Plan: | Middenwillens planherziening 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1805BPMWPlanh2015-DF01 |
Voor de ontwikkeling van het nieuwe woongebied Middenwillens is op 22 april 2009 het bestemmingsplan 'Middenwillens e.o.' vastgesteld.
De verkoop van de woningen is minder voorspoedig gelopen dan gewenst. Gelet op de onzekere marktomstandigheden is het nodig om flexibeler te kunnen inspelen op ontwikkelingen in de vraag naar woningen. Het geldende bestemmingsplan biedt die ruimte onvoldoende.
Een bestemmingsplanherziening is daarom nodig. Deze bestemmingsplanherziening beoogt meer ruimte te geven voor verschillende bebouwingtypologieën, zodat optimaal kan worden ingespeeld op actuele marktontwikkelingen. Als basis voor het nieuwe bestemmingsplan zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten gebruikt, zoals genoemd in paragraaf 3.3.
Al op 27 juni 2012 is een vergelijkbare herziening van het bestemmingsplan Middenwillens vastgesteld (bestemmingsplan "Koolwitjes en Meivlinderstraat") voor de twee meest westelijk gelegen wooneilanden, het woonblok tussen de Goudvlinderstraat en de Distelvlinderstraat en het woongebouw ten zuiden van de Meivlinderstraat. Voorliggend bestemmingsplan beslaat het ooostelijke deel van Middenwillens.
Middenwillens is gelegen tussen het Goudse woongebied Goverwelle en de recreatiegebieden de Goudse Hout en de Reeuwijkse Plassen, zoals te zien is op figuur 1.1. Figuur 1.2 zoomt in op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 1.1 Ligging Middenwillens tussen Goverwelle en de Goudse Hout (bron: topografische kaart, 1:25.000)
Figuur 1.2 Ligging plangebied (bron: luchtfoto gemeente Gouda 2014)
Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan Middenwillens, vastgesteld op 22 april 2009.
Figuur 1.3 Uitsnede van bestemmingsplan Middenwillens e.o. (2009)
Voor het bestemmingsplan Middenwillens is destijds gekozen voor directe bestemmingen. Binnen het te ontwikkelen gebied is gebruik gemaakt van een strak raamwerk, waarbij het stedenbouwkundig plan één op één vertaald is in het bestemmingsplan. De woningen bleken echter niet goed verkoopbaar. Een globaler en flexibiler plan met meer mogelijkheden blijkt nodig om wel grond te kunnen afzetten en woningen te kunnen verkopen.
Daarom gaat het voorliggende bestemmingsplan uit van een woonbestemming, waarin met rooilijnen een groot bouwvlak is gedefinieerd en het woningtype vrij is gelaten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling uitvoeriger toegelicht.
Deze toelichting is, na dit inleidende hoofdstuk 1, als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte beschrijving van het relevante beleidskader voor het plan gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het plangebied, met een overzicht van de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe de relevante (milieu)randvoorwaarden en het beleid voor de verschillende facetten in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. De juridische opzet van het plan is uiteengezet in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de economische uitvoerbaarheid. De resultaten van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn eveneens weergegeven in hoofdstuk 6.
Na de toelichting volgen de regels, die samen met de verbeelding het juridisch 'harde' deel van het plan vormen. Deze zijn als volgt opgebouwd. De regels bestaan uit 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, de regels over de verschillende bestemmingen zijn in hoofdstuk 2 weergegeven. In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels vastgelegd en in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.
Provinciale Structuurvisie (2010)
Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen, waarbij Ruimte en Mobiliteit leidend zijn. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen.
Voor de bebouwde ruimte zet de provincie in op een samenhangend, compact en goed bereikbaar, kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie geeft in haar Verordening Ruimte aan dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening toe moeten passen. De provincie heeft daar haar eigen invulling aangegeven in de Verordening Ruimte. De regels in de verordening Ruimte werken direct door in bestemmingsplannen.
De ladder voor duurzame verstedelijking houdt ten eerste in dat de dat deze in principe binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) gerealiseerd moet worden. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, geldt een aantal voorwaarden voor locatieontwikkeling. Verder dient de ontwikkeling te voorzien in een actuele behoefte.
De locatie van voorliggend bestemmingsplan ligt in bestaand stads- en dorpsgebied, zoals gedefinieerd in de Verordening Ruimte ("bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen..."). De ontwikkeling voorziet verder in een actuele behoefte (zie hieronder paragraaf 2.2 onder Woonvisie Gouda.
Structuurvisie Gouda (2005-2030)
Binnen de gemeente Gouda en haar directe omgeving vinden de komende jaren een aantal grootschalige, ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Ruimtelijk gezien moeten al deze activiteiten goed in elkaar passen, om Gouda op een verantwoorde manier te laten groeien. De gemeente brengt dit in beeld met de ruimtelijke structuurvisie.
