direct naar inhoud van 4.2 Externe veiligheid
Plan: Schilderswijk
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0174ESchildersw-70OH

4.2 Externe veiligheid

In het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) heeft het kabinet de lijnen uitgezet van het externe veiligheidsbeleid. Dit veiligheidsbeleid wordt gehanteerd voor de risico's vanwege:

  • inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • wegen die vallen onder de werking van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en
  • aardgastransportleidingen die genoemd worden in de ministeriële 'Circulaire zonering langs hoge-drukaardgastransportleiding van 26 november 1984.

De uitgangspunten van het beleid kunnen als volgt worden samengevat. Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimumbeschermingsniveau: de kans dat iemand die permanent op een locatie verblijft komt te overlijden als gevolg van een extern veiligheidsrisico (het plaatsgebonden risico). Het plaatsgebonden risico kan door middel van contouren op een kaart worden aangegeven.
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers (het groepsrisico). De normen voor het groepsrisico zijn ingewikkeld maar komen er in het kort op neer dat het risico dat een kleine groep overlijdt groter mag zijn dan het risico dat een grote groep overlijdt.

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6(kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Onderstaande afwegingen zijn gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

4.2.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied ligt niet binnen 200 m van een snelweg of andere delen van de Route gevaarlijke stoffen zoals deze bij besluit van 25 maart 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is daarom niet noodzakelijk.

4.2.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Een deel van het plangebied (Schilderswijk) ligt binnen 200 m vanaf de spoorlijn Delft-Leiden. Volgens de Risicoatlas Spoor is er per jaar sprake van het transport van 50 wagons met stoffen behorende tot categorie B2 (giftige gassen, zoals ammoniak) per jaar (baanvak 44 tussen Delft en Leiden). Alleen het transport van ammoniak is relevant. De contour voor het plaatsgebonden risico, zowel PR 10-6, 10-7 als 10-8, is kleiner dan 10 m, gerekend van het hart van het spoor. De risicoatlas stelt ook cijfers beschikbaar voor het groepsrisico. Den Haag wordt echter niet nader beschouwd (verwaarloosbaar groepsrisico).

In de nabijheid van het plangebied bevindt zicht het station Hollands Spoor. Volgens de inventarisatie van ProRail behoren de stations in Den Haag niet tot de spoorwegknooppunten met een verhoogd risico waarvoor afzonderlijke faalscenario's (bijvoorbeeld botsing goederentreinen) in beschouwing dienen te worden genomen.

4.2.3 Buisleidingen

In en net buiten het plangebied ter plaatse van de Groenteweg, Fruitweg, De Heemstraat en Monstersestraat liggen twee 12” / 40 bar ondergrondse aardgastransportleidingen. Uit oogpunt van veiligheid kennen aardgastransportleidingen met een zodanige capaciteit een veiligheids-/toetsingszone en een bebouwingszone. Binnen deze zones gelden beperkingen ten aanzien van de bouw van gevoelige/kwetsbare objecten. De veiligheids-/toetsingszones zijn, conform de circulaire van het Ministerie van VROM “Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen” d.d. 26 november 1984 bepaald.

Op basis van nieuwe inzichten en verbeterde modellering is gebleken dat, afhankelijk van de wanddikte en diepteligging van de leidingen, de afstanden van de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico soms veel groter zijn dan is bepaald in de eerdergenoemde circulaire.. Door het RIVM zijn, in samenspraak met de Gasunie, nieuwe rekenregels vastgesteld. De noodzaak om op de nieuwe wetgeving (zie hierna) te anticiperen en de nieuwe rekenregels toe te passen, vloeit voort uit de beleidsbrief van de minister van VROM) van 22 september 2009, kenmerk RB\2009054046.

De plaatsgebonden risico contour (PR) van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen is deze contour een richtwaarde. Tussen de 10-5 en 10-6 contour mogen zich - gemotiveerd - beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden.

