Plan: | Binnenstad West (2015) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1500BPBinnWest-DF01 |
Voor het plangebied "Binnenstad West (2015)" gelden, totdat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, drie bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Goedgekeurd | |
Binnenstad West 2003 | 19-04-2004 | 30-11-2004 | |
Koningshof | 27-09-2006 | 22-05-2007 | |
Geluidszone Industrieterrein Hollandsche IJssel | 16-10-2013 | n.v.t. |
Het plan dat het grootste deel van het plangebied beslaat is "Binnenstad West 2003". Dit plan is in 2014 tien jaar oud en moet daarmee op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden herzien. Daarnaast zijn er in het plangebied diverse ruimtelijke besluiten (vrijstellingen, omgevingsvergunningen) verleend. Het is wenselijk dat de verschillende ruimtelijke besluiten in één nieuw plan zijn ondergebracht.
Het bestemmingsplan is het instrument voor ruimtelijke ordening binnen een gemeente. Dit plan bindt zowel de burger als de gemeente en dient als toetsingskader voor bouwplannen en het gebruik van de gronden. De verbeelding en regels vormen samen het juridisch deel van het bestemmingsplan. Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel, helder, leesbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader voor het plangebied.
De inhoudelijke regeling van dit nieuwe bestemmingsplan is in hoofdzaak een voortzetting van de regeling uit het bestemmingsplan "Binnenstad West 2003". De inhoud en systematiek van dit plan zijn verwerkt in het bestemmingsplan "Binnenstad Oost", dat op 23 april 2013 is vastgesteld. Nu de inhoud en systematiek van het bestemmingsplan "Binnenstad - West 2003" ook in het voorliggende nieuwe plan "Binnenstad West (2015)" is opgenomen, geldt na de inwerkingtreding van dit plan voor de hele Goudse binnenstad één eenduidige bestemmingsregeling.
De bestemmingsregeling van dit plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter, maar faciliteert wel de stedelijke functionele dynamiek van de binnenstad. Daarnaast beschermt het plan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied.
Het plangebied "Binnenstad West" betreft het westelijke deel van de Goudse binnenstad. Het is het gebied dat binnen de stadssingels ligt (Kattensingel aan de noordzijde, Turfsingel aan de zuidwestzijde en de Hollandsche IJssel aan de zuidzijde) en sluit aan de oostzijde aan op het vigerende bestemmingsplan "Binnenstad Oost". Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied aan.
Afbeelding 1.1: ligging en begrenzing plangebied
Het bestemmingsplan "Binnenstad West (2015)" bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
In deze toelichting wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving gegeven, waarbij de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke en functionele structuur uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden bij het plan toegelicht. De randvoorwaarden bestaan uit de diverse (milieu)planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt het plan beschreven en hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de planopzet. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt nader ingezoomd op de historie/ontstaansgeschiedenis van Gouda en de binnenstad, waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft. Tevens is een beschrijving gegeven van de bestaande situatie van het plangebied.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is na de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat). De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, ter hoogte van het plangebied mogelijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan. Uit recent onderzoek blijkt inmiddels dat het bewoningspakket binnen het plangebied een dikte heeft variërend van 3,5 tot 6,1 meter.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901: na de komst van onder meer de kaarsenfabriek (1858) en de Goudsche Machinale Garenspinnerij (1861) is - om alle arbeiders te kunnen huisvesten - met de bouw van de wijk Korte Akkeren begonnen. Korte Akkeren is de eerste uitbreidingswijk buiten de historische binnenstad van Gouda.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda allereerst in noordelijke richting verder uitgebreid. Later volgen Oosterwei in het oosten, Bloemendaal in het noordwesten, Plaswijck in het noordoosten en Goverwelle ten oosten van Oosterwei.
De laatste stadsuitbreidingen waren noodzakelijk omdat Gouda steeds meer het karakter van een 'overloopgemeente' krijgt voor plaatsen als Rotterdam en Den Haag. Met name de uitbreiding in de polder Bloemendaal levert Gouda een groot financieel probleem op. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.
Binnenstad van Gouda
De stad Gouda is in de twaalfde eeuw tot ontwikkeling gekomen in een veenontginning nabij de uitmonding van de veenstroom de Gouwe in de Hollandse IJssel. De bodemgesteldheid en de pré-stedelijke verkaveling hebben sterk het ruimtelijk karakter van de nederzetting bepaald, die zijn oorsprong moet hebben gehad nabij de Dubbele Buurt, ter hoogte van de aldaar gelegen sluis in de Gouwe. De nederzetting breidt zich in de middeleeuwen snel uit (stadsrechten 1272) en moet bij de aanvang van de viertiende eeuw al uitgebreid zijn tot de Hollandse IJssel, Raam, Turfmarkt, Zeugstraat en de Spieringstraat. Op de Raam heeft vermoedelijk een eerste stadsomwalling gelegen, die daarna is verschoven naar de Vest. De nu nog aanwezige stedenbouwkundige structuur is met name ten oosten van de Gouwe en de Haven duidelijk geënt op de pré-stedelijke verkaveling. De centrale stedelijke ruimte, de driehoekige Markt, volgt logisch uit de ontmoeting van twee ontginningen met een verschillende verkavelingsrichting. Als omstreeks 1350 de stad wordt ommuurd, is een omvang van de stad bereikt, die daarna tot circa 1850 wordt geconsolideerd. Het stratenpatroon heeft zich ten tijde van de ommuring al bijna geheel ontwikkeld.
De middeleeuwse opbloei van de stad wordt mogelijk gemaakt door de positie, die de stad weet te verwerven in de handelsroute tussen Noord-Duitsland (Hanzesteden) en Vlaanderen. De vestiging van de grafelijke tol aan de IJssel in het begin van de viertiende eeuw vormt hierbij een stimulans. Ook speelt de export van eigen producten, onder andere bier, een belangrijke rol. Tegen het einde van de vijftiende eeuw begint de welvaart te tanen. De kaart van Van Deventer van omstreeks 1560 (afbeelding 2.1.) geeft weer dat vrijwel de gehele Goudse binnenstad op dat moment verkaveld was. Langs de stadsrand binnen de veste is een groot aantal kloosters gelegen. Langs de uitvalswegen buiten de stadsveste zijn buurtjes ontstaan en met name langs de oostzijde van de stadssingel komt een vrij intensieve bebouwing voor. De stad wordt doorsneden door grachten en zijlen (afwateringssloten), het wegenpatroon is nagenoeg niet veranderd sinds de opname van Van Deventer.
Afbeelding 2.1: Gouda - kaart van Van Deventer, circa 1560
Centraal in de stedenbouwkundige structuur liggen de Haven en de Gouwe. De Wijdstraat-Kleiweg vormt de polderscheiding tussen een veenontginning vanaf de Hollandse IJssel en één vanaf de Gouwe.
De eerste ontginning is terug te vinden in het stratenpatroon van het oostelijk stadsdeel. De Tiendeweg is de eerste achterweg van de ontginning. Het patroon van de tweede ontginning heeft geresulteerd in de Turfmarkt en de Nieuwe Haven. De scheg tussen Kleiweg en Tiendeweg kan, in afwijking van de pré-stedelijke verkaveling, van stedelijke oorsprong zijn. De Tiendeweg is omgebogen naar de Markt ten gevolge van de vergroting van de St. Janskerk aan het begin van de vijftiende eeuw. De Markt vormt een verkavelingrest tussen Tiendeweg en Kleiweg.
Afbeelding 2.2: Gouda - kaart van Johannes Blaeau, 1648
De oostelijke stadsuitleg wordt getypeerd door eenzijdig bebouwde grachten met achtererven aan de andere zijde ervan. Hetzelfde geldt voor de eerste gracht ten westen van de Haven. De stedelijke ontwikkeling uit de eerste helft van de veertiende eeuw, tussen Gouwe en Kleiweg, staat ten gevolge van de richting van de pré-stedelijke verkaveling dwars op de Gouwe en bestaat uit aan twee zijden bebouwde grachten.
Het westelijk stadsdeel wordt bepaald door het in deze tijd gegraven Raam, waarvan op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830 de noordzijde nog afwijkt van de zuidzijde door een slechts gedeeltelijk ontwikkelde tweezijdige bebouwing. De Keizerstraat vormt zowel door haar ligging en gebogen verloop, als door haar tweezijdige bebouwing een onregelmatigheid in de stedelijke structuur, waarvan de achtergrond voorshands duister blijft. Stegen vormen het verbindingselement tussen de grachten. Van straten is buiten de reeds genoemde nauwelijks sprake.
Tegen het einde van de zestiende eeuw gaat het de stad economisch moeilijk (verval van de afzetmarkt voor bier). Daarnaast moeten, gezien de veranderende politieke situatie, vooral aan de stadsranden wijzigingen worden aangebracht in verband met de verdedigbaarheid. De bebouwing buiten de stadssingels wordt daartoe afgebroken en er worden enkele kleine bastions en ravelijnen aangelegd. Verder vertrouwt men op het water, waarmee men de stad binnen een etmaal van haar omgeving kan isoleren. Zo behoudt de stad op enkele details na haar middeleeuwse vorm.
Door het, als gevolg van de Reformatie, leegkomen en deels afbreken van de kloostercomplexen binnen de wallen is er ruimte genoeg om de afbraak buiten de stad te compenseren.
De opbloei, waarvan sprake is in de zeventiende eeuw, is van geheel andere aard dan de eerste bloeiperiode. De rol van Gouda wordt die van een bescheiden regionaal centrum, dit in tegenstelling tot haar rol in de middeleeuwen. Het is de periode van opkomst van de Goudse pijpenindustrie en van de betekenis van de stad als kaasmarkt. De uit 1668 daterende Waag aan de Markt is daar een stille getuige van.
De achttiende eeuw betekent voor Gouda een periode van stagnatie en achteruitgang, zowel in economisch als in demografisch opzicht. In deze tijd blijven wijzigingen van de stedenbouwkundige structuur nagenoeg uit.
Afbeelding 2.3: Gouda - Kadastrale Minuut 1825 - 1828
Pas in het derde kwart van de negentiende eeuw komt de stad economisch weer enigszins op gang. In de tijd ervoor heerst over het algemeen grote armoede, hetgeen zich uit in zeer slechte woonomstandigheden voor het merendeel van de stadsbevolking. In de stad verdwijnen veel monumentale panden en aan de stadsranden verandert het beeld sterk. De stadsmuren worden vanaf 1811 gesloopt, de stadspoorten tussen 1843 en 1854 en de bastions vergraven, teneinde de bereikbaarheid van de stad te verbeteren en de op de gemeentebegroting drukkende onderhoudskosten te ontlopen. In het derde kwart van de negentiende eeuw begint de bevolking van Gouda weer te groeien onder invloed van de trek van plattelandsbevolking naar de stad en de mede daardoor opkomende industrialisatie in met name het westelijk gedeelte van de stad.
Vanouds bekende takken van nijverheid worden in deze tijd gemoderniseerd en uitgebreid. De garenspinnerij krijgt na 1861, de sigarenmakerij omstreeks 1870 (na het verloop van de pijpenindustrie) en de plateelindustrie na 1898 een impuls. Nieuw is de kaarsenmakerij, die vanaf 1858 is uitgegroeid tot een middelgroot chemisch bedrijf. De positie als regionale marktplaats neemt in het begin van de twintigste eeuw af, maar wordt geleidelijk gecompenseerd door een zich uitbreidende middenstand met een regioverzorgende functie. Deze economische veranderingen leiden ook tot wijzigingen in het stedelijke beeld. Langs de binnenzijde van de stadssingels wordt de bebouwing dichter. Op leeggekomen plekken verrijst nieuwe bebouwing, achtererven worden gevuld met industriebebouwing of woonbebouwing voor arbeiders en langs het Regentesseplantsoen ontstaat een op de voormalige stadsvest georiënteerde bebouwing. Langs de buitenzijde van de singels is in 1870 geleidelijk een nagenoeg gesloten bebouwing ontstaan. Na 1870 begint de stad zich ook achter de singels uit te breiden en wordt de schaal van de bouwactiviteiten groter: hele buurten worden tegelijkertijd ontwikkeld.
Uit hygiënische overwegingen worden tal van zijlen gedempt en vervangen door gesloten gemetselde riolen. Belangrijker voor het stadsbeeld is de demping van enkele grachten en de vervanging van het voor Goudse grachten karakteristieke beeld, van éénzijdige bebouwing aan een gracht langs achtererven, door het beeld van een tweezijdig bebouwde straat.
In de tweede helft van de twintigste eeuw wordt andermaal ingegrepen in het ruimtelijke beeld langs de binnenzijde van de stadssingels door sanering, vestiging van grootwinkelbedrijven en nieuwbouw op de singels georiënteerd. Tot de tweede wereldoorlog is de stad vooral in het oosten en het zuidwesten uitgebreid. In de periode 1955-1960 volgt de uitbouw van Gouda Noord en in 1968 wordt met een grote noordwestelijke uitbreiding begonnen. Het verleggen van het 'bevolkingszwaartepunt' naar het noorden heeft grote, reeds aangehaalde, gevolgen gehad voor het noordelijk gedeelte van de binnenstad ten oosten van de Kleiweg. Tussen 1970 en 1980 groeit de bevolking van de stad nog met bijna 30%. Daarentegen is een sterke terugloop van de binnenstadsbevolking - in de laatste 30 jaar van circa 14.000 tot 4.000 - te constateren die zich in het gehele binnenstadsgebied sterk doet voelen.
Binnenstad West
Met name de verkaveling van de Hoge en Lage Gouwe dateert uit de beginperiode van het ontstaan van de stad. De richting van de ontwateringssloten, haaks op de Gouwe, bepaalt in de noordwestelijke binnenstad niet alleen de richting van de straten, maar ook van de perceelsgrenzen. Een belangrijk element vormde de stadsmuur met haar muurtorens en stadspoorten. Binnen het plangebied lagen drie grote stadspoorten: de Rotterdamsepoort bij de Veerstal (waarvan de fundering in 1992 is opgegraven), de Potterspoort bij Het Bolwerk en de Veerstalpoort tegenover de Peperstraat. Bij de Vlamingstraat lag de kleinere Vlamingspoort.
De gracht Nieuwehaven is in 1940 gedempt en de Raam in 1962, maar de bebouwing vertoont nog altijd de kenmerken van de 19e eeuw. De laatste uitbreiding uit de eerste helft van de 14e eeuw lag destijds op enige afstand van het 'echte' centrum en bood plaats aan een grote variëteit aan ambachten en woningen. Ook onder de 'bogen' van de stadsmuur werd gewerkt en zelfs gewoond. Ook de omloop op de muur werd - in vredestijd - verhuurd, onder meer als lijnbaan ten behoeve van de touwindustrie. Aan de buitenzijde van de stadsmuur werd mest en afval gestort, terwijl het water vanuit de stad via 'waterpoorten' naar buiten kon weglopen.
In het plangebied ligt, langs het Regentesseplantsoen aan de noordzijde, een bescheiden strook groen met 19e eeuwse, statige woonhuizen aan en gericht op het water. Tussen de Vest en de Turfsingel was de ruimte echter zeer beperkt en grotendeels al in gebruik. Hier is tot op de dag van vandaag, afwisselend open en gebouwde stroken bebouwing aanwezig, met slechts hier en daar bomen. Tussen de Vest en de Raam werden heel wat bedrijven gevestigd, wat de sfeer in deze buurt nog altijd bepaalt.
Tot in de 20e eeuw zijn diverse industriële gebouwen nog op de plaats van oudere bebouwing gekomen, met name in het gebied tussen de Raam, de Vest en het Bolwerk. Ook de Gouwekerk, enigszins terugliggend van de Hoge Gouwe gelegen, is pas in de 20e eeuw gebouwd. Voor het overige stammen veel gevels in dit deel van de stad uit de 19e eeuw, waarbij moet worden opgemerkt dat er in veel gevallen een veel ouder gebouw achter de gevel schuilgaat. Voor zover er nog complete oude panden in de stad staan, zijn ze vrijwel allemaal als Rijks- c.q. gemeentelijk monument aangewezen.
Conclusie
Het stratenpatroon is binnen het plangebied vrijwel geheel afgeleid van de ontginningsrichting loodrecht op de Gouwe. Ondanks het slingerende verloop van deze gracht vormde het slotenpatroon dat ontstond in de eerste fase van de ontginning van het gebied, kennelijk een sterk sturend gegeven. De plattegrond van de stad is - ook voor wat betreft de Binnenstad West - sinds de middeleeuwen niet ingrijpend veranderd. Het middeleeuwse stratenpatroon binnen de vroegere omwalling is daardoor nog steeds goed herkenbaar. Binnen de singels resteert nog bijzonder veel van de oorspronkelijke historische bebouwing en er is sprake van een verscheidenheid aan stedelijke ruimten. De hele binnenstad is daarom in 1979 aangewezen als Beschermd Stadsgezicht.
In de loop van de tijd heeft binnen de historische structuur een proces van verdichting, kavelsplitsing en herbouw van (grotere) woningen plaatsgevonden. Dit betekent dat voor het totale plangebied bovenal het patroon van straten en wateren is aangemerkt als karakteristiek voor het stadsgezicht. Dat patroon wordt voor een groot deel bepaald door de rooilijnen van de bebouwing en de breedte en hoogte van de naar de straat gekeerde gevels.
Algemene kenmerken
De Goudse binnenstad is een typische Hollandse grachtenstad. De opbouw van de plattegrond van de binnenstad wordt met name bepaald door de scheepvaartroute, de waterhuishouding en de bodemgesteldheid. De ontginning van het veenpakket leidde tot smalle, diepe kavels. De bouwhoogte bleef beperkt door de geringe draagkracht van de bodem. Daarnaast is de ondergrond ook bepalend geweest voor de karakteristieke straatpeilverschillen. Deze hoogteverschillen zijn in de lengteprofielen van straten en grachten goed zichtbaar. In de dwarsprofielen van straten en grachten zijn met name de stoepenzones en, in het geval van grachten, de kadezones kenmerkend. De stoepenzones zijn langs enkele grachten nog herkenbaar als overgang tussen openbaar en privégebied. In de kadezones staan over het algemeen bomen en geparkeerde auto's. Op sommige plekken is de kadezone toegevoegd aan het verblijfsgebied, bijvoorbeeld langs de Zeugstraat in het kernwinkelgebied. Daarnaast zijn de historische bouwstijlen en bouwmethoden en -technieken bepalend geweest voor het huidige stadsbeeld.
De bebouwing in de Goudse binnenstad kenmerkt zich door 'eenheid in verscheidenheid'. De eenheid wordt hierbij gevormd door een gemeenschappelijk idioom, waarin de 'korrel', de bouwhoogte, het verticale karakter, de klassieke gevelopbouw, de kaprichting, de parcellering, het materiaalgebruik, de ambachtelijkheid en de kleine schaal kenmerkend zijn. Het grootste deel van de panden is gebouwd naar de ambachtelijke middelen en mogelijkheden van die tijd. Daarna, in meer recente perioden, zijn veel panden aangepast, zowel in uiterlijk als in functie. Van oorsprong werd het architectuurbeeld bepaald door de toepassing van hout (constructie, deuren, kozijnen en daklijsten) en baksteen (gevels). Voor de overspanning tussen gemetselde zijmuren was de houten balk maatgevend wat resulteerde in pandbreedtes van gemiddeld 5 tot 6 meter. Uitzonderingen hierop vormen panden waarbij de balken loodrecht op de voorgevel liggen. Deze panden variëren in breedte en hebben een geringe diepte.
De verscheidenheid van het architectuurbeeld uit zich, binnen de hierboven beschreven gemeenschappelijke kenmerken, in een rijke bouwkundige variatie aan gevelindelingen, gevelbeëindigingen, ornamentiek en talloze kleine verschillen in goothoogte, nokhoogte en materiaaltoepassing.
Waterstructuur
In de ontstaansgeschiedenis blijkt dat het water altijd een belangrijke rol gespeeld heeft. De stad is ontstaan op de hogere gronden langs de Hollandsche IJssel en de Gouwe. De twee rivieren vormden de levensaders van de stad. Ten behoeve van de ontginning van het ommeland en de beheersing van de waterstand in de toenmalige stad is in de loop van de tijd een uitgebreid stelsel van waterlopen (grachten en zijlen) ontstaan.
De singels (stadsvesten) werden vooral gegraven om dienst te kunnen doen als verdedigingslinie, tezamen met de omwalling van de stad. Ondanks dat er met name in de negentiende en twintigste eeuw veel grachten en zijlen gedempt zijn, is de waterstructuur nog zeer herkenbaar aanwezig in de plattegrond van de binnenstad. De waterlopen hadden verschillende functies en betekenissen, maar het geheel vormt een waardevolle historische structuur.
De voornaamheid van de panden langs de Oost- en Westhaven herinnert nog aan de tijd dat Gouda een welvarende handelsstad en overslagplaats was. Het singelstelsel dat de stad omringt, is nog geheel gaaf en intact. De singels vormen een duidelijke ruimtelijke afbakening van de binnenstad. Voor de (plezier)scheepvaart vormen de singels een belangrijke vaarroute. Binnen de singels bevinden zich symmetrische en asymmetrische grachten en zijlen.