De ruimtelijke structuurvisie geeft op hoofdlijnen, voor de (middel)lange termijn, de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Gouda aan. De ruimtelijke structuurvisie bevat een plankaart voor 2020 en een visiekaart voor 2030.
Feitelijk wil Gouda wat elke stad wil, namelijk een vitale stad zijn, nu én in de toekomst. Aan het realiseren van deze wens is voor de periode tot 2030 een aantal specifiek Goudse opgaven gekoppeld.
Één van deze opgaven is ontwikkelen van het woongebied Middenwillens op het braakliggende terrein tussen de spoorlijn Gouda-Utrecht en de Goudse Houtsingel, vlakbij het station Goverwelle. Daarmee kan nieuwe kwaliteit aan de bestaande Goudse woonmilieus worden toegevoegd. De verwachting is dat hiervoor vooral belangstelling bestaat van Goudse woningzoekenden die willen doorstromen naar een betere woning.
Woonvisie Gouda
De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het lokale woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, met het oog op een toekomst waarin de stad zich ontwikkelt als een van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één.
Voorjaar 2014 is gestart met de ontwikkeling van een nieuwe lokale woonvisie. Na vaststelling hiervan door de Goudse gemeenteraad fungeert deze als lokaal toetsingskader voor woningbouw in bestemmingsplannen. Tot dat dit het geval is, wordt bij de beoordeling teruggegrepen op de Monitor 2011 aangevuld met meer actuele marktinformatie.
Monitor Woonvisie
In 2011 is de Woonvisie geëvalueerd met een monitor Woonvisie. De Monitor Woonvisie bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie. Wel is toen gesignaleerd dat (mede door de economische crisis) enige aanpassing van de prioriteiten noodzakelijk is.
Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.
Ter voorbereiding op een nieuwe lokale woonvisie analyseert de gemeente in 2014 de situatie op de woningmarkt nader. Dit gebeurt onder meer aan de hand van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2012 en een Woningmarktverkenning 2011-2030.
Planbeschrijving en conclusie
Het plan sluit aan bij de ambities die in het Goudse woonbeleid staan geformuleerd. Het plan voorziet in een gedifferentieerd woonprogramma, met 120 à 140 woningen. Woningen kunnen worden gebouwd als rijwoning, twee onder één kap woning of vrijstaande woning, in de huur of in de koopsector. Bewust is dit vrij gelaten, zodat bij het fasegewijs ontwikkelen goed kan worden ingespeeld op de actuele vraag.
Het plan is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma en staat op de gemeentelijke lijst met als 'urgent' aangemerkte projecten. Het project is tevens afgestemd (ondermeer in regionaal verband) met de relevante mede-overheden. Omdat het plan wordt ontwikkeld binnen stedelijk gebied, en regionaal is afgestemd, voldoet het aan de vereisten die voortvloeien uit de ladder van duurzame verstedelijking.
Het plangebied wordt gekenmerkt door drie structuurbepalende elementen. De eerste structuur is de oorspronkelijke slagenstructuur, die onder een hoek van circa 75 graden op de spoorlijn staat. De spoorlijn is het tweede structuurbepalende element. De spoorlijn snijdt Gouda als het ware doormidden. Het derde structuurbepalende element is de open bebouwing langs de Achterwillenseweg, waardoor de spoorlijn duidelijk zichtbaar is vanaf de Goudse Houtsingel.
Dit plangebied is gelegen tussen de al gerealiseerde nieuwbouw van Willenslande en het eerste deel van Middenwillens aan de westzijde, de Achterwillenseweg aan de noordzijde, Goudse Houtsingel aan de oostzijde en de spoorbaan Utrecht-Rotterdam/Den Haag aan de zuidzijde. Het NS-station Goverwelle bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied.
Het plangebied bestaat momenteel uit reeds bouwrijp gemaakte (voormalig agrarische) gronden.
Figuur 3.1 Bestaande bouwrijp gemaakte gronden
In de literatuur en de bronnen is er weinig over de cultuurhistorie van het plangebied terug te vinden. Na de ontvening heeft het lange tijd een agrarisch karakter gekend. Midden 19e eeuw vond er een grote ingreep plaats met de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Gouda. De oude verkaveling werd doorsneden waarmee gebieden van elkaar geïsoleerd raakten. In de 20e eeuw kwamen er nieuwe ontwikkelingen tot stand. Het begon met de bouw van kassen in dit gebied, later gevolgd door woningbouw, zij het dat dit laatste op bescheiden schaal plaatsvond.
Opvallend hierbij is dat deze bebouwing op het achtereind van de oude ontginningen kwam te liggen, ten zuiden van de Achterkade, thans de Achterwillenseweg geheten. Hierdoor vond een omdraaiing in de structuur en beleving van het gebied plaats: wat eertijds een achtereind vormde, veranderde nu in de voorzijde van de kavels. Nog wat later, eind 20e eeuw, werd het deelgebied Willenslande opnieuw ingericht en van woningen voorzien, zonder daarbij vast te houden aan de oude verkavelingsstructuur. In Middenwillens zal de oude verkavelingsrichting wel zichtbaar worden gemaakt.