Voor de leidingen zijn een plaatsgebonden risicoberekening (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd.

De risicostudie is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een softwarepakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1.

Resultaten PR-berekening

Uit de berekening volgt dat voor de beschouwde situatie geen 10-6 contouren aanwezig zijn. Dit betekent dat het plaatsgebonden Risico (PR) geen belemmering vormt voor het plan.

Resultaten GR-berekening

In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, waarbij enkel de leidingen in ogenschouw wordt genomen, wordt bij berekening van het groepsrisico (GR) juist de omgeving van die leiding betrokken. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers bij een calamiteit groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico betreffen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken.

Procedure GR-berekening

Voor de leidingen is het groepsrisico berekend voor die kilometer die in de nieuwe situatie het hoogste groepsrisico oplevert (worst-casesegment). Voor de leiding met nummer W-509-06-KR-015 t/m 021 is het groepsrisico van deze kilometer voor de nieuwe en de bestaande situatie berekend. Het Trammuseum is in het kader van de groepsrisicoberekening een nieuwe situatie, omdat naast de huidige openingstijden ook de mogelijkheid geboden wordt om evenementen te organiseren. De dakopbouwen die op verschillende plaatsen in het bestemmingsplangebied mogelijk worden gemaakt, dienen ter vergroting van bestaande woningen. Hierdoor zal de bevolkingsdichtheid niet toenemen.

Uit de berekening voor de leiding met nummer W-509-06-KR-015 t/m 021 blijkt dat het groepsrisico, op basis van de kilometer met het hoogste groepsrisico, de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschrijdt met een factor 13,76. Als gevolg van de mogelijkheid tot het organiseren van evenementen in het Trammuseum treedt er geen verandering op in het groepsrisico.

Voor de leiding met leidingnummer W-509-09-KR-001 blijkt uit de berekening dat het groepsrisico, op basis van de kilometer aardgastransportleiding met het hoogste groepsrisico, de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschrijdt, de overschrijdingsfactor bedraagt 0,35 beduidend lager dan de oriëntatiewaarde van 1.

4.2.3.1 Verantwoordingsplicht

In oktober 2006 heeft de Staatssecretaris van VROM de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om ten aanzien van aardgastransportleidingen een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico te regelen (brief EV/2006.263883). Hierin treft men onder meer de volgende passage:

“De verantwoordingsplicht is thans in het externe veiligheidsbeleid opgenomen, echter nog niet algemeen van toepassing. Waar dat wel het geval is, verschilt de (procedurele) werkwijze en is de formele vastlegging niet uniform. Er is echter geen reden om hierin te differentiëren. Het kabinet heeft derhalve het voornemen de verantwoordingsplicht groepsrisico zoals vastgelegd in het Bevi op vergelijkbare wijze vast te leggen voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door aardgastransportleidingen.”

In de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder aangeduid met circulaire RNVGS) blijkt dat een verantwoording groepsrisico vereist is bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Voor het bestemmingsplan Schilderswijk is op basis van de circulaire RNVGS een verantwoording vereist.

Inmiddels is het Besluit externe veiligheid buisleidingen en treedt naar verwachting 1 januari 2011 in werking. Op grond van artikel 12, eerste lid van dit besluit dient bij vaststelling van een bestemmingsplan het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord. Hierbij moet aandacht worden besteed aan:

  • de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding
  • het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico
  • indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door de exploitant van de buisleiding die dat risico mede veroorzaakt;
  • andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan
  • de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Daarnaast moet advies bij de Veiligheidsregio Haaglanden worden ingewonnen ten aanzien van de mogelijkheden tot bestrijding van een ramp en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied.