Rivieren, grachten, singels en andere waterlopen vormen samen met de bijbehorende kunstwerken (sluizen, bruggen, gemalen, molens, kades, rinketten, etc.) het totale watersysteem waarin Gouda uniek is in Nederland. Het gehele systeem is organisch gegroeid, maar kent desalniettemin een duidelijke functioneel en ruimtelijk hiërarchische opbouw, waarbij de samenstellende onderdelen vaak zelfstandig een monumentale waarde hebben. De onderlinge samenhang bepaalt bovendien de meerwaarde. Het Goudse historische watersysteem moet daarom vooral als historische eenheid worden gezien.
Stratenpatroon en openbare ruimte
Het stratenpatroon is eveneens hiërarchisch van opbouw. De straten die samenvallen met de rivierdijk en de Haven en de Gouwe waren belangrijke verbindingen met het ommeland, evenals de Kleiweg en de Lange Tiendeweg. Deze laatste twee ontsluitingswegen vormen nu belangrijke winkelstraten. Van oorsprong was de buitenste bebouwing van de toenmalige stad met de achterzijde gericht naar de singels. Aan de buitenzijde ontstond formelere bebouwing aan de 'singelroute'. Aan de binnenzijde van de singels lag een minder belangrijke weg of pad. Dit onderscheid is nog steeds duidelijk aanwezig.
De hiërarchie en betekenis van de openbare ruimte, die bepaald is door het type water en straat, staat in relatie tot de architectuur van de aan de openbare ruimte grenzende panden. De architectuur aan de Haven is voornamer en de bouwhoogte is groter dan aan de overige grachten.
Overigens bestaan veel kappen in de oude binnenstad uit een halve bouwlaag plus een kapconstructie. Ook tussen de verschillende grachten is er onderscheid in architectuur. Langs de Turfmarkt is de overwegend voorkomende bouwhoogte lager. Op de binnenhoven en aan stegen is de bebouwing doorgaans nog kleinschaliger.
Het plangebied Binnenstad West
Het plangebied vormt tegenwoordig een belangrijk ruimtelijk en functioneel onderdeel van het stadscentrum. Het is een gemengd woon- en werkgebied met een groot aantal stedelijke voorzieningen. Kenmerkend zijn de grote afwisseling en diversiteit van functies en de vele en grote ruimtelijke contrasten in een (over het algemeen) kleinschalige setting. Ook binnen gebouwen komen veel combinaties van functies voor. Het gebied kan worden beschreven als een collage van beelden, materialen en functies. Alle sociale klassen zijn vertegenwoordigd.
Karakteristiek voor het plangebied zijn:
Afbeelding 2.4: de Veerstal met links het dijklichaam van de Nieuwe Veerstal. Bron: Google Streetview
Twee bijzondere elementen in het verkavelingspatroon zijn het Bolwerk en de Bogen/Veerstal. Beide gebieden liggen op de rand van het plangebied en zijn vanuit meerdere richtingen (en van veraf) zichtbaar. Op het Bolwerk is (en wordt) nieuwbouw gerealiseerd. Dit project wordt hieronder onder het kopje 'recente ontwikkelingen' nader toegelicht. De ruimtelijke en functionele structuur heeft de afgelopen eeuw grote veranderingen ondergaan. In wat aan het begin van de 19e eeuw nog een bijna leeg gebied was ten gevolge van het ontbreken van stedelijke ontwikkeling gedurende de 18e eeuw, kwam tot de tweede helft van de 20e eeuw de nodige bedrijvigheid en industrie tot ontwikkeling. Tot ongeveer 1950 volgden de ontwikkelingen de historische structuur. In de laatste decennia traden door grootschalige ingrepen zoals saneringen, het dempen van de grachten en de stadsvernieuwing echter grote veranderingen op in de structuur van de stad. Veel van die bedrijvigheid is inmiddels weer verdwenen. Het gevolg zijn relatief grote verschillen qua schaal en architectuur binnen het gebied, welke typerend zijn voor die periode. Het gebied is door de tot stand gebrachte stadsvernieuwing, die een beter leefmilieu opleverde, in een opgaande ontwikkelingsspiraal gebracht.
Deelgebieden en verkavelingsstructuur
Het plangebied is in noordoost-zuidwestelijke richting verkaveld, loodrecht op de Gouwe. Het gebied onderscheidt zich door zijn verkavelingsrichting van de andere delen van de binnenstad.
Een belangrijk deel van de grachten en straten in het plangebied volgt de richting van de oude, pre-stedelijke verkaveling op deze plek (Nieuwehaven, Turfmarkt). De Raam, de Korte Raam, de Verlorenkost, het Nonnenwater, de Nieuwehaven, Achter de Vismarkt en de Naaierstraat zijn gedempte grachten. De Peperstraat, Achter de Vismarkt en de Naaierstraat vormen van oorsprong eenzijdig bebouwde (achter)grachten. De huidige verdeling in bouwblokken, het stratenpatroon, en het bebouwingspatroon worden nog steeds bepaald door het oorspronkelijke verkavelingspatroon. In Binnenstad West volgt de bebouwing bijna overal de rooilijn: er zijn vrijwel geen grote 'verspringingen'.
Afbeelding 2.5: Achter de Vismarkt, gezien vanaf de Lage Gouwe. Bron: Google Streetview
Afbeelding 2.6: de Naaierstraat. Bron: Google Streetview
Afbeelding 2.7: de Turfmarkt. Bron: Google Streetview
Gebouwen
Het beeld van de binnenstad wordt niet alleen bepaald door het karakter van de bebouwing, maar juist ook door het samenspel met de stedenbouwkundige structuur en de wijze waarop de grond wordt benut. Dit leverde in de loop der eeuwen sfeervolle straten, aantrekkelijke verblijfsgebieden en een prettige leefomgeving op.
De bescherming van het stadgezicht richt zich daarom niet zozeer op gebouwen zelf, als wel op de bescherming van "groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde" (tekst: Monumentenwet 1988).
In het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht en de bijbehorende toelichting wordt een onderscheid gemaakt in drie zones, welke aan bepaalde delen van het stadsgezicht zijn toegekend. Deze zones zijn een indicatie voor de mate waarin de kenmerkende karakteristieken van het stadgezicht nog aanwezig zijn (gaafheid).
Per zone verschilt het aantal en soort van de te beschermen cultuurhistorische waarden.
Recente ontwikkelingen
In het recente verleden hebben zich in het plangebied "Binnenstad West (2015)" diverse ruimtelijke ontwikkelingen voorgedaan. De belangrijkste hiervan worden in het navolgende kort besproken.
De locatie Koningshof ligt aan de noordwestzijde van het plangebied, ten zuiden van het Bolwerk, tussen de Vlamingstraat, de Raam, de Verlorenkost en de watergang Turfsingel. Het was een voormalig bedrijventerrein dat in verval was geraakt. Op het terrein bevond zich onder andere een bakkerij en een plateelfabriek. Ten behoeve van woningbouwontwikkeling (circa 150 woningen) op deze locatie is in 2004 een Masterplan opgesteld (zie afbeelding 2.8). In de planopzet zijn de verdwenen zijlen, de Messenmakerssteeg en de Kandeelsteeg betrokken. Aan de hand van deze cultuurhistorische elementen is de omvang van de nieuwe bouwblokken vastgesteld. In het plan worden acht bouwblokken gerealiseerd. Langs de Raam moeten vier bouwblokken komen van ongeveer eenzelfde omvang, waarbinnen grondgebonden woningen worden ondergebracht. Zoals op afbeelding 2.9 te zien is, zijn de twee noordelijke bouwblokken reeds gerealiseerd. In het meest noordelijke blok, grenzend aan de Raam, zijn grondgebonden woningen gerealiseerd. De binnenruimte van dit blok wordt benut als parkeergarage, die ontsloten wordt via de Verlorenkost. De buitenruimte van de woningen bevindt zich boven maaiveld, op het dak van de parkeergarage. De waardevolle bebouwing van de voormalige plateelfabriek (Rijksmonument) is gerestaureerd en tevens benut voor de parkeergarage. Enkele oude gevels zijn hier blijven staan (zie afbeelding 2.10). Ook de watertoren (Rijksmonument) en een Kleischuur aan de Vest worden gerestaureerd.
Aan de zuidzijde van het gebied worden enkele grotere bouwblokken gerealiseerd. Deze grotere bouwblokken worden rondom een plein geplaatst. Het plan sluit met privé-achtertuinen aan op de bestaande privé-achtertuinen van de woningen aan de Vlamingstraat.
De voormalige (bedrijfs)bebouwing is gesloopt. Tot 2009 zijn twee bouwblokken met 46 woningen gerealiseerd. In 2014 is gestart met de bouw van fase 2, bestaande uit 69 woningen. Deze bouwfase wordt medio 2015 opgeleverd. Dit bestemmingsplan maakt de gewenste afrondende 3e fase van het plan - als voortzetting van het voorgaande bestemmingsplan - mogelijk.
Het bouwplan Koningshof is en wordt gerealiseerd op archeologievriendelijke wijze: door allerlei maatregelen te nemen, is de bodem dieper dan 50 cm – maaiveld nauwelijks verstoord, en zijn de aanwezige archeologische waarden dus onder het nieuwbouwplan in situ bewaard gebleven voor de toekomst.
Afbeelding 2.8: verkavelingsplan Koningshof (Masterplan 2004)
Afbeelding 2.9: luchtfoto locatie Bolwerk en Koningshof (2012). In geel de bestemmingsplangrens.
Afbeelding 2.10: het project Koningshof gezien vanaf de Raam. Op de voorgrond de voormalige bebouwing van de plateelfabriek; op de achtergrond de woningen van het eerste, reeds gerealiseerde bouwblok. Bron: Google Streetview
De Bolwerklocatie ligt in de uiterste noordwestelijke punt van het plangebied. De locatie heeft geruime tijd braak gelegen en was in gebruik als tijdelijke parkeervoorziening. Voor de herontwikkeling van de locatie is het Masterplan Mierennest opgesteld. Dit Masterplan bevat een ruimtelijk en functioneel raamwerk voor de ontwikkeling van de Bolwerklocatie.
Doel van de herontwikkeling is het geven van een programmatisch, stedenbouwkundig en architectonisch hoogwaardige invulling aan deze belangrijke toegangspoort tot de binnenstad.
Het plan voorziet in een hotel (circa 100 kamers) met congresruimte en een restaurant, een parkeergarage van 345 plaatsen, circa 60 appartementen en grondgebonden woningen en een commerciële ruimte. De bestaande bebouwing aan de Hoge Gouwe (Lichtfabriek) en Nonnenwater (Waterleidinggebouw) worden gehandhaafd.
De bebouwingsstructuur uit het Masterplan is vooral gericht op de Hoge Gouwe, met gebruikmaking van een aantal bestaande gebouwen. Aan deze zijde is een poortgebouw gesitueerd. Kenmerkend is verder de open bebouwingsstructuur met een hof aan de zijde van de Turfsingel. Op een parkeergarage is bebouwing in overwegend drie lagen plus een kap gerealiseerd. Het verkeer naar de binnenstad komt via de Pottersbrug het gebied binnen en buigt dan linksaf, onder de poort door in de richting van de Hoge Gouwe.
De plannen zijn inmiddels opgeleverd of in aanbouw (zie afbeelding 2.9 en 2.11). Alleen het Poortgebouw moet nog gebouwd worden. De in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen bouwrechten zijn in het voorliggende bestemmingsplan gecontinueerd. Wel zijn in de loop der tijd wijzigingen in het plan opgetreden. Zo zal het Poortgebouw als losstaand gebouw worden gerealiseerd. Afwijkingen en wijzigingen die - bij de gerealiseerde bebouwing - in de vergunningenfase zijn doorgevoerd zijn in het voorliggende bestemmingsplan meegenomen. Voor een significante wijziging (ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan) in het voormalige bedrijfspand aan het Nonnenwater 8 (“Het Waterleidinggebouw”) is een uitgebreide Wabo-procedure voor afwijken van het bestemmingsplan doorlopen. Onderdeel van de procedure was ook een transferium / trappenhuis ten behoeve van dit ondernemerscentrum en de 'Lichtfabriek' (Hoge Gouwe 189) waarin een Grand Café en een restaurant worden gevestigd. In dit bestemmingsplan wordt de functie van het Waterleidinggebouw verruimd tot Gemengd met diverse aanvullende mogelijkheden op de verdieping. Voor het bouwdeel gelegen aan de Sint Mariewal is vergunning verleend voor het realiseren van detailhandelunits op de begane grond met een oppervlakte van 210 tot 335 m2, tot een totaal maximum van 1500 m2. Dit is verwerkt in het bestemmingsplan.
Afbeelding 2.11: de nieuwbouw op de locatie Het Bolwerk, gezien vanuit het noorden (Pottersbrug). Op de voorgrond moet het nieuw te bouwen poortgebouw nog worden gerealiseerd. Foto: KuiperCompagnons
De gronden tussen Raam 39 en Hoge Gouwe 117 worden herontwikkeld met woningbouw. Aan de zijde van de Raam was hier voorheen autobedrijf Terlouw gevestigd. De nieuwbouw gaat uit van een nieuwe bebouwingswand aan de zijde van de Raam. De gevel bestaat hier uit drie onderscheiden bouwdelen, verticaal geleed, met een hoogte van ongeveer 13 meter. Op het binnenterrein wordt een tweede gebouw gerealiseerd met een bouwhoogte van ongeveer 8,5 meter. Het gebouw op het binnenterrein wordt middels loopbruggen met de bestaande bebouwing aan de Hoge Gouwe (die wordt verbouwd) verbonden. Afbeelding 2.12 geeft een bouwtekening (aanzicht Raamzijde) van dit bouwplan weer.
Afbeelding 2.12: bouwplan Raam 39 / Hoge Gouwe 117: gevelaanzicht Raamzijde
Voor de omvorming van een bedrijfspand tot een woning op het adres Turfmarkt 110a is in 2012 een projectbesluitprocedure doorlopen. Het bouwplan zag alleen op inpandige verbouwactiviteiten.
Deze waren passend binnen de voorgaande bestemmingsregeling of konden met een beperkte afwijking van het bestemmingsplan (kruimelregeling) mogelijk worden gemaakt. Een aanpassing in dit bestemmingsplan was dan ook over het algemeen niet noodzakelijk.
De openbare ruimte
In samenhang met de bebouwde omgeving is de openbare buitenruimte van wezenlijk belang voor de beleving van het stadsgezicht. De gemeente heeft als eigenaar en beheerder van de openbare ruimte de meeste invloed op de gewenste inrichting.
De basis voor een goede kwaliteit van de buitenruimte ligt in het stedenbouwkundig ontwerp. In de historische omgeving van een beschermd stadsgezicht dient de historische karakteristiek hiervoor uitgangspunt te zijn. Aandachtspunten voor de inrichting zijn:
De groen- en waterstructuur
Binnen het plangebied worden de volgende drie 'groene profielen' onderscheiden:
Binnen dit stelsel van groene profielen liggen - veelal omsloten door bebouwing - de binnenterreinen. Deels hebben deze nog een groen en sereen karakter, maar de druk van verdichting en intensivering van het gebruik van de erven heeft op veel plaatsen geleid tot een hoge mate van verstening, wat ten koste is gegaan van groen en onbebouwde plekken.
Drie bijzondere groengebieden in het plangebied zijn het Barbarahof, het Hof van Jansenius en het Regentesseplantsoen.
Afbeelding 2.13: de Raam. Bron: Google Streetview
Afbeelding 2.14: het Regentesseplantsoen. Bron: Google Streetview
In functionele zin is de binnenstad zeer veelzijdig. Veel voorzieningen vinden er een plaats, zoals het kernwinkelapparaat, culturele voorzieningen en dienstverlenende bedrijven. Het gebied vervult daarmee een centrumfunctie voor stad en regio. Het is van grote betekenis voor de inwoners en de ondernemers van Gouda en omstreken, maar ook voor de vele toeristen die de stad met een bezoek vereren. Voor de werkgelegenheid en uit toeristisch-recreatief oogpunt is het gebied van zeer groot belang.
Tegelijkertijd vormt de binnenstad ook een aantrekkelijk woonmilieu. Milieuhinderlijke bedrijven verdwijnen geleidelijk uit het gebied en verkeerskundig ligt het primaat steeds meer bij het langzame verkeer en het openbaar vervoer. Het doorgaande autoverkeer wordt zoveel mogelijk geweerd en voor het bezoekend publiek worden zoveel mogelijk parkeermogelijkheden geboden aan de rand van de binnenstad.
De binnenstad krijgt meer een verblijfskarakter, waarbij de auto slechts te gast is. Functioneel bestaat de binnenstad uit drie deelgebieden, elk met een eigen karakteristiek.
In het noordoostelijk deel bevindt zich het grootste deel van het kernwinkelapparaat; het zwaartepunt van het centrum. Hier bevinden zich functies zoals bedrijvigheid en dienstverlening, gericht op het kernwinkelgebied.
In het westelijk en zuidoostelijk deel van de binnenstad bevinden zich weliswaar uitlopers van het kernwinkelgebied maar het accent ligt hier meer op een mix van wonen, werken en sociaal-culturele functies. Binnen het gebied Binnenstad West kan functioneel een nader onderscheid worden gemaakt tussen het Turfmarktgebied en het Raamgebied. Deze twee gebieden worden hieronder nader beschreven.
Turfmarktgebied
Dit deelgebied ten noordoosten van de Gouwe sluit aan op het gebied Nieuwe Markt met op het kernwinkelgebied gerichte functies, zoals bedrijvigheid en dienstverlening. Dat geldt met name voor de 'aanlooproutes' zoals de Nieuwehaven, Aaltje Bakstraat, Vlamingstraat, Achter de Vismarkt, Naaierstraat en de Lage Gouwe.
Tussen de Lange Groenendaal en de Nieuwehaven liggen grote binnenterreinen. In eerste instantie ontstonden hier hofjes en typisch Goudse bedrijvigheid zoals pottenbakkers en kaaspakhuizen. Mede door de aard van het gebied heeft hier - in tegenstelling tot de Raam en omgeving - slechts in beperkte mate schaalvergroting plaatsgevonden. De aard van de bedrijvigheid en de woonfunctie sluiten daardoor in het deelgebied Turfmarkt beter op elkaar aan.
Het Raamgebied
Het andere deelgebied, tussen de Turfsingel en de Vest, met als 'ruggengraat' de Raam, kenmerkt zich nog altijd door zogenaamde stadsrandverschijnselen, zoals de aanwezigheid van startende en/of marginale bedrijfjes. Langs de Raam en de Bogen hebben zich in het verleden betrekkelijk grootschalige bedrijven ontwikkeld. Op veel plaatsen staan daar nu relatief grootschalige wooncomplexen, waaronder ter plaatse van de ontwikkelingslocaties Koningshof en het Bolwerk. Het gebied tussen de Peperstraat en de Raam sluit functioneel aan op het gebied Baanstraat e.o. in de zin van vestiging van wat luxere, dienstverlenende bedrijvigheid. Het Raamgebied is een zeer multifunctioneel stadsdeel met naast wonen een grote diversiteit aan bedrijvigheid, waaraan sinds de jaren '70 van de vorige eeuw veel woningbouw is toegevoegd.
Hierna komen per facet de functionele aspecten van het plangebied aan bod.
De ligging van Gouda in het Groene Hart van de Randstad, de aanwezigheid van een groot aantal voorzieningen en de cultuurhistorische kwaliteit van de stad maken Gouda tot een aantrekkelijke woonplaats. De stad heeft circa 71.000 inwoners (peildatum 1 november 2012, bron: CBS) en telt ruim 30.000 woningen. Op basis van het document 'Sociaal-economische statistiek' (1 januari 2012) kan worden gesteld dat er in de binnenstad 2.690 huishoudens zijn. Hiervan is 15% toe te rekenen in de klasse '120% van het sociaal minimum' en de binnenstad valt wat dat betreft in de midden .
De woonfunctie van de binnenstad is altijd van oorsprong van grote betekenis geweest in het centrum van Gouda. In Binnenstad West is deze woonfunctie nog in belangrijke mate aanwezig. Bescherming van de woonfunctie is van groot belang voor de levendigheid en de sociale veiligheid in en rond het centrum. Het aantal woningen is de afgelopen jaren toegenomen. Dit komt onder meer door de (inmiddels gedeeltelijke) realisatie van de projecten 'Het Bolwerk' en 'Koningshof'.
Er blijft sprake van verdrukking van de woonfunctie boven winkels en bedrijven, en leegkomende kleine (bedrijfs)panden blijven soms lang leeg staan. Deze aspecten doen afbreuk aan de woonkwaliteit van het gebied.
Gouda is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor allerlei bedrijven. De ligging in het hart van de Randstad vormt hiervoor een belangrijke reden. Gouda biedt werk aan een groot aantal personen, waarvan een groot aantal van buiten de gemeente (56% inkomende pendel, 19.100 personen). In de binnenstad is sprake van een concentratie van werkgelegenheid. Hier bevinden zich het kernwinkelapparaat, groot- en kleinschalige kantoren, openbare diensten en voorzieningen op sociaal-cultureel, medisch, educatief en toeristisch-recreatief gebied.