Figuur 3.2 Structuur van oude sloten bepaalt de richting van het gebied
Archeologie
Conform de Archeologische beleidskaart van de gemeente Gouda (zie figuur 4.2) kent het plangebied grotendeels een 'lage verwachting'. Een tweetal locaties valt in de gebiedsaanduiding 'hoge verwachting' (vanaf 0,5 m beneden maaiveld). Ter plaatse zijn ontginningsboerderijen aangetroffen. Één van deze locaties valt in het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarom is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Indien bodemverstorende ingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld is hiervoor een archeologievergunning noodzakelijk.
Figuur 3.3 Uitsnede Archeologische beleidskaart (gemeente Gouda, juni 2011)
Grondgedachte en thema
Op stadsniveau is Middenwillens een gebied dat ligt tussen het Goudse woongebied Goverwelle en het recreatiegebied Goudse Hout en de Reeuwijkse Plassen. Op een lager schaalniveau vormt het gebied een overgang tussen de fijnmazige en open structuur van de oude woningen langs de Achterwillenseweg en de dichtere en grootschalige structuren van de spoordijk en Goverwelle. Middenwillens vormt in feite het overgangsgebied tussen enerzijds de dynamische, drukke wereld van het spoor en het achterliggende Goverwelle en anderzijds de landelijke, rustieke en verstilde wereld van het slagenlandschap. Het nieuwe woongebied zal dit ook uitstralen en kan daarbij profiteren van de kwaliteiten van de karakteristieke omgeving.
De grondgedachte is een woonbuurt met aansluiting en aanhechting aan de bestaande stedelijke structuur van Gouda en een hoogwaardige plankwaliteit in gebouwen en openbare ruimte. Het middel daarvoor is een stedenbouwkundig plan dat gebruik maakt van de bestaande structuur van verkavelings- en slotenpatroon. Die structuur zorgt voor eenheid. Binnen die structuur kunnen woonbuurtjes ontstaan met een verschillende uitstraling.
Stedenbouwkundig plan
Voor Middenwillens is in 2011 een aangepaste stedenbouwkundige structuur (zie figuur 3.1) vastgesteld. De hoofdstructuur is gelijk aan het oorspronkelijke plan zoals opgesteld in 2006, maar enkele elementen zijn aangepast, waaronder:
Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om overal rijwoningen te kunnen realiseren. Daarom zijn deze plandelen in de voorliggende bestemmingsplanherziening opgenomen, maar nu met langere bouwvlakken waardoor naast twee onder één kappers en vrijstaande woningen ook rijwoningen kunnen worden gebouwd.
Verder voorziet het geldende bestemmingsplan Middenwillens niet in de mogelijkheid om de woongebouwen langs het spoor te vervangen door de nu gedachte laagbouw.
De slagenstructuur is het duidelijkst te ervaren aan de noordzijde van de Goudse Houtsingel en op de koppen langs de Achterwillenseweg. De huidige open bebouwingsstructuur, gevormd door de solitaire woningbouw langs de Achterwillenseweg, omgeven door water, wordt cultuurhistorisch waardevol geacht. Deze structuur zal dan ook als stedenbouwkundig uitgangspunt worden geaccentueerd door het maken van een watergang tussen de kavels aan de Achterwillenseweg en het woongebied. Ter versterking van de slagenstructuur worden sloten en wegen hoofdzakelijk in de oude kavelrichting aangelegd.
De bebouwing langs het spoor loopt evenwijdig met het spoor. De voorkant van de woningen is georiënteerd op de spoorijn om zodoende een scherm te vormen tegen de geluidsinstraling en voor de sociale controle.
Figuur 3.4 Stedenbouwkundig ontwerp, studievariant IV (11 april 2011)
Bebouwing
De bebouwing bestond in het oorspronkelijke plan voornamelijk uit twee-onder-een-kap-woningen op wooneilanden en rijwoningen met twee lagen elders. In verband met de marktomstandigheden is besloten om de mogelijkheid open te laten om overal verschillende woningtypen mogelijk te maken. Door de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken, waarbinnen de woningen mogen worden gebouwd, wordt het plan op structuurniveau niet anders.
De richting van de bouwblokken langs de hoofdontsluiting van het gebied was en blijft gerelateerd aan de slotenstructuur in en ten noorden van Middenwillens. De oorspronkelijke wooneilanden worden niet meer helemaal omgeven door water, maar voornamelijk aan de noordzijde en op één plek ook aan de oostzijde. Het effect van het water op de beschikbare uitgeefbare meters en daarmee de verkoopbaarheid van de woningen bleek te groot. De waterhuishoudkundig minimaal benodigde hoeveelheid water blijft in het plan aanwezig (zie paragraaf 4.8).
In het bestemmingsplan Middenwillens was een kaprichting voorgeschreven en konden woningen niet aaneen worden gebouwd. Dat uitgangspunt is verlaten om zodoende beter te kunnen inspelen op de marktomstandigheden. Wel wordt zoals gezegd vastgehouden aan de richting van de bouwblokken.
De bebouwing langs het spoor krijgt een afwijkende structuur. Deze bebouwing zal evenwijdig lopen aan de spoorlijn, waardoor de bebouwing een wandwerking krijgt, die de geluidshinder van het treinverkeer voor de daarachter gelegen woningen zal verminderen. In het oorspronkelijke plan waren hier wat hogere woongebouwen gedacht met ten hoogste zes bouwlagen. De verkoopbaarheid van deze woningen is op dit moment problematisch. Deze worden nu in deze planherziening vervangen door laagbouw. Op structuurniveau verandert het stedenbouwkundig plan daardoor niet. De gedachte laagbouw blijft aaneengesloten gebouwd om zodoende de geluidsafscherming naar het spoor te waarborgen.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten door een lus door het plangebied heen (Middenwillenseweg), die op twee plaatsen aantakt op de Goudse Houtsingel.
Figuur 3.5 Verkeersstructuur
Uitgangspunten ruimtelijke kwaliteit
Voortbouwend op de hoofdlijnen zoals boven beschreven is een ruimtelijk kwaliteitskader vastgesteld, dat bij de uitgifte van de grond wordt meegegeven. Binnen globale richtlijnen wordt ruimte gelaten voor creativiteit. Bewoners krijgen de ruimte om hun woning vorm te geven, waardoor een gevarieerde woonomgeving kan ontstaan.
De gestelde regels moeten in het algemeen belang zorgen voor het evenwicht tussen variatie en eenheid en een goede overgang bewerkstelligen tussen openbaar en privé-gebied. Voor de regels waaraan de woningen moeten voldoen vraagt dat om terughoudendheid, een uitnodigend karakter (inspiratie) en om tolerantie voor verscheidenheid.
Woningen langs spoorlijn/ hoofdontsluitingsweg en andere noord-zuid gerichte ontsluitingswegen
Situering
Hoofdvormen
Gevelaanzicht
Materialisatie en detaillering
Woningen in de 'binnengebieden'/ 'wooneilanden'
Situering
Hoofdvormen
Gevelaanzicht
Materialisatie en detaillering
De Middenwillenseweg en de Goudvlinderstraat vormen de hoofdontsluitingswegen van Middenwillens.
Deze vormen een lus door het plangebied (zie bovenstaand figuur 3.2) Het verkeer wordt via twee aansluitingspunten naar de Goudse Houtsingel geleid. De toegangswegen vanaf de hoofdontsluiting zijn ingericht als buurtstraat. De toegangswegen naar de 'wooneilanden' zijn niet doorgaand, maar lopen dood. Daardoor worden het rustige woonstraatjes.
In het gehele gebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. Voor het langzame verkeer is door Middenwillens een interne route langs en over de eilanden. De fietsroute van Middenwillens naar de binnenstad loopt via de Achterwillenseweg-Graaf Florisweg-Spoorstraat of via de Achterwillenseweg-Zwarteweg-Karnemelksloot. De fietsroute van Middenwillens naar voorzieningen in Goverwelle zal lopen via de Middenwillenseweg.
Het gebied is tevens goed bereikbaar per trein. Dit is te danken aan de situering van het NSstation
Gouda Goverwelle aan de rand van het plangebied. Er loopt geen busroute door of langs Middenwillens en deze is ook niet gepland.
De parkeerbehoefte voor de woningen langs het spoor en op de noord-zuid gerichte wegen wordt grotendeels in het openbaar gebied opgelost. Voor de ten noorden daarvan gelegende 'wooneilanden' was en is parkeren op eigen terrein het uitgangspunt. De verwachting is dat hier gekozen wordt voor de bouw van twee onder een kap woningen of vrijstaande woningen. Indien toch wordt gekozen voor rijwoningen zal ook op eigen terrein moeten worden geparkeerd. Dit wordt meegegeven bij de uitgifte van de grond.
Groen en water worden belangrijk voor het gezicht van Middenwillens. Richting de Achterwillenseweg en het Goudse Hout wordt Middenwillens steeds groener. Aansluitend hierop heeft de hoofdontsluitingsweg ook een groen karakter.
Binnen Middenwillens zijn zowel privé-oevers als openbare oevers, beiden met een talud van 1:3. De openbare oevers worden vormgegeven als natuurvriendelijke oevers.
De speelplekken zijn belangrijke ruimtelijke elementen die tussen de woningen langs het spoor en de rustige binnengebieden liggen. Op deze manier liggen de speelplekken centraal in het gebied.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante milieuaspecten.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden en de ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege wegverkeer- en spoorweglawaai vastgelegd. Wanneer de geluidsbelastingen onder of gelijk aan de voorkeursgrenswaarden liggen is woningbouw altijd mogelijk. Geluidsbelastingen tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde zijn alleen mogelijk na een afwegingsproces (hogere waarde procedure).
Middels het bestemmingsplan Middenwillens worden geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen zones van wegen en binnen de zone van de spoorbaan Utrecht - Gouda. Binnen de zones zijn voor dit onderzoek de volgende grenswaarden van toepassing:
Geluidsbron |
Voorkeurs-grenswaarde [dB] | Maximale grenswaarde [dB] |
Wegverkeer | 48 | 63 |
Railverkeer | 55 | 68 |
Wanneer de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde en onder de maximale grenswaarde ligt kan onder voorwaarden een ontheffing (hogere waarde) worden afgegeven. De gemeente Gouda heeft hiervoor beleid opgesteld waarin specifieke voorwaarden zijn opgenomen waaronder een hogere waarde kan worden verleend. Wanneer een waarde van boven de 53 dB wegverkeer of 60 dB railverkeer wordt toegestaan dient de betreffende woning te beschikken over o.a. een geluidsluwe zijde en buitenruimte.
Ook is het mogelijk om een geluidsbelasting van boven de maximale grenswaarde toe te staan. Dit kan alleen wanneer de betreffende gevel wordt uitgevoerd zonder te openen delen (dove gevel). Een dove gevel wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet getoetst. Voorwaarde is wel dat de woning o.a. beschikt over een geluidsluwe zijde en buitenruimte.
Reeds vastgestelde hogere waarden
Binnen het plangebied zijn al hogere waarden vastgesteld. Omdat deze planherziening een andere indeling van het gebied mogelijk maakt met meer woningen dienen deze hogere waarden (deels) te worden ingetrokken.
Onderzoek en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarden voor veel woningen worden overschreden, maar dat voldaan kan worden aan de voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarden beleid voor het verlenen van hogere grenswaarden. Het bouwplan is hiermee inpasbaar binnen de wettelijke kaders. De woningen direct langs het spoor zullen vanaf de 2e bouwlaag c.q. kap doof moeten worden uitgevoerd, dat wil zeggen zonder te openen delen.
Verder is bij een aantal woningen van belang dat een geluidluwe gevel en buitenruimte wordt gerealiseerd.
Het akoestisch onderzoek is integraal opgenomen in bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.
Beleidskader
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is sinds het vaststellen van het bestemmingsplan Middenwillens e.o. enigszins aangepast. Een project mag nu maximaal 3% in plaats van 1% bijdragen aan de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Onderzoek en conclusie
Voor het bestemmingsplan Middenwillens e.o. werd al vastgesteld dat het vrijgesteld was van toetsing aan de grenswaarden. De wijzigingen in het plan die middels dit bestemmingsplan worden vastgelegd zijn van dien aard dat deze conclusie gestand blijft.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen ((RNVGS), medio 2014 ter vervangen door het Besluit externe veiligheid transport (BEVT)) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.
Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Situatie
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg en over waterwegen zijn er wat betreft EV geen belemmeringen voor het plangebied. Er zijn in de nabijheid van het plangebied ook geen risicovolle inrichtingen die belemmeringen opleveren voor de plannen.
Langs het plangebied loop het spoorbaanvak Rotterdam-Utrecht, waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit traject valt onder het Basisnet Spoor. De kortste afstand tussen het spoor en het plangebied bedraagt ongeveer 45 meter. Het gehele plangebied ligt binnen 200 meter afstand van het spoor (zie figuur 4.1).
Voor het vigerend bestemmingsplan uit 2009 is destijds het groepsrisico wat betreft het spoor berekend en verantwoord (Milieudienst Midden-Holland, 10 september 2008, project 0706086eef). Het groepsrisico was destijds zowel in de huidige en toekomstige situatie groter dan de oriëntatiewaarde. Door (bron)maatregelen is het groepsrisico nu lager dan in 2008 berekend. De huidige situatie voor wat betreft het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wordt hieronder toegelicht.
Plaatsgebonden risico
Vooruitlopend op de definitieve regelgeving in 2014 (Besluit transport externe veiligheid) is de tabel Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire RNVGS. Uit deze tabel blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt (traject 48: Gouda - Harmelen).
Gezien de afstand van het spoor tot het plangebied vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plangebied. Ook is het plangebied niet binnen het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelegen.
Figuur 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van het spoor
Situatie groepsrisico
Uit de berekeningen in het kader van het Basisnet spoor ('Eindrapportage werkgroep Basisnet spoor', 20-09-2011) blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van Gouda in de huidige situatie (situatie 2011) onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Reden voor het lagere groepsrisico is dat er bronmaatregelen zijn genomen (o.a. minder transporten, anders rangeren van treinen, verbeteren Automatische Treinbeïnvloeding (ATBvV)).
Voor het Basisnet spoor zijn door de gemeente destijds (2009/2010) de reeds bekende ruimtelijke ontwikkelingen doorgegeven om te worden meegenomen in de berekeningen. Middenwillens is hierbij ook doorgegeven. De gegevens die zijn gebruikt voor de Basisnet spoor berekeningen zijn weergegeven in de zogenaamde 'Basisnetviewer spoor'. Hieruit blijkt dat voor het plangebied Middenwillens (nieuwbouw) de volgende gegevens zijn ingevoerd:
Voor het inventariseren van personendichtheden wordt standaard uitgegaan van 2,4 personen per woning Binnen het plangebied Middenwillens worden totaal 180 woningen gerealiseerd. Dat betekent: 432 personen in de nacht en 216 personen overdag (standaard 50% aanwezigheid overdag).
Conclusie is dat voor de berekeningen Basisnet spoor ruim voldoende personen zijn meegenomen voor het plangebied. De berekeningen in het kader van het 'Basisnet spoor' worden daarom als voldoende representatief geacht wat betreft het groepsrisico.
Wat betreft de verantwoording van het groepsrisico heeft het onderhavig plan geen invloed op de in het kader van het bestemmingsplan Middenwillens e.o. opgestelde verantwoording groepsrisico. Deze verantwoording blijft derhalve gestand voor het gehele plangebied Middenwillens e.o.
De belangrijkste maatregelen die daarin zijn benoemd zijn de volgende:
In opdracht van de Gemeente Gouda heeft CSO een actualiserend historisch bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Middenwillens Fase 1 en 2 te Gouda (projectnummer 14M1085, 10 juli 2014). Het onderzoek is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. De aanleiding tot het instellen van een historisch onderzoek wordt gevormd door de plannen tot de nieuwbouw van woningen en de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. In 2008 heeft de Milieudienst Midden-Holland het rapport ‘Milieuadvisering Bestemmingsplan Middenwillens en omgeving te Gouda’ opgesteld, waarin ook een historisch bodemonderzoek is opgenomen. Uit gegevens van dit rapport blijkt dat in 2001 zintuiglijk olieverontreinigingen zijn aangetroffen in de ophooglaag. Voor meer informatie over de periode t/m 2008 wordt verwezen naar het genoemde rapport van de Milieudienst Midden-Holland. Onderhavige historisch bodemonderzoek heeft met name betrekking op de periode vanaf 2008.
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen is geen verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk. In juli 2008 heeft de OMDH reeds geconcludeerd dat de bouwvergunning verleend kan worden. De resultaten van onderhavig actualiserend onderzoek geven geen aanleiding om hiervan af te wijken. De in 2008 gestelde voorwaarden zijn nog steeds van toepassing. De volgende twee voorwaarden zijn van belang voor eventueel toekomstig grondverzet:
Met de maatregelen voor de hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder conflicteert de beoogde woningbouw niet met het spoorwegemplacement.
Voor het overige zijn er geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die belemmerend zouden kunnen werken voor het bouwen van woningen.
Beleidskader
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
De huidige keur, inclusief beleidsregels is vastgesteld op 22 december 2009. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website www.rijnland.net.
Gemeentelijk beleid
In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het Hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat waterplan geëvalueerd. Die evaluatie in combinatie met allerlei ontwikkelingen in de afgelopen jaren leidden tot de conclusie dat een actualisatie van het vigerende waterplan wenselijk was. In de Actualisatie Waterplan Gouda, periode 2011-2015 spelen de gemeente Gouda en de Hoogheemraadschappen van Rijnland en van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) in op actuele beleidsontwikkelingen in het (stedelijk) waterbeheer.
De actualisatie geeft een beeld van de opgaven met een overzicht van de acties, die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma met maatregelen opgesteld voor het volgende jaar.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in polder Willens (Goudse Hout), in peilvak 31c en bevindt zich ten noordoosten van Gouda. De oorspronkelijke bodem bestaat uit veen- en kleiafzettingen en het maaiveld varieert tussen circa NAP -0,5 m en NAP -1,8 m. Het plangebied bestaat voor een belangrijk deel uit grasland en is dus niet gerioleerd. Daarnaast zijn enkele panden niet aangesloten op de riolering, maar deze worden in de toekomst aangesloten op een persriool. Enkele bedrijven zijn in de huidige situatie wel gerioleerd. Schoon regenwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. In het plangebied bevindt zich een aantal hoofdwatergangen en enkele perceelsloten waar een zomerpeil van NAP -2,07 m en een winterpeil van NAP -2,3 m wordt gehandhaafd. Overtollig water wordt via een recent opgeleverd gemaal naar het hoofdpeilvak van polder Willens opgevoerd en van daaruit via een eveneneens nieuw gemaal op de Hollandsche IJssel geloosd. Volgens het Hoogheemraadschap is de waterkwaliteit redelijk tot goed met betrekking tot zuurgraad, chloride, zuurstof, sulfaat en stikstof (een en ander gebaseerd op metingen ter plaatse van meetpunt ROP16303 dat het dichtst bij het plangebied is gesitueerd). In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woonbuurt welke geprojecteerd is tussen de spoorbaan en de bestaande lintbebouwing langs de Achterwillenseweg. Naast woningen worden ontsluitingswegen en openbare voorzieningen gerealiseerd. Van belang voor de watertoets is dat de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen mag hebben voor de waterhuishouding. De hoofdthema's, welke vanuit het perspectief van integraal en duurzaam waterbeheer relevant zijn en terug te voeren zijn naar de zorgtaken van het Hoogheemraadschap, zijn hieronder, in relatie tot het planvoornemen, kort beschreven.
Voorkomen van wateroverlast
Door de herstructurering is sprake van een toename aan verharding waardoor regenwater minder goed wordt vastgehouden in de bodem en sneller tot afvoer komt. Om wateroverlast vanuit het oppervlaktewater te voorkomen, dient de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd te worden.
De woonwijk Middenwillens is gelegen in de polder Willens. Deze polder is al grotendeels bebouwd. Ook de woonwijken Achterwillens, Gouda-oost en Goverwelle liggen in dit bemalingsgebied. Bij de vloerhoogtes van de te bouwen woningen is rekening gehouden met mogelijke waterpeilstijgingen bij extreme regenbuien (T= 100+10%).
Voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan Middenwillens. Daarom wordt van dezelfde uitgangssituatie uitgegaan als in 2009. Dat was de situatie waarin het gebied al deels bouwrijp was gemaakt als gevolg van de al in 1990 in het bestemmingsplan Goverwelle voorziene herontwikkeling naar bedrijventerrein.
Het totale plangebied Middenwillens zoals vastgesteld in 2009 heeft in de uitgangssituatie een oppervlakte van circa 25,2 ha. Een deel van die uitgangssituatie is consoliderend bestemd en heeft betrekking op een oppervlakte van circa 16,5 ha. In het resterende oppervlak van circa 8,5 ha vinden ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Dat wordt in figuur 4.2 hieronder het ontwikkelingsgebied genoemd. Het westelijke deel van deze ontwikkeling wordt op dit moment gerealiseerd. Het oostelijke deel van dit ontwikkelingsgebied is in voorliggend bestemmingsplan opgenomen (bestemmingsplangebied herziening 2015).
Van belang voor de watertoets is dat de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen mag hebben voor de waterhuishouding. Een deel van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd met oppervlaktewater.
De oppervlakte aan water was in de uitgangssituatie 7.600 m2. De toename aan verharding zal in het ontwikkelingsgebied 59.230 m2 gaan bedragen. De oppervlakte aan water (bestaand en nieuw) zal in het ontwikkelingsgebied 13.111 m2 bedragen. Er wordt dus 5.511 m2 extra water gegraven. Dat is 9,3 % van de toename aan verhard oppervlak. Volgens de beleidsregels van het Hoogheemraadschap vindt in gevallen met een toename verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 een maatwerkberekening plaats met betrekking tot de benodigde hoeveelheid oppervlaktewater in het plangebied. Relevant in dit verband is het gegeven dat het plangebied in hetzelfde peilgebied ligt als het recreatie- en groengebied Goudse Hout. Dit gebied kan een peilstijging goed opvangen omdat hier weinig kwetsbare functies liggen, mocht onverhoopt de bergingscapaciteit in Middenwillens op piekmomenten onvoldoende blijken te zijn.
Figuur 4.2 Ontwikkelingsgebied en bestemmingsplangbied herziening 2015
Overstromingsrisico
Het plangebied is ver afgelegen van primaire waterkeringen. De primaire waterkeringen rond de stad Gouda hebben al de hoogste veiligheidsnorm. Het beoogde bouwplan brengt daarin geen verandering. Het plangebied is gelegen in een polder welke volgens de risicokaart van de provincie Zuid- Holland bij een mogelijke dijkdoorbraak overstroomt, waarbij overstromingsdieptes kunnen voorkomen van 0,5 – 2 m afhankelijk van de hoogte van het maaiveld.
Voorkomen van grondwateroverlast
Er dient voldoende drooglegging (het verschil tussen de maaiveldhoogte en het oppervlakte- waterpeil) en ontwatering (het verschil tussen de grondwaterstand en het oppervlaktepeil), te worden gerealiseerd om de nodige veiligheid tegen grondwateroverlast te waarborgen. Dit is bij de keuze van het bouwpeil en de inrichting van het watersysteem meegenomen.
Riolering en waterkwaliteit
In het plangebied wordt een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het vuilwaterriool wordt deels onder vrij verval en deels via een gemaal aangesloten op het bestaande riool. Hemelwater van wegen met een lagere verkeersintensiteit en overige verhardingen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater: het polderwater. Om verontreinigingen te voorkomen wordt gebruikgemaakt van duurzame, niet-uitloogbare of niet-verontreinigende, bouwmaterialen.
Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid er rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Onderzoek en conclusie
Naar het voorkomen van beschermde flora en fauna is voor het vaststellen van het bestemmingsplan Middenwillens e.o. in 2009 ecologisch onderzoek uitgevoerd. Inmiddels hebben de voorbereidingen voor de bouwwerkzaamheden plaatsgevonden. De voormalige bouwwerken zijn gesloopt en het terrein wordt voorbelast.
In verband met het voorkomen van de rugstreeppad, is in het verleden ontheffing aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. In verband met het overschrijden van de termijn van de houdbaarheid van deze ontheffing is een verlenging hiervan aangevraagd bij het Ministerie van EL&I. Het Ministerie van EL&I heeft deze verlening afgewezen middels brief van 31/8/2011 (als bijlage bijgevoegd bij deze toelichting) omdat er geen ontheffing nodig is. Aan deze afwijzing zijn maatregelen verbonden die genomen dienen te worden ter voorkoming van een overtreding op grond van de Flora- en faunawet. Op basis hiervan wordt gewerkt bij de realisatie van het plan.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verschillende woningtypologieën. Voor wat betreft de vormgeving en de terminologie sluit het voorliggend bestemmingsplan aan bij de richtlijnen van de SVBP en de Wro.
Ter verduidelijking zal in deze paragraaf de belangrijkste regels die het plan bevat, nader worden toegelicht. De regels vallen in 4 hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen, hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en nutsvoorzieningen. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsgebouwen met een hoogte van ten hoogste 3 m zijn toegestaan.
Deze gronden zijn aangewezen voor wegen, pleinen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 5 m zijn toegestaan. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water, taluds, oevers en verkeer te water. De diepte van de vlonders, behorend bij woningen die grenzen aan het water, mag maximaal 1 m bedragen. De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' zijn woningen, bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen toegestaan.
De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouwvlakken zijn ruim op de kavels ingetekend, zodat voldoende flexibiliteit bestaat voor verschillende situeringen en woningtypen. Voor de hoofdgebouwen geldt een maximum goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven op de verbeelding. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 6 m (één bouwlaag met een kap). De maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt 30 m2 voor aaneengesloten woningen (geldt ook voor de hoekwoning op een rij). Bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen mag 55 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Dakkapellen, met in achtneming van de voorwaarden zoals genoemd in de planregels, zijn onder voorwaarden toegestaan.
In artikel 6.5 is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik wordt verstaan. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van bouwregels en specifieke gebruiksregels.
De op de verbeelding voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. De bescherming van de aanwezige archeologische sporen staat hier voorop. Geregeld is dat indien een archeologievergunning conform de verordening inzake monumenten en archeologie noodzakelijk is, het bouwen uitsluitend mag geschieden, nadat de archeologievergunning door burgemeester en wethouders is verleend.
In de praktijk zal de archeologievergunning via de Wabo-koppeling meelopen met de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen. Omdat het gebied met zand is opgehoogd en met het bouwen naar verwachting geen schade wordt toegebracht aan de archeologische vindplaats (ontginningsboerderij) zal de archeologievergunning tegelijk met de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend.
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden.
Deze regel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.
In de zuidoosthoek van het gebied is een vlak aangeduid met "Wetgevingszone - wijzigingsgebied". Binnen dit vlak zijn burgemeeester en bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van een appartementengebouw. Op dit moment is het voornemen om grondgebonden woningen te bouwen, maar de wens is om de mogelijkheid open te houden voor de bouw van een appartementengebouw.
Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd. Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat - op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt - afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied. De gemeente legt het openbaar gebied aan en verkoopt de gronden waarop gebouwd mag worden aan geïnteresseerde partijen. De kosten voor de aanleg van de openbare ruimte worden gedekt uit de grondopbrengsten voor de verkoop.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De provincie Zuid-Holland heeft laten weten dat met dit bestemmingsplan geen provinciale belangen als bedoeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Verordening Ruimte in het geding zijn.
Het Hoogheemraadschap heeft laten weten nog vragen te hebben bij de wijze waarop met de hoeveelheid oppervlaktewater is omgegaan. Een nadere onderbouwing zal worden verstrekt. Gelet op de vereiste voortgang in de planvorming zal dat in de fase van het ontwerpbestemmingsplan plaatsvinden.
Facultatief kan de gemeente ook besluiten voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een inspraakprocedure te volgen, overeenkomstig het bepaalde in de inspraak- en participatieverordening. Ingevolge artikel 2.3.a van genoemde verordening wordt inspraak niet verleend bij ondergeschikte herzieningen van eerder vastgestelde beleidsvoornemens. Dat is hier aan de orde, omdat het gaat om een herziening van het bestemmingsplan Middenwillens 2009, waarbij de essenties van het plan niet wijzigen.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Gedurende de termijn van ter inzagelegging (6 weken) kunnen door een ieder zienswijzen kenbaar worden gemaakt over het ontwerpbestemmingsplan. Van de ter inzagelegging is kennis gegeven door publicatie in de Goudse Post, de Staatscourant en door toezending van de publicatie aan de bewoners van de Achterwillenseweg direct grenzend aan het plangebied.
Resultaat zienswijzenprocedure p.m.