In het hierna volgende wordt ingegaan op bovenstaande punten

4.2.3.1.1 Maatregelen aan de aardgastransportleiding

Mogelijke bronmaatregelen die aan de aardgastransportleiding genomen kunnen worden zijn:

  • Vergroten van de dekking. Een meter meer dekking geeft een reductie van een factor 11 op de kans op het raken van de leiding.
  • Afdekken van de aardgastransportleiding met beschermend materiaal. Afdekken van de aardgastransportleiding met betonplaten leidt tot een reductie met een factor 5. Als dit wordt gecombineerd met waarschuwingslinten dan leidt dit tot een reductie met een factor 30 op de kans om de aardgastransportleiding te raken.
  • Het treffen van beheersmaatregelen. Hiermee worden beperkingen aan de graafwerkzaamheden gesteld of worden deze uitgesloten middels een beheersovereenkomst.
  • Vergunningsafspraken maken, waarmee eisen gesteld kunnen worden aan de werkzaamheden in de openbare grond, zoals het aanbrengen van lantarenpalen en speeltoestellen.
  • Het plaatsen van fysieke barrières, zoals een hekwerk of een dijklichaam op de aardgastransportleiding.
  • Toepassing van een lagere werkdruk dan 40 bar.
  • Vervangen of afkoppelen van de aardgastransportleiding.
  • Verleggen van de aardgastransportleiding.

In het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico is het van belang dat de gekozen maatregelen ook geborgd kunnen worden. Voor de beoordeling van de geschiktheid van de maatregelen is derhalve gekeken in welke mate de maatregelen in het bestemmingsplan Schilderswijk opgenomen kunnen worden. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de mogelijkheden om de maatregel in het bestemmingsplan te borgen.

Maatregelen   Mogelijkheden om te borgen in bestemmingsplan  
Het vergroten van de dekking   Kan worden toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Door positief te bestemmen is echter niet gegarandeerd dat de afdekking gerealiseerd wordt. Hiervoor dienen aanvullend
afspraken gemaakt te worden.  
Afdekken van de aardgastransportleiding
met beschermende materialen  
Kan niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Kan wel vastgelegd worden in afspraken met de leidingbeheerder en met de grondeigenaar. Daarnaast moeten afspraken
gemaakt worden met de leidingbeheerders van overige leidingen over verplaatsing hiervan en dient een nieuwe locatie aangewezen te worden voor deze overige leidingen.  
Fysieke barrière   Hekwerken en dergelijke worden niet bestemd in een bestemmingsplan. Zij kunnen hier dus ook niet in geborgd worden.  
Lagere werkdruk   Kan niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Kan alleen gerealiseerd worden in overleg met de leidingbeheerder.  
Vervangen of verleggen van de
aardgastransportleiding  
Kan in bestemmingsplan worden vastgelegd door de huidige dubbelbestemming buisleiding op te heffen. Naast het vastleggen in het bestemmingsplan dient ook de
aardgastransportleiding daadwerkelijk verlegd te worden.  

Treffen van beheersmaatregelen/vergunningafspraken

Het treffen van beheermaatregelen kan voor het bestemmingsplan vormgegeven worden door het opnemen van een vergunningstelsel voor een strook aan weerszijden van de aardgastransportleiding. Deze maatregel kan redelijk eenvoudig worden uitgevoerd door bepalingen in het bestemmingsplan op te nemen. Hierdoor zijn de kosten van deze maatregel ook beperkt. Een vergunninstelsel, zoals wordt voorgesteld, gaat er vanuit dat onder omstandigheden wel in de grondgewerkt kan worden. Daarom is het niet mogelijk hier een reductiefactor aan te koppelen.

Vervangen of verleggen van de leiding

De huidige aardgastransportleiding in Transvaal ligt daar vanwege twee gasreduceerstations. Het gasreduceerstation I maakt deel uit van de EON- centrale (stadsverwarming). Gasreduceerstation II is bestemd voor de toelevering van gas aan een deel van Den Haag. Door het opheffen van de aardgastransportleiding, verdwijnt de risicobron en daarmee de externe veiligheidsrisico’s. Indien de leiding wordt opgeheven moet rekening gehouden worden met het feit dat op een andere manier moet worden voorzien in de stadsverwarming en de gastoelevering.