In het plangebied bevindt zich een groot aantal bedrijfsmatige activiteiten. Op basis van het document 'Sociaal-economische statistiek' (1 januari 2012) kan worden gesteld dat er in de hele binnenstad 730 bedrijven en instellingen aanwezig zijn. Het grootste deel hiervan heeft één werkzame persoon (314) of twee tot vier werkzame personen (223). Van het totaal aantal bedrijven en instellingen in Gouda (3.105) is dus ruim 23% in de binnenstad gevestigd. Van het totale aantal detailhandelsvestigingen in Gouda (1.025) staan er 596 (58%) in de binnenstad. Het aantal werkzame personen in de binnenstad bedraagt per 1 januari 2012, 3.290 personen. Dit is 10% van het totale aantal werkzame personen in Gouda. Er is sprake van een lichte daling: in 2000 waren er nog 4.513 personen werkzaam in de binnenstad, in 2008 waren het er 3.964. Op 1 januari 2012 waren er in de binnenstad 238 niet-werkende, werkzoekende personen aanwezig.
Het plangebied kenmerkt zich met name door het grote aantal vestigingen in de sector 'reparatie van consumentenartikelen en handel' en de sector 'zakelijke dienstverlening' (financiële en overige zakelijke dienstverlening). Tevens is er een relatief groot aantal (bouw)bedrijven.
Het grote aantal kleine bedrijven is typerend voor de functie die Binnenstad West binnen Gouda vervult. Het plangebied - met name het Raamgebied - fungeerde vroeger als 'broedplaats' voor startende bedrijven. De aanwezigheid van relatief goedkope bedrijfsbebouwing droeg hieraan bij. Een en ander zorgde ervoor dat in het betreffende gebied sprake was van een grote dynamiek.
De vraag naar kantoren neemt landelijk af, ook in de binnenstad. Het centrum heeft een zeer specifiek aanbod aan kantoren. De panden (vaak grachtenpanden) hebben een eigen identiteit en uitstraling. Kantoren die een voorkeur hebben voor deze kantoren hebben vooral een sterke publieksfunctie. Ondanks de goede bereikbaarheid per OV, de aanwezigheid van andere voorzieningen en het feit dat de binnenstad vanuit de stad en regio druk wordt bezocht is er ook in de Goudse binnenstad sprake van leegstand. Op basis van de notitie 'Leegstand kantoren' (maart 2013) kan worden gesteld dat er in de binnenstad 183 kantoorpanden zijn, waarvan er 34 leegstaan (19%). In heel Gouda is sprake van 22% leegstand. In het algemeen geldt dat een zogenaamde frictieleegstand van rond de 4% noodzakelijk is voor het goed functioneren van de markt voor woningen, detailhandel, bedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. In Gouda (en de Goudse binnenstad) ligt het percentage frictieleegstand onder kantoren met 19 respectievelijk 22% aanzienlijk hoger. Het totale aantal vierkante meters aan kantoren in de binnenstad bedraagt 88.120 m2 waarvan 15.025 m2 leegstaat (17%). In heel Gouda is dat 28%.
Detailhandel is binnen Gouda met name geconcentreerd in de binnenstad, waar zich het kernwinkelapparaat bevindt (61% van alle detailhandel; bron: 'Sociaal-economische statistiek' d.d. 1 januari 2012), en in een tweetal stadsdeelcentra (16%). Verspreid door de stad bevinden zich nog verscheidene buurtwinkelcentra en verspreid liggende vestigingen in de woonwijken (22%).
Binnen het plangebied maakt alleen de Lange Groenendaal deel uit van het kernwinkelgebied. Daarnaast zijn, verspreid over de binnenstad, winkelvoorzieningen aanwezig die niet direct tot het kernwinkelgebied kunnen worden gerekend. Het gaat hierbij voornamelijk om aanlooproutes van en naar het kernwinkelgebied, zoals de Nieuwehaven, delen van de Hoge en Lage Gouwe en de Raam.
In de omgeving van de Raam, de Vlamingstraat en de Aaltje Bakstraat bevindt zich tevens een aantal buurtwinkels. Deze voorzieningen hebben een redelijke omvang en een redelijk aanbod.
Verreweg de meeste detailhandelsbedrijven bevinden zich in de niet-dagelijkse sector. Het merendeel van de detailhandelsbedrijven is gevestigd rond de Turfmarkt en de Lange Groenendaal en omgeving. Dit houdt verband met de nabijheid van het kernwinkelgebied. In de rest van het plangebied bevindt zich een relatief groot aantal winkels dat zich richt op een beperkt (of gespecialiseerd) marktsegment, zoals woninginrichtings- en/of meubelzaken, en zaken in tweedehands goederen.
In Gouda zijn medio 2012 146 horecagelegenheden aanwezig, waarvan het merendeel is gesitueerd in de binnenstad. In de totale binnenstad is sprake van een zekere concentratie rond de Markt. Met het aantal aanwezige horecagelegenheden ligt Gouda boven het gemiddelde voor gemeenten met een vergelijkbare omvang.
In het plangebied zijn momenteel 16 horecavestigingen aanwezig. Daarbij is sprake van enige concentratie van horecavestigingen aan de Nieuwehaven, Lange Groenendaal en rondom de Hoge en Lage Gouwe ter hoogte van de Peperstraat. Er zijn tevens coffeeshops aanwezig (Lange Groenendaal 204 en Vest 18). Hier wordt de handel in softdrugs gedoogd. Aan de Nieuwehaven 330 - 332 is een seksinrichting aanwezig. Deze inrichting wordt niet als horeca aangemerkt.
In het plangebied is tevens een sociëteit aanwezig: So What aan de Vest 30. Deze sociëteit wordt niet als horeca aangemerkt. De eventueel aanwezige horecafunctie wordt aangemerkt als ondergeschikte nevenactiviteit. Dat geldt ook voor de lunchroom van het Verzetsmuseum en buurthuizen en dergelijke, maar ook voor een cateringbedrijf of pizzabezorgdienst. Het betreft hier immers horeca-achtige nevenactiviteiten die in principe niet voor het algemene publiek toegankelijk zijn en die ten dienste staan van het hoofdgebruik.
Gouda is een prachtige historische stad met een cultuurhistorisch hart en typische eigenheden zoals Gouda-kaas en stroopwafels. Het plangebied vormt het westelijke deel van de compacte binnenstad. In dit deel van de historische binnenstad is nog veel te zien van de rijke historie, de veelzijdige cultuur en de watergeschiedenis. Het plangebied herbergt het Binnenhavenmuseum (in de Turfsingel) en het Zuidhollands Verzetmuseum (aan de Turfmarkt).
Het is wenselijk dat de singels rond de binnenstad - en daarop aansluitend de stadsgrachten in de binnenstad - weer bevaarbaar worden gemaakt voor recreatieschepen. De afgelopen jaren is hiertoe een aantal bruggen (weer) beweegbaar gemaakt en zijn aanlegsteigers aangelegd. In de Stedenbouwkundige Visie Binnenstad en haar randen is aangegeven dat de ambitie bestaat om de stad naar de rivier terug te brengen: "het IJsselfront/ Veerstalgebied moet weer een 'venster aan de rivier' worden in plaats van de 'achterdeur van de stad'". Om dit te bewerkstelligen, zou een belangrijke maatregel zijn het in ere herstellen van een open verbinding (via het terugbrengen en weer in gebruik nemen van een sluis) van de Haven met de Hollandsche IJssel. Evenwel is in het coalitieakkoord 2010-2014 aangegeven dat het gemeentebestuur terughoudend is met het doen van investeringen die grote kapitaallasten vergen. Een voorbeeld hiervan is dat het bestuur in deze periode afziet van het openen van de Havensluis, maar dat de ambitie wel blijft bestaan.
Winkelen vormt in Gouda een belangrijk bezoekmotief. In de binnenstad worden jaarlijks ook een aantal typisch Goudse evenementen georganiseerd, zoals de Goudse Keramiekdagen, de Kaas- en Ambachtenmarkt, Gouda Waterstad, de Houtmanplantsoenconcerten, Gouda bij Kaarslicht en Gouda stad van winterevenementen.
Gouda trekt jaarlijks zo'n 700.000 bezoekers, zowel internationale toeristen als bezoekers uit de regio. Het streven is door te groeien naar 1 miljoen bezoekers per jaar. Toerisme is hiermee een belangrijke sector voor de Goudse binnenstad en zorgt voor veel levendigheid. Logischerwijs is de totale historische binnenstad van groot belang voor de toeristische sector.
Een belangrijk kenmerk van Gouda is de excentrische ligging van de binnenstad ten opzichte van de overige delen van de stad. Dit leidt tot een eenzijdige druk op het noordelijke deel van de binnenstad. De belangrijkste routes voor het gemotoriseerd verkeer van en naar de binnenstad komen samen op een drietal punten:
In het mobiliteitsplan wordt de gehele binnenstad aangemerkt als verblijfsgebied. Niet een vlotte afwikkeling van het verkeer staat hier voorop, maar juist de verplaatsingen die het gevolg zijn van verblijfsactiviteiten (winkelend publiek, wandelende toeristen, en op straat spelende kinderen). Op straten met een verblijfsfunctie heeft het langzaam verkeer daarom prioriteit. De snelheid van het gemotoriseerd verkeer dient derhalve laag te zijn. De wegen in de binnenstad zijn dan ook allemaal gecategoriseerd als 30 km/uur-zone. De Nieuwe Veerstal wordt in verkeerskundig opzicht niet gerekend tot de binnenstad maar maakt deel uit van de binnenring van Gouda. Op deze weg geldt een 50 km/h-regime.
Het deelgebied Turfmarkt e.o. kan direct worden bereikt vanaf het Bolwerk, via het Kleiwegplein en via de Lage Gouwe. Het gebied kan worden verlaten via het Bolwerk en via de Hoge Gouwe in de richting van de Nieuwe Veerstal.
De auto-ontsluiting van het gebied Raam e.o. loopt via de Nieuwe Veerstal en het Bolwerk. Vanaf het Bolwerk kan het deelgebied direct worden binnengereden via de Hoge Gouwe, het Nonnenwater, de Aaltje Bakstraat en de Keizerstraat. Vanaf de Nieuwe Veerstal kan dit deel van de binnenstad worden bereikt via de Oosthaven/Westhaven en Veerstal/Bogen. Aan de zijde van het Bolwerk moet hiervoor de route via de Lage Gouwe worden gevolgd.
De binnenstad is vanuit de verschillende wijken voor het (brom-)fietsverkeer goed bereikbaar. De binnenstad is meer geschikt voor het (brom-)fietsverkeer dan voor het gemotoriseerd verkeer. Om het fietsverkeer te stimuleren zijn vrijwel alle wegen voor het fietsverkeer in beide richtingen toegankelijk. Voor het langzaamverkeer is er via de Guldenbrug over de Turfsingel nog een extra route van en naar de wijk Korte Akkeren.
Over de West- en Oosthaven lopen buslijnen met halten evenals op de Nieuwe Markt. Er kan hierdoor gesproken worden van een goede bereikbaarheid van de Goudse binnenstad met het openbaar vervoer. Mogelijke verbeteringen vallen buiten de orde van het onderhavige bestemmingsplan. Met betrekking tot de verkeersveiligheid kan worden geconstateerd dat de binnenstad niet geheel veilig is. Dit geldt met name voor het langzaamverkeer. De aanwezigheid van nauwe straten en onoverzichtelijke hoeken is hier mede de oorzaak van.
Gouda heeft voor de regio Midden-Holland een belangrijke verzorgingsfunctie. In de komende jaren zal deze functie nog groter worden als gevolg van schaalvergroting, fusies en regionalisering van verschillende instanties en voorzieningen. Het is wenselijk dat de bestaande voorzieningenstructuur wordt versterkt. Een en ander houdt in dat voor de meeste regionale en stedelijke voorzieningen de binnenstad en het gebied rondom het NS-station (Spoorzone) de belangrijkste vestigingsgebieden blijven.
Het onderhavige plangebied kent een verscheidenheid aan voorzieningen:
Het beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente maakt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Dit beleidskader is daarom in dit hoofdstuk uitgewerkt. De verschillende overheidsorganen hebben beleidsstukken opgesteld waarin ze de ruimtelijke ordening sturen. Dit bestemmingsplan moet passen in deze beleidsstukken door de verschillende lagen van de overheid heen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel biedt het plan, doordat ruime bestemmingen zijn opgenomen, ruimte aan de dynamiek die in een binnenstad gewenst en gebruikelijk is. Het plan past daarom binnen de hoofdlijn uit de SVIR om ruimte te maken voor groei en beweging.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-)AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk. Wel is noemenswaardig dat de Hollandsche IJssel, die voor een klein deel in het plangebied valt, is aangewezen als 'Rivierbed' in de kaart 'Grote Rivieren' van het Barro (zie afbeelding 3.1). Dit rivierbed is voorzien van de bestemming "Water". Een nadere beschermende regeling is niet aan de orde. Voor het overige zijn de regels uit het Barro niet relevant voor het bestemmingsplangebied.
Afbeelding 3.1: uitsnede kaart 'Grote rivieren' uit het Barro
Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen, waarbij Ruimte en Mobiliteit leidend zijn. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen.
De provincie Zuid-Holland onderscheidt zich door de strategische ligging in internationale netwerken, drie unieke deltalandschappen die samenkomen (kust, veen en rivierdelta) en de veelzijdige steden en economische complexen in het deltalandschap. De provincie heeft vier 'rode draden' benoemd en bevat zekerheid over een werkend mobiliteitsnetwerken bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
De vier rode draden voor de toekomst zijn:
Voor de bebouwde ruimte zet de provincie in op een samenhangend, compact en goed bereikbaar, kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
In het programma Ruimte en het programma Mobiliteit beschrijft de provincie met welke instrumenten zij de doelen en ambities uit de Visie Ruimte en Mobiliteit uit gaat voeren. Een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe moeten passen. De provincie heeft daar in de Verordening een eigen invulling aangegeven. De ladder voor duurzame verstedelijking houdt ten eerste in dat de behoefte van de ontwikkelingen op het gebied van wonen, kantoren, bedrijven en detailhandel regionaal moeten worden afgestemd en dat deze in principe binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) stedelijk gerealiseerd moet worden. Indien de ontwikkeling niet binnen BSD gerealiseerd kan worden door middel van herstructureren, transformeren of verdichten, dient aangetoond te worden dat de locatie buiten BSD multimodaal ontsloten is. Het aanbod aan vervoersmodaliteiten op een locatie bepaalt de meest duurzame locatie buiten BSD.
Naast het verplicht toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking maakt de provincie onderscheid in drie soorten ontwikkelingen, waar -afhankelijk van de ontwikkeling- bepaalde randvoorwaarden aan worden gesteld. De drie soorten ontwikkelingen zijn gebiedseigen ontwikkelingen waarbij sprake is van inpassing, gebiedsvreemde ontwikkelingen waarbij sprake is van aanpassing en grootschalige(r) ontwikkelingen waarbij het gebied getransformeerd wordt.
Het plangebied is in het Programma Ruimte aangeduid als een gebied dat in aanmerking komt voor transformatie, herstructurering en verdichting. De bestemmingsregeling van dit plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter, maar faciliteert wel de stedelijke functionele dynamiek van de binnenstad.
Verbanden tussen Visie, Programma Ruimte, Programma Mobiliteit en Verordening Ruimte
In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt het beleid beschreven van de provincie Zuid-Holland. Het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit hebben beide de status van een structuurvisie en beschrijven de manier waarop het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie uitgevoerd wordt (met welke instrumenten). De Verordening Ruimte beschrijft de regels vanuit het beleid en het programma. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen. Voorgenoemde documenten zijn op 9 juli 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 augustus 2014 in werking getreden.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
In de Verordening Ruimte is het gebied aan weerszijden van de Hollandsche IJssel aangewezen als buitendijks bebouwd gebied, maar dit ligt buiten het bestemmingsplangebied. De (gronden rondom) de stadssingels zijn aangewezen als 'regionale waterkering' (zie afbeelding 3.4).
Afbeelding 3.4: uitsnede kaart 'waterveiligheid' Verordening Ruimte 2014
Op de kaart 'cultureel erfgoed' zijn de twee molens binnen de Goudse binnenstad aangegeven, met de daarbij behorende molenbiotopen (zie afbeelding 3.5). Zowel de 100 meter- als de 400 meter-zone zijn in dit bestemmingsplan van een beschermende aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' voorzien.
Afbeelding 3.5: uitsnede kaart 'cultureel erfgoed' Verordening Ruimte 2014
Op de kaart 'Recreatieve vaarwegen' is de singel aangemerkt als recreatieve vaarverbinding. De singel is in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Water', waarbinnen recreatief medegebruik is toegestaan.
Afbeelding 3.6: uitsnede kaart 'Recreatieve vaarverbinding' Verordening Ruimte 2014
De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (15.000 tot 30.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:
Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het groene hart afzwakken en zal Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda zich ook meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningsaanbod plaatsvindt.
Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:
Op het kaartbeeld bij de Ruimtelijke Structuurvisie (zie afbeelding 3.7.) is het plangebied aangeduid als 'Centrumgebied' en de Lange Groenendaal als 'Kernwinkelgebied'. In beide classificaties is het het beleid om de bestaande kwaliteiten te versterken.
Om de binnenstad vitaal te houden zal continu geïnvesteerd moeten worden. Niet alleen in de buitenruimte maar ook in een aantrekkelijk winkelaanbod, voldoende uitgaansmogelijkheden en de aansluiting van de binnenstad op het station. Als gevolg van de aantrekkingskracht van grootschalige winkelcentra in Zoetermeer en Rotterdam zijn de voorzieningen in de Goudse binnenstad onder druk komen te staan. Daarom moet in de binnenstad naar extra draagvlak worden gezocht. In het gebied tussen de binnenstad en het station is vooral ruimte voor grote winkels, kantoren, enkele voorzieningen, woningen en het ontwikkelen van een hoogwaardige route van de binnenstad naar het station.
Niet alleen zal geïnvesteerd moeten worden in de voorzieningen, maar ook in de bereikbaarheid van onder andere het centrum van Gouda. Langs de binnenstad ligt de mogelijkheid om een volwaardige parkeerroute te realiseren, die aansluit op bestaande en nieuwe parkeergarages in de randen.
Afbeelding 3.7: kaartbeeld Ruimtelijke Structuurvisie Gouda
Om de stad verder te completeren moet een beperkt aantal knooppunten worden ontwikkeld waarmee de stad op de (Randstad)kaart kan worden gezet. Daarbij zijn vooral plekken in beeld die gunstig gelegen zijn ten opzichte van de hoofdinfrastructuur. De binnenstad vormt in elk geval één van deze knooppunten.
Met name aan de oost- en noordzijde van de binnenstad liggen goede mogelijkheden voor het realiseren van 'overlooplocaties'. Hier kan ruimte worden geboden aan functies die te groot zijn (geworden) voor het stadshart. Deze locaties liggen echter buiten dit bestemmingsplangebied.
Het bestemmingsplan heeft het karakter van een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen en/of projecten mogelijk gemaakt. Het beschermen van de bestaande kwaliteiten vindt plaats door middel van een beschermende planologische regeling, waarmee de stedenbouwkundige en cultuurhistorische structuren en waarden worden vastgelegd. Tegelijkertijd wordt ruimte geboden aan de gebruikelijke dynamiek in een binnenstad.
In 2004 is door de gemeente een Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar randen opgesteld. Het belangrijkste doel hiervan is dat de cultuurhistorische identiteit van de binnenstad sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte. De visie ligt mede ten grondslag aan dit bestemmingsplan.
Visie op Hoofdlijnen
In juni 2004 is deel 1 vastgesteld, de 'Visie op Hoofdlijnen', waarin aan de hand van 15 ambities een kader is geschetst waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen zullen moeten plaatsvinden. Met de visie worden oplossingen gezocht, die bijdragen aan het eigentijds en cultuurhistorisch verantwoord bouwen in de binnenstad. De Visie op Hoofdlijnen geeft aan wat de essentiële ruimtelijke kwaliteiten zijn van de Goudse binnenstad en haar randen, welke bij een ruimtelijke ingrepen gerespecteerd moeten worden. De ambities zijn tevens opgesteld om het behoud van het stedelijk weefsel te kunnen verenigen met het stimuleren van stedelijke ontwikkelingen. Voor het plangebied zijn de volgende ambities van belang:
Aangezien dit bestemmingsplan conserverend van aard is, worden geen concrete ruimtelijke ontwikkelingen - zoals beoogd in de visie - in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In algemene zin kan wel worden gesteld dat de cultuurhistorische waarden in het plangebied via gedetailleerde bestemmingen en beschermende dubbelbestemmingen worden beschermd. Ook wordt een uitwisseling van niet-woonfuncties in bepaalde gebieden mogelijk gemaakt doordat ruime bestemmingen zijn opgenomen. Het doorvaarbaar maken van de binnenwateren is mogelijk doordat ter plaatse van de huidige (lagere) bruggen, de bouw van (hogere) bruggen mogelijk is.
Beeldkwaliteitsplan
In oktober 2005 is deel 2, 'het beeldkwaliteitsplan', vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is een uitwerking van de 'Visie op Hoofdlijnen' en vormt een instrument om de vormgeving van nieuwe ruimtelijke inzichten en daarmee samenhangende functionele veranderingen te sturen. Het beeldkwaliteitsplan bestaat uit de leidraad 'Stedenbouw, architectuur en Openbare ruimte' en de leidraad 'Ontwikkelingslocaties'. De eerste leidraad gaat vooral in op het gebied binnen de singels, inclusief de wandbebouwing aan de buitenzijde van de singel. De schil rond de binnenstad wordt voornamelijk behandeld in de tweede leidraad.
Het ruimtelijke kader dat in de leidraad Stedenbouw, architectuur en Openbare ruimte wordt beschreven vormt in zijn geheel een overzicht van ruimtelijke uitgangspunten voor initiatiefnemers en ontwikkelaars, die in de binnenstad aan de slag willen. Daarnaast vormt het een beleids- en toetsingskader voor de gemeente bij nieuwe bouwinitiatieven.
Dit kader is vervolgens verder uitgewerkt in een richtbeeld met 'aandachtspunten voor het bouwen in het beschermd stadsgezicht van Gouda'.
In het plangebied zijn de bruggen een punt van aandacht. De bruggen moeten als zodanig herkenbaar zijn en mogen geen brede overkluizing worden. Dit wordt conform het geldende beleid vastgelegd in het bestemmingsplan door uitsluitend bruggen en/of overkluizingen toe te laten daar waar de aanduiding 'brug' is opgenomen. Alleen via een afwijkingsprocedure kunnen op andere plaatsen bruggen worden aangelegd.
Daarnaast worden in het beeldkwaliteitsplan voorbeelden gegeven van panden, die passen binnen de ruimtelijke aandachtspunten, voorbeelden van panden die in negatieve zin afwijken van de maatstaf en voorbeelden van panden die een positieve uitzondering vormen ten opzichte van de maatstaf.
De Stedenbouwkundige Visie voor de binnenstad en haar randen is in de Welstandsnota genoemd als toetsingskader voor bouwplannen in de binnenstad. De visie geldt daarmee aanvullend op de Welstandsnota, specifiek voor dit gebied in Gouda.
In de Welstandsnota (28 juni 2004, update 2008) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Dergelijke eisen mogen in een bestemmingsplan niet geregeld worden; ingevolge de Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen alleen regels bevatten die betrekking hebben op de omvang van de op te richten bebouwing. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.
De binnenstad en de singelbebouwing zijn van Rijkswege aangewezen als beschermd stadsgezicht. Hiervoor geldt het Bijzonder welstandsbeleid voor het beschermd stadsgezicht. Het plangebied behoort in zijn geheel tot het beschermd stadsgezicht en valt derhalve onder de aanduiding 'gebieden met bijzondere welstandszorg'. Dergelijke delen van de stad vertegenwoordigen een grote culturele waarde. Ze zijn naast gebieden met een groot belang voor de stad als geheel ook zeer kwetsbaar en verdienen een zorgvuldig beleid dat gericht is op bescherming van de aanwezige waarden. Daarom krijgen deze gebieden een bijzondere welstandszorg, met een beschermend karakter.
Doel van het Bijzonder welstandsbeleid is koesteren wat goed is, verbeteren wat minder passend is, versterking van de bestaande karakteristiek bij nieuwe ingrepen, nieuwe ontwikkelingen waar dit verantwoord is. Alles op een manier die recht doet aan de schoonheid van de binnenstad van Gouda. Dit betekent dat:
Voor alle ingrepen geldt dat belangrijke zichtlijnen gerespecteerd moeten worden. Een belangrijke zichtlijn in het plangebied is in elk geval gericht op de zuidelijk gelegen Krimpenerwaard. Bij nieuwe toevoegingen aan het volume van bestaande gebouwen moet gelet worden op de zichtlijnen vanuit het publiek domein. De aanvrager overlegt hierover duidelijke informatie. Niet alleen de verschijningsvorm, maar ook de maat en de schaal van de panden is kenmerkend en onlosmakelijk verbonden met de historische structuur. Eeuwenoude bouwmuren zijn even oude perceelsgrenzen. Het introduceren van grootschalige projecten ligt in dergelijke gebieden niet voor de hand. Gebieden, waar in het verleden al het nodige verdwenen is, zoals aan de Kleiweg (buiten het bestemmingsplangebied), lenen zich niet voor grootschalige interventies vanwege het beeld. Hier moet worden aangesloten op de karakteristiek van de omgeving. Technisch en functioneel kan hier wel op grotere schaal worden gewerkt. Er dient op passende wijze versiering aangebracht te worden die iets vertelt over de geschiedenis. Om het beschermd stadsgezicht beter te kunnen waarborgen, zijn in dit bestemmingsplan de gevels opgenomen op een gevelkaart.
De Goudse Nota Hoogbouw uit mei 2005, met als ondertitel "Hoe hoger het bouwwerk, hoe mooier het moet zijn", formuleert een toetsingskader voor nieuwe (hoogbouw)plannen in Gouda. In de bestaande situatie zijn er in de binnenstad vier gebouwen aanwezig die vallen onder de categorie 'hoogbouw' (want: hoger dan 15 meter): de Sint Jan (spits 70 meter), de Gouwekerk aan de Hoge Gouwe (spits 80 meter), de molen aan de Vest (kap 30 meter) en de molen aan de Nieuwe Veerstal (kap 30 meter).
In de Nota Hoogbouw is bepaald dat in de Goudse binnenstad geen nieuwe hoogbouw is toegestaan (zie afbeelding 3.8.).
Afbeelding 3.8.: kaart 'toegestane bouwhoogtes' Nota Hoogbouw
Voor het beschermd stadsgezicht van de binnenstad is het weefsel van de zijlen en stegen van groot belang. Voorkomen moet worden dat de zijlen en stegen langzaamaan dichtslibben en particulier terrein worden. Een en ander is verwoordt in de beleidsnotitie 'Openbaarheid plaatsen in de binnenstad' van 22 oktober 1996, alsmede in de stedenbouwkundige visie en het daarbij behorende beeldkwaliteitplan uit 2005 (zie paragraaf 3.1.3.2). Daarin is beschreven dat de binnenstad wordt gekenmerkt door een fijnmazig stratenpatroon met een diversiteit aan ruimtetypes binnen een continu stelsel (zoals: plein, gracht, straat, steeg en hof). De beleidsnotitie is destijds door het college vastgesteld om te bepalen hoe moest worden omgegaan met verzoeken om de zijlen en stegen af te sluiten.
Daaruit vloeien de volgende aandachtspunten voor dit bestemmingsplan voort:
De zijlen en stegen zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijf', teneinde het openbare karakter te benadrukken. Zijlen en stegen die reeds in het verleden zijn betrokken bij particuliere tuinen hebben een bestemming 'Tuin' of 'Tuin-Erf' gekregen, in overeenstemming met de bestemmingen in het voorgaande bestemmingsplan. Deze bestemming laten ook paden toe, zodat het bestemmingsplan het weer open maken van deze zijlen en stegen niet in de weg staat.
Het kabinet maakte in 2011 haar Woonvisie bekend. Hoofdelementen van de visie zijn meer marktwerking en eigenwoningbezit. Daarnaast is het gericht verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van belang. Ook de opgave om de aansluiting tussen vraag en aanbod op de huur- en koopmarkt te verbeteren doet ter zake. Verder speelt, maar dan meer op de achtergrond, de opgave om de condities voor investeringen op de woningmarkt te verbeteren een rol.
Vanwege het conserverende karakter staat het bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en kan het in die zin tegemoet komen aan de Rijksdoelstellingen.
In de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014, met de titel 'Samenhang en Samenspel', stelt de provincie Zuid-Holland het streven centraal dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In de visie was in eerste instantie een groot aantal nieuw te realiseren woningen genoemd. De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) echter aan verandering onderhevig. Dit was voor de provincie Zuid-Holland aanleiding om de Woonvisie te vernieuwen.
Met de Woonvisie 2011-2020 die Gedeputeerde Staten op 9 augustus 2011 hebben vastgesteld, is een basis gevormd voor nieuwe afspraken op provinciaal en (inter)regionaal niveau. Naast de ambitie om te zorgen voor een passend woningaanbod voor iedereen zijn de ambities om vraag en aanbod in balans te brengen en om woonmilieus in balans te brengen belangrijk.
Vanwege het conserverende karakter staat dit bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en kan het in die zin tegemoet komen aan de provinciale ambities. Eventuele afzonderlijke herontwikkelingen in de binnenstad, die afzonderlijke procedures behoeven, zullen hieraan zonder meer een bijdrage moeten leveren.
Het Rijk, de provincie Zuid-Holland en regio's hebben in 2010 gezamenlijk een strategie opgesteld binnen het verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Naast het in balans brengen van vraag en aanbod aan woonmilieus is het realiseren van 80% van de opgave binnen bestaand stedelijk gebied een opgave.
Vanwege het conserverende karakter staat het bestemmingsplan de herontwikkeling van bestaande locaties niet in de weg zolang de nieuwbouw past binnen de huidige contouren van de bebouwing en komt het in die zin tegemoet aan de Zuidvleugel-opgaven.
Verder moeten onder meer milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. In dit bestemmingsplan worden de bestaande bedrijven dan ook specifiek bestemd. De eventuele milieuhinder die van deze bedrijvigheid uitgaat, wordt daarmee zoveel mogelijk ingeperkt.
De 'Woonvisie Gouda, centrum in Deltametropool' uit 2003 vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het Goudse woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, die de historie Gouda heeft opgeleverd, met het oog op een toekomst waarin Gouda zich ontwikkelt als één van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad.
Het verbeteren van de woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van (nieuwe) woningen van groot belang. Het gemeentelijk beleid zet dan ook in op toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen levensloopbestendig, duurzaam, veilig en ruim gedimensioneerd. Dat betekent niet alleen het toepassen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en de Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hoge verdiepingshoogten. Verbeteren van de kwaliteit van woningen gaat veelal gepaard met de wens tot aan-, op-, of bijgebouwen. Hieraan dient ruimhartig, doch met respect voor belangen van omwonenden tegemoet te worden getreden.
Medio 2011 is de Monitor Woonvisie 2010 verschenen. Deze bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de gemeentelijke Woonvisie, maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Dit valt echter buiten de reikwijdte van dit conserverende bestemmingsplan.
In de Nota Visie op levensloopbestendig Gouda (2003) is het concept 'levensloopbestendige wijk' uitgewerkt. Een levensloopbestendige wijk is een wijk waar iedereen aantrekkelijk kan wonen, doordat er een divers aanbod van woningen, woonzorgvormen en dienstverlening aanwezig is. De gedachte is dat ouderen en mensen met een functiebeperking op die manier zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen.
Voor Binnenstad West is geconstateerd dat er mogelijkheden zijn voor levensloopbestendig wonen bij stedelijke vernieuwing en ontwikkeling van kwaliteitslocaties. Een bedreiging is echter de beperkte bouwmogelijkheid.
Op 9 november 2004 hebben burgemeester en wethouders het Plan van Aanpak 'Wonen boven Winkels' vastgesteld. Met dit plan van aanpak wordt een extra impuls gegeven aan het wonen boven winkels en eigenaren en ondernemers bewogen tot initiatieven die de economische en fysieke verbeteringen voor het kernwinkelgebied versnellen. Het zwaartepunt van het project ligt buiten het plangebied, namelijk in de Binnenstad Oost waar zich het grootste deel van het kernwinkelgebied bevindt. Maar ook in Binnenstad West (met name Lange Groenendaal) speelt dit aspect.
Op basis van onderzoek is gebleken dat met name in het kernwinkelgebied substantiële mogelijkheden aanwezig zijn voor het opnieuw als woonfunctie in gebruik nemen van leegstaande en ongebruikte verdiepingen. Het beleid van de gemeente Gouda is er op gericht om de woonfunctie in de binnenstad te versterken. Bescherming en versterking van de woonfunctie leidt tot een gewenste functiemenging die van groot belang is voor de levendigheid en de sociale veiligheid in en rond het centrum.
De leegstand van de woningen in de binnenstad was onaanvaardbaar hoog. Door een actieve inzet op het programma 'Wonen boven Winkels' zijn er in de afgelopen jaren successen geboekt. Het uitvoeringsprogramma 'Wonen boven Winkels' behelst de realisatie van ruim 100 woningen in het kernwinkelgebied. Het programma is voor ongeveer 50% gereed. De ambitie is om daar waar mogelijkheden zijn deze zo goed mogelijk te benutten.
Gezien het voorgaande wordt in het plangebied zeer terughoudend omgegaan met het toestaan van niet-woonfuncties op de verdiepingen bij winkels.
De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk om Rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van Rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld. De Goudse binnenstad is in 1979 aangewezen als Rijks-beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. De Gemeente Gouda kent op dit moment 333 Rijksmonumenten en een beschermd stadsgezicht.
Sinds 2007 kent het Rijksbeleid via het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) een belangrijke koerswijziging. Deze heeft ook consequenties voor het gemeentelijke cultuurhistorisch beleid.
Het belangrijkste doel is om nadrukkelijk de verbinding te maken tussen het behoud van erfgoed en de vernieuwingen waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol. Het cultuurhistorisch beleid moet in het algemeen beter inspelen op de kwaliteit van de omgeving. Verder is het van belang om de monumentenzorg beter te laten aansluiten op maatschappelijke vraagstukken.
Samengevat richt MoMo zich op twee specifieke onderdelen:
MoMo heeft verder tot doel dat er meer met ruimtelijke instrumenten gewerkt moet worden (dus bijvoorbeeld een bescherming via het bestemmingsplan) in plaats van door monumenten aan te wijzen.
Op 20 februari 1979 (nr. MMA/MO 196.974 I) is de Goudse binnenstad door de toenmalige ministeries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 21 van de Monumentenwet (momenteel is dit artikel 35 van de Monumentenwet 1988).
Tot het beschermd stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de strook, direct aan de overzijde van de singels. De aanwijzing als beschermd gezicht is een erkenning van het bijzondere historische karakter van het gebied. Dit karakter bestaat uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut.
Doel van de aanwijzing is het in eeuwen gegroeide cultuurlandschap en de historische karakteristieken daarvan te behouden en nadrukkelijk een plaats te geven in de toekomstige ontwikkelingen. Dit gebeurt door middel van dit bestemmingsplan dat als uitvloeisel van de aanwijzing wordt opgesteld. In de praktijk betekent dit dat de historische karakteristieken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing, een belangrijke plaats krijgen bij de ruimtelijke inrichting.
Het beschermd stadsgezicht is verdeeld in drie zones:
De aanwijzing als beschermd gezicht kan ook aanleiding zijn om de architectonische vormgeving in het plangebied te sturen met bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan of het welstandsbeleid (zie onder 'gemeentelijk beleid'). Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt nieuwe gebouwen toe te voegen en veranderingen in het gebruik te laten plaatsvinden, die passen binnen het historisch gegroeide karakter, daarbij de historische structuren intact te laten en de ontwikkelingen op deze waarden af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te behouden en te versterken.
In paragraaf 4.9 wordt op het beschermd stadsgezicht en de cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied uitvoerig ingegaan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Wamz wijzigde een deel van de Monumentenwet 1988, waardoor deze wet het volgende regelt: de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging.
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld (zie paragraaf 3.3.3).
De provincie Zuid-Holland heeft in haar Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.1.2.2) regels opgenomen op welke wijze molenbiotopen beschermd en versterkt moeten worden. De verordening schrijft daar regels in voor, welke in de regels van het bestemmingsplan zijn verwerkt. Deze regels hebben betrekking op beperkingen aan de hoogte van bebouwing en beplanting in een zone rondom de molen. Het doel hiervan is het beschermen van de vrije windvang van en het zicht op de molen.
Binnen het provinciaal beleid worden twee typen molenbiotopen onderscheiden, de 'normale' molenbiotoop en de bijzondere molenbiotoop. Hiervoor gelden verschillende regimes met hun eigen beperkingen. De beide molenbiotopen binnen het plangebied betreffen 'normale' molenbiotopen. De beperkingen die bij een normale biotoop horen hebben betrekking op een gebied van 400 meter rondom het middelpunt van de molen. Voor de eerste 100 meter rondom het middelpunt van de molen geldt een beperking voor het oprichten van nieuwe bebouwing en/of de aanwezigheid van beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Voor het gebied tussen 100 meter en 400 meter vanaf het middelpunt van de molen mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer bedragen dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Dit is geregeld middels de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). In combinatie met het bestemmingsplan en de 'Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar Randen' (zie paragraaf 3.1.3.2) vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor: de begeleiding van ruimtelijke plannen en bouwinitiatieven (stedelijke inpassing), het aanwijzen van gemeentelijke monumenten (bescherming), het restaureren en onderhouden van monumenten (instandhouding) en de omgang met het bodemarchief (archeologie). Bij het beschermd stadsgezicht, de Rijksmonumenten en de waardevolle gebieden volgens de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie heeft de gemeente tevens te maken met het beleid van de rijksoverheid en de provincie Zuid-Holland.
Op 14 november 2013 is de gemeentelijke Erfgoedvisie 'Werken met Erfgoed' vastgesteld. Het is niet een integrale actualisatie van de Nota Cultuurhistorie, maar een visie op hoofdlijnen met enkele uitwerkingssporen. De komende jaren zal in overleg met 'de stad' voor een evenwichtige uitwerking van deze sporen moeten worden gezorgd. Waar de Nota Cultuurhistorie zich vooral richt op behoud en conserveren, is de nieuwe erfgoedvisie nadrukkelijker gericht op de ontwikkeling van het erfgoed. Te denken valt aan het herbestemmen van monumenten en jongere bouwkunst. De strategieën aan de hand waarvan Gouda wil werken aan een gezonde toekomst voor het Goudse erfgoed zijn:
De Verordening inzake Monumenten en Archeologie maakt het mogelijk gemeentelijke monumenten aan te wijzen en regelt de vergunningen, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde gemeentelijke stadsgezichten geregeld. De Gemeente Gouda kent medio 2010 825 gemeentelijke monumenten, twee archeologische en een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
In de Nota Cultuurhistorie is als beleid geformuleerd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, een CHA moet worden opgesteld. Op de bij de nota behorende kaart ('gele-vlekkenkaart', zie afbeelding 3.9) staat aangegeven op welke gebieden dit van toepassing is. Dit geldt ook bij ruimtelijke plannen. Het gehele plangebied valt onder dit beleid. Met de CHA's worden alle belangrijke cultuurhistorische waarden in kaart gebracht, zodat deze betrokken kunnen worden in het planproces als inspiratiebron dan wel als ruimtelijke randvoorwaarde. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende CHA's beschikbaar bij de gemeente:
Verder zijn er twee rapporten:
Afbeelding 3.9: gele-vlekkenkaart; gebieden waar cultuurhistorische analyse verplicht is bij nieuwe ontwikkelingen
De Stedenbouwkundige Visie voor de Binnenstad en haar Randen (2004-2005) bestaat uit twee delen: Een visie op hoofdlijnen en een beeldkwaliteitplan. Samen vormen ze een actueel beleidskader met stedenbouwkundige (ruimtelijke) uitgangspunten voor de Goudse binnenstad en haar randen. In dit gebied zijn vele initiatieven gaande op het gebied van bouw en herinrichting. aanvulling om daar een adequate sturing aan te geven. De stedenbouwkundige visie geeft sturing aan de vigerende bestemmingsplannen en andere beleidsstukken en brengt samenhang in de ruimtelijke ontwikkelingen. Zie verder paragraaf 3.1.3.2.
In het plangebied bevinden zich vele gemeentelijke monumenten. Deze monumenten worden primair beschermd door de gemeentelijke 'Verordening inzake monumenten en archeologie'. Om bij wijziging te kunnen toetsen of de waardevolle elementen van een beschermd monument zoveel mogelijk behouden blijven, is voor elke wijziging van een beschermd monument een vergunning nodig van burgemeester en wethouders. De monumenten zijn in het bestemmingsplan tevens van een beschermende regeling voorzien: de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is over het hele plangebied opgenomen. Hierin is gesteld dat de gronden mede bestemd zijn voor de cultuurhistorische waarden, waarbij een verwijzing wordt gemaakt naar de bovengenoemde verordening.
In aanvulling op het Rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
1. Omvang
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk
Archeologievriendelijk bouwen:
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Verbeelding:
Vrijwel alle gronden in het plangebied hebben een hoge waarde voor wat betreft archeologie (zie afbeelding 3.10). Het gebied langs de Veerstal heeft zelfs een monumentale status. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" ligt dan ook over het hele plangebied. In deze dubbelbestemming wordt verwezen naar de gemeentelijke "Verordening inzake monumenten en archeologie", waarin de verschillende toegestane verstoringsdieptes en vrijstellingen specifiek uiteen worden gezet.
Afbeelding 3.10: archeologische waarden inclusief legenda
In paragraaf 3.3.1.3 is reeds ingegaan op het Beschermd Stadsgezicht. Het gemeentelijke beleid, als uitvloeisel van de aanwijzing, is het opstellen van bestemmingsplannen die richting geven aan de instandhouding van de historische karakteristeken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing (art. 36, Monumentenwet). Daarnaast geeft Gouda door middel van een beeldkwaliteitsplan en de welstandsbeleid sturing aan de architectonische vormgeving in het plangebied.
Voor zover bebouwing en openbare ruimte zijn aangemerkt als waardevol, is het de bedoeling om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwen en terreinen hierop af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te bewaren en te versterken.
Voor het milieubeleid zijn het Nationale Milieubeleidsplan 3 (NMP3; VROM, 1998) en Nationale Milieubeleidsplan 4 (NMP4; VROM, 2001) van belang.
Het NMP3 bevat de strategie voor het milieubeleid. Hierin staan onder meer de volgende thema's uitgewerkt:
Voor energiezuinigheid en klimaatbeleid gelden verschillende wettelijke kaders en beleidsuitgangspunten.
Energie-eisen
De energie-eisen die landelijk worden gesteld aan de bebouwing zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. De EPC (energieprestatiecoëfficiënt) voor woningen is in het Bouwbesluit 0,6. Voor utiliteitsbouw geldt een EPC van 1,1. Het kabinet heeft beleid vastgesteld om de EPC voor woningen aan te scherpen tot 0,4 in 2015. Tot 2020 zullen ook de EPC's voor verschillende utiliteitsfuncties worden aangescherpt. Vanaf 2020 dienen alle nieuwe woningen en bedrijfsgebouwen energieneutraal te worden opgeleverd.
Europese richtlijn inzake de EPBD
Per 1 januari 2008 is de EPBD-richtlijn in Nederland ingevoerd. De Energy Performance of Buildings Directive is de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen, die tot doel heeft het stimuleren van een verbeterde energieprestatie voor gebouwen in Europa, daarbij rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit.
Onderdeel van de EPBD is de energiecertificering van gebouwen. Bij bouw, verkoop of verhuur is de eigenaar vanaf 1 januari 2008 verantwoordelijk voor de aanwezigheid van een energieprestatiecertificaat. Voor openbare gebouwen met publieksfunctie gelden nadere eisen.
De regionaal vastgestelde Handreiking Milieukwaliteiten uit juni 2007 geeft handvatten en kaders voor het formuleren en beleidsmatig vastleggen van de gewenste milieukwaliteit in de regio en het organiseren en doorlopen van de processen die nodig zijn om deze milieukwaliteit ook daadwerkelijk te realiseren.
In de Handreiking heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland per gebied(stype) in kaart gebracht wat de actuele milieusituatie is voor tenminste de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Het is de bedoeling deze milieusituatie af te zetten tegen het wettelijke minimumniveau (wettelijk verplichte grenswaarden), het gewenste niveau en het optimale niveau.
Doel is een gebiedsgerichte benadering door te voeren waarbij het milieu betrokken wordt in de ruimtelijke planvorming zodat de leefbaarheid, duurzaamheid, kwaliteit en uitvoerbaarheid van het plan aanzienlijk vergroot kunnen worden.
Gouda heeft sinds jan 2012 een Actieprogramma energie 2012-2014, als opvolger van het klimaatprogramma. Hierin zijn geen concrete eisen meer opgenomen voor woningen en bedrijventerreinen. De ambitie om de EPC 10% aan te scherpen ten opzichte van het bouwbesluit, heeft de gemeente laten varen sinds de aanscherping van het bouwbesluit op 1 jan 2011 naar een EPC van 0,6. In 2015 zou deze volgens de Rijksplanning naar 0,4 gaan. Die ontwikkeling is dusdanig snel dat de gemeente aanvullende eisen niet meer op zijn plaats vond. Wel is in het actieprogramma de ambitie opgenomen bestaande woningen energiezuiniger te maken.
Ook de ambitie van uitwerken van een energievisie en / of toepassing van een EPL is niet in het actieprogramma opgenomen.
Duurzaam bouwen (dubo) is het op dusdanige manier bouwen, dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van dubo. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van dubo samengevoegd tot een duurzaam geheel.
Het verduurzamen van de samenleving kent nog geen wettelijke kaders. Wel zijn verschillende partijen, waaronder gemeenten, al vele jaren actief met het ontwikkelen en implementeren van lokaal beleid en stimuleringsinstrumenten inzake duurzaamheid.
Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen
In 2005 is in de regio Midden-Holland een overkoepelend integraal Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen vastgesteld door de Bestuurscommissie Milieudienst. In januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met dit beleidskader. Hierin wordt duurzaamheid in een integrale aanpak gekoppeld aan gezondheid en veiligheid van de leefomgeving.
Het nieuwe Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Onderdeel van het beleidskader is een regionale projectaanpak, die aansluit bij de projectmatige aanpak van gemeenten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het instrument GPR-Gebouw, waarmee gedurende de bouwontwikkeling op gebouwniveau prestaties op het gebied van duurzaam en toekomstgericht bouwen gemonitord worden. GPR-gebouw is inmiddels opgewaardeerd van versie 3.2 naar versie 4.0. In versie 4.0 wordt op de volgende thema's de kwaliteit van de gebouwen met behulp van rapportcijfers beoordeeld: energie, milieu, gebruikskwaliteit, toekomstwaarde en gezondheid. Hierin zijn labels als woonkeur en politiekeurmerk veilig wonen verwerkt. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale woningkwaliteit. GPR-scores worden weergegeven in een schaal van 5 tot 10. In de regio wordt voor GPR-versie 4.0 een minimumniveau van 7,2 gehanteerd voor alle thema's. Gouda hanteert voor woonkwaliteit een hogere GPR-score, namelijk 9.0.
Tevens geldt in de gemeente Gouda het convenant met FSC Nederland. Het convenant betekent in de praktijk, dat de kwaliteitskenmerken behorend bij het FSC certificaat bij aanbestedingen van toepassing zijn. Concreet houdt dit in, dat aannemers, drukkers, hout- en papierleveranciers middels een certificaat moeten kunnen aantonen dat zij gegarandeerd producten leveren die aan genoemde eisen voldoen.
Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan (30 mei 2007) zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen.
In het groenstructuurplan is onderscheid gemaakt in gebiedstypen waarvan er enkele binnen het plangebied voorkomen. Het betreft de gebiedsprofielen stadsgrachten, achtergrachten, stadssingels en gebiedstype parken.
Stadsgrachten
Stadsgrachten bestaan uit watergangen met stenen kades en aan weerszijden een weg. Direct grenzend aan de kade zijn bomenrijen aanwezig, met vaak tussen de bomen parkeergelegenheden. Aan de andere zijde van de beide wegen zijn monumentale panden aanwezig waarvan de voorkanten naar het water gericht zijn. De stadsgrachten bieden ook mogelijkheden voor toeristisch of recreatief gebruik. De stadsgrachten in het plangebied zijn de Hoge en Lage Gouwe en de Turfmarkt. Langs de grachten staan veelal aaneengesloten bomenrijen. Op een aantal plaatsen zijn de bomenrijen onderbroken.
De na te streven situatie is dat de stadsgrachten herkenbare structuren zijn in de stad en deel uitmaken van de bomenstructuur. Dit wordt bereikt door onder andere visueel aaneengesloten bomenrijen. Om de herkenbaarheid en het karakter te behouden, moeten bomenrijen visueel aaneengesloten worden, waarbij de bomen op gelijke afstand staan. Langs één gracht wordt één boomsoort gebruikt en de bomen worden zoveel mogelijk van gelijke leeftijd aangeplant.
Achtergrachten
Achtergrachten hebben een smal asymmetrisch profiel. Er staan weinig bomen en de watergang heeft meestal aan weerszijden stenen kades. Aan één zijde van de watergang is een weg aanwezig die onder andere gebruikt wordt voor het bevoorraden van winkels en bedrijven. De andere zijde bestaat deels uit verharding en deels uit stadstuinen. Omdat deze grachten aan de achterkant gesitueerd zijn, bestaat het gevaar dat ze verwaarloosd raken waardoor een armoedig karakter kan ontstaan. De na te streven situatie is dat de achtergrachten herkenbare structuren zijn in de stad. Dit kan worden gerealiseerd door het karakter en de herkenbaarheid te behouden en verwaarlozing te voorkomen.
Stadssingels
Stadssingels zijn de historische singels om de binnenstad: de Fluwelensingelgracht, de Blekerssingelgracht, de Kattensingel en de Turfsingel. De singels hebben een asymmetrisch profiel. Aan de buitenkant staat een rij bomen (meestal kastanje of linde) en ligt een verkeersweg. Deze weg wordt gebruikt door het doorgaande verkeer.
De na te streven situatie is dat de stadssingels herkenbare historische structuren zijn in de stad en maken zowel onderdeel uit van de bomenstructuur als het nat ecologisch netwerk. Het karakter en de herkenbaarheid van de singels wordt behouden door langs de buitenzijde een aanééngesloten bomenrij te behouden en één soort per singel te gebruiken. Aan de stadszijde wordt vanuit het Houtmansplantsoen (buiten het bestemmingsplangebied) juist gestreefd naar een parkachtig beeld met veel verschillende soorten.
Centrum
In het centrum is een duidelijke bomenstructuur aanwezig waarbij de bomen de ligging van de grachten markeren. Verder zijn er verspreid in het centrum solitaire bomen aanwezig. De bomen hebben in veel gevallen een boomspiegel waarin onder andere bodembedekkers voorkomen. Verder bestaat het groen vooral uit bloembakken, wisselperken, sierplantsoenen, stadsflora en muurplanten.
Afbeelding 3.11: kaartbeeld Groenstructuurplan
Het openbare groen in het centrum heeft vooral een esthetische functie: herkenbaarheid van de binnenstad door een hoog niveau van verzorgdheid en keuze voor soorten met een hoge sierwaarde. De bomen langs de singels en grachten maken onderdeel uit van de bomenstructuur en hebben hiernaast een ecologische functie voor vogels, insecten en vleermuizen. Naast bomen zijn sierplantsoenen, bloembakken en wisselperken aanwezig. De watergangen in het centrum hebben kades waarop muurplanten en stadsflora voorkomen. Ze zijn voor handhaving en verspreiding afhankelijk van menselijk activiteiten in de stedelijke omgeving. Op plaatsen waar dit de veiligheid of de esthetische functie van het straatbeeld niet aantast, wordt aan deze soorten ruimte geboden. De singels maken onderdeel uit van het nat ecologisch netwerk.
De bomenstructuur in het centrum wordt gehandhaafd (zie bij stadsgrachten en stadssingels). Solitaire bomen worden geplaatst op bijzondere plekken. Hiervoor worden markante soorten gebruikt. Verder wordt uit esthetische overwegingen sierplantsoen aangelegd. Op bijzondere plaatsen, bijvoorbeeld de entrees van de stad (Bolwerk, Houtmansplantsoen, enzovoort) worden wisselperken behouden of aangelegd.
Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding en volgt de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 op. In het plan worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschreven. Het Nationaal Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld voor de planperiode 2009-2015 en formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer. Bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water zijn onderdelen van het Nationaal waterplan.
De maatregelen die genomen moeten worden om de (grote) rivieren meer ruimte te geven zijn uitgewerkt in de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier.
De maatregelen om rivieren meer ruimte te geven zijn door het Rijk vastgelegd in de PKB Ruimte voor de Rivier. Deze PKB is op 26 januari 2007 van kracht geworden.
Uiterlijk in 2015 moet het Nederlandse rivierengebied beter beschermd zijn tegen hoogwater. De PKB kent drie doelen:
In de PKB Ruimte voor de Rivier heeft het Rijk eveneens opgenomen welke maatregelen genomen zouden moeten worden om de doelen te bereiken. Voor de Hollandsche IJssel geldt dat slechts drie uiterwaarden kunnen worden verdiept, omdat anders de schade voor de natuur te groot is. Daarom worden op een aantal plaatsen de dijken verlegd om het water meer ruimte te geven. Bij hoogwater kan het water door deze geul stromen. Concreet houdt dit de realisatie van hoogwatergeulen bij Zutphen, Deventer en Kampen in en dijkverlegging bij Noorddiep.
Van belang is dat het plangebied niet binnen de reservering van een hoogwatergeul is gelegen en hierdoor niet in strijd is met de PKB Ruimte voor de Rivier.
Door het project Ruimte voor de Rivier krijgen rivieren meer ruimte, rivieren worden verbreed, uiterwaarden uitgegraven en dijken verplaatst. Vanzelfsprekend hebben deze maatregelen invloed op het gebruik van de gebieden langs de rivieren. Gebieden die bestemd zijn om onder water te lopen bij hoog water, kunnen niet zomaar bebouwd worden. Soms kunnen gebieden worden gebruikt voor recreatie. Soms mogen bestaande gebouwen in deze gebieden niet worden uitgebreid. Deze gevolgen zijn uitgewerkt in de Beleidslijn grote rivieren; de Beleidslijn is vastgesteld op 4 juli 2006. De bestemming van gebieden langs grote rivieren zijn vastgelegd in de Beleidsregels grote rivieren. De Beleidslijn grote rivieren bestaat uit twee onderdelen; de beleidsbrief van februari 2006 en de beleidsregels zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 12 juli 2006. De atlas met detailkaarten maakt onderdeel uit van de beleidsregels en is met een verwijzing opgenomen in de Staatscourant. Op deze detailkaarten is het toepassingsgebied van de beleidslijn aangegeven met daarbij de differentiatie van gebieden naar stroomvoerend en bergend regime. De Hollandsche IJssel valt onder het bergend regime. Dit houdt in dat hier rivierkundige randvoorwaarden gelden om de effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed volledig te compenseren.
De Beleidslijn grote rivieren heeft twee doelstellingen:
Voor de Hollandse IJssel en de Afgedamde Maas geldt dat deze, gezien de ligging achter waterkeringen, geen belangrijke rol in de afvoer van het hoofdrivierensysteem spelen. Wanneer de stormvloedkeringen sluiten zijn de rivieren wel van belang voor de berging van overtollig rivierwater.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op het bergend regime van de Hollandsche IJssel. De Hollandsche IJssel, voor zover deze binnen het plangebied is gelegen, heeft de bestemming "Water" gekregen. De gronden die dienen ten behoeve van de waterkering hebben een dubbelbestemming gekregen. Verder is, ter bescherming van de oevers en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de Hollandsche IJssel, de bestemming Waarde - Rivierzone opgenomen.
Door Rijkswaterstaat en de Hoogheemraadschappen is, op grond van de Wet op de Waterhuishouding, het Waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek overeengekomen. Het akkoord heeft als doel dat afspraken worden vastgelegd over de aan- en afvoer van water van en naar de regionale watersystemen en het hoofdsysteem. Het is grotendeels het vastleggen van bestaande situatie en anderzijds bevat het akkoord nieuwe afspraken over beheershandelingen in complexe situaties waarbij de waterhuishoudkundige systemen onderling nauw samenhangen. Daarnaast bevat het akkoord afspraken over bijzondere situaties als verzilting, calamiteiten en wateroverlast.
Hieronder wordt een beknopte samenvatting van het vigerende beleid van de waterbeheerder gegeven. Gedurende de duur van het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid dat het beleid wordt bijgesteld, bijvoorbeeld als gevolg van gewijzigde inzichten omtrent klimaatverandering. Bij eventuele vergunningverlening zal gebruik gemaakt worden van het meest actuele beleid. Dit is terug te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland (http://www.rijnland.net).
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.riinland.net/plannen/waterbeheerplan.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.riinland.net/regels/keur_algemene_regels
Een onderdeel van de beleidsregels betreft het aanbrengen van verhardingen. Aangezien in de Binnenstad een geringe peilstijging mogelijk is, dienen alle nieuwe ontwikkelingen (ook degene kleiner dan 500 m2) te worden gecompenseerd. Hier geldt dat 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden.
Nota Waterkeringen
Een ander onderdeel van de beleidsregels betreft de Nota Waterkeringen. Ter bescherming van de waterkeringen in het beheergebied van Rijnland is waterkeringenbeleid geformuleerd. Dit beleid is onder andere vastgelegd in de nota Waterkeringen. In deze nota is onze visie, doelstellingen en beleidsregels met betrekking tot dijken en kades opgenomen. Daarin staat ook wat wel en niet is toegestaan op, om en in de waterkeringen. De kemzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkeringen waarvoor de geboden en verboden gelden zijn vastgelegd in de legger.
Overeenkomstig het Rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het 'Waterplan Gouda' van mei 2003. Hierop heeft een actualisatie plaatsgevonden in de nota 'Actualisatie Waterplan Gouda, periode 2011-2015'. Gouda ligt midden in het Groene Hart, een waterrijk veengebied. De stad Gouda en het water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Historisch gezien heeft Gouda haar ontstaan en ontwikkeling voor een groot deel aan het water te danken. Waterbeheer is van oudsher cruciaal voor de leefbaarheid van Gouda. Niet alleen om de veiligheid tegen overstroming en de afvoer van afvalwater te garanderen, maar ook om gezond en aantrekkelijk water in de woon-, werk- en leefomgeving te hebben.
Doel van het waterplan Gouda
Water is in Gouda een gezichtsbepalend element. Er wordt meer en meer vormgegeven aan het integraal waterbeheer in Gouda. Om de samenhang en de afstemming met de waterbeheerders verder te verbeteren, is in het waterplan een overkoepelende visie geschreven. In het waterplan speelt de gemeente Gouda samen met de waterbeheerders in op actuele beleidsontwikkelingen in het (stedelijk) waterbeheer. Het doel van het waterplan is een goed functionerend watersysteem dat aan geldende normen en aan de wet- en regelgeving voldoet inclusief de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Het waterplan geeft niet alleen een gezamenlijke visie, maar ook een uitvoeringsprogramma van maatregelen die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten en cultuurhistorie. Daarnaast vraagt waterbeheer in de stad om een goede communicatie met de bewoners.
Integraal waterbeheer
Integraal waterbeheer is een sleutelbegrip in het waterplan. Integraal waterbeheer blijft de aanpak voor 'een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen' (Vierde Nota Waterhuishouding). Centraal in het waterplan staan de volgende drie kenmerken van integraal stedelijk waterbeheer:
Het watersysteem is een samenhangend systeem van riolering (afvalwater), oppervlaktewater (zowel kwaliteit als kwantiteit), grondwater en natuur. Het is nodig om met deze samenhang rekening te houden, omdat ingrijpen in één onderdeel van dit systeem effecten kan hebben op de andere delen.
Open water in de stad wordt meer en meer gewaardeerd; het is een wezenlijk onderdeel van de dagelijkse woon-, werk- en leefomgeving. Het is van belang water mede als sturend principe te hanteren bij de toekenning van functies en bij de inrichting en het beheer van het stedelijk gebied.
De waterhuishouding raakt vele belangen: wonen, recreatie, cultuurhistorie, natuur en toerisme. Een optimale samenwerking tussen gemeente en waterbeheerders in samenspraak met buurgemeenten en verschillende maatschappelijke groeperingen is nodig om de diverse functies van het water te versterken. Daarnaast moeten intenties, ambities en doelstellingen afgestemd worden op die van andere beleidsterreinen, zoals milieu, ruimtelijke ordening, wonen en verkeer en cultuurhistorie.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een voorbereidingsbesluit genomen met daarin hun standpunt wat betreft (auto)bruggen in Gouda. Het college heeft voor het plangebied het standpunt om extra bruggen niet bij recht toe te staan.
Het Goudse Mobiliteitsplan geeft een beeld van de verkeerssituatie in 2020 die zal veranderen als gevolg van de autonome groei van het verkeer, maar zeker ook als gevolg van de uitbreiding van het aantal woningen en voorzieningen. Het Mobiliteitsplan biedt een globaal beeld van hoe alle vormen van vervoer passen in de stad en op elkaar aansluiten en de te treffen maatregelen die nodig zijn om de verwachte verkeersontwikkelingen te kunnen verwerken.
Daarnaast geeft het Mobiliteitsplan een beleidskader weer voor deelplannen verkeer en vervoer.
Gouda stelt zich als doel om zoveel mogelijk gelijkmatige doorstroming van alle verkeer in de ruimste zin (voetgangers, fietsers, OV en auto's) te bevorderen en tevens om voldoende variatie in verkeer en vervoer te bieden, waardoor mensen een bewuste keuze kunnen maken hoe en wanneer ze zich verplaatsen. Prioriteit voor de fiets op lokale schaal is hierbij speerpunt, gevolgd door voorzien in hoogwaardig openbaar vervoer op regionale (en) lokale schaal, verbetering van de voetgangersroutes en de autobereikbaarheid. Gouda wil met haar gemeentelijke verkeer- en vervoerbeleid een bijdrage leveren aan een beter functioneren van de lokale, regionale en nationale vervoernetwerken.
Vanuit het Mobiliteitsplan is de Westelijke stadsentree als mogelijke toekomstige infrastructuur opgenomen. Mede in relatie tot de ontwikkeling van de Gouweknoop en de ontwikkelingen in het centrale deel van de Zuidplas dient de Westelijke stadsentree als regionale gebiedsontsluitingsweg (optioneel) van Gouda met de Zuidplas te worden geoptimaliseerd. Haalbaarheid, ligging, vormgeving en inpassing in de regionale wegenstructuur zijn onderwerp van nader onderzoek.
In het kader van de Zuidplaspolder vervolgstudie 'Gouweknoop-Westelijke stadsentree' wordt dit nader onderzocht. Daarbij zal de onderlinge samenhang en effectiviteit van de westelijke stadsentree en de andere nieuwe verbindingen over de Gouwe in het kader van de Zuidplaspolder ontwikkeling moeten worden betrokken. In afbeelding 3.12 is de ontsluitingsstructuur van Gouda weergegeven met de categorisering van de wegen. De Nieuwe Veerstal maakt onderdeel uit van de binnenring van Gouda.
Afbeelding 3.12: verkeersfunctie van wegen in 2020 (Bron: mobiliteitsplan)
De aanleg van de Zuidwestelijke Randweg heeft een bijdrage geleverd aan het wegnemen van doorgaand verkeer via de zuidelijke binnenstad. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de verkeersluwheid van de binnenstad gestuurd kan worden op basis van de uitkomsten van de studie naar eenrichtingsverkeer op de Veerstalroute. Het bestemmingsplan legt dergelijke verkeerskundige zaken (zoals snelheidsregime, rijrichtingen) overigens niet vast.
Het parkeerbeleidsplan van de gemeente Gouda beschrijft het parkeerbeleid van de gemeente voor de periode 2005-2015. Het parkeerbeleid kent hierbij twee belangrijke kernpunten:
Daarbij wordt een aantal beleidsuitgangspunten gehanteerd om tot uitvoering van deze kernpunten te komen. De beleidsuitgangspunten staan hieronder beschreven.
Kostendekkende tarieven
De tarieven worden opgetrokken naar kostendekkend niveau waardoor het voor investeerders interessant wordt te investeren in parkeervoorzieningen.
Geen openbaar groen opofferen voor parkeren
De parkeervoorzieningen zullen gestapeld zijn omdat uitbreiding van parkeerruimte niet ten koste mag gaan van het openbaar groen.
Verhouding overheid en particulier initiatief
Om te voorzien in de parkeerbehoefte in de binnenstad draagt de gemeente zorg voor de exploitatie van de parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied (het straatparkeren). In het begin zullen de parkeergarages aan de randen van de binnenstad gebouwd worden.
Parkeren op eigen terrein
Uitgangspunt is dat zowel in bestaande als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut. Om te voorkomen dat bewoners van nieuwbouwprojecten (die parkeren op eigen terrein) daarnaast ook nog een eerste parkeervergunning krijgen voor parkeren in het openbaar gebied, houdt de gemeente (gekoppeld aan de parkeerverordening) een 'parkeren op eigen terrein'-lijst bij (POET-lijst). Bewoners van panden die op deze lijst staan, krijgen geen eerste parkeervergunning.
Autoloos wonen
Wanneer het bij woningen in de binnenstad onmogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, zoals bij woningen boven winkels en kleine woningen in het kernwinkelgebied, dan zullen deze worden aangemerkt als woningen voor autoloos wonen. Dit betreft in hoofdzaak nieuw te realiseren woningen of woningen boven bedrijfsruimtes. Bestaande rechten van bewoners zullen worden gerespecteerd.
Het aantrekkelijk en vitaal houden van de binnenstad is een topprioriteit voor het behoud van Gouda als toeristische trekpleister. Naast de algemene toename van het (vracht)autoverkeer zal ook het bevoorradend vrachtverkeer en touringcarverkeer toenemen. Om vrachtverkeer, bevoorradings- en touringcarverkeer op een goede wijze te faciliteren, heeft de gemeente Gouda een 'Nota grote voertuigen' opgesteld.
Ten aanzien van de routering van vrachtverkeer wordt een drietal uitgangspunten benoemd:
Naast de routering van vrachtverkeer dient aandacht geschonken te worden aan de toegankelijkheid van de binnenstad voor vrachtverkeer. Door de huidige toegankelijkheidsbeperkingen (lengtebeperkingen) in de binnenstad duidelijker aan te geven (bijvoorbeeld instellen van een zone die de hele binnenstad betreft), kan de naleving verbeteren. Ook is het mogelijk om het bestaande regime aan te scherpen (bijvoorbeeld lengtebeperking van 10 meter in plaats van 12 meter). Daarnaast kan de invoering van een milieuzone een bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit in de binnenstad. Daarbij geldt dat de bereikbaarheid van bedrijven op peil wordt gehouden en mogelijk wordt verbeterd.
Er is een aantal kansen dat benut kan worden om in de toekomst de bereikbaarheid voor touringcars verder te verbeteren. Het doel is een voor touringcars goed toegankelijke stad. Er wordt uitgegaan van twee heldere routes, die bottlenecks in het wegennet ontwijken, een goede in- en uitstaplocatie (kort parkeren) hebben nabij de Markt (op een maximum afstand van 300 meter) en snel een geschikte parkeerplaats (lang parkeren) binnen bereik hebben. Ook bij het hotel op het Bolwerk komt een in- en uitstaplocatie voor touringcars. Lang parkeren van touringcars kan op Klein Amerika, het Schouwburgplein en Schielands Hoge Zeedijk.
Te zijner tijd wordt gestart met een onderzoek naar de consequenties van de openstelling van de Zuidwestelijke Randweg.
Met de nota 'Gouda fietst beter door!' wordt voortgeborduurd op bestaand fietsbeleid en krijgen vooral de directheid van routes, het comfort, het oponthoud en de verkeersveiligheid op het onderliggend fietsnetwerk en regionale routes meer aandacht. Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van het stallen van fietsen en de voorlichting en gedragsbeïnvloeding op het gebied van fietsverkeer en nieuwe initiatieven.
Het doel van de gemeente Gouda is een beter fietsnetwerk en meer en betere fietsvoorzieningen in 2015.
Gouda wil het belangrijkste koop- en vrijetijdscentrum van Midden-Holland zijn door uitbouw van het bestaande detailhandelsaanbod, door benutting van de cultuurhistorische kracht van de binnenstad en door met een sterke recreatieve positie in te spelen op de toekomstige behoefte aan voorzieningen vanuit de driehoek Rotterdam- Zoetermeer-Gouda. Een wederzijdse stimulans tussen de versterking van de positie als koop- en vrijetijdscentrum en een verbetering van het verblijfsklimaat (o.a. veiligheid, openbare ruimte, groen) kunnen Gouda een toevloeiing van koopkracht bezorgen.
De economische visie geeft hiertoe duidelijkheid en een overzicht over het te voeren economisch beleid in de periode 2005-2010, met een doorkijk tot 2015 (waardoor de nota voor dit bestemmingsplan nog steeds relevant is), waarbij een integrale benadering is gekozen omdat het economisch speelveld veel raakvlakken kent met andere beleidsvelden.
Gouda stelt zich in het economisch beleid tot doel:
Om dit doel te bereiken worden voor de binnenstad de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Kantoren
De binnenstad vormt een belangrijke locatie voor kantoren, waar in statige panden de toenemende werkgelegenheid uit ideële en belangenorganisaties en zakelijk en financiële dienstverleners tot stand kan worden gebracht.
Detailhandel
Het detailhandelsaanbod, horeca en toeristische attracties vormen de belangrijkste trekkers van mensen richting Goudse binnenstad. Door met name de aantrekkingskracht van deze sectoren te vergroten, kan Gouda met meer mensen binding krijgen.
Het vergroten van de aantrekkingskracht is in eerste instantie gericht op het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het kernwinkelapparaat. Het aanbod aan detailhandel in het kernwinkelgebied kan haar aantrekkingskracht vergroten door uitbreiding van het totale aanbod, meer diversiteit in het aanbod en modernisering van het aanbod met o.a. mogelijkheden voor grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) in en rondom de binnenstad. Onder grootschalige detailhandel wordt verstaan geconcentreerde vestigingen van grootschalige winkels (>1.000 m2 winkel vloer oppervlak) met uitzondering van de PDV-branches. Bijvoorbeeld speelgoed (Toys 'R' Us) en bruin- en witgoed (Media Markt).
Toerisme
De economische visie ziet voor toerisme de meeste kansen in het centrum van de stad. Het doel is het versterken, verbreden en vernieuwen van de toeristische attracties en cultuur, zodat verblijfsklimaat, duur- en bestedingen in Gouda verbeteren, c.q. toenemen. Dit kan worden bereikt door het beter benutten van toeristische potenties en het verbeteren van de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het cultuurhistorische aanbod.
De binnenstad en het stationsgebied van Gouda bieden goede mogelijkheden voor zakelijk toerisme, in de vorm van o.a. congressen, seminars, beurzen, evenementenlocatie en trainingscentra, gecombineerd met overnachtingsmogelijkheden. De potentie van het zuidelijk gebied van het centrum grenzend aan de Hollandsche IJssel is groot. Dit wordt als aandachtspunt in het kader van toerisme beschouwd.
Vanwege de interactie met andere sectoren als horeca, toerisme, cultuur en detailhandel geniet de vestiging van ondernemingen gericht op amusement en vermaak in of rondom de binnenstad de voorkeur.
Horeca
Het horeca-aanbod is vooral geconcentreerd in en rondom de binnenstad van Gouda. Dit is ook de locatie waar de versterking en verbreding van dag- en avondhoreca en verblijfsaccommodatie de meeste mogelijkheden biedt, gezien het streven naar meer toeristen, winkelend publiek, cultuurbezoekers en recreanten. Vooral een versterking en verbreding van verblijfsaccommodatie (o.a. hotels, pensions, Bed en Breakfast (BenB) en conferentieoorden), restaurants en cafés in verschillende segmenten, kan bijdragen aan een verlenging van de verblijfsduur, het verblijfsklimaat en de bestedingen in de binnenstad. In paragraaf 3.10 is concreet aangegeven op welke wijze het horecabeleid is vormgegeven.
Op 27 januari 2010 heeft de gemeenteraad van Gouda de detailhandelsnota vastgesteld. Het uitgangspunt voor de toekomstige ontwikkeling van de Goudse detailhandel is:
Grootschalige detailhandel
Indien er ruimte vrijkomt in de binnenstad, dient met prioriteit te worden gekeken naar een invulling met grootschalige detailhandel. Indien het niet mogelijk is gebruik te maken van bestaande panden in de binnenstad kan worden uitgeweken naar de schil aantakkend op de Spoorzone. Langs de looproute station - binnenstad is vestiging van grootschalige detailhandel mogelijk. Binnen het plangebied is het ruimtelijk gezien niet mogelijk grootschalige detailhandel te vestigen.
Gouda staat voor de keuze hoe zij de toekomstige consument kan faciliteren. Gouda kiest daarbij voor een regionaal sterke positie. Het onderscheidend vermogen van Gouda is gezien de regionale ontwikkelingen van groot belang. Een benadering naar koopmotief is hierbij richtinggevend. Dit biedt duidelijkheid voor de consument, en ook duidelijkheid bij het maken van beleidskeuzes als het gaat om het toewijzen van locaties voor nieuwe aanbieders. Eén van de gebieden waarin Gouda wil investeren is het centrumgebied.
Gouda heeft veel winkels met een geringe winkelvloeroppervlakte: kleinschalig aanbod en een lage filialiseringsgraad. In totaliteit blijft het Gouds detailhandelsaanbod achter bij plaatsen van vergelijkbare omvang.
Op grond van dit gegeven mogen we in deze branches een verdere filialisering, schaalvergroting en een meer geconcentreerde vraag naar panden verwachten. Naar verwachting zal het ruimtegebruik van de detailhandel veranderen door ontwikkelingen als: megastores in de randen van de binnenstad; winkelformules in het hoge segment in de binnenstad; detaillisten met gedifferentieerde winkelformules; minder ruimte-intensieve concepten; minder winkelmeters en meer regionale opslag door sterke groei internetverkoop; meer meters winkelvloeroppervlakte door branche- en sectorvervaging; de vraag naar uitbreiding van het winkelvloeroppervlak zal zich in veel branches voordoen: zowel in de binnenstad als daarbuiten.
In het bestemmingsplan is de oppervlakte van detailhandelsvestigingen niet vastgelegd.
Op 2 april 2008 is deze horecanota vastgesteld. Met de horecanota is gevolg gegeven aan de wens om meer duidelijkheid te geven voor ondernemers, bezoekers en bewoners over de ontwikkelingsmogelijkheden en -gebieden van de horeca.
De horecanota richt zich met name op de binnenstad, maar ook voor de overige gebieden worden beleidsuitspraken gedaan. In deze paragraaf zijn de belangrijkste beleidsuitspraken samengevat voor Gouda in het algemeen en specifiek voor het onderhavige plangebied Binnenstad West (2015).
Hoofd- en subdoelen voor de horeca
De hoofddoelstelling voor de horeca is in de horecanota als volgt geformuleerd: "Gouda wil meer inzetten op de economische en maatschappelijke potentie van horeca, zonder de balans met de leefbaarheid en het woonklimaat van de binnenstad uit het oog te verliezen."
Daarnaast zijn de volgende subdoelen geformuleerd:
Het horecabeleid voor de komende jaren
Gouda wil vooral met ruimtelijke instrumenten sturen door aan de ene kant de ruimtelijke mogelijkheden voor horeca te verruimen en aan de andere kant overlast te minimaliseren. Dit kan door het gebruik van gebiedsprofielen en de verankering ervan in het bestemmingsplan. Gouda wil en kan niet sturen op horecaconcepten: hiervoor ligt het initiatief bij de horecaondernemers. De gemeente geeft wel ontwikkelingsmogelijkheden en stimuleert de horecasector in randvoorwaardelijke zin (kwaliteit openbare ruimte, veilig uitgaan en parkeermogelijkheden).
Afbeelding 3.13: gebiedsprofielen horeca in de Goudse binnenstad (Bron: horecanota)
Het bestemmingsplan wordt als belangrijkste sturingsinstrument gebruikt om hiermee gebiedsgericht op een vijftal horecacategorieën sturen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelen en consolideren. Dit gebeurt door middel van gebiedsprofielen die zijn samengesteld op basis van de verschillende gebiedskwaliteiten en door aan te sluiten bij bezoekmotieven van horecagebruikers. In het overzicht van de gebiedsprofielen geeft "+" ontwikkelen/gewenst weer en "0" consolideren. Tevens zijn per gebied de mogelijkheden voor terrassen (aan/op het water) weergegeven.
Tabel 3.1: overzicht gebiedsprofielen Goudse horeca
Om het horecabeleid zo concreet mogelijk te formuleren, zijn de doelstellingen van het beleid gebiedsgericht uitgewerkt in de horecanota. Per deelgebied zijn de ontwikkelingsmogelijkheden per horecabranche in het gebied weergegeven, welke instrumenten ingezet kunnen worden en hoe het een en ander toegepast gaat worden. Voor het plangebied gaat het om de deelgebieden 3, 5 en 6.
Daarbij is een indeling gehanteerd die is gebaseerd op het bezoekmotief, openingstijden en de aard van de activiteit. Het betreft de volgende categorieën:
Tabel 3.2: overzicht horecacategorieën in het bestemmingsplan. Overigens zijn de Romeinse cijfers in de categorie-indeling vanwege technische redenen in de regels omgezet naar Arabische cijfers. Categorie V is dus in de regels categorie 5.
Voor elk van de 10 in de horecanota genoemde deelgebieden, welke ieder een eigen gebiedsprofiel hebben, is aangegeven welke horecacategorie gewenst is en eventueel ontwikkeld mag worden. Ook is aangegeven voor welke horecacategorieën een consoliderend beleid geldt.
Het bestemmingsplan heeft als uitgangspunt voor de horeca een conserverend karakter. De bestaande gewenste horeca in het plangebied heeft een positieve bestemming gekregen en in unieke gevallen, ontwikkelingsmogelijkheden via binnenplanse of buitenplanse afwijkingen, waarbij de horecanota als toetsingskader geldt.
Terrassen zijn mogelijk binnen de verkeersbestemming en in andere bestemmingen indien dat specifiek is aangeduid. In het laatste geval gaat het om de bestaande terrassen op specifieke plekken: onder de visbanken, ter plaatse van de terrasboot in de Gouwe en in de tuin bij het gebouw aan de Nieuwe Veerstal.
Het beleid ten aanzien van prostitutie is neergelegd in het facetbestemmingsplan 'Prostitutie', vastgesteld door de gemeenteraad in maart 2001. Dit beleid is nog steeds actueel en geldt ook voor het plangebied. In het plangebied is één seksinrichting aanwezig (Nieuwehaven 330 - 332). Deze is positief bestemd.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op Rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid is bedoeld om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen garanderen. Dit kan inhouden dat aan sommige ruimtelijke ontwikkelingen beperkingen worden opgelegd.
De navolgende paragrafen, met uitzondering van paragraaf 4.8 en 4.9, zijn gebaseerd op het voor dit bestemmingsplan uitgevoerde milieukundig onderzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) 1 . Beeldmateriaal (figuren en dergelijke) zijn in dat onderzoek opgenomen. Het desbetreffende onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan beschikbaar.
Lawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Bij conserverende bestemmingsplannen is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie dient onderzoek te worden gedaan naar de gecumuleerde geluidsbelasting.
Onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan Binnenstad West (2015) zijn de geluidsbelastingen binnen het plangebied berekend ten gevolge van alle wegen binnen het plangebied (inclusief de 30 km/h wegen), alsmede de wegen die gelegen zijn buiten het plangebied, indien de wettelijke zone uit de Wgh van de betreffende weg (deels) gelegen is binnen het plangebied.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer voor zowel 2013 als 2023 in het grootste deel van het plangebied lager of gelijk is aan 48 dB. In beide situaties treden aan de randen van het plangebied en langs de doorgaande routes in het plangebied hogere geluidsbelastingen op. Deze geluidssituatie past bij een stadscentrum met singels en is derhalve aanvaardbaar. Vaststelling van het plan is aanvaardbaar vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai.
Er liggen geen te saneren woningen binnen het plangebied.
Conclusie
Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen. Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Bij conserverende bestemmingsplannen is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie dient onderzoek te worden gedaan naar de geluidsbelasting.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Gouda-Rotterdam. Uit de rekenresultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeerslawaai niet hoger is dan 55 dB. Daarmee blijft het geluidsniveau onder de voorkeursgrenswaarde en is dus acceptabel. Er zijn geen woningen binnen het plangebied die op de saneringslijst voor railverkeerslawaai staan.
Conclusie
Spoorwegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat. Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidsgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidsgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
Onderzoek
Binnen het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. De 50 dB(A) contour ten gevolge van industrielawaai afkomstig van het nabijgelegen industrieterrein Hollandsche IJssel (voorheen Unichema-Koudasfalt-Van Vlaardingen) ligt deels over het zuidelijke deel van het plangebied. Deze is op de verbeelding opgenomen middels de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie'. Het betreft de contour zoals deze in het vastgestelde (facet)bestemmingsplan "Geluidzone Hollandsche IJssel" reeds was opgenomen.
De geluidssituatie in het plangebied ten gevolge van industrielawaai is acceptabel.
Conclusie
Industrielawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2I van de Wet milieubeheer, het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Onderzoek
Het bestemmingsplan Binnenstad West (2015) is conserverend van aard. Derhalve leidt de vaststelling van dit bestemmingsplan in principe niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het plangebied bevinden zich verder geen grote productiebedrijven die invloed op de luchtkwaliteit van de omgeving hebben. Het verkeer in het gebied is beperkt.
Om een indruk te krijgen van de concentraties NO2 en PM10 in het plangebied zijn de concentraties, berekend voor de omgeving van de binnenstad van Gouda.
Op basis van die berekeningen blijkt dat in de huidige situatie de luchtkwaliteit in het plangebied relatief goed is en naar verwachting in de komende jaren verder gaat verbeteren. Daarom is het geen bezwaar om het conserverende bestemmingsplan vast te stellen.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
Onderzoek
Met behulp van het inrichtingenbestand van de ODMH is een lijst opgesteld van de bij de ODMH bekende bedrijven binnen het plangebied. Voor deze bedrijven is voor zover mogelijk de milieucategorie bepaald op basis van Bedrijven en Milieuzonering. Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen het plangebied vrijwel alle bedrijven vallen onder categorie 1 en 2. Er is één bedrijf dat onder een zwaardere categorie valt. Dat is de siroopwafelbakkerij van de Goudse Wafelindustrie B.V. aan de Kuiperstraat 17 (categorie 3.2). In 2010 is echter gebleken dat dit bedrijf niet meer actief is op deze locatie. Het ligt niet in de verwachting dat deze activiteit op deze locatie zal worden voortgezet.
De binnenstad van Gouda heeft naast een woonfunctie ook een centrumfunctie voor de regio. De centrumfunctie bestaat vooral uit detailhandel en horeca. Daarnaast is het centrum historisch erfgoed. Hierdoor is het centrumgebied levendig en niet te vergelijken met een rustige woonwijk. Er zijn veel bedrijven, winkels en in mindere mate horeca aanpandig gelegen met woningen. Gelet op de diverse functies binnen het plangebied is er sprake van een gemengd gebied.
Om het centrum van Gouda levendig te houden en efficiënt met de ruimte om te kunnen gaan verdient het de voorkeur om functiescheiding tussen wonen en bedrijvigheid niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Daarom is het gunstig om het plangebied te beschouwen als 'gemengd gebied'. Binnen het gemengd gebied kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, zonder dat milieuvoorschriften worden overtreden. Door toepassing van functiemenging wordt de levendigheid van een gebied bewust mogelijk gemaakt. De aanwezige bedrijvigheid leent zich hiervoor. Daarom zijn gemengde bestemmingen in het bestemmingsplan vastgelegd, zoals "Centrum" en "Gemengd".
Omgeving plangebied
Ten zuiden van het plangebied aan de Hollandsche IJssel zijn twee bedrijven gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over de gevoelige functies binnen het plangebied. Dit zijn de bedrijven Croda en Koudasfalt. Deze bedrijven veroorzaken milieubelasting naar hun omgeving. Overlast wordt ondervonden als gevolge van geluidshinder, stofhinder en stank. Op basis van de milieuvergunningen nemen deze bedrijven maatregelen en/of treffen voorzieningen om overlast te voorkomen of te beperken.
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Regelgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.
Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Binnenstad West (2015) is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen. Bij dit advies is de “Visie Externe Veiligheid 2009-2013” (hierna te noemen Visie EV) van de gemeente Gouda betrokken.
Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante bedrijven aanwezig. In de nabijheid van het plangebied gelden twee bedrijven als risicorelevant:
De afstand in verband met het vuurwerkverkooppunt betreft een veiligheidsafstand, die geldt vanaf de opslagvoorziening, waarin het vuurwerk wordt bewaard, ten opzichte van woningen van derden. Aan deze afstand wordt voldaan. Er geldt voor dit vuurwerkverkooppunt geen invloedsgebied waarbinnen het groepsrisico moet worden beschouwd.
Uit een door dit bedrijf ingediende risicoanalyse behorende bij een aanvraag veranderingsvergunning, blijkt dat de huidige activiteiten van het bedrijf Croda leiden tot een invloedsgebied van 172 meter in verband met de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De afstand van deze opslag tot het plangebied bedraagt 280 meter. Het plangebied is dus buiten het invloedsgebied van deze inrichting gelegen.
Het plangebied is op ongeveer 70 meter afstand van de Rotterdamseweg en het Buurtje gelegen. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd ten behoeve van Croda. Doorgaande transporten gevaarlijke stoffen moeten gebruik maken van de Zuidwestelijk Randweg (N207).
Voor de Rotterdamseweg/Buurtje geldt dat er geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg. In de Visie EV van Gouda is in de planologische kaders aangegeven dat buiten een zone van 30 meter vanaf de provinciale wegen geen beperkingen gelden voor het ruimtegebruik. De afstand van het plangebied tot de N207 is meer dan 30 meter.
Ten noorden van plangebied, op 300 meter afstand, is het spoor Rotterdam – Utrecht gelegen. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Voor ruimtelijke plannen op meer dan 200 meter afstand van het spoor is het plaatsgebonden risico en groepsrisico geen item. Op een dergelijke afstand speelt alleen het toxisch scenario. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 6.2 (deel A) van de Visie EV. Hierin is de maatregel opgenomen om nieuwbouw in het plangebied te voorzien van afschakelbare ventilatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.
De rivier de Hollandsche IJssel vormt aan de zuidzijde de begrenzing van het plangebied. Dit deel van de Hollandsche IJssel is niet opgenomen in het definitief ontwerp Basisnet Water. Dit betekent dat er hoogstens brandbare vloeistoffen worden vervoerd in bunkerschepen tot 300 ton. Voor de ruimtelijke ordening gelden er derhalve geen beperkingen wat betreft externe veiligheid.
In de omgeving van het plangebied zijn geen EV-relevante buisleidingen gelegen.
Conclusie
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen (spoor-)wegen, vaarwegen, inrichtingen of buisleidingen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard, zodat er in principe geen sprake is van een toename van het groepsrisico.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De Gasunie heeft in haar vooroverleg overigens nog aangegeven dat het plangebied buiten de 1%-letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen gasleiding valt. Deze leiding heeft derhalve geen invloed op het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).
Omdat binnen het plangebied Binnenstad West (2015) geen ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is er sprake van een conserverend bestemmingsplan. Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het daarom voornamelijk van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied.
Onderzoek
Binnen het plangebied zijn meerdere tanks bekend in het bodeminformatiesysteem bij de Omgevingsdienst. Ze zijn niet verdacht voor het veroorzaken van potentiële spoedeisende verontreinigingen.
Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere bedrijven, waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd, gevestigd zijn geweest. Binnen het plangebied zijn alle voormalige bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk spoedeisende verontreinigingen konden ontstaan, reeds onderzocht. Locaties waar eventueel vervolgonderzoek nodig is zijn opgenomen in het Bodem Informatie Systeem.
Uit de BIS-toets (Bodem Informatie Systeem) blijkt dat er binnen het plangebied diverse bedrijven zijn gevestigd. De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd.
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied diverse onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Op sommige locaties daarvan is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij een ruimtelijke ontwikkeling of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning).
Voor enkele locaties geldt dat deze voldoende zijn onderzocht danwel voldoende zijn gesaneerd.
Uit het bestand met slootdempingen blijkt niet dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten zijn gedempt.
Het bestemmingsplan betreft het westelijke deel van de (oude) binnenstad. De binnenstad is in het verleden diverse malen met verschillende materialen opgehoogd. Het ophogingsmateriaal varieert van puin en bouw- en/of sloopafval, demping met grond en een demping met onbekend materiaal.
Het plangebied ligt in een diffuus verontreinigde zone met mogelijke humane risico's (als gevolg van de aanwezigheid van verhoogde gehalten met lood). Hoewel dit slechts in een gering deel van het gebied het geval is, wordt uit voorzorg geadviseerd om geen moestuin in gebruik te hebben, of de moestuin op een halve meter (schone) teelaarde aan te leggen.
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen plangebied Binnenstad West te Gouda is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is grotendeels gelegen in zone 1 – historische bebouwing.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er geen directe vervolgactie op het gebied van de bodem dient te worden uitgevoerd ten behoeve van het conserverende bestemmingsplan. Bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: de Structuurvisie Zuid-Holland 2020, het Natuurbeheerplan 2012 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor (eventuele) toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent, dat er op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel en doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Gouda heeft beleid opgesteld voor het verhogen van natuurwaarden binnen het gemeentelijk Waterplan 2011-2015. Daarin zijn ecologische doelen opgenomen, zoals meer natuurvriendelijke oevers en betere waterkwaliteit. Een natuurvriendelijke oever kan niet overal worden toegepast. De gemeente Gouda hanteert hiervoor een beslisboom die zal worden opgenomen in de intern gebruikte LIOR (leidraad inrichting openbare ruimte).
Bij baggerplannen is er aandacht voor de vluchtroute van vissen (verplicht vanuit de Flora- en faunawet).
Daarnaast kent de gemeente Gouda in haar groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt: een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bovendien kent het plangebied een aantal bomen met monumentenstatus. Deze dienen behouden te blijven. De bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen. Concreet worden de muurplanten als een te behouden natuurwaarde genoemd. In het beheer wordt hier rekening mee gehouden door de kademuren niet schoon te spuiten.
Onderzoek
Door het conserverende karakter van het plan worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en is een overtreding van de Flora- en faunawet voor wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen door het vaststellen van het plan uit te sluiten.
Een aantal beschermde soorten, zoals broedvogels (gierzwaluw en huismus) en vleermuizen (vooral gewone dwergvleermuis) zijn zeker in het plangebied aanwezig. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst moet hiermee altijd rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen zoals slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de natuurwetgeving kunnen betekenen (veelal Flora- en faunawet). In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning. Om effecten te voorkomen kan gebruik worden gemaakt van een door de minister goedgekeurde gedragscode (voor soorten uit tabel 1 en 2 van de Flora- en Faunawet). Indien soorten uit tabel drie aanwezig zijn, is vaak nader veldonderzoek noodzakelijk en mogelijk een ontheffing en/of mitigatiemaatregelen.
Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ligt op circa twee kilometer van het plangebied. De vogelsoorten die zijn aangewezen voor dit beschermde gebied foerageren op grasland en in sloten en rusten op plassen en weilanden. Er is geen geschikt habitat aanwezig voor deze soorten in het plangebied en het bestemmingsplan is conserverend van aard, waardoor een extern effect niet mogelijk is. Vanwege de ligging buiten het Natura 2000-gebied zijn directe effecten op het gebied ook uitgesloten.
Een deel van de Hollandse IJssel maakt deel uit van het plangebied. De Hollandse IJssel is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Toekomstige ontwikkelingen op de oever of in het water moeten getoetst worden aan de doelstellingen van de EHS. Het huidige plan heeft geen effect op de EHS.
Andere provinciale beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied, zijn niet aanwezig nabij het plangebied. Een effect kan daarom worden uitgesloten.
Conclusie
Vanuit ecologie zijn er geen planologische bezwaren tegen het conserverende plan. Ecologie vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het beleid met betrekking tot het onderwerp 'water' is reeds uiteen gezet in paragraaf 3.6.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Huidige situatie
Oppervlaktewater
Het plangebied maakt deel uit van de stadsboezem van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Nagenoeg het hele plangebied valt in het peilvak ‘stadsboezem’ met een peil van NAP min 0,72 m. De bemaling van dit gebied vindt plaats via twee gemalen, te weten het gemaal Hannepraai dat bij de Fluwelensingel staat en het gemaal Mallegat bij het Buurtje.
In het plangebied liggen de singels de Turfsingel, de Kattensingel en de Gouwe. Deze singels zijn in droge periodes belangrijke doorvoerwatergangen ten behoeve van de wateraanvoer naar de Reeuwijkse Plassen. Verder bevinden zich in het plangebied de Turfmarktgracht en de Peperstraatgracht. Deze grachten zijn polderwateren.
In het plangebied is een beperkte hoeveelheid oppervlaktewater aanwezig met een geringe drooglegging. In de toekomst worden diverse aanpassingen doorgevoerd, waardoor de doorvoerfunctie van de singels en de Reeuwijkse plassen verandert. In het watersysteem heeft dit tot gevolg dat de ruimte die nodig is voor de afkoppelingen via de stadsboezem te verwerken.
In het zuidelijke deel van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel. Het peil van het water van de Hollandsche IJssel varieert onder invloed van de getijdenbeweging op de Noordzee. Ten oosten van de Waaiersluis is de Hollandsche IJssel gekanaliseerd en heeft daar een variabel peil rond NAP +0,33 m.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
In de huidige situatie wordt zowel het hemelwater van het verharde oppervlak als het vuilwater afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
Waterkering
In het plangebied ligt een primaire waterkering, onder andere langs de Nieuwe Veerstal. Deze waterkering beschermt de binnenstad en het achterliggende gebied tegen het hoge water van de Hollandsche IJssel. Deze kering is onderdeel van dijkring 14, die een groot deel van de Randstad beschermt tegen hoog water. Deze kering is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Rijnland, het dagelijks onderhoud is een taak van de gemeente. Voor deze waterkeringen is in het bestemmingsplan een juridisch-planologische bescherming opgenomen via de bestemming "Waterstaat - Waterkering". De begrenzing van deze waterkering is in augustus 2013 van het Hoogheemraadschap van Rijnland ontvangen. Op de gronden met deze bestemming kunnen uitsluitend bouwwerken worden opgericht indien de belangen van de waterkering dit gedogen en de beheerder van de waterkeringswerken is gehoord. Hierbij wordt verwezen naar het beleid van het Hoogheemraadschap.
Toekomstige / gewenste situatie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In het kader van dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.
In het kader van de Ruimtelijke Structuurvisie (Visie op Hoofdlijnen) zijn er voor Gouda, en dan met name de binnenstad, de volgende ambities vastgelegd:
In het waterplan worden geen concrete maatregelen geformuleerd, wel het volgende:
Verder speelt zich in het plangebied de discussie omtrent autobruggen. Het is gewenst om het aantal bruggen, de breedte van de bruggen en de afstand tussen de bruggen te regelen. Dit om te voorkomen dat een wildgroei aan bruggen in de binnenstad ontstaat. Om waterbeheer in combinatie met andere belangen in de binnenstad zo goed mogelijk te combineren worden voor de komende periode de volgende maatregelen uitgewerkt:
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
De wens bestaat om het regenwater en afvalwater gescheiden op te vangen. De hiervoor beschreven aanpassingen aan het watersysteem hebben tot gevolg dat de capaciteit van de stadsboezem voldoende is om dit op te vangen.
Waterkering
De primaire waterkering langs de Hollandse IJssel voldoet niet meer aan de veiligheidseisen en zal daarom versterkt worden. Hiervoor worden op dit moment alternatieven onderzocht in een m.e.r.-procedure.
Voor dit plangebied worden de mogelijkheden van een demontabele kering onderzocht. Dit houdt in dat het onderste deel van de kering de vorm van een kade zal krijgen, en het bovenste deel zal bestaan uit opbouwbare elementen. De locatie van de kering zal daardoor mogelijk wijzigen. Hiervoor is een wijziging van de bestemming noodzakelijk. De m.e.r.-procedure is van start gegaan met de publicatie van de startnotitie m.e.r. op 28 januari 2009. De dijkversterking zal plaatsvinden vanaf circa 2016.
Met onderhavig bestemmingsplan worden geen ruimtelijke ontwikkelingen gerealiseerd. Er vindt derhalve als gevolg van het plan geen toename van het verhard oppervlak plaats en er hoeft daarom geen extra oppervlaktewater te worden aangelegd.
Het hemelwater zal net als in de huidige situatie worden afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
De watergangen (haven, singels, grachten en Hollandsche IJssel) in het plangebied hebben de bestemming "Water" gekregen, waarbij de Nieuwe Veerstal en sommige delen rondom de stadssingels tevens de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" hebben gekregen.
Het beleid met betrekking tot de onderwerpen 'cultuurhistorie' en 'archeologie' is reeds uiteen gezet in paragraaf 3.3.
Binnen het bestemmingsplan bevindt zich de ontwikkelingslocatie Koningshof (zie paragraaf 2.2 onder 'recente ontwikkelingen'). Deze ontwikkeling is en wordt gerealiseerd op archeologievriendelijke wijze: door allerlei maatregelen te nemen, is de bodem dieper dan 50 cm – maaiveld nauwelijks verstoord, en zijn de aanwezige archeologische waarden onder het nieuwbouwplan in situ bewaard. Om te zorgen dat de archeologische waarden daar ook in de toekomst bewaard blijven, moeten toekomstige ontwikkelingen op deze locatie uitgevoerd worden op dezelfde archeologievriendelijke wijze die in dit reeds is toegepast. Ontwikkelingen binnen het gebied Koningshof moeten daarom te voldoen aan de Richtlijnen voor Archeologievriendelijk Bouwen, zoals opgenomen in bijlage 1 van de gemeentelijke Verordening inzake monumenten en archeologie.
Algemeen
Op 20 februari 1979 is de binnenstad van Gouda ingeschreven in het Register van beschermde stads- en dorpsgezichten. Dit bestemmingsplan dient, naast de normale regelingen ten aanzien van het gebruik en het bouwen in een bestemmingsplan, een juridisch bindende vertaling te bevatten van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht omschreven waardevolle kenmerken, voor zover deze in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden.
De regeling ten aanzien van het beschermd stadsgezicht in het onderhavige bestemmingsplan is gebaseerd op de tekst van de officiële aanwijzing uit 1979 en zoals deze zijn vertaald in de geldende bestemmingsplannen.
De aanwijzing
Het gebied binnen de singels vormt uit oogpunt van ontwikkelingsgeschiedenis en ruimtelijke opbouw een sterk samenhangend geheel. Het beschermd stadsgezicht omvat de gehele in de middeleeuwen ontwikkelde stad binnen de singels plus de aaneengesloten bebouwing direct langs de buitenzijde van de singels.
Afbeelding 4.1: zonering Beschermd Stadsgezicht
Het totale te beschermen gebied is vrij groot en er is een differentiatie in de te beschermen waarden. Om binnen het relatief omvangrijke beschermd stadsgezicht voldoende rekening te kunnen houden met dit gegeven, is het te beschermen gebied onderverdeeld in drie klassen. Elk van deze drie klassen A, B en C beslaat een afnemend aantal van aanwezige karakteristieke elementen (zie afbeelding 4.1). De mate van beschermen is in alle zones echter gelijk.
Schematisch ziet deze driedeling er als volgt uit:
Tabel 4.1: schema zonering Beschermd Stadsgezicht
Uitsluitend in zone A dient de profilering en inrichting van de openbare ruimte beschermd te worden.
Waarden in de openbare ruimte:
patroon
de bestaande, buitenste begrenzing van de openbare ruimte, concreet gevormd door:
profilering
de inrichting van dwars- en langsprofiel van de ruimte tussen de voorgevels, bestaande uit:
inrichting
de concrete invulling van het openbaar gebied middels:
Waarden van de bebouwing:
schaal
de maatverhouding tussen het (zichtbare deel van) het gebouw en de openbare ruimte:
afmeting
de concrete maten van de gebouwen op hun perceel, voor zover waarneembaar vanaf de openbare weg:
vormgeving
de architectonische detaillering van een gebouw:
Het karakter van de representatieve bebouwing is in de zones A en B overwegend negentiende eeuws; veel gevels zijn gepleisterd en voorzien van een rechte kroonlijst. Van een uniform beeld is binnen de historische bebouwing echter nergens sprake.
Zone A kent een concentratie van monumentale bebouwing, terwijl het bebouwingsbeeld qua opbouw en detaillering samenhangend en vrij gaaf is. Zoals blijkt uit tabel 4.1 is in zone A ook de openbare ruimte nog grotendeels intact. Kaden, bruggen, walmuren, straatmeubilair en stoepen zijn in veel gevallen nog in hun oude vorm aanwezig, evenals (restanten van) de boombeplanting langs de grachten en op binnenterreinen.
Ook in zone B heeft het bebouwingsbeeld nog een zekere eenheid. Het openbaar gebied is als patroon nog wel intact, doch in zijn verschijningsvorm veelal aangepast, bijvoorbeeld na demping van het water.
Zone C omvat alle overige delen van het plangebied, waaronder de rand van de oude stad. De te beschermen waarden beperken zich hier tot het stratenpatroon, de duidelijke ruimtevorming dankzij de gesloten bebouwing, de schaal van de bebouwing en de groene stadssingels.
Van beschermd stadsgezicht naar bestemmingsplan
Ingevolge artikel 36, lid 1 Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan worden vastgesteld ter effectuering van de bescherming van het aangewezen stadsgezicht.
De aangetroffen kwaliteit van een sterke ruimtelijke samenhang kan vanzelfsprekend niet van toepassing zijn op elk afzonderlijk gebouw. In de loop van de negen eeuwen dat Gouda bestaat is er immers heel wat gesloopt en weer opgebouwd. Dit proces leverde niet in alle gevallen even voortreffelijke architectuur op, maar evengoed kent elke tijd zijn idealen en slaagt niet elk experiment. Sommige experimenten werden in hun tijd ook verfoeid, maar blijken eeuwen later echter zeer succesvol, omdat ze als gebouw of als ensemble van gebouwen nog uitstekend functioneren. In het centrum van Gouda bleef het straten- en kavelpatroon grotendeels intact. Dit is bij uitstek het soort zaken dat in een bestemmingsplan juridisch verankerd kan worden.
Beschermde monumenten
Beschermde monumenten zijn in Gouda beschermd aan de hand van een aantal vastgestelde selectiecriteria. Deze hebben enerzijds betrekking op de objecten zelf (architectonische en andere intrinsieke waarden), anderzijds op de betekenis en rol van het object in zijn ruimtelijke context (stedenbouwkundige/landschappelijke waarden). Centraal staat de mens en zijn fysieke omgeving. Dit komt niet alleen tot uiting in gebouwen, maar ook in landschappelijke elementen, ruimtelijke patronen en tuinen. Wat is de bijdrage die een object of structuur levert aan de geschiedenis of 'het verhaal' van de stad Gouda en haar inwoners? Het is niet gebruikelijk om aspecten van individuele, objectgerichte aard in het bestemmingsplan te regelen. Daarvoor lenen de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 en de Verordening inzake Monumenten en Archeologie zich beter. De waarden echter, die een directe relatie hebben met de ruimtelijke context en daardoor het niveau van het object te boven gaan, zoals in het geval van een beschermd stadsgezicht, kunnen beter in het bestemmingsplan worden geregeld. Relevant voor het bestemmingsplan zijn de ruimtelijke samenhang en de bijdrage die de bebouwing en andere zaken als individuele objecten leveren aan de karakteristiek van het stadgezicht. Aspecten en bouwprincipes die daarin een belangrijke rol spelen zijn: markante ligging, perceelsgewijze bebouwing, kaprichtingen, typologie, continuïteit van het gevelbeeld, bouwhoogtes, hiërarchie tussen hoofd-, zijstraten en stegen, etc. Ter informatie is in dit bestemmingsplan een aanduiding voor de (huidige) monumentenstatus weergegeven op de bij het plan behorende gevelkaarten. De bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" ligt verder over het hele plangebied en verwijst naar de beschermende regeling van de monumenten.
Wat kan een bestemmingsplan regelen?
Het bestemmingsplan vormt de juridische vertaling van de in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht aangeduide aspecten, voor zover ruimtelijk relevant. Voor zover de aanwijzing uitspreekt dat hoogte, breedte, vorm (kap), plaats van de voorgevel en de wenselijkheid van een stoep van waarde zijn, zijn deze aspecten in het bestemmingsplan vastgelegd. Afgeleid zijn criteria ten aanzien van de mate waarin het samenvoegen van panden aanvaardbaar is, welke (maximum) breedtemaat in een nieuwe gevel te herkennen moet zijn en in hoeverre een gevel mag in- en uitspringen. Een aantal aspecten is echter subjectief, moeilijk tot niet meetbaar en is daarom niet totaal in juridische regels te vangen. Begrippen als afwisselingen en schaal kunnen ook op veel verschillende manieren concreet vormgegeven worden. Architectonische aspecten zoals materiaalkeuze, gevelindeling en detaillering vallen op het terrein van het welstandstoezicht. Uiteraard worden alle bouwplannen waarvoor een vergunning vereist is, behalve aan het bestemmingsplan ook via het welstandstoezicht expliciet getoetst op de bijdrage die een gebouw en zijn details leveren aan de omgeving.
In het kader van het bestemmingsplan ligt de grens van wat juridisch valt te regelen normaliter op het niveau van de gevel als geheel; de breedte en hoogte van een gebouw valt objectief te controleren, maar de mate van openheid van een gevel is niet in harde feiten te vangen. Het is ook niet wenselijk om te proberen al dat soort zaken in een bestemming te regelen.
Nadere concretisering van te beschermen aspecten
Naast een aantal grote, beeldbepalende monumenten en andere ruimtelijke elementen is binnen het beschermd stadsgezicht met name de stedenbouwkundige samenhang tussen individuele panden en hun omgeving van belang. De ruimtelijke gevolgen voor de juridische regeling van het bestemmingsplan komen aan de orde bij de beschrijving van de juridische opzet in hoofdstuk 6.
De volgende concrete kenmerken worden in de aanwijzing met name genoemd:
Het verkavelingpatroon
De schaal van de bebouwing in de historische stadskern wordt gekenmerkt door de smalle parcellering. Een overheersende nokrichting haaks op de voorgevel houdt daarmee verband. Deze historische kavelmaat hangt samen met de beschikbare bouwmaterialen, met name baksteen en hout. Voor kapconstructies, balklagen en ondersteuningsconstructies van de woonhuizen werd meestal hout gebruikt. Dit leidde tot overspanningen van maximaal 6 meter, in Nederland meestal toegepast in de breedterichting van het huis.
In het bestemmingsplan is de historische parcellering vastgelegd op de bij de regels behorende gevelkaart. Hierop is de zichtbare breedte per pand vastgelegd.
Aaneengesloten rooilijn en gesloten hoeken
Uit economische motieven werden de panden aaneen gebouwd. Op hoeken van straten is de gevel aan de zijde van de minder belangrijke straat of steeg vrijwel geheel gesloten. In de regels is een bepaling opgenomen die de plaats van een voorgevels en zijgevels regelt. Hoofdregel is dat voorgevel en de zijgevel van een gebouw in de voorgevelrooilijn respectievelijk de zijgevellijn dient te worden gebouwd, daar waar die lijnen -als bouwgrenzen- zijn aangegeven;
Kapvorm
Kenmerkend voor de ontwikkeling van de stad als samenstel van individuele bouwinitiatieven is de herkenbaarheid van elk gebouw als variatie op het thema huis. Geleid door de technische mogelijkheden en de trends van elke periode, ontstonden per bouwperiode desondanks ook overeenkomsten. Met name door de toepassing van hellende daken kreeg elk huis een grote herkenbaarheid. Hoofdzakelijk betreft dit schild- en zadeldaken in de richting van de zijdelingse perceelgrenzen (dwarskap). Op historische vogelvluchtkaarten blijkt vrijwel elk - oud - huis voorzien van zo'n dwarskap.
Deze constatering is aanleiding om in het plan te bepalen dat een gebouw in principe voorzien dient te worden van een kap, en wel een dwarskap tenzij anders is aangegeven. Om duidelijk te maken wat onder de dwarsrichting verstaan dient te worden, is op hoeken van straten ook een dwarskap aangeduid. Verder zijn alle afwijkende nokrichtingen aangeduid (ook platte daken).
In het bestemmingsplan is dit vastgelegd op de bij de regels en verbeelding behorende kaptypenkaart.
Bijzondere gebouwen en afwijkende percelen werden soms met andere dakvormen 'bekroond'. Het is van belang om dit principe in het bestemmingsplan vast te leggen. Voor bepaalde panden is daarom, overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan, niet alleen de nokrichting maar ook de specifieke kapvorm vastgelegd; het betreft sommige monumenten c.q. beeldbepalende panden zoals kerken.
Horizontale schaalvergroting
In de afgelopen eeuwen is op diverse plaatsen in het gebied door samenvoeging van percelen een aantal bredere panden ontstaan. De druk om percelen (horizontaal) samen te voegen blijft naar verwachting groot. Om de parcellering, dat wil zeggen de karakteristieke horizontale schaal van de straatwand, conform de aanwijzing te beschermen geldt een maximum voor samenvoeging op de begane grond. In de regels zijn is een bepaling opgenomen die de breedte van gebouwen regelt. Deze regel houdt in dat de breedte van gebouwen ter plaatse van de voorgevellijn niet minder dan 4,60 m mag bedragen en niet meer mag bedragen dan de maximale gevelbreedte per gevel die voor de betreffende gevel op de gevelkaarten is aangegeven, vermeerderd met maximaal 20%.
Ten aanzien van de parcellering bij winkelpanden zijn de beleidsregels samenvoegingen winkelpanden 2011 van toepassing. In deze regeling is opgenomen dat maximaal vier winkelpanden kunnen worden samengevoegd. Hierbij worden randvoorwaarden gesteld aan de maatvoering en locatie van de doorgang naar de panden, de maatvoering van de opening in de muur, de maatvoering van de te behouden muur aan de straatzijde van de betreffende panden en de bescherming van cultuurhistorische waarden. Deze regeling is niet van toepassing op monumenten. Daarbij wordt per individueel geval een afweging gemaakt, waarbij de randvoorwaarden uit de regeling wel het vertrekpunt vormen. Er zijn ook omstandigheden denkbaar, waarin strikte toepassing van de regeling leidt tot onevenredige nadelige gevolgen voor de winkelier. Hiertoe kan gemotiveerd worden afgeweken. Onder welke voorwaarden staat benoemd in de regeling.
Verticale schaalvergroting: bouwhoogte
De bestaande bouwhoogte per pand vormt thans het uitgangspunt. Herbouw mag dus bij recht op een bepaalde plek tot de hoogte van het gebouw dat er op dit moment staat, zoals aangeduid op de gevelkaart. Wil men meer dan de huidige goot- en (nok)hoogte realiseren, dan is een afwijking van het bestemmingsplan benodigd. Daarbij geldt een aantal criteria die zijn afgeleid uit de aanwijzing. De beheervisie (paragraaf 5.2) bevat de overwegingen om op diverse plaatsen via afwijking het bouwen met een grotere (goot)hoogte mogelijk te maken.
Overigens geldt voor panden welke op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst, dat het - op grond van de Monumentenwet en de verordening inzake monumenten en archeologie - alleen is toegestaan om af te wijken van de bestaande goot- en (nok)hoogte als hiervoor een omgevingsvergunning voor wijzigen monument is verleend. Hierbij wordt de nodige terughoudendheid betracht. Dit kan onder andere door een verschil in goothoogte, een andere kapvorm of door een andere vorm van de dakrand (kroonlijst). Ook vanuit Welstand wordt toegezien op een redelijke mate van onderscheid in de toe te passen goothoogte en variatie in kapvorm.
Overige aspecten
In de regels zijn voorts bepalingen opgenomen die de inrichting van het aan het openbaar gebied grenzende eigen terrein vóór de woning regelen: de zogenaamde stoepenzone. Van oorsprong is dit een strook grond voor de voorgevel die privé-eigendom was. In een aantal situaties is dit gegeven nog steeds te herkennen door een verschil in materiaalgebruik ten opzichte van de openbare weg en soms een afbakening met sierlijke, lage hekwerken.
Het is de bedoeling om deze zone waar mogelijk aan te halen door, ook in die gevallen dat feitelijk niet meer sprake is van een eigendomsgrens, de mogelijke inrichting van deze strook af te stemmen op de historisch situatie.
Het bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de uitgangspunten en doelstellingen voor de planperiode van het bestemmingsplan zijn.
Als algemene doelstelling bij het opstellen van het bestemmingsplan "Binnenstad West (2015)" geldt dat de stedenbouwkundige structuur en de waardevolle historische gebouwen voor de toekomst behouden dienen te blijven. Hierbij wordt grotendeels aangesloten op de voorgaande planologische regeling, de bestaande situatie en het geformuleerde beleid. Dit laatste is reeds vertaald in het bestemmingsplan "Binnenstad Oost", dat op 23 april 2013 is vastgesteld. Het plan "Binnenstad West (2015)" is ook weer gebaseerd op dat bestemmingsplan en vertoont qua systematiek dan ook grote overeenkomsten met het plan voor het oostelijke deel.
Het bestemmingsplan kan een bijdrage leveren aan een stedenbouwkundige ontwikkeling die zowel gericht is op het verleden als op de toekomst. Dat betekent dat het bestemmingsplan een continu veranderingsproces mogelijk moet maken dat enerzijds inspeelt op de maatschappelijke veranderingen en anderzijds op de ruimtelijke karakteristieken en mogelijkheden van het gebied. Daarbij dienen de te beschermen waarden, welke zijn genoemd in hoofdstuk 2, gekoesterd te worden. De cultuurhistorie, het milieu en de ruimtelijke kwaliteit vormen daarbij maatgevende aspecten. Pas als het bestaande niet meer bruikbaar blijkt, kan nieuwbouw aan de orde zijn. Eventuele nieuwbouw dient iets aan het gebied toe te voegen en de samenhang te versterken. Alleen op deze wijze blijft het plangebied leefbaar en is er sprake van een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling.
Maatschappelijke ontwikkelingen leggen bij de huidige ontwikkeling van steden de nadruk op een combinatie van wonen en werken en op de eigen identiteit. Gedegen onderzoek naar de cultuurhistorie en respect voor de geschiedenis zijn van belang om de waarden van het bestaande te kunnen onderkennen.
Een specifieke economische impuls is voor het grootste deel van het plangebied op dit moment niet nodig. Wel kan, om leegstand tegen te gaan, ruimte worden geboden aan flexibele invulling van functies en onderlinge uitwisselbaarheid. Bij de verdere ontwikkeling kan de nadruk verder komen te liggen op de cultuurhistorische identiteit en op duurzaamheid, behoud en beheer. Dit is in het bestemmingsplan nader uitgewerkt in de vorm van een beheervisie (zie paragraaf 5.2). Deze beheervisie is relevant voor eventuele (kleinschalige) ontwikkelingen die in het plangebied de komende planperiode kunnen gaan spelen. Eventuele grootschalige ontwikkelingen dienen te passen in een afzonderlijke, op de betreffende locatie toegespitste uitwerking van de cultuurhistorische analyse en een beeldkwaliteitplan. Een dergelijke analyse dient uiteraard weer te passen binnen de algemene analyse die is opgenomen in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan.
Voor het plangebied, waar naar verwachting ten opzichte van de huidige situatie niet veel zal wijzigen in de ruimtelijke structuur en het gebruik, is onderstaande beheervisie opgesteld, waarin per aspect de uitgangspunten voor de juridische regeling in het bestemmingsplan aan bod komen.
Een belangrijk aandachtspunt is: in hoeverre kunnen functies zich ontwikkelen, en welke kansen brengen dergelijke vestigingen met zich mee voor een evenwichtige ontwikkeling van de binnenstad?
Hiervoor is het volgende van belang:
Algemeen
Het uitgangspunt is het conserverend bestemmen van de gronden en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat in het bestemmingsplan de bestaande planologische mogelijkheden zoveel mogelijk zijn behouden en daar waar de feitelijke situatie afwijkt in het kader van het bestemmingsplan een afweging is gemaakt.
De ruimtelijke aspecten uit de 'Stedenbouwkundige Visie Binnenstad en haar randen' zijn zoveel mogelijk doorvertaald in de toelichting en de regels. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.
De voorgaande regeling voor wat betreft de parcellering (gevelbreedte) blijft in het nieuwe plan gehandhaafd. Dit is vastgelegd op de gevelkaart, behorende bij de regels.
Archeologie
Cultuurhistorie
Openbare ruimte
Verkeer en parkeren
Water
Groen
Uitgangspunt is dat structureel groen binnen plangebied behouden blijft. Met betrekking tot openbaar groen kan worden opgemerkt dat de specifieke inrichting voor het merendeel valt buiten de invloedssfeer van het bestemmingsplan. Daar waar sprake is van structurele groenvoorzieningen uit het groenstructuurplan zijn de gronden bestemd als "Groen".
Privéterreinen en Tuinen
Tuinen
Erven
Algemeen
Wonen
Voor de bestemmingslegging heeft dit de volgende consequenties:
Detailhandel
Horeca
Maatschappelijk
Kantoren en bedrijven
Recreatie en toerisme
Seksinrichtingen
De bestaande seksinrichting aan de Nieuwehaven 330-332 is positief bestemd. Sinds najaar 2014 is er een nieuwe exploitant. De voormalige seksinrichting in de Peperstraat is herontwikkeld tot woningbouw en heeft een hierbij passende bestemming gekregen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan "Binnenstad West (2015)". In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn niets meer en niets minder dan de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan is conserverend en is dus een vertaling van de huidige situatie. De huidige situatie en het vigerende bestemmingsplan zijn vertaald in de regels.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
De juridische regeling van het bestemmingsplan kent de volgende hoofdprincipes. Het huidige gebruik en de bestaande bebouwing worden op de meeste plaatsen direct toegestaan. Het grootste deel van het gebruik en de bebouwing is vervat in enkele gemengde bestemmingen, te weten "Centrum - 1" en "Gemengd".
De bestemming "Centrum - 1" omvat de meeste functiemenging (met detailhandel). De gebieden met deze bestemming beslaan het kernwinkelgebied en de directe randen. In de bestemming "Gemengd" komen eveneens diverse functies voor, maar hier is sprake van een ondergeschikte rol voor detailhandel. Daarnaast komt binnen de bestemming "Wonen" ook functiemenging voor, maar de woonbestemming is hier primair en de voorkomende functies zijn afzonderlijk aangewezen. In de praktijk kunnen zo zones met een verschillende functionele dynamiek ontstaan. In "Centrum - 1" en "Gemengd" kan een zekere mate van uitwisseling van functies plaatsvinden, zodat een behoorlijke flexibiliteit is gewaarborgd. Binnen de woonbestemming is die flexibiliteit minder.
De functie horeca en bepaalde zwaardere vormen van bedrijvigheid worden buiten de algemene functiemenging afzonderlijk geregeld, evenals detailhandel buiten de aanlooproutes naar het kernwinkelgebied. Die functies mogen in principe blijven op hun huidige plaats. Hierna wordt bij de diverse bestemmingen op de specifieke regeling van die functies nader ingegaan.
Via afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden kunnen op een gecontroleerde en gedoseerde wijze afwijkingen en veranderingen worden toegestaan van hetgeen als recht mogelijk is. Deze bevoegdheden zijn in het plan gekoppeld aan heldere, concrete toetsingscriteria, waarmee met name het straatbeeld en de belangen van direct omwonenden beschermd kunnen worden. Daarmee krijgt het plan, met het nodige respect voor de cultuurhistorische waarden en uitstraling, een zekere op de toekomst gerichte flexibiliteit.
Uitgangspunt van de regeling Beschermd Stadsgezicht (BSG) in dit plan is, dat bij recht tot de bestaande omvang en situering gebouwd mag worden (zie de Gevelkaarten en Kappenkaarten). De hoogtes zijn op 0,5 meter afgerond. Er geldt een maximale afwijking in de hoogte van circa 0,5 meter.
De regeling is opgenomen in de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" en kan als volgt, puntsgewijs, worden toegelicht:
De regeling als geheel biedt voldoende waarborgen om het waardevolle beeld in stand te houden, terwijl er toch flexibiliteit wordt geboden om, in beperkte mate, aanpassingen mogelijk te maken om toekomstige wensen en behoeften te kunnen faciliteren.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, die elk weer bestaan uit diverse artikelen. Die worden in deze paragraaf toegelicht.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat gebruikt wordt in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit de op de verbeelding ingetekende bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
"Centrum - 1"
Gebruik
De bestemming "Centrum - 1" is toegekend aan het centrumgebied (kernwinkelgebied en directe randen). Binnen deze bestemming is wonen toegestaan op de begane grond en op de verdieping. Het principe gaat hier uit van niet-woonfuncties op de begane grond (behalve in de Lange Groenendaal) en het wonen daarboven. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies bij recht toegestaan:
De oppervlakte aan detailhandelsvestigingen is niet vastgelegd.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht".
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen in afwijking van de bestemmingsregels, andere horeca-categorieën worden toegestaan dan nu specifiek aangeduid. Dit kan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie...'. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om werkplaatsen en praktijk-, kantoren opslagruimten behorende bij niet-woonfuncties op bovenverdiepingen te vestigen, mits in het betreffende pand ruimte voor één woning overblijft met een oppervlakte van minimaal 50 m2. Via een omgevingsvergunning kunnen de genoemde niet-woonfuncties ook onder de begane grondlaag worden toegestaan. Dit kan uitsluitend voor de niet-woonfuncties die reeds zijn aangeduid.
"Gemengd"
Gebruik
Voor grote delen van het plangebied is de bestemming "Gemengd" opgenomen. Het gemengde karakter, met name ook met de functie wonen, komt met name tot uitdrukking in het feit dat wonen overal, op alle verdiepingen is toegestaan. Het principe is dat niet-woonfuncties uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan en het wonen daarboven. Hier zijn de niet-woonfuncties zoals bedrijven, detailhandel, horeca, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en publieksgerichte dienstverlening toegestaan. Tevens zijn werkplaatsen en praktijk-, kantoor- en opslagruimten behorende bij de niet-woonfuncties toegestaan.
Het principe gaat hier uit van niet-woonfuncties op de begane grond en het wonen daarboven. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:
Voor de gronden waar een autosloperij is toegestaan, geldt een uitsterfregeling. Dat betekent dat indien het desbetreffende gebruik duurzaam is beëindigd, de gronden niet meer voor een autosloperij mogen worden aangewend. De aanduiding op grond waarvan de autosloperij mogelijk wordt gemaakt, kan hiertoe na gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid worden verwijderd.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht".
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen in afwijking van de bestemmingsregels, andere horeca-categorieën worden toegestaan dan nu specifiek aangeduid. Dit kan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie...'. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om werkplaatsen en praktijk-, kantoren opslagruimten behorende bij niet-woonfuncties op bovenverdiepingen te vestigen, mits in het betreffende pand ruimte voor één woning overblijft met een oppervlakte van minimaal 50 m2.
"Groen"
De grotere groenvoorzieningen zijn bestemd tot "Groen". Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, fiets- en voetpaden en waterpartijen mogelijk. Herinrichting van deze gronden tot bijvoorbeeld parkeren of met gebouwen is uitgesloten. Kleinschalige groenelementen, zoals bermen, groenstroken en dergelijke, zijn ondergebracht in de verkeersbestemmingen.
"Maatschappelijk"
Gebruik
Voor verschillende panden en percelen is de bestemming "Maatschappelijk" opgenomen. Binnen deze bestemming zijn verschillende maatschappelijke voorzieningen integraal toegestaan, zoals overheidsgebouwen, cultuur- en onderwijsvoorzieningen, opvoeding, gezondheidszorg, sociaal-cultureel werk en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening. Diverse nutsvoorzieningen hebben ook de maatschappelijke bestemming, maar met de aanduiding 'nutsvoorziening'. Daar is geregeld dat uitsluitend nutsvoorzieningen zijn toegestaan.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht".
"Tuin"
Gebruik
Om verdere dichtslibbing met onder andere gebouwen en parkeren tegen te gaan is voor de open binnenterreinen de bestemming "Tuin" opgenomen. Beoogd wordt om deze gronden 'open te houden'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen en toegangspaden. Het gebruik van de betreffende onbebouwde gronden als parkeerplaats is uitdrukkelijk verboden (specifieke gebruiksregel).
Bouwregels
Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken, luifels en terreinafscheidingen toegestaan. Tevens zijn uitsluitend de bestaande gedeelten van de aansluitende hoofdgebouwen toegestaan. Ook hier zijn de toegestane functies uit het hoofdgebouw mogelijk. Het bebouwingspercentage is 10% per bouwperceel, behalve ter plaatse van de gronden waar op de verbeelding een afwijkend bebouwingspercentage is opgenomen. De aanwezige gedeelten van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van het aansluitende hoofdgebouw, tenzij anders is aangegeven. Als maximale goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt standaard 3 meter. In afwijkende situaties staan de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
"Tuin - Erf"
Gebruik
De overwegend bebouwde delen van de binnenterreinen achter de hoofdgebouwen zijn bestemd als "Tuin - Erf. Deze gronden zijn bestemd als erven, tuinen en toegangspaden voor de aangrenzende hoofdbestemmingen en speelplaatsen. Parkeren is als recht overal binnen deze bestemming toegestaan, onder de voorwaarde dat dit ten dienste van de aangrenzende bestemming is. Ter plaatse van de erven behorende bij het Bolwerk is in de bestemming een aanduiding voor een toegangspad opgenomen. De aanduiding heeft met name een signaalfunctie: de desbetreffende gronden zijn in ieder geval bedoeld voor een toegangspad terwijl een dergelijk pad binnen de algemene bestemmingsomschrijving ook al mogelijk is. Door het opnemen van deze aanduiding wordt de toegankelijkheid van de percelen ter plaatse gewaarborgd.
Bouwregels
Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken, carports, luifels en terreinafscheidingen toegestaan. Tevens zijn uitsluitend de bestaande gedeelten van de aansluitende hoofdgebouwen toegestaan. Ook hier zijn de toegestane functies uit het hoofdgebouw mogelijk. Via een afwijkingsmogelijkheid is nieuwbouw van gedeelten van een hoofdgebouw mogelijk. De bebouwingsgrens van het aangrenzende bouwvlak mag daartoe met 5 meter worden overschreden. Het bebouwingspercentage bedraagt in principe 50%, en hoger indien specifiek aangeduid.
De aanwezige gedeelten van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag van het aansluitende hoofdgebouw, