direct naar inhoud van Artikel 23 Algemene bouwregels
Plan: Laakhaven West en Petroleumhaven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0192FLaakhavenW-50VA

Artikel 23 Algemene bouwregels

  • 1. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
  • 2. Een overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen en bebouwingspercentages is tenzij in de regels anders is bepaald slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt en indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen deze zich op een minimale hoogte van 2,40 m of, voor zover deze bebouwing boven een rijstrook is gelegen, zich op een minimale hoogte van 4,20 m bevindt;
  • 3. Een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan, voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
  • 4. Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming en daarnaast op overige gebouwen, die niet als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of niet zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht
  • 5. Tenzij in de regels anders is bepaald mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
  • 6. Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 zijn toegestaan, tenzij sprake is van een inrichting met een veiligheidscontour en realisatie tot gevolg zou hebben dat (geprojecteerde) kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de contour komen te liggen (o.a. gasreduceerstation);
  • 7. Bouwwerken voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 meter en, indien bovengronds geplaatst, de oppervlakte niet meer dan 4 m2 bedraagt;
  • 8. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
    • a. bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
    • b. bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen;
  • 9. Binnen het plangebied is straatmeubilair toegestaan;
  • 10. Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    • a. indien de afmetingen van een parkeerruimte voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, uitgaande van langsparkeren en ten minste 2,50 m bij 5,00 m in geval van haaks parkeren;
    • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan het trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
  • 11. Bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid en de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht te worden genomen.Voor de vergunningverlening moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden inclusief de bij het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten. Daarbij moet worden aangetoond dat geen overschrijding plaatsvindt van het aantal afgegeven ontheffingen of de verleende ontheffingswaarde.
  • 12. Het oprichten van woningen en andere geluidsgevoelige functies is slechts toegestaan indien de woningen zijn voorzien van een dove gevel tenzij:
    • a. de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, of;
    • b. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde (voor rail- en wegverkeerslawaai);
  • 13. In de bestemmingen Gemengd-5, Verkeer-Railverkeer en Verkeer-Straat mag een geluidsscherm worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 9 m;
  • 14. Het geluidsscherm als bedoeld in het vorige lid dient op een minimale afstand van 4,75 m van het hart van het naast bij gelegen spoor te worden gerealiseerd.