Het verleggen van de leiding vereist een ingrijpende aanpassing van het tracé binnen (en zelfs buiten) het bestemmingsplangebied. Hoewel deze maatregel tot een verlaging van het groepsrisico zal leiden, is het onmogelijk om bestaande woongebieden te mijden. Met andere woorden, een overschrijding van de oriëntatiewaarde is niet uit te sluiten. Aan beide varianten zijn zeer hoge kosten verbonden. De gemeente Den Haag is derhalve van mening dat deze maatregel niet wenselijk is.

Afdekken aardgastransportleiding met betonplaten en lint

Afdekken met betonplaten en lint levert een reductiefactor van 30 op. Deze maatregel kan echter niet zo maar uitgevoerd worden. Als voor afdekken wordt gekozen moet de leiding over een grotere afstand met betonplaten worden afgedekt. Daarnaast moet de aardgastransportleiding worden gescheiden van de overige kabels en leidingen in de grond, aangezien onderhoud hieraan na afdekking niet mogelijk is. Dit betekent dat voor de andere leidingen ruimte gereserveerd moet worden. De kosten die aan deze maatregel zijn verbonden, zullen relatief hoog zijn.

In het kader van het bestemmingsplan Schilderswijk acht de gemeente het nu niet mogelijk deze ingrijpende maatregel te realiseren. In de toekomst zullen er in het kader van het Masterplan ‘Lijn 11 zone’ verschillende ontwikkelingen plaatsvinden, waardoor de inrichting van het gehele gebied wordt gewijzigd. De gemeente Den Haag wil in het kader van die ontwikkelingen kijken of dan afdekken met betonplaten en lint gerealiseerd kan worden.

4.2.3.1.2 Alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden

Het bestemmingsplan maakt, in het kader van het groepsrisico één ontwikkeling mogelijk. Ter plaatse van het Trammuseum aan de Parallelweg 224 wordt de functie verruimd: naast het bestaande openbaarvervoermuseum wordt een recreatieve functie van het museum mogelijk gemaakt om het voortbestaan van het musem te garanderen. Het niet mogelijk maken van deze functie zou ertoe kunnen leiden dat het trammuseum zijn deuren moet sluiten. Het is niet mogelijk deze recreatieve functie op andere locaties mogelijk te maken. Overigens stijgt het groepsrisico niet als gevolg van deze ontwikkeling.

4.2.3.1.3 Maatregelen in de nabije toekomst

Afdekken aardgastransportleiding met betonplaten en lint

Hiervoor is al beschreven dat in het kader van het het Masterplan ‘Lijn 11 zone’ zal worden bezien of het afdekken met betonplaten en lint gerealiseerd kan worden.

Sluiten van een convenant

In de toekomst zal een convenant worden gesloten op basis van artikel 5 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen met de Gasunie. Dit is mogelijk na inwerkingtreding van het Besluit per 1 januari 2011. Met het sluiten van het convenant zal het bestaande knelpunt (groepsrisico boven de oriëntatiewaarde) worden opgelost. De Gasunie heeft met het Ministerie van VROM afgesproken dat zij alle bestaande knelpunten zal oplossen.
Vooruitlopend hierop wordt een 'inspanningsverplichting ofwel intentieovereenkomst tussen Gemeente Den Haag en Gasunie getekend waarin de gemeente en de Gasunie zich bestuurlijk committeren aan het binnen de planperiode van het bestemmingsplan treffen van maatregelen aan de gasleiding, waardoor ook het bestaande knelpunt wordt opgelost. Zo kan voldoende zekerheid worden verkregen dat op termijn daadwerkelijk aan de oriëntatiewaarde zal worden voldaan.

Maatregel 'strikte begeleiding'

Omdat de Gasunie na inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelmatiger de leidingen gaat controleren en graafwerkzaamheden nabij leidingen strikter gaat begeleiden, mag een reductiefactor van 2,5 worden toegepast.

4.2.3.1.4 Rampenbestrijding

De bereikbaarheid van de hogedruk aardgastransportleiding binnen het bestemmingsplangebied Schilderswijk is voldoende. Een incident bij de aardgastransportleiding kan vanaf twee kanten worden bereikt over een hoofdtransportroute die geschikt is voor brandweervoertuigen. Daarnaast ligt de brandweerkazerne relatief dicht bij de Schilderswijk, waardoor de hogedruk aardgastransportleiding in een groot aantal gevallen binnen de streefnorm van 6 minuten bereikt kan worden. In de Schilderswijk zijn brandkranen aanwezig die gebruikt kunnen worden voor de primaire bluswatervoorziening. De secundaire bluswatervoorziening kan gerealiseerd worden met behulp van een groot watertransport (WTS 1000 of WTS 2500). Hierbij wordt via slangen bluswater onttrokken aan een kanaal dat in de omgeving van de Schilderswijk ligt.

4.2.3.1.5 Zelfredzaamheid

De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn afhankelijk van de locatie van de breuk van de hogedruk aardgastransportleiding. Voor personen die bij een incident aan de aardgastransportleiding zich binnen de 100% letaliteitscontour bevinden, helpen maatregelen voor zelfredzaamheid niet.

Het Trammuseum bevindt zich buiten de 100% letaliteitscontour. De vluchtwegen zijn hoofdzakelijk gepositioneerd aan de voorzijde van het pand aan de zijde van de Parallelweg en 1 aan de Ter Borchstraat. Personen erbuiten kunnen zichzelf redden door het gebied te ontvluchten (indien ze ver genoeg van de breuk zitten) of beschutting te zoeken tegen de warmtestraling. Om de zelfredzaamheid te vergroten is het aan te raden om aan nieuwe gebouwen hittewerende voorzieningen te treffen en nooduitgangen aan te brengen die van de bron af gelegen zijn. In het bestemmingsplan is hiervoor een nadere eisenregeling opgenomen.

4.2.3.1.6 Advies brandweer

Uit de circulaire RNVGS en het aankomende besluit externe veiligheid buisleidingen volgt dat de regionale brandweer om advies moet worden gevraagd bij een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is de Veiligheidssregio Haaglanden in staat gesteld een advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 19 oktober 2010 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht. Het advies is als Bijlage 2 bijgevoegd.

In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidssregio Haaglanden adviseert de volgende maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico's te verlagen en de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid te vergroten.

Kansreducerende maatregelen

Om de risico's zoveel mogelijk te verkleinen, worden de volgende adviezen gegeven:

  • 1. Geen (tijdelijk) bebouwing binnen 5 meter van de aardgastransportleiding.
  • 2. Communicatie naar bedrijven en omwonenden dat geen grondwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd zonder dat de beheerder van de aardgastransportleiding op de hoogte is.
  • 3. De HTM dient bekend te zijn met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding en hoe te handelen bij een incident.
  • 4. Bij de ontwikkeling van Masterplan Lijn 11 maatregelen treffen waardoor het GR aanzienlijk wordt verlaagd.

Effectreducerende maatregelen

Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te verkleinen, worden de volgende adviezen gegeven.

  • 5. Bij nieuwbouw of verbouw voldoende vluchtwegen in afkerende gevel of tuin van de aardgastransportleiding af.
  • 6. Bij nieuwbouw of verbouw gebruikmaken van splintervrij glas of geen gebruik van glas maken in de gevels van de gebouwen aan de zijde van de aardgastransportleiding tot een afstand van 140 meter van de leiding.
  • 7. Instellingen in het plangebied die binnen de 140 meter van de aardgastransportleiding vallen welke volgens de Arbo-wet over een noodpian dienen te beschikken, moeten hierin ook het scenario van een ongeval met de aardgastransportleiding opnemen.
  • 8. De HTM dient een instructie aan het personeel te geven dat betrokken is bij het onderhoud van de railinfrastructuur. Daarnaast kan een instructie aan ander HTM personeel verstandig zijn, indien een gaslekkage optreedt zonder dat de HTM daarbij direct betrokken is. In dat geval is het belangrijk dat de tram geen vonken veroorzaakt waardoor een gaswolk alsnog ontbrandt.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

  • 9. Risico- en crisiscommunicatie naar bedrijven en omwonenden

Maatregelen t.b.v. de hulpverlening

Voor het bestrijden van de beschreven scenario's moeten preparatief een aantal maatregelen worden genomen ten behoeve van een goede hulpverlening.

  • 10. Voldoende bluswater
  • 11. Voldoende bereikbaarheid hulpdiensten
4.2.3.1.7 Beoordeling maatregelen
  • 1. Het bestemmingsplan staat geen bebouwing binnen 5 meter van de aardgastransportleiding toe.
  • 2. In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat er geen grondwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Daarnaast is op dit moment nieuw gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid in voorbereiding. Een gestructureerde en gerichte risicocommunicatie moet nog nader worden uitgewerkt.
  • 3. Het op de hoogte zijn van de HTM van de risico's van de aardastransportleiding met name bij graafwerkzaamheden kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om de HTM op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.
  • 4. De gemeente zal bij de ontwikkeling van het Masterplan lijn 11 onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden aan de aardgastransportleiding om het groepsrisico hiervan sterk te reduceren.
  • 5. In het bestemmingsplan worden geen nieuwbouwontwikkelingen mogelijk gemaakt. Indien er sprake is van sloop en vervangende nieuwbouw die past binnen het bestemmingsplan kunnen nadere eisen gesteld worden aan de vluchtwegen (artikel 24 onder n).
  • 6. Het al dan niet gebruiken van bepaalde materialen is een afweging die op bouwplanniveau plaatsvindt. In het bestemmingsplan is het niet mogelijk hiertoe voorwaarden op te nemen.
  • 7. Bewoners en personeel van bedrijven kunnen de wegwijzer "Wat ter doen bij een noodsituatie" raadplegen op Internet.http://denkvooruit.nl/rampen-bewaarkaart/gemeente/s-gravenhage.do Op dit moment is nieuw gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid in voorbereiding. Een gestructureerde en gerichte risicocommunicatie moet nog nader worden uitgewerkt. Het aanpassen van het noodplan dient door de bedrijven zelf gedaan te worden.
  • 8. In het bestemmingsplan Schilderswijk is een verplichting opgenomen om voor werkzaamheden binnen de belemmeringenstroken aan weerszijden van de aardgastransportleiding over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beschikken. Deze kan alleen worden verleend voor grondroerende activiteiten met instemming van de leidingbeheerder.
  • 9. zie de beoordeling onder 7.
  • 10. De bereikbaarheid van de aardgastransportleiding voldoet aan de eisen die door de brandweer zijn gesteld.
  • 11. De hoeveelheid bluswater voldoet aan de eisen die door de brandweer zijn gesteld.

Met het nemen van de bovengenoemde maatregelen wordt voldaan aan de wensen van de Hulpverleningsregio Haaglanden. Daarnaast dragen de maatregelen eraan bij dat de risico's van de aardgastransportleiding zijn beperkt.

4.2.4 Inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen en installaties van LPG-tankstations liggen op meer dan 150 m vanaf de grens van het plangebied. In of nabij het plangebied zijn geen aardgasregel- en meetstations aanwezig.

Buiten het plangebied, op het terrein van de HTM-busremise, is een aardgastankstation geprojecteerd (Dynamostraat hoek Radarstraat). De veiligheidscontouren van de afleverzuilen en de gascompressor liggen buiten het plangebied.

Een nader onderzoek naar het groepsrisico als gevolg van stationaire risicobronnen is niet vereist.