om bijzondere situaties gaat is er voor gekozen om deze niet via het bestemmingsplan te regelen maar zal, indien zich een dergelijke situatie voordoet, via een afwijkingsprocedure ingevolge het Wabo-traject moeten worden bezien of aan zo'n initiatief medewerking kan worden verleend.

5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.3.1 Het digitale bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000. Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP, bijlage 2, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.3.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Zoals al werd aangegeven heeft het bestemmingsplan als eerste doel om de bestaande ruimtelijke structuur juridisch-planologisch zodanig te regelen, dat deze wat betreft functie, bouwvorm, ligging, afmetingen in een goede ruimtelijke ordening worden ondergebracht.

In eerste instantie worden aan de hand van de bestaande situatie worden de bestemmingen afgewogen. Als leidraad of als toetsingskader dienen het beleidskader en de milieukwaliteitseisen.

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Culltureel Erfgoed  
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Rijksbeschermd stadsgezicht Archipelbuurt/Willemspark II. Ingevolge de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan worden vastgesteld ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.   De cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Hieronder wordt in de tabel 'Beschermd stadsgezicht' aangegeven op welke wijze de in de aanwijzing benoemde waarden zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Het aanwijzingsbesluit met bijbehorende toelichting en begrenzingenkaart is, tezamen met een lijst en kaart van karakteristieke panden en ensembles, als bijlagen bij de regels opgenomen.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een aanlegvergunning verplicht gesteld.  
Ruimtelijk Beleid  
De Structuurvisie Den Haag 2020 en de Agenda voor de Haagse Verdichting geeft bepaalt dat langs doorgaande wegen en groen bij in principe wordt uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen.   Langs de doorgaande wegen in het beschermd stadsgezicht zijn minimaal vijf bouwlagen ofwel niet geschikt vanwege het te smalle straatprofiel ofwel staan er al gebouwen van minimaal vijf bouwlagen.  
Verkeer en parkeren  
Het Verkeersplan (zie paragraaf 3.6) hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   In het plangebied zijn de bestemmingen Verkeer - Hoofdverkeersweg, Verkeer - Straat, Verkeer - Verblijfsstraat en Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Het openbaar vervoer maakt gebruik van de straten die bestemd zijn als Verkeer - Straat, alsmede (zij het in mindere mate) van de bestemmingen “hoofdverkeersweg” (ter plaatse van het Hubertusviaduct), “verblijfsstraat” en “groen” (ter plaatse van de Scheveningseweg).  
In de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” is het algemene parkeerbeleid vastgelegd.   In de regels van het bestemmingsplan is een parkeerregeling opgenomen in Bijlage 8. De belangrijkste reden waarom er behoefte is aan parkeernormen is om de claim van parkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren, zodat de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving niet stapsgewijs verder onder druk komen te staan. Omdat de komende jaren de mobiliteit en het autobezit blijven toenemen, zal de parkeerbehoefte en de druk daarvan op de openbare ruimte ook niet vanzelf minder worden. Hiervoor is gericht beleid nodig.
Parkeernormen zijn aan de orde bij nieuw- en verbouw van vastgoed. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd toetst de gemeente of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden behelzen onder andere dat in voldoende mate voorzien wordt in parkeercapaciteit ten behoeve van het bouwplan. De parkeerbehoefte geeft aan welke parkeercapaciteit er in theorie beschikbaar moet zijn binnen (of in de nabije omgeving van) het bouwplan. Aan de hand daarvan wordt de parkeereis opgesteld, waarin wordt aangegeven welk aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd dient te worden. Deze parkeereis is juridisch bindend.
 
Economie  
Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (2011) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. conform het Haagse detailhandelsbeleid
Voor gebieden met een onzeker marktperspectief wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen  
In het plangebied behoren de Frederikstraat en de uitlopers in de Javastraat en de Bankastraat tot de hoofdwinkelstructuur en zijn zodanig in dit bestemmingsplan opgenomen. De winkels aan de Javastraat zijn onderdeel van het gemengd stedelijk milieu en vormen een uitloper c.q. aanloopstraat van het stadscentrum. Het accent van het detailhandelbeleid ligt op behoud en versterking van de hoofdwinkelstructuur.
 
In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.

 
Functiemenging komt in dit bestemmingsplan tot uiting in de opzet van de verschillende gemengde bestemmingen.Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.  
Horeca   Het bestemmingsplan maakt binnen een aantal gemengde bestemmingen horeca gemengd met andere functies als detailhandel, dienstverlening, kantoor, maatschappelijk en wonen mogelijk. Hierdoor wordt het gemengd stedelijk milieu in stand gehouden en bevorderd. Binnen de bestemming Gemengd - 1 wordt bij de verhouding detailhandel en dienstverlening versus (lichte) horeca de 80/20%-regel gehanteerd. Dit is in de regels verankerd. Horeca welke gevestigd is in woongebieden wordt apart aangegeven.  
Kantoren   In dit plangebied zijn geen nieuwe locaties voor kantoorontwikkeling voorzien.  
Wonen  
Het uitgangspunt van de Woonvisie is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Het bestemmingsplan is direct herkenbaar als centrum stedelijk woonmilieu met als woonsfeer; “wonen in de historische binnenstad”. Juist het wonen zorgt voor levendigheid en toezicht in het gebied op het moment dat de winkels gesloten zijn.   In het bestemmingsplan zijn de specifieke woonfuncties onder twee bestemmingen ondergebracht te weten Wonen - 1 voor herenhuizen, hofjeswoningen etc en Wonen - 2 voor de gestapelde appartementsgebouwen. Ook in de gemengde bestemmingen is wonen mogelijk, met name op de verdiepingen.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Het bestemmingsplan bevat een brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden, Maatschappelijk - 1. Ook het hoofdbureau van politie aan de Patijnlaan is onder die bestemming opgenomen.
De drie begraafplaatsen aan de randen van het plangebied hebben de bestemming Maatschappelijk - 2 gekregen.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Binnen het plangebied zijn langs de Carnegieplein, Scheveningseweg en langs de Koninginnegracht bomenrijen aanwezig die genoemd worden in de Nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones.
Tevens is langs de Koninginnegracht water aanwezig dat onderdeel uitmaakt van het water dat van belang is voor de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.
De voor het gebied karakteristieke waardevolle tuinen zijn bestemd als Tuin.  
Bomen   Binnen het plangebied staan op dit moment vele monumentale bomen (zie overzicht Bijlage 1 van de toelichting). Bij de ingrijpende vernieuwing van de tramsporen van lijn 9 o.a. op de Koninginnegracht dienen te rails te worden vervangen Op 10 februari 2011 heeft de raad besloten de monumentale kastanjebomen langs de Koninginnegracht te handhaven. Om het belang van het behoud van deze bomen te benadrukken is langs de gracht een groene strook gereserveerd met de bestemming Groen.  
Water  
Waterhuishouding   Langs de Raamweg is een primaire boezemwatergang aanwezig, deze is als bestemming Water op de plankaart en in de regels opgenomen worden.  
Leidingen  
In het plangebied is een planologische relevante rioolleiding aanwezig en een drinkwatertransportleiding.   De rioolwaterleiding is in de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen, de drinkwaterleiding in de dubbelbestemming "Leiding - Water".  

Artikel 26 Waarde - Archeologie en Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie

Het plan is erop gericht de archeologische en cultuurhistorische waarden te beschermen. Door de dubbelbestemmingen zijn behoud en bescherming van deze waarden gewaarborgd.

Het plan is erop gericht de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht “Archipelbuurt / Willemspark II” te waarborgen. In de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan is de toelichting op het aanwijzingsbesluit opgenomen. Hierin zijn als te beschermen waarden genoemd.

Het profiel van de bebouwing met zijn karakteristieke architectuurbeeld in samenhang met de lange rechte straten is kenmerkend voor de 19de eeuwse wijze van stadsuitbreiding, met name de initiatieven van particuliere bouwgrond maatschappijen. Behalve de oorspronkelijke schaal, structuur en functie van de wijk is de strakke inrichting van de openbare ruimte een bestaande ruimtelijke kwaliteit. De uitzonderingen op dit stedenbouwkundig patroon zoals het Prinsevinkenpark, Bankaplein, Surinamestraat, de hofjes, en de begraafplaatsen zorgen voor een boeiende afwisseling in beeldkwaliteit en onderbreken het strenge regime van de rechte straten.

In onderstaande tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven op welke wijze de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is verwerkt in het bestemmingsplan. Daarbij is uitgegaan van de typeringen in het aanwijzingsbesluit zoals die voor de verschillende onderdelen van de deelgebieden is geformuleerd. Per onderdeel wordt aangegeven op welke wijze dit is vertaald in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de te behouden kwaliteiten, zoals die in het aanwijzingsbesluit tot beschermd stadsgezicht en de daarop gebaseerde karakteristieken worden genoemd. Aan het beschermde stadsgezicht is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toegekend. De bijbehorende regeling (Artikel 27) dient als vangnet voor de bescherming van de waarden die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn vertaald, maar wel met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden. De voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, brengen mee dat steeds een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden en advies van de welstands- en monumentencommissie noodzakelijk is. De commissie onderzoekt daarbij, of voor wat betreft de bouwwijze aansluiting is gezocht bij karakteristieke en cultuurhistorische waarden van de bestaande omgeving. Verder moet de bestaande ruimtelijke structuur van ondermeer straten, pleinen en groenvoorzieningen in hun onderlinge samenhang behouden blijven. Vervanging of verandering van deze elementen is slechts toegestaan met behoud en zo nodig verbetering van de cultuurhistorische waarden. Het college maakt bij nieuwe initiatieven, onder andere op basis van deze adviezen, een afweging tussen het behoud van de ruimtelijke structuur enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers anderzijds.

TABEL BESCHERMD STADSGEZICHT  
Typering te beschermen waarden in de aanwijzing   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het goed bewaarde laat-19de-eeuwse bebouwingsbeeld dat een vrijwel gaaf ensemble vormt in samenhang met het stedenbouwkundigen patroon van rechte straten;   De bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie. Uitgangspunt is behoud van deze panden. De welstands- en monumentencommissie zal deze kwaliteiten in hun advisering betrekken. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De lineaire ontwikkeling van de architectuurhistorisch waardevolle bebouwing langs de Koninginnegracht als voortzetting van de 18de-eeuwse gevelwand en omgrachting van de Prinsessegracht;
 
De verkaveling en bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. Uitgangspunt is behoud van deze panden. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De opzet van rijke herenhuizen langs de randen en eenvoudige doorgaans lagere bebouwing binnen de wijk en hierdoor grote afwisseling in het bebouwingsbeeld van de wijk;
 
In het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen, met behoud van deze verschillen. Verder wordt de bebouwing gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. Uitgangspunt is behoud van deze panden.  
De lineaire ontwikkeling van de bebouwing aan de Frederikstraat als voortzetting van de Denneweg;
 
De verkaveling en bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. Uitgangspunt is behoud van deze panden. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De ensemblewaarde van de huizen aan de Prinses Mariestraat en de belangrijke situering van de achtergevels van de huizen aan Prinses Mariestraat met tuinen in relatie met het water van de Mauritskade.
 
De bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. Uitgangspunt is behoud van deze panden. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De cultuur- en architectuurhistorische waarde en de bijzondere structuur en variatie van de door de wijk verspreid liggende hofjes;
 
De bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. Uitgangspunt is behoud van deze panden. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De monumentale eclectische bebouwing in de gevelwanden van Laan Copes van Cattenburch, Burgemeester van Karnebeeklaan, de Riouwstraat, het Nassauplein, de Surinamestraat en de Javastraat in het gebied van Willemspark II.
 
De bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27 . Uitgangspunt is behoud van deze panden. Tevens zijn in het plan strak omkaderde bouwvlakken met goot- en bouwhoogtes opgenomen.  
De stedenbouwkundigen structuur, met bebouwing en fontein van het Bankaplein, in relatie met de "hoge" Bankastraat;   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is opgenomen in het bestemmingsplan. De bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van artikel 27. De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de drie begraafplaatsen met de bijzondere dienstgebouwen en grafmonumenten;   De begraafplaatsen zijn als zodanig bestemd. De bijzondere dienstgebouwen en een deel van de grafmonumenten zijn rijksmonument.  
De open structuur aan de rand van de wijk als overgang naar de Scheveningse Bosjes;
 
Het plan voorziet in strak omkaderde bouwvlakken. De gemeente stuurt als eigenaar op handhaving van het groen en de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De groenaanleg in de Surinamestraat en aan het Nassauplein;
 
De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om). Uitgangspunt is hierbij behoud van de groenaanleg.  
De stedenbouwkundig-historische waarde van het Kanaal.
 
De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte etc) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 27) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 28 tot en met 31) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 32, de slotregel in artikel 33.
5.4.1 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan enkele bedrijfsgebouwen, die zich in het plangebied bevinden. De bestemming staat bedrijven toe in categorie A van de Lijst van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (Bijlage 6 van de regels).

Het plan kent 4 gemengde bestemmingen:

Artikel 4 Gemengd - 1

Bij de winkelconcentraties in de Frederikstraat, Javastraat en Bankastraat wordt een onderscheid tussen functies welke zijn toegestaan op de begane grond, waaronder detailhandel, dienstverlening en lichte horeca. Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen.

Artikel 5 Gemengd - 2

Deze bestemming ziet het gebied rond de Mallemolen, waar veel middelzware horeca voorkomt. Ook hier wordt een specifiek onderscheid gemaakt tussen functies op de begane grond en wonen op de verdiepingen.

Artikel 6 Gemengd - 3 en Artikel 7 Gemengd - 4

Deze bestemmingen ziet met name op grote herenhuizen langs drukke doorgaande wegen: de Koninginnegracht, Dr. Kuyperstraat, Javastraat, Laan Copes van Cattenburch, Nassauplein en Scheveningseweg. Deze straten hadden in het voorgaande plan grotendeels de bestemming kantoren en/of woondoeleinden. In de loop van de tijd is een aantal panden van functie gewijzigd, met name is het kantoorgebruik omgezet in woondoeleinden. De panden langs genoemde wegen waar nu wonen de hoofdbestemming is, hebben de bestemming Gemengd - 4 gekregen. De panden waar een andere functie de hoofdbestemming is, hebben de bestemming Gemengd - 3 gekregen. Binnen de bestemming Gemengd - 3 kunnen de functies kantoor, dienstverlening, maatschappelijk en wonen in het gehele pand aanwezig zijn. Bij de bestemming Gemengd - 4 ligt de nadruk op wonen (in het gehele pand) en maar blijven andere functies, kantoor, dienstverlening en maatschappelijk, toegestaan op de begane grond. Afwijkende functies worden -zoals dat binnen alle bestemmingen het geval is- door middel van een aanduiding op de plankaart en in de regels toegestaan.

Artikel 8 Groen

In het plangebied zijn grote en kleine groenvoorzieningen aanwezig die op wijkniveau, buurtniveau en straatniveau van belang zijn. De belangrijkste groenvoorzieningen, waaronder een deel van het Scheveningse bos en het bosje van Repelaer zijn bestemd als Groen.Het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarden is opgenomen in de bestemming. Kleine(re) groenvoorzieningen maken deel uit van het straatprofiel en zijn daarom onderdeel van de verschillende verkeersbestemmingen. Naast de groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zijn de bestaande functies zoals speelvoorzieningen in de regeling opgenomen. De fontein in de Bankastraat heeft een eigen aanduiding gekregen. Ook de strook van -voornamelijk- monumentale paardekastanjes langs de Koninginnegracht aan de rand van het plangebied heeft de bestemming Groen gekregen.

Artikel 9 Horeca

Deze bestemming ziet op het hotel op de hoek Laan Copes van Cattenburch en een lichte horecagelegenheid op de hoek van de Scheveningseweg. Om het verschil te benadrukken hebben beiden een eigen gepaste aanduiding gekregen (hotel/ horeca tot en met categorie 1).

Artikel 10 Kantoor

Deze bestemming is gericht op enkele in het gebied aanwezige grote kantoren.

Artikel 11 Maatschappelijk - 1

Deze bestemming is gericht op welzijnsvoorzieningen, gezondheidszorg, religie, onderwijs en onderwijsgerelateerde activiteiten, speelvoorzieningen, openbare dienstverlening en verenigingsleven.

Artikel 12 Maatschappelijk - 2

Deze bestemming is voor de drie begraafplaatsen aan de randen van het plangebied.

Artikel 13 Recreatie

Deze bestemming is gegeven aan buurtspeeltuin "De Cantaloup".

Artikel 14 Sport

Deze bestemming is gegeven aan de Manege Riouwstraat.

Artikel 15 Tuin

De voor het gebied karakteristieke waardevolle binnenterreinen en tuinen, zoals bij het Prinsevinkenpark, zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming is het verboden om gebouwen op te richten. Gebouwen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds legaal waren opgericht, mogen worden gehandhaafd of vernieuwd, mits de omvang, situering en hoogte niet wijzigt. Bestaande parkeergarages hebben een aanduiding gekregen.

Artikel 16 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Hoofdverkeerswegen bestaan uit rijbanen voor het gemotoriseerde verkeer op doorgaande hoofdroutes in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken en grote delen van de stad en de verbinding met rijks- en andere invalswegen. Binnen het plangebied betreft dit Laan Copes van Cattenburch en de Patijnlaan.

Artikel 17 Verkeer - Straat, Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied, Artikel 19 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemmingen zien respectievelijk op straten met doorgaande rijbanen ten behoeve van de ontsluiting, gronden welke met name voor bestemd zijn voor fietsers en voetgangers en openbare ruimte, welke niet voor doorgaand verkeer is aangewezen. Binnen de bestemming Verkeer - Straat valt ook het tracé van tram lijn 9 langs de Koninginnegracht. De naastgelegen strook met monumentale kastanjes heeft om het belang van het behoud te benadrukken de bestemming Groen gekregen. De binnen de verschillende verkeersbestemmingen gelegen kiosken, in de Bankastraat, op de kop Nassauplein en bij de ingang van de Algemene Begraafplaats) hebben een aanduiding gekregen.

Artikel 20 Water

Deze bestemming ziet op het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater.

Het plan kent drie woonbestemmingen.

Artikel 21 Wonen - 1

Deze bestemming ziet op met name herenhuizen en hofjeswoningen in het plangebied, welke in hoofdzaak voor wonen gebruikt worden. Andere, bestaande, functies binnen deze bestemming worden door middel van een functieaanduiding aangegeven en in de regels omschreven. Het door bewoners medegebruiken van woningen voor een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan en opgenomen in de algemene gebruiksregels, (artikel 30). In de bestemming is een woningplitsingsregeling opgenomen om in voorkomende gevallen tot een goede afweging van belangen te kunnen komen.

Artikel 22 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ziet op de meerlaagse appartementsgebouwen, o.a. gelegen langs de Burgemeester Patijnlaan.

Artikel 23 Wonen - 3

Deze bestemming ziet op de nieuwbouwwoningen aan de Ternatestraat, welke gedurende de laatste planperiode zijn gerealiseerd. Deze woningen zijn aan elkaar verbonden door inpandige parkeervoorzieningen.

Het plan kent drie dubbelbestemmingen:

Artikel 24 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming ziet op een ondergrondse rioolleiding.

Artikel 25 Leiding - Water

Deze dubbelbestemming ziet op een grote drinkwaterleiding.

Artikel 26 Waarde - Archeologie

In het plan is het archeologisch waardevolle gebied beschermd door middel van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Daarnaast zijn er bouwregels gesteld, die in het kader van het bouwen van bouwwerken met grondroering van toepassing zijn.

Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie

Het gehele gebied is aangewezen als Rijksbeschermd stadsgezicht. De daarop betrekking hebbende aanwijzingsbesluiten etc zijn opgenomen als bijlagen bij de regels.

5.4.2 Algemene Regels

Artikel 28 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 29 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 31.

Artikel 30 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd. Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, 31.

Artikel 31 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 33 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Archipelbuurt e.o.'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat in hoofdzaak uit van consolidatie van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een paar mogelijke ontwikkelingen. Hiervoor is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

In het plan zijn geen bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, opgenomen. In relatie tot bovengenoemde wetgeving wordt opgemerkt, dat er in dat geval geen verplichting bestaat tot kostenverhaal omdat ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan, niet worden aangemerkt als bouwplan als omschreven in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Uit voorgaande overwegingen volgt, dat afdeling 6.4 van de Wro niet aan de orde is en dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in principe is verzekerd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zal derhalve geen exploitatieplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op 21 januari 2014 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Ministerie van EL&I
  • 2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 3. Provincie Zuid-Holland
  • 4. Stadsgewest Haaglanden
  • 5. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 6. Dunea
  • 7. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 8. Politie Haaglanden
  • 9. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  • 10. Veolia Transport Haaglanden
  • 11. HTM Infra
  • 12. Stedin B.V.
  • 13. TenneT Regio West
  • 14. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 15. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 16. Koninklijk Horeca Nederland
  • 17. Stichting BOOG
  • 18. Haags Monumentenplatform
  • 19. Het bestuur van de Fietsersbond enfb
  • 20. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming
  • 21. Haags Monumentenplatform
  • 22. Stichting Vrienden van Den Haag
  • 23. Stichting Boog
  • 24. P1 Off Street B.V.
  • 25. Stichting bewonersorganisatie Archipel/Willemspark

Van de volgende instanties zijn reacties ontvangen. Daarnaast is ook een reactie ontvangen van Belangenvereniging Koninginnegracht Den Haag. Het advies van de Hulpverleningsregio Haaglanden (onder 9) is verwerkt in de paragraaf Externe Veiligheid in hoofdstuk 4 van de toelichting.

1. Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap heeft enkele opmerkingen gemaakt ter actualisering van paragraaf 4.7.

Reactie: de opmerkingen zijn in nauw overleg met het Hoogheemraadschap verwerkt in hoofdstuk 3 van de toelichting.

6. Dunea

“Naar aanleiding van uw ontwerp bestemmingsplan van Archipelbuurt e.o. delen wij u het volgende mee.

Binnen de grenzen van betreffend bestemmingsplan liggen de volgende belangrijke regionale watertransportleidingen met grote diameters van ons bedrijf.

  • Drinkwatertransportleiding van Grijsgietijzer met een inwendige diameter van 500 mm;
  • Drinkwatertransportleiding van Grijsgietijzer met een inwendige diameter van 600 mm;
  • Drinkwatertransportleiding van Grijsgietijzer met een inwendige diameter van 650 mm.

Deze leidinginfra is van groot belang voor de levering van drinkwater aan een groot deel van ons voorzieningsgebied in de regio.

In de herziening van het bestemmingsplan zien wij de ligging van onze transportleidingen graag geborgd door middel van het bestemmen van de leidingstroken (4 meter aan weerszijde van de transportleidingen), vermelding op de plankaart en vermelding van de door de leidingbeheerder gestelde voorwaarden. De genoemde strookbreedte is van groot belang. Op deze strook mogen geen bebouwing of andere belemmeringen aanwezig zijn. Binnen deze strookbreedte dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige transportleidingen. In de bijlage hebben wij op de tekening de transportleidingen in een groene kleur geaccentueerd.

Voor verdere informatie betreffende voorwaarden, gewenste leidingstrookbreedtes en exacte ligging van de leidingen kunt u zich wenden tot ondergetekende. Wij vertrouwen u met deze reactie voldoende te hebben geïnformeerd. Een reactie uwerzijds zien wij met belangstelling tegemoet.”

Reactie: De drinkwaterleidingen zijn ingetekend en als zodanig bestemd in artikel Leiding-Water.

21. Haags Monumentenplatform

“Het Haags Monumentenplatform (HMP) heeft kennis genomen van het ontwerpbestemmingsplan Archipelbuurt e.o., zoals dat door u is vrijgegeven voor inspraak. Het betreft een bestemmingsplan dat ingevolge de Monumentenwet inhoud moet geven aan de bescherming en versterking van de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en de cultuurhistorische waarde, zoals aangegeven in de generieke aanwijzingsteksten tot beschermd stadsgezicht.
Gaarne brengt het HMP onder uw aandacht dat z.i. juist dit plangebied, Archipelbuurt en Willemspark II, vraagt om een beheersverordening, geen bestemmingsplan. Ik licht dit hieronder toe.
Het nu voorliggende ontwerp bestemmingsplan schiet naar het oordeel van het HMP tekort in het beschermen van het betreffende stadsgezicht. Ten principale doordat in dit ontwerpbestemmingsplan alleen de cultuurhistorische waarde wordt beschermd en niet de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang; aspecten die de Monumentenwet op gelijk niveau stelt met de cultuurhistorische waarde.
De bescherming die het bestemmingsplan zegt te bieden, wordt overgelaten aan het oordeel van de Monumenten- en Welstandscommissie die telkens na tekst-exegese de redelijkheid moet wegen van een initiatief in het licht van de generieke aanwijzingstekst. De onafhankelijke commissie wordt geen houvast of criteria geboden die in de regels van het ontwerp-bestemmingsplan zijn terug te vinden en die bescherming en versterking borgen van de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en de cultuurhistorische waarde van het plangebied. Daarbij is het voortbestaan van de Welstandsnota 2003 door een versie 2013 onzeker geworden. Daar komt bij dat u juist vandaag 20 februari een voorstel bij de Gemeenteraad heeft neergelegd om zelf te kunnen bepalen wanneer u als college de commissie überhaupt nog advies vraagt. Bovendien is in zeer recente bestemmingsplannen voor beschermde stadsgezichten gebleken dat u vrijheden en ontheffingsmogelijkheden 'stapelt', waardoor de bedoelde bescherming -bijvoorbeeld van de voor Den Haag zo karakteristieke schilddaken -zeer ongewis is. Gebleken is dat in vergelijkbare buurten (Zeeheldenkwartier, Westeinde e.o.) u om beschermingsredenen heeft afgezien van een dakopbouwenregeling, maar ze nu toestaat 'omdat er geen regeling is opgenomen in het bestemmingsplan'. Ditzelfde gevaar ziet het HMP nu ook in het onderhavige ontwerpbestemmingsplan voor de Archipelbuurt e.o. waar u om onbegrijpelijke redenen van cultuurhistorische waardering wél besluit om dakopbouwen toe te staan en de schildkappen niet meer beschermd (zie RIS165392).

In dit verband refereer ik gaarne aan de brief van het bestuur van de Stichting Bewonersorganisatie Archipelbuurt& Willemspark van 20 februari 2014, waarin de zorg van het HMP uitvoerig wordt gestaafd.
Het betreft, naar uw zeggen, een conserverend bestemmingsplan, waardoor u zegt inhoud te hebben gegeven aan wat de Monumentenwet van u verlangd onder art 36 lid 2. U constateert meermalen in de toelichting dat er geen ontwikkelingen in het gebied zijn gepland. Het HMP adviseert u met klem om die reden ingevolge artikel 36 leden 2 en 3 een beheersverordening voor het gebied op te stellen. De bescherming en versterking van de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en de cultuurhistorische waarde van het plangebied staan daarbij voorop.
Naar het oordeel van het HMP is daar alle reden toe. Het gaat hier om een Rijksbeschermd stadsgezicht. De Provincie heeft het plangebied opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en aangemerkt als 'van zeer hoge waarde'. In de Structuurvisie van de gemeente wordt ook dit beschermde stadsgezicht als 'zéér waardevol' aangemerkt dat door 'goed beheer' zijn kwaliteit zal moeten behouden. De Agenda voor de Haagse verdichting spreekt van ' ... versterken van de cultuurhistorische waarden', ' ... niet aantasten of negatief beïnvloeden'. In een recentelijk gesprek van wethouder Smit met vertegenwoordigers van de bewonersorganisatie noemt hij de wijk: 'een pareltje .... , belangrijk voor de stad als geheel'. Wellicht om die reden wordt in onderhavig ontwerp-bestemmingsplan de vrijheid van bewoners en gebruikers ingeperkt, wellicht zodanig zelfs dat dit de vraag oproept of er überhaupt van vrijheid van enige betekenis sprake is. Zo is het hier en daar toestaan van een dakopbouw uitsluitend van betekenis als dat kan worden gevolgd door splitsing van het betreffende pand (in strijd met het dakopbouwenbeleid dat ziet op versterking van de voorraad eengezinswoningen, niet op het verder opsplitsen van herenhuizen). In zijn brief naar aanleiding van dit ontwerp-bestemmingsplan van 20 februari 2014 heeft het bestuur van de bewonersorganisatie u laten weten géén prijs te stellen op de mogelijkheid van dakopbouwensplitsing. Het HMP -die de bezwaren van het bestuur deelt- concludeert hieruit dat het belang van vrijheden geenszins kan opwegen tegen het belang van de bescherming van dit beschermde stadsgezicht, alle eerder genoemde onzekerheden nog daargelaten.
In uw visie op monumentenzorg 'Bekend maakt Bemind' zegt u dat er geen 'beschermende stolp' over de gehele stad moet worden gezet (blz. 12), maar dat er stukken in de stad zijn die weldegelijk 'af zijn (blz. 6). De Archipelbuurt e.o. heeft -zo constateert u zelf- zijn karakter sinds de laatste decennia van de 19de eeuw tot op heden vrijwel ongeschonden behouden. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat dit stuk van Den Haag 'af is. Het HMP kan geen betere reden bedenken dan dat deze situatie zich bij uitstek leent voor zorgvuldig beheer en daarom voor een beheersverordening.”

Reactie:

Geen beheersverordening

Ingevolge artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad, onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.

Het ontwerpbestemmingsplan is weliswaar overwegend conserverend van aard -meer dan het conceptontwerp op basis waarvan het Haags Monumentenplatform oordeelt- en legt voornamelijk de feitelijke bestaande situatie vast. Het strekt echter te ver om te stellen dat hier sprake is van het één op één overnemen van het bestemmingsplan uit 1982. Het niet (meer) opnemen van een aan- en bijgebouwenregeling, vanwege de wettelijke mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen, is daar een voorbeeld van. Daarnaast wordt een beperkt aantal dakopbouwen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. wordt geactualiseerd ook op basis van de wet en het beleid, zoals dat de laatste jaren is vastgesteld (o.a. dakopbouwen, horeca, functiemengingsstategie) en bevat daarnaast een zekere flexibiliteit welke ook benodigd is in een laag-dynamische omgeving als deze. De keuze om al dan niet bepaalde ontwikkelingen, waaronder het vernieuwen van de trambaan langs de Koninginnegracht en het behoud aldaar van de monumentale bomen langs die gracht, mee te nemen is beschreven in paragraaf 5.2 van de plantoelichting. Vanuit dit perspectief bezien, is voor dit plangebied een beheersverordening geen juiste keuze.

Rijksbeschermd Stadsgezicht

De waarden die met de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht dienen te worden beschermd, vormen een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan en worden door de gemeente volledig onderschreven. De te beschermen waarden zijn -anders dan gesuggereerd door het Haags Monumentenplatform- voldoende gewaarborgd. Ook de Raad van State heeft met betrekking tot het rijksbeschermde stadsgezicht en te beschermen waarden de wijze van opstellen door de gemeente Den Haag van een bestemmingsplan onderschreven. In het onderhavige plan is het bestaande patroon van straten, stegen, open ruimtes, water en groen in het plangebied is op de verbeelding weergegeven, waarbij de bescherming daarvan door toekenning van de daarbij behorende bestemmingen wordt gewaarborgd. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en is niet gericht op het mogelijk maken van grote of ingrijpende ontwikkelingen. In de bescherming van het stadsgezicht is voorzien door, na inventarisatie daarvan, de goot- en bouwhoogtes van de bebouwing en het bouwvlak per pand op de verbeelding weer te geven. Tevens geldt volgens de planregels dat gebouwen zich in principe moeten bevinden binnen het weergegeven bouwvlak en de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. Bovendien heeft in 2013 een actualisatie van karakteristieke panden en ensembles plaatsgevonden, waarvan de gevelindeling ingevolge artikel 27.2 onder f, van de planregels bij ver- of herbouw gehandhaafd dient te worden. Daarnaast brengen de voorwaarden, die in artikel 27.2 onder a, van de planregels worden gesteld, met zich dat bij de activiteit bouwen de cultuurhistorische waarden in acht dienen te worden genomen en een advies van een commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag noodzakelijk is. De toetsing aan artikel 27 is niet facultatief, maar verplicht. De toelichting op het aanwijzingsbesluit, dat als bijlage 2 bij de regels van het plan is opgenomen, is leidend. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht maakt integraal onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle aspecten van het beschermd stadsgezicht bij toetsing aan het bestemmingsplan in ogenschouw moeten worden genomen.

Voor zover het Haags Monumentenplatform verwijst naar de reactie van de bewonersorganisatie Archipel/Willemspark, wordt op die reactie hieronder gereageerd.

25. Stichting bewonersorganisatie Archipel/Willemspark

Inleiding

Het concept ontwerp-bestemmingsplan is opgesteld ter vervanging van het geldende bestemmingsplan Archipel/Willemspark II, vastgesteld in januari 1982. Het plangebied is in 1996 aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988.
De bewonersorganisatie heeft zich in de eerste plaats gericht op de vraag of het ontwerp-plan voldoende bescherming biedt aan het karakter van het gebied. De conclusie moet zijn, dat de bescherming onvoldoende is. Wij lichten dat als volgt toe.
A. Het eerste dat opvalt is dat het aanwijzingsbesluit van 25 juli 1996 niet is bijgevoegd en dat de toelichting waarnaar in de planregels wordt verwezen (bijlage 4), niet de toelichting is die hoort bij de aanwijzing van Archipel/Willemspark als beschermd stadsgezicht. Archipel en Willemspark II komen in de bijgevoegde toelichting niet voor. Daardoor ontbreekt een toetsingskader voor de toepassing van artikel 25, de vangnetbepaling. De juiste toelichting, gevonden als bijlage 2 bij de Notitie "Bouwen en behouden in beschermde stadsgezichten" van oktober 1999, voegen wij bij. Kennelijk is deze wel bij het opstellen van het plan gebruikt, want in hoofdstuk 2 van de plantoelichting wordt er veel uit geciteerd, echter zonder bronvermelding. Bijlage 4 moet dus worden vervangen.
B. De bijzondere waarde van het plangebied is gelegen in het goed bewaarde 19e eeuwse bebouwingsbeeld, de ruimtelijke structuur van het gebied, die samenhangt met de historische ontwikkeling, de gevarieerde schaal en de architectonische kwaliteit van de bebouwing, variërend van eenvoudig tot rijkversierde neo-renaissance.Het is dus zaak die waarden te behouden.

Dat gebeurt niet als op het plangebied verdichtingsbeleid wordt losgelaten, door het toestaan van dakopbouwen met terras en het opsplitsen van panden. Volgens de toelichting is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het beschermingsbelang en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers. Ons betoog is dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bewonersbelang dat de aantasting van het stadsgezicht, die van verdichting te vrezen valt, rechtvaardigt.

1. Verdichting

De wijk heeft een hoge bebouwings- en bewoningsdichtheid, zoals ook in de toelichting wordt vermeld. Er is een grote verscheidenheid aan functies en aan woonvormen. De wijk functioneert goed en wordt gezien als een aantrekkelijke woonomgeving. Veel expats hebben de weg naar de Archipel dan ook weten te vinden (40% van de bewoners is buitenlander).

In het oude plan is vrijwel de hele woningvoorraad bestemd voor een- of meergezinshuizen (E/M). Dat was historisch verklaarbaar. In de naoorlogse jaren werden veel woningen in verdiepingen bewoond of als kantoor in gebruik genomen. De bestemming E/M had als doel dat grote eengezinshuizen konden worden gesplitst en gesplitste voormalige eengezinswoningen samengevoegd tot eengezinshuizen. Die samenvoeging heeft vanaf de 70-er jaren in ruime mate plaatsgevonden. De omschrijving op blz. 23 van de toelichting, 2.5.9. wonen: “.. veelal appartementen ..” klopt dan ook beslist niet meer en wordt in de toelichting ook niet gestaafd door een inventarisatie van één- respectievelijk meergezinswoningen in het plangebied, die er overigens wel had moeten zijn.

Veel huizen die vroeger waren gesplitst in een boven- en benedenhuis zijn weer samengevoegd tot

eengezinswoningen. En ook veel grote huizen die tot dan toe in gebruik waren als kantoor zijn in de loop van de jaren weer in gebruik genomen als woning voor één gezin (Riouwstraat, Surinamestraat, Nassauplein). Op die voorraad eengezinshuizen, door de eigenaars goed onderhouden en aantrekkelijk voor diegenen die werken in de “Stad van Vrede en Recht” moet de gemeente zuinig zijn. Intensivering van bebouwing en bewoning moet in dit gedeelte van de stad niet worden nagestreefd. Het vermindert de aantrekkelijkheid en is dus contraproductief.

1.a. Dakopbouwen

Verdichtingsingrepen mogen de cultuurhistorische waarden niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS 163015), aldus de toelichting (blz.27). Een dakopbouw zien wij als een verdichtingsingreep, die de cultuurhistorische waarden van het plangebied aantast.

Dakopbouwen tasten de historisch bepaalde schaal van de bebouwing aan, verstoren het straatbeeld en leiden tot een onomkeerbare aantasting van de waarden van het stadsgezicht. Dit geldt in het bijzonder waar dakopbouwen worden toegestaan op panden met een schilddak (Malakkastraat en Sumatrastraat). De dakopbouwen die op sommige plaatsen al zijn verrezen bewijzen dat maar al te zeer. Het gelijktrekken van bouwhoogten geeft verarming in plaats van verrijking van het straatbeeld en miskent de bouwgeschiedenis.

Kleinere huizen, meestal ook in twee bouwlagen met een kap, voorzien evenzeer in een behoefte als de grotere. Een dakopbouw maakt het huis duurder. Voor starters wordt zo'n huis daarmee onbereikbaar.

De planologische mogelijkheid tot het aanbrengen van een dakopbouw nodigt bovendien uit tot speculatieve aankopen, met het oog op woningsplitsing in de toekomst. Dit soort aankopen leidt tot minder onderhoud en tot aantasting van het leefklimaat in de omgeving.

Dat de raad nu als beleid heeft aangenomen dat binnen 10 jaar na het aanbrengen van een dakopbouw geen splitsingsvergunning zal worden gegeven, biedt hiertegen geen bescherming.

Planologisch en economisch is 10 jaar een korte termijn. Met of zonder vergunning, gesplitst zal er

worden! Dat dakopbouwen bijvoorbeeld ook worden toegestaan boven op bestaande flatgebouwen (o.a. Riouwstraat) is niet te rijmen met het uitgangspunt dat een dakopbouw moet dienen tot vergroting van het woongenot in de onderliggende woning. Is het de bedoeling dat de bovenste flat een maisonnette mag worden? Dit kan binnen een VvE tot onnodig complexe situaties leiden. De gevolgen hiervan lijken onvoldoende te zijn afgewogen tegen de veronderstelde voordelen van een dakopbouw.

De specifieke bezwaren tegen de dakopbouwen die volgens plankaart en toelichting worden toegelaten, worden hierna genoemd.

Sumatrastraat,vrijwel alle panden.

Dit is na de Balistraat de oudste straat van de Archipel, met aan de even zijde grotendeels en aan de oneven zijde ongeveer voor de helft nog de karakteristieke lage bebouwing van twee verdiepingen, gootlijst en schilddak. Dakopbouwen tasten de schaal van de bebouwing en het historisch karakter van de straat ernstig aan en vormen een verstoring van de nog aanwezige bouwkundige eenheid.

N.B. Veel van deze panden komen voor op de lijst van karakteristieke panden (bijlage 1).

Bankastraat 12. Dit is een tweeling gevel met het naastgelegen pand Bankastraat 10. Een dakopbouw verstoort de eenheid en is, gezien de hoogte van het pand, niet nodig en niet gewenst.
Bankastraat 52. Dit is het hoekpand Bankastraat/Soendastraat. Een dakopbouw verstoort het evenwicht met het tegenover gelegen hoekpand en tast het beeld van de bebouwing van de Soendastraat aan.

Bankastraat 62-78. Dit is het blok tussen Madoerastraat en de Billitonstraat. De gevarieerde bouwhoogte is een historisch bepaald stijlkenmerk van de wijk. Het gelijktrekken van de bouwhoogten betekent een verarming.

N.B. Alle hiervoor genoemde panden in de Bankastraat staan op de lijst van karakteristieke panden (bijlage 1). Het toestaan van een dakopbouw is ook hierom niet goed te begrijpen.

Riouwstraat. Dit zijn twee tegenover elkaar gelegen flatgebouwen uit de 50-er jaren op de plaats waar in de Tweede Wereldoorlog een V 1 is ingeslagen. De hoogte van de gebouwen is zorgvuldig afgestemd op die van de naastgelegen oude bebouwing. Dakopbouwen tasten de schaal van de bebouwing aan. Bovendien valt niet in te zien, waarom het bovenste appartement in een flatgebouw zou moeten worden vergroot.

Malakkastraat. Dit zijn in de eerste plaats de vier hoeken op de kruising met de Bonistraat. Op drie hoeken dateert de bebouwing uit de bouwtijd, met afgeronde daken boven een bewerkte kroonlijst op de hoek en vermeld op de lijst van karakteristieke panden (bijlage 1). Op de vierde hoek staat een nieuwbouw flat, waarvan de schaal zorgvuldig is afgestemd op die van de andere hoeken. Het is stedenbouwkundig niet verantwoord die eenheid te verstoren.

Dat geldt nog sterker bij de panden Malakkastraat 130-136, identieke panden met kroonlijst en dakkapellen uit de bouwtijd. Het lijkt een vergissing dat deze panden ontbreken op de lijst van karakteristieke panden. Het is van belang dat dit ensemble behouden blijft.
Tenslotte missen wij in de opsomming van straten waar dakopbouwen niet zijn toegestaan de

Soendastraat, Borneostraat en Lombokstraat. Soendastraat evenzijde is een symmetrisch opgebouwde gevelwand die in zijn geheel een stedenbouwkundig waardevol ensemble vormt, de onevenzijde heeft ook ensemble waarde en staat bovendien zeer dicht op de huizen van de Madoerastraat.

In Borneostraat en Lombokstraat laten alleen al de straatprofielen geen dakopbouwen toe.

1.b. Woningsplitsing

De tweede vorm van verdichting zit in de mogelijkheid woningen te splitsen.

Het geldende bestemmingsplan maakte dat ook mogelijk, maar het doel dat werd nagestreefd is inmiddels wel ongeveer bereikt. Om de kwaliteit en de leefbaarheid te behouden en de voorraad eengezinswoningen te beschermen is het nu noodzakelijk de mogelijkheid tot woningsplitsing te beperken.

De gemeente hoeft daarbij niet bang te zijn voor planschade. Als een bouwmogelijkheid 40 jaar niet wordt gebruikt is volgens vaste jurisprudentie sprake van passieve risico-aanvaarding en bestaat geen recht op planschadevergoeding.
Gekozen is voor een bestemmingsplan in plaats van een beheersverordening. Dat impliceert dat nieuwe keuzes worden gemaakt als dat uit een oogpunt van ruimtelijke ordening wenselijk is.

Nergens blijkt uit dat bij het opstellen van het plan onderzoek is gedaan naar de parkeerbehoefte die het gevolg is van de onbeperkte mogelijkheid tot het splitsen van kantoor- en woon panden.

De parkeernorm van 0,9 auto per woning wordt al ruimschoots overschreden, zoals wij dagelijks kunnen vaststellen. Parkeren op eigen terrein is in de meestal gesloten bouwblokken niet mogelijk en is in dit plangebied ook niet wenselijk. Het is hoog tijd dat wordt geïnvesteerd in groene binnenterreinen, ook ten behoeve van de afwatering. Dat uitbreiding van de bestaande parkeerplaatsen niet wordt toegestaan is daarom een goed signaal. Het parkeren zal daarom moeten plaatsvinden op de openbare weg. De parkeerdruk mag daar niet te veel toenemen.

Alleen al door het ontbreken van onderzoek naar de parkeerbehoefte kan het plan in deze vorm niet in stand blijven. Veelzeggend is in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2014, Regentesse-/Valkenboskwartier (201302473/1/R4), waarin dat bestemmingsplan is vernietigd.
De ontwikkeling sinds de totstandkoming van het vigerend plan, waarbij gesplitste of verkantoriseerde voormalige woonhuizen weer als eengezinswoning in gebruik werden genomen, heeft geleid tot een enorme verbetering van de buurt. Met de vastgoedcrisis dreigt aan deze ontwikkeling een einde te komen. Panden worden nu opgekocht om te worden gesplitst in soms heel kleine eenheden. Dat is slecht voor de huizen en voor de omgeving, vergroot de al bestaande parkeerdruk en vermindert de voorraad eengezinswoningen. Beperkende regels kunnen nu niet worden gemist.

In een recente discussie over woningsplitsing (RIS 268496) in de raadscommissie ruimte van 22 januari 2014 stelde de wethouder dat het met de splitsingen in Archipel en Willemspark wel meevalt, aan de hand van cijfers uit de jaren 2008 t/m 2012 (dus niet actueel), waarbij 10 splitsingen waren geteld. Dat is niet heel weinig en zeker geen reden regeling nu achterwege te laten. Het bestemmingsplan is er tenslotte voor de toekomst en de effecten van de crisis zijn nog lang niet weggeëbd. Ook de aanwezige commissieleden plaatsten vraagtekens bij de woningsplitsing.
Op gronden met de bestemming "wonen" betreft zou splitsing in beginsel moeten worden verboden.

Bij de bestemmingen G-3 en G-4 (kantoren en wonen) ligt dat minder voor de hand. Gezien de leegstand van kantoren is omzetting van kantoor naar woning(en) nu een reële mogelijkheid. Die moet echter wel aan banden worden gelegd door de splitsing te koppelen aan voorwaarden, waarbij tenminste moet worden bepaald dat slechts één woning per bouwlaag is toegestaan. Een voorstel voor splitsingsbepalingen is hieronder opgenomen. Wij menen dat die bepalingen in de planregels niet kunnen worden gemist.

l.c. Bijgebouwen

De derde vorm van verdichting is de mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen. Het geldende plan bevatte hiervoor beperkte mogelijkheden ( 9m2 bouwoppervlak tot 2,5 m bouwhoogte bij de bestemming Een- of meergezinswoningen). Terecht, want de bebouwing staat in Archipel en Willemspark vaak heel dicht op elkaar. Achtererven van hooguit 10 meter diep zijn gebruikelijk.

Door de landelijke vrijstelling van vergunningplicht, opgenomen in Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht, die helaas sinds 1 januari 2012 ook geldt voor een Rijksbeschermd stadsgezicht, is het nu mogelijk op achtererven vergunningvrij te bouwen tot 2,5 m diep en 0,3 m boven de vloer van de tweede bouwlaag, tot een maximum van 4 m hoog en daarbuiten tot 50% van het achtererf met een hoogte van 3 m. Zolang die landelijke regelgeving geldt, hebben regels in het bestemmingsplan over bijgebouwen op het achtererf geen betekenis. Dat is nu een gegeven, maar hoeft dat niet te blijven.

In het wetsvoorstel Omgevingswet, dat in voorbereiding is, zal n.l. meer worden overgelaten aan de decentrale overheden. Wij pleiten er daarom voor nu geen regels voor bijgebouwen op achtererven op te nemen in het bestemmingsplan, zoals -om dezelfde reden- ook is gedaan in het bestemmingsplan Benoordenhout. Op die manier kan bij het vervallen van de landelijke regelgeving zonder planschaderisico worden teruggevallen op de beperkte bouwmogelijkheden uit het oude plan. Dat komt het behoud van licht en lucht en groen, zo nodig voor een prettig leefklimaat, zeer ten goede.

Als ervoor wordt gekozen wel regels op te nemen met het oog op de toekomst, zou de mogelijkheid tot het oprichten van bijgebouwen beperkt moeten blijven tot de mogelijkheden die het oude plan biedt.

Bij alle bestemmingen voor bijgebouwen is bepaald dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter. Dat laat de mogelijkheid open dat de bouwhoogte door een dak wordt verhoogd. Dit is onwenselijk, gezien de meestal korte afstand tussen de woningen. Als de bijgebouwenregels worden gehandhaafd moet het woord "goothoogte" worden vervangen door "bouwhoogte".

2. De planregels

Artikel 4 (Gemengd-i) is volgens de toelichting bedoeld voor begane gronds detailhandel, dienstverlening, lichte horeca en op de verdiepingen voor wonen. Zoals het artikel is geredigeerd mag het gehele pand in gebruik worden genomen voor de bestemmingen genoemd onder artikel 4.1 onder a t/m d (detailhandel enz.). Dat kan niet de bedoeling zijn, ook gezien het gemeentebeleid om het wonen boven winkels te bevorderen. De redactie kan worden verbeterd door voor a t/m d in te voegen "uitsluitend op de begane grond:'"

Op de verdiepingen is ook kantoorvestiging toegestaan. De vraag rijst of hieraan behoefte bestaat. Het lijkt meer in overeenstemming met de toelichting die functie te schrappen (4.1 sub f en 4.5 sub d).

Artikel 4.1 sub k maakt vuurwerkopslag mogelijk in het pand Frederikstraat 58a. De verf- en behangwinkel (Visser) die daar vroeger was gevestigd bestaat allang niet meer. Nu is er een kapper gevestigd. De artikel 4.1 sub k, 28 sub c en de aanduiding op de plankaart kunnen dan ook worden geschrapt.
Artikel 4.1. sub m bepaalt in samenhang met de aanduiding op de plankaart, dat geen detailhandel is toegestaan in de Javastraat, vanaf de avondwinkel ter hoogte van de Surinamestraat tot de Schelpkade.

Tegen die uitsluiting maken wij ernstig bezwaar. De toelichting noemt geen argumenten waarom detailhandel, die vanaf de avondwinkel tot de Koninginnegracht is toegestaan, hier niet zou passen.

In dit stuk is sinds jaar en dag een kantoorboekhandel gevestigd (Eijgendaal), daarnaast een kapper en op de hoek een apotheek. Of die nu worden beschouwd als detailhandel of als dienstverlening, het is niet te begrijpen dat het ene wel en het ander niet zou zijn toegestaan. Het wegbestemmen van de bestaande winkel(s) is willekeurig en veroorzaakt aanzienlijke planschade. Artikel 4.1 sub m en de aanduiding op de plankaart moeten dan ook worden geschrapt.
Artikel 5 (Gemengd-2). Ook hier moet worden uitgesloten dat de verdiepingen worden gebruikt voor de functies genoemd onder a t/m f. Dit kan ook door "uitsluitend op de verdiepingen" te vervangen door "Op de verdiepingen uitsluitend".
Artikel 6 (Gemengd-3). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, kantoor, dienstverlening en maatschappelijk. De kantoorfunctie is niet gebonden aan een aanduiding op de plankaart. Artikel 6.1 sub f kan dus vervallen.

Wij pleiten ervoor bij deze bestemming een splitsingsregeling op te nemen voor het geval een kantoor wordt omgezet naar een of meer woningen. Dat kan door aan de gebruiksegels de volgende toe te voegen: "Bij gebruik voor wonen is ten hoogste één woning per bouwlaag toegestaan". In samenhang met de definitie van artikel 1.31 (bouwlaag) betekent dit dat de kapverdieping geen zelfstandige woning mag worden.

Artikel 21 (Wonen-1).

De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd tot parkeerplaatsen (artikel 21.1 sub c).

Dat begrijpen wij niet goed. Op de plankaart zijn de bestaande parkeerterreinen met een "p" aangeduid. Als het de bedoeling is die parkeermogelijkheid te regelen ligt het voor de hand deze te vermelden na de woorden "ter plaatse van de aanduiding:", gekoppeld aan de aanduiding op de plankaart. Als het de bedoeling is inpandig parkeren toe te staan, zou kunnen worden gekozen voor de aanduiding "garagebox" van artikel 21.1 sub n. De huidige redactie lijkt ons te ruim.
Artikel 21.2 sub d, dat dakopbouwen toelaat, moet worden geschrapt, zoals hiervoor is betoogd. Ook de aanduiding op de plankaart (dob) moet vervallen.
Zoals eerder betoogd menen wij dat een splitsingsregeling moet worden ingevoegd.

Het tekstvoorstel luidt als volgt:
21.5.1 Woningsplitsing

Het is verboden een bestaande woning te veranderen en/of te vergroten tot twee of meer zelfstandige woningen.
21.5.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in

artikel 21.5.1, mits:

a. de bestaande woning bestaat uit tenminste drie bouwlagen en een kap en

b. de zelfstandige woningen die als gevolg van de splitsing ontstaan, ieder tenminste een

volledige bouwlaag beslaan.

Afwijken is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het woon- en leefmilieu

b. de parkeersituatie

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 25 (Waarde-Cultuurhistorie).

Dit is de vangnetbepaling, dat in feite het behoud van het stadsgezicht moet waarborgen. Veel zal afhangen van de manier waarop de monumentencommissie haar taak opvat. Een leemte zien wij in de bescherming van de historische kapvorm, het schilddak, die niet overal maar toch op veel plaatsen bewaard is gebleven. Artikel 25.2 sub e schrijft wel een kap voor, maar niet de vorm van de kap.

Artikel 25.2 sub f beschermt wel de gevelindeling, maar niet de kap. Wij stellen voor sub f na "gevelindeling" in te voegen "en kap".
Een aanlegvergunningstelsel ontbreekt. Ook in het vigerend plan is dit stelsel niet opgenomen. Dit heeft geleid tot het aanbrengen van veel terreinverhardingen, die in het ontwerp-plan worden gelegaliseerd.

Wij pleiten ervoor aan deze ontwikkeling beperkingen te stellen, door dergelijke ingrepen afhankelijk te maken van een omgevingsvergunning. Een voorbeeld is te vinden in artikel 20.4 van de Beheersverordening Willemspark e.o.

Artikel 29 (Algemene afwijkingsbevoegdheid).

Wij vragen ons af wat de waarde is van de afwijkingsmogelijkheden genoemd onder c t/m e. Aan de voorwaarden voor vestiging van een belwinkel/internetcafé kan in het plangebied niet worden voldaan.

De hier genoemde functies zijn, voor zover bekend, in het plangebied niet aanwezig. Dat geldt overigens ook voor allerlei functies die in de begripsbepalingen worden genoemd (b.v. tuincentrum).

Het zal de leesbaarheid ten goede komen als die bepalingen worden toegespitst op het plangebied. Op enkele plaatsen in het plangebied zijn bouwvlakken ingetekend waar zich gebouwen bevinden die met een tijdelijke vrijstelling zijn gebouwd (artikel 17 Wro), bijvoorbeeld de ingenieurskeet aan de achterzijde van de Algemene begraafplaats en de keet op de speelplaats bij de Atjehschool.

Wij gaan ervan uit dat het niet de bedoeling is dat gebouwen die met tijdelijke vrijstelling zijn gebouwd, in het plan positief worden bestemd. Aan de gemeente daarom het verzoek tot onderzoek naar de verleende vrijstellingen en waar nodig aanpassing van de plankaart.

Tot slot

Het ontwerp-plan toont duidelijk de sporen van haastwerk. Nu is gekozen voor een bestemmingsplan in plaats van een beheersverordening moeten de gemaakte ruimtelijke keuzes worden verantwoord en gebaseerd zijn op deugdelijk onderzoek. Een bestemmingsplan ter bescherming van een rijksbeschermd stadsgezicht is te belangrijk om met standaard aanpak te worden afgewikkeld. De tijdsdruk die is ontstaan doordat sinds 1 juli 2013 geen leges meer kunnen worden geheven, heeft de gemeente zelf veroorzaakt en mag niet ten koste gaan van de bescherming van het gebied. Wij vragen u het ontwerp-plan aan te passen, zowel op de kernpunten dakopbouwen en woningsplitsing als de op de andere onderdelen.

Op de plankaart zien wij op enkele plaatsen bestemmingen gelegd die door de feiten zijn achterhaald of op een andere manier niet correct lijken. Het lijkt nuttig hierover mondeling overleg te hebben met de behandelend ambtenaren voordat het ontwerp-plan ter inzage wordt gelegd. Wij houden ons hiervoor graag beschikbaar. Wij wachten uw reactie af.”

Reactie: 

Algemeen

Met waardering is kennis genomen van de uitgebreide reactie van de bewonersorganisatie. In het algemeen wordt opgemerkt dat het concept-ontwerp in het kader van de gemeentelijke actualiseringsslag van bestemmingsplannen reeds in een vroege (werk)fase is voorgelegd aan overlegpartners, waaronder de bewonersorganisatie. Naast de gebruikelijke aanscherping van het conceptplan door de gemeente, is ook de reactie van de bewonersorganisatie voor een groot deel meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Inhoudelijk wordt met betrekking tot de reactie het volgende opgemerkt.

Rijksbeschermd Stadsgezicht

In de bijlagen bij de regels zijn onder 1 tot en met 3 de correcte aanwijzing, toelichting en begrenzingenkaart behorend bij de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht opgenomen.

Verdichting

1a. Dakopbouwen

Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2.3.3, waarin een uitbreide motivering is opgenomen ten aanzien van het onderwerp dakopbouwen. Daarin is het volgende geconcludeerd.

Ten opzichte van het concept-ontwerpplan, waarbij de resultaten van het bezonningsonderzoek nog niet definitief bekend waren, na overleg met deskundigen op het gebied van het Rijksbeschermde stadsgezicht heeft dit na zorgvuldige afweging geresulteerd in het toestaan van dakopbouwen in de:

  • Sumatrastraat 3 t/m 17 (1,60m teruggelegd)
  • Sumatrastraat 27 t/m 35 is (4.10 is teruggelegd);
  • Sumatrastraat 45 t/m 85 (4,50m teruggelegd);

In totaal betreft het 15 dakopbouwen welke eventueel gerealiseerd zouden kunnen worden in de Sumatrastraat. Het betreft dakopbouwen van een gemiddelde grootte van 74-84m2. Per gerealiseerde dakopbouw, zou de parkeerbehoefte met 0,2 parkeerplaats toenemen. Dit zou inhouden indien alle opbouwen zouden zijn gerealiseerd er een totale extra parkeerdruk zou ontstaan van 3 parkeerplaatsen. Deze toename kan, op basis van de nog beschikbare parkeercapaciteit, binnen het gebied worden opgevangen en wordt om die reden aanvaardbaar geacht.

1b. Woningsplitsing

In het vigerende bestemmingsplan uit de jaren 80 is bewust gekozen voor een versterking van de woonkwaliteit door het terugdringen van de verkantorisering in de oorspronkelijke woonpanden. Het vigerende plan streefte naar versterking van het woon- en leefmilieu, handhaving van de woonfuncties, huisvestingsmogelijkheden voor gezinnen met kinderen en het bij herinrichting/opsplitsing of nieuwbouw tegengaan van één-kamerwoningen. Het plan bevatte bevatte daartoe een minimaal bruto vloeroppervlak per woning van 45m2, dan wel 150m2 (te weten 2 categorieën). In de oude 19e eeuwse wijken, waaronder deze wijk, werden destijds leefbaarheidstekorten en als gevolg daarvan dreigend verval gesignaleerd, welke het gevolg bleken te zijn van structurele veroudering en desintegratie van de wijken. De verkantorisering had ook als gevolg een bevolkingsmindering van de wijk, waardoor een aantal elementaire voorzieningen dreigden te verdwijnen. Het feit dat de wijk in de daarop volgende jaren op dit gebied een ontwikkeling heeft doorgemaakt waardoor de voorraad eengezinswoningen is toegenomen en een goede balans is ontstaan tussen wonen en werken, is zeer positief en dient als zodanig te worden gecontinueerd.

Ten gevolge van de landelijke standaardisering van bestemmingsplannen is het toekennen van de bestemmingen een- of meergezinswoningen, zoals voorheen gebruikelijk, niet meer mogelijk. En alhoewel woningsplitsing niet door het bestemmingsplan wordt gereguleerd, maar door de Huisvestingswet, de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2012 (hierna: de Huisvestingsverordening) en het kadastraal woningsplitsingsbeleid alsook de Nota kamerbewoning, wordt de door de bewonersorganisatie uitgesproken zorg voor aantasting van de kwaliteit en de leefbaarheid van de wijk, door het college gedeeld. Zoals recent door de Raad van State aangegeven is bij toepassing van de Huisvestingsverordening immers niet verzekerd dat alle ruimtelijk relevante belangen een rol kunnen spelen.

In het in december 2012 vastgestelde bestemmingsplan Benoordenhout is reeds een regeling met afwijkingsmogelijkheid met betrekking tot het splitsen van eengezinswoningen in meergezinswoningen opgenomen om in voorkomende gevallen tot een goede afweging van belangen te kunnen komen. Ook voor de Archipelbuurt e.o. bestaat daartoe op grond van ruimtelijk relevante overwegingen aanleiding. Om die reden is in het onderhavige plan een splitsingsregeling opgenomen met betrekking tot de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 3 (te weten de bestemmingen welke zien op eengezinswoningen), met een daaraan verbonden afwijkingsmogelijkheid om in bepaalde gevallen splitsen te kunnen toestaan. Daarnaast is het minimum vloeroppervlak van de zelfstandige woningen, die als gevolg van splitsing ontstaan, voor dit bestemmingsplan uitgedrukt in een bouwlaag in plaats van de in het vigerende plan gebruikte vierkante meters.

1c. Bijgebouwen

Gelet op de landelijke regeling met betrekking tot vrijstelling van vergunningplicht, welke derhalve ook geldt voor Rijksbeschermde stadsgezichten, zijn in het ontwerpplan geen regels met betrekking tot bijgebouwen op achtererven opgenomen.

 

Regels

De redactie van de regels uit de conceptversie van het bestemmingsplan is tegen het licht gehouden en als geheel aangescherpt en verduidelijkt, waarbij recht wordt gedaan aan alle betrokken belangen. Waar nodig is de situatie aangepast. De onjuiste aanduidingen zijn daarbij verwijderd. Het ligt geenszins in de bedoeling van het college om bestaande functies weg te bestemmen, of niet bestaande functies te bestemmen, dan wel tijdelijke bouwwerken op de plankaart als permanent bouwvlak op te nemen.

Voor wat betreft het onderwerp dakopbouwen wordt verwezen naar hetgeen onder punt 1a is overwogen. Daarnaast wordt opgemerkt dat in het artikel Waarde - Cultuurhistorie, evenals dat het geval is in het bestemmingsplan Binnenhof e.o. en de beheersverordening Willemspark e.o. een aanlegvergunningstelsel is opgenomen, welke als passend in deze omgeving wordt bezien.


Belangenvereniging Koninginnegracht Den Haag
In het kader van het vooroverleg is de volgende reactie ontvangen.

Mede op verzoek van de gemeente dient de Belangenvereniging Koninginnegracht hierbij een zienswijze in ten aanzien van het concept bestemmingsplan Archipelbuurt e.o. en de daarin beoogde bestemmingswijzigingen voor de Koninginnegracht, gelegen tussen de Javastraat en de Riouwstraat. De zienswijze is in dit stadium hoofdzakelijk gericht op de door de gemeente beoogde verlegging van het tracé van Tram 9 en de gevolgen daarvan. De Belangenvereniging, bewoners eigenaren en ondernemers aan de Koninginnegracht zijn van mening dat het door hen voorgestelde alternatieve inrichtingsplan (omgeving met inpassing van Tram 9) voor de Koninginnegracht een haalbaar en beter alternatief is, waardoor de gebruikswaarde van de straat voor bewoners, kantoren en bedrijven behouden blijft en de cultuurhistorische / monumentale waarden van de Koninginnegracht niet worden aangetast. In het concept bestemmingsplan wordt geen ruimte meer geboden voor een andere variant voor de herinrichting van de Koninginnegracht dan het gemeentelijk ontwerp omdat de Gemeente zich op het standpunt stelt dat behoud van de 25 monumentale kastanjes alleen mogelijk is bij de door haar voorgestelde variant. De Belangenvereniging bestrijdt dit standpunt.In dit document willen de Belangenvereniging Koninginnegracht, bewoners, eigenaren en ondernemers nogmaals puntsgewijs de belangrijkste nadelen die zij zien in de voorgestelde oplossing van de gemeente toelichten in relatie tot het alternatieve ontwerp dat de Belangenvereniging door erkende deskundigen heeft laten uitwerken Het doel van deze zienswijze is om met de gemeente tot een gemeenschappelijk gedragen inrichting van de omgeving te komen.
De Koninginnegracht is tussen 1828 en 1834 gegraven en de straat die aan de centrumzijde langs de gracht liep kreeg dezelfde naam. De Koninginnegracht begint bij de hoek van de Herengracht en het eiland Nieuwe Uitleg en loopt vanaf daar naar Madurodam en Scheveningen. Vanaf 1870 reed aan de centrum zijde van de Koninginnegracht de tram, lijn 9, naar Scheveningen. De tram reed op de westkade langs de rij Kastanjebomen die op de oever staan , zover mogelijk van de gevels af.
Lijn 9 rijdt in de huidige situatie nog steeds over de Koninginnegracht. Het profiel van de weg is in de loop van de tijd aangepast aan het huidige verkeer met aan weerszijden van de rijbaan een rij langsparkeerplaatsen. De trottoirs aan de gevelzijde van de Koninginnegracht hebben een breed profiel van 3 meter. Overdag is er veel verkeer op de Koninginnegracht voor werknemers en bezoekers van de kantoren en ambassades.
De Gemeente is van mening dat de huidige spoorconstructie van de tram langs de Koninginnegracht aan het eind van haar levensduur is en dient daarom te worden vervangen. Het gehele tracé bestaat uit de zogenaamde poerensporen. De fundering van de sporen is aan het eind van zijn levensduur en niet toereikend voor het toekomstig materieel wat zwaarder en breder is. Het doel van de herinrichting van de Koninginnegracht is om het tramtracé tussen de Bosbrug en Madurodam geschikt te maken voor de nieuwe randstadrail voertuigen, om de kwaliteit van de haltes te vergroten en de doorstroming op het traject te verbeteren. In verband met de nieuwe, bredere voertuigen moeten de sporen over het hele tracé vervangen worden. Tevens meent de gemeente dat het wenselijk is dat de sporen verder uit elkaar worden gelegd. Daarnaast worden de perrons vervangen zodat de instap gelijkvloers wordt en voldoende breed zijn.

De komst van de randstadrail is aanleiding voor de herinrichting van de Koninginnegracht. De uitgangspunten vanu it de gemeente voor de herinrichting van de Koninginnegracht zijn:

• Ensemble van de monumentale bomen moet behouden worden

• Doorstroming van de tram op het tracé verbeteren

• Kwaliteit van de haltes verbeteren .

• Goede doorstroming van het autoverkeer

• Minimaal het handhaven van de huidige kwaliteit van het straatbeeld

• Zoveel mogelijk behoud van de parkeerplaatsen
Op basis van deze uitgangspunten en de vastgestelde beoordelingscriteria zoals kwaliteit van openbaar vervoer, doorstroming autoverkeer, consequenties voor de omgeving (kades, beschermd stadsgezicht, luchtkwaliteit, geluid en bouwhinder), toekomstvastigheid en kosten is gekozen voor een maaiveld variant.

Op het gedeelte waar de monumentale kastanjes staan, tussen de Javastraat en de Riouwstraat zou het spoor worden verplaatst richting de gevels van de woningen aan de Koninginnegracht. Hierdoor zou op dit wegvak de huidige parkeerstrook verdwijnen aan de trambaanzijde. De trottoirs worden t.b.v. de extra ruimte tussen de bomen en de tram versmald.
De Belangenvereniging, bewoners, eigenaars en ondernemers van de Koninginnegracht zien een aantal grote problemen ontstaan voor het functioneren van de straat in de door de gemeente voorgestelde variant voor de herinrichting van de Koninginnegracht. In de voorgestelde variant wordt de straat versmald, waardoor de gebruiksruimte voor bewoners, bedrijven en bezoekers aanzienlijk afneemt.
Door versmalling van de stoep neemt de bewegingsvrijheid voor voetgangers enorm af, mede aangezien veel bewoners en bedrijven de fietsen, brommers en scooters noodzakelijk aan voorzijde op de stoep parkeren, welke in de huidige brede situatie nog goed te passeren zijn. Door het verplaatsen van het tramtracé richting de gevels komt een hele rij langsparkeren (liefst 55 parkeerplaatsen) aan de grachtzijde te vervallen.Deze parkeerplaatsen zijn van groot belang voor bewoners en de bedrijven aan de Koninginnegracht, met name tijdens kantooruren . Daarnaast wordt de bereikbaarheid voor kantoren en dienstverlenende bedrijven verslechterd. De parkeervakken aan de gevelzijde zullen door het verdwijnen van extra plaatsen aan de overzijde altijd vol staan, waardoor laden en lossen aan die zijde niet meer mogelijk is en onderhoudsbedrijven (m.n. bij calamiteiten) niet "voor de deur" kunnen parkeren. Hierdoor zullen in de praktijk veelvuldig aanzienlijke verkeersopstoppingen plaatsvinden. De voorgestelde maatregel om een maximale parkeerperiode van 2 uur in te stellen, zodat er altijd vrije parkeerruimte is, is voor bedrijven en kantoren die klanten ontvangen een nog grotere belemmering ten opzichte van de huidige situatie, doordat veel bezoekers langer dan twee uur blijven. Een verslechtering van de bereikbaarheid leidt bovendien tot een significant minder aantrekkelijke woon- en werkomgeving, waardoor de vastgoedwaarde van de panden mede fors afneemt.
Doordat naast het vervallen van parkeerplaatsen ook de trottoirs versmald worden, komen de tram en de geparkeerde auto's dichter bij de monumentale gevels te liggen. De aanblik op de monumentale gevels vanaf de straat en het zicht hierop wordt door verplaatsing van de tram en de geparkeerde auto's richting de gevel ontnomen, terwijl tevens de monumentale / cultuurhistorische beleving van de Koninginnegracht (van oorsprong een brede statige laan) wordt aangetast. De Koninginnegracht bestaat uit ca. 25 Rijksmonumenten, ca. 75 gemeentelijke monumenten en voor het overige uit vastgelegde beeldbepalende / karakteristieke panden De Koninginnegracht heeft dan ook een zeer hoge cultuurhistorische status, welke onder meer is vastgelegd in de individuele monumentale beschrijvingen (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Gemeente Den Haag) en in het gemeentelijke Aanwijzingsbesluit tot Rijksbeschermd Stadsgezicht d.d. 25 juli 1996. Op de bijbehorende waarderingskaart is zichtbaar dat de Koninginnegracht een extreem hoge bescherming dient te genieten door (I) voornoemde aanwezige Monumenten en (11) de hoge ensemblewaarde van de bebouwing, dus in een dubbele beschermingscategorie valt. De bijzondere en karakteristieke architectonische (eclectische ensembles), landschappelijke, stedebouwkundige en cultuurhistorische (ensemble)waarden, structuren, straatpatronen en bebouwingsprofielen zouden onevenredig worden aangetast als de tramlijn wordt verlegd. Het zicht op de panden wordt beperkt t.o.v. het huidige ontwerp, met brede stoepen. Daarnaast hebben de meeste panden in het souterrain een woon- of kantoorfunctie met uitzicht naar de straat. Doordat de bestaande strook parkeerplaatsen een meter dichter op de gevels komt te liggen, wordt dit uitzicht nog meer beperkt.
Uitgangspunt voor alle partijen is het behoud van de monumentale kastanjes langs de gracht. De Belangenvereniging ziet op basis van ingewonnen advies bij New Vork Boomadvies, De Bomenconsulent en Duifhuizen Boomadviesbureau aanzienlijke risico's voor behoud van de monumentale bomen in de voorgestelde variant van de gemeente.

De beschikbare rapporten, waaronder die van de gemeente, stellen dat een doorworteld volume van 150 m3 voor één gezonde monumentale kastanjeboom voldoet. Dit doorworteld volume van de kastanje is onderverdeeld in: een strook van 20 meter lang en 5 meter breed langs de Koninginnegracht. Centraal in deze strook bevindt zich de boom; er zijn wortels aangetroffen tot een diepte van 1,10 m. Het wortelvolume is dus 110m3. Daarnaast is er een strook van 20 meter bij 6.60 meter waarin de tramrails zich bevindt; in deze strook worden wortels aangetroffen met een gemiddelde diepte van 32 cm. Dit levert een wortelvolume van 42 m3. De door de gemeente verkozen variant 5 verleggen van de rails met 2,2 meter richting gevels, reduceert het doorworteld volume aanzienlijk. Er dient namelijk op enige afstand van de rails in de grond een diepe keerwand te worden aangebracht. Deze zal alle daar aanwezige wortels amputeren. Hier is ook enige werkruimte voor vereist. Dit betekent dat meer dan de gehele 5 meter strook wordt geamputeerd, wat neer komt op een verlies van meer dan 42m3 doorwortelde grond zo'n 30% tot 50% van het totale wortelvolume.

In het concept bestemmingsplan staat uitsluitend variant 5, die de gemeente schetst opgenomen. De trambaan wordt 2,2 meter verplaatst richting de gevelzijde en de gebruiksruimte voor verkeer neemt af. De Belangenvereniging is van mening dat behoud van de huidige inrichting van de Koninginnegracht

nog steeds tot de mogelijkheden behoort, waarbij de gebruikswaarde en cultuurhistorische waarde van de straat behouden blijft. De Belangenvereniging Koninginnegracht komt tot de conclusie, met name op basis van het resumé en het eindoordeel van de gemeente in de Rapportage Koninginnegracht Vernieuwing Tramlijn 9 (november 2013), dat zij op goede technische gronden van mening verschilt over de stellingen van de gemeente, en dat het eindoordeel uitsluitend gebaseerd is op de veronderstelde extra druk op het wortelpakket zonder deze af te wegen tegen de aanzienlijke schade die de gemeenteplannen toebrengen aan het wortelvolume van de bomen. Onderstaand willen we het alternatieve plan nogmaals toelichten en een aantal vragen die de gemeente in de Rapportage stelt over de alternatieve varianten beantwoorden.
De Belangenvereniging heeft op basis van een aantal door hen uitgevoerde onderzoeken een inrichtingsvariant voorgesteld waarbij verlegging van de tramrails en het daarmee laten vervallen van een aantal parkeerplaatsen niet nodig is. Het alternatief dat geboden wordt maakt het mogelijk de kastanjebomen te behouden en de rails op zijn originele plaats te laten liggen. De verhoging van de groenzone aan het water zorgt dat het huidige profiel van de Koninginnegracht in gebruik gelijk blijft. In het alternatieve ontwerp wordt bovenop de oude fundering een porfierconstructie aangebracht waarop de nieuwe trambaan komt te liggen. In het voorontwerp van de Gemeente (R IS document) wordt gesteld dat de nieuwe trams 20 cm breder zijn dan de oude. Dat is 10 cm aan beide zijden. De rails kunnen op gelijke afstand blijven, aangezien die ruimte voor passerende trams tussen de tramrails ruim aanwezig is. Boven de bestaande rails wordt een worteldoek aangelegd, een laag waterdoorlatend zand, een grof grindbed met daarop de betonnen dwarsliggers en de rails. (bron: Railinfra Solutions) De tramconstructie komt daarmee ongeveer 60 cm boven de bestaande rails te liggen. Aan de grachtzijde loopt het porfieren bed af met een talud van 1 op 3. Volgens Terra Nostra, De Nationale Bomenbank heeft dit geen consequenties voor de wortels. De nadelen van een verhoging van het tracé met 60 cm door een porfierbed zijn minimaal t.o.v. het gemeentelijk ontwerp (alternatief 5), waarin het tracé 20 cm wordt opgehoogd en er bovendien nog een 80 cm hoog beschermhek zou worden geplaatst. Er is in de huidige situatie aan de westzijde nauwelijks sprake van overhangende takken, waardoor de noodzaak tot het snoeien op grotere hoogte minimaal is. In het door de Belangenvereniging gepresenteerde alternatief wordt het huidige tramtracé en tevens het gehele wortelvolume van 152 m3 gehandhaafd. Water en zuurstof toevoer blijven bij het porfierbed (vrijwel) gelijk, terwijl de druktoename door het porfierbed geen, of vrijwel geen, nadelige gevolgen hoeft te hebben. De door Rail infra Solutions berekende gronddruk van 120 gram/cm2 heeft geen negatieve invloed op de boomwortels. (bron: Rapportage Nationale Bomenbank en Boomadviesbureau Duivenhuizen) Terra Nostra, De Nationale Bomenbank stelt dat tijdelijke drukverhoging door trams geen rol speelt; alleen permanente drukverhoging is van belang . De porfierconstructie geeft een geringe extra belasting die door de adviseurs aanvaardbaar wordt geacht. Het verwijderen van de graslaag, aanvulling met goede grond en de reeds aangebrachte voedingspijlers langs de gracht vormen een goede compensatie voor eventuele nadelige effecten van de porfierconstructie. Ook het verder verbeteren van de strook langs de gracht kan desgewenst extra zekerheid geven dat de bomen in goede staat behouden blijven.
In de uitvoering van de nieuwe kade muur is een verankerde Berliner wand geplaatst. De Belangenvereniging heeft laten berekenen dat de belastingtoename op de kademuur bij toepassing van een verankerde Berlinerwand, tussen de varianten 4A en variant 5 beperkt zal zijn tot circa 0-5%. De vernieuwde kademuurconstructie is berekend op variant 4A. (Zie: definitieve rapport van Railinfra Solutions, d.d. 29-08-2013)”

Reactie:

De belangenvereniging (verder: vereniging) richt zich in haar reactie met name tegen de voorgenomen herinrichting van de Koninginnegracht, waarbij onder meer de tramsporen in beperkte mate worden verschoven en verbreed.

Zienswijze

Er is kennelijk sprake van een misverstand bij de vereniging. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van eventueel betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het is daarbij gebruikelijk ook andere belangeninstanties bij dit vooroverleg te betrekken, zoals wijkverenigingen. Indien een (nieuwe) belangenvereniging zich aanmeldt, wordt ook die vereniging op hun verzoek in de gelegenheid gesteld om te reageren op het in voorbereiding zijnde, concept-ontwerpbestemmingsplan. Dit is ook gebeurd in het onderhavige geval. Er is de vereniging niet gevraagd een zienswijze in te dienen. Tijdens het vooroverleg bestaat immers nog geen gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Een zienswijze kan eerst worden ingediend, nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd gedurende een periode van 6 weken. Om die reden wordt de reactie van de vereniging in dit stadium bezien als een vooroverlegreactie.

Bestemmingsplan

De stelling, dat het bestemmingsplan geen ruimte laat voor alternatieven, dan wel de gemeentelijke herinrichting vastlegt, is onjuist. Het betreft een conserverend bestemmingsplan, waarbij aan de gronden aan de zijde van de panden aan de Koninginnegracht, evenals dat in het voorgaande bestemmingsplan het geval was, een verkeersbestemming is gegeven. Ten opzichte van het voorgaande plan zijn twee verschillen te constateren.

Allereerst heeft langs het water van de gracht een strook van maximaal 5 meter breed de bestemming Groen gekregen. Hiermee wordt, anders dan voorheen toen er een bestemming Straat gold, recht gedaan aan de feitelijke situatie. Met de bestemming Groen wordt tot uitdrukking gebracht het belang en het behoud van de vele monumentale beeldbepalende kastanjebomen die in deze strook zijn gelegen.

Ten tweede hebben de overige gronden tot aan de gevels van de panden evenals voorheen de bestemming Verkeer - Straat gekregen, maar is er geen specifieke aanduiding openbaar vervoerbaan (destijds op circa 13-14 meter van de gevels op de plankaart aangegeven) opgenomen. In de huidige moderne en digitale systematiek van Haagse bestemmingsplannen worden in principe geen wegprofielen opgenomen en geen bestemming openbaar vervoersbaan meer gebruikt. Dit vloeit voort uit de wens om flexibiliteit in te bouwen en om nodeloze procedures (red tape) te voorkomen. Het gegeven dat een bestemmingsplan een flexibele indeling mogelijk maakt, betekent echter niet, dat daarmee onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het gebruik en de bescherming van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Voor zover de vereniging zicht richt tegen de feitelijke herinrichting, het versmallen van trottoirs, verdwijnen van parkeerplaatsen, zijn dit aspecten die bij de vergunningverlening naar voren kunnen worden gebracht. Ook in het voorgaande plan was geen wegprofiel opgenomen, en waren derhalve geen breedtes van trottoirs, technische uitvoeringsdetails van de trambaan of aantal parkeerplaatsen vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt het (wederom) planologisch mogelijk om binnen de bestemming "Verkeer - Straat" parkeervoorzieningen aan te leggen. Er is derhalve geen sprake van het onmogelijk worden van parkeren.

Het bestemmingsplan kent, evenals dat in het aangrenzende bestemmingsplan Binnenhof e.o. en de beheersverordening Willemspark e.o. het geval is, een op het gebied toegespitst aanlegvergunningenstelsel in de bestemming Waarde - Cultuurhistorie. Hiermee is ook na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verzekerd dat bij mogelijke toekomstige wijziging van het wegdek een vergunning noodzakelijk is. Toetsingskader blijft de inhoud van de aanwijzing van het beschermde stadsgezicht. Daarmee is er sprake van een blijvende waarborg dat er rekening zal worden gehouden met dit Rijksbeschermde stadsgezicht.

Rijksbeschermd stadsgezicht

Het doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet het bevriezen van het gebied maar om de historisch waardevolle stedenbouwkundige elementen zoveel mogelijk te behouden. De stelling dat het verplaatsen en verbreden van de bestaande tramrails – afbreuk zou doen aan het beschermde stadsgezicht onder meer door zichtbeperking wordt niet onderschreven. Artikel 27 van de planregels (Waarde - Cultuurhistorie) voorziet immers in een regeling ter bescherming van het beschermd stadsgezicht, gelegen over het gehele plangebied, en dit artikel bepaalt onder meer dat bouwen binnen de dubbelbestemming moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden zoals deze blijken uit het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting. Daarnaast is het plan in het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De Rijksdienst heeft niet gereageerd en geeft daarmee te kennen in te stemmen met het plan. De stedenbouwkundige, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht zijn daarmee opnieuw afdoende vastgelegd in een beschermend bestemmingsplan.

Monumentale bomen, parkeren en varianten

Het doet goed te vernemen dat ook voor de vereniging het uitgangspunt is het behoud van de monumentale kastanjebomen langs de gracht.

Met betrekking tot dit onderwerp is in het verleden een breed gedragen raadsbesluit genomen (RIS178836), waarbij de afweging tussen het behoud van de bomen en het verlies van parkeerplaatsen expliciet is gemaakt. In de loop van het planproces en de verdere uitwerking van het ontwerp, is het verlies van parkeerplaatsen tot het uiterste beperkt (niet de toen verwachte 80, maar 55 parkeerplaatsen verdwijnen). Het verlies van de parkeerplaatsen is het gevolg van het verschuiven van de trambaan op een deel van de Koninginnegracht. Naar aanleiding van de inspraakreacties en de daarin genoemde wens tot behoud van voldoende parkeercapaciteit, is een maximale parkeerduur in het plan opgenomen op het wegvak tussen Javastraat en Laan Copes van Cattenburch. Hiermee wordt langparkeren tegengegaan. De gemeente verwacht dat de bewoners en bezoekers door deze regeling makkelijker een parkeerplaats kunnen vinden in de directe omgeving. Verwezen wordt in dit kader naar de brief van wethouder VBV aan de Voorzitter van Commissie Leefomgeving d.d. 16 juli 2013 inzake de Toelichting bij Commissiebehandeling Raadsvoorstel Voorontwerp NRR lijn 9 Koninginnegracht (RIS260860).

Daarnaast wordt verwezen naar de brief van wethouder VBV aan de vereniging d.d. 17 april 2014, kenmerk BENW/2014.9 inzake verbetering NRR lijn 9 Koninginnegracht, waarbij zeer specifiek in verband met de door de vereniging aangedragen variant het doorwortelbare grondpakket voor de bestaande monumentale kastanjebomen en de druk op en verdichting van het wortelpakket is uiteengezet. Daarbij is aangegeven dat naar de mening van de gemeente het voorstel van de vereniging om de nieuwe trambaan bovenop de huidige baan te leggen door de vergaande verdichting van de doorwortelbare ruimte een sterk vergoot risico op uitval van de monumentale bomen oplevert. Dit is een risico dat de gemeente niet wil nemen.

Slot

De herinrichting van de Koninginnegracht staat hier niet ter beoordeling. Dit geldt ook voor mogelijke alternatieven, welke eveneens binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan passen, maar in deze procedure niet ter beoordeling staan. Dat de bestemming "Verkeer - Straat", welke ruimte biedt voor diverse uitvoeringen van herinrichting, de belangen van de vereniging onevenredig zou benadelen is niet aannemelijk geworden. De reactie leidt om die reden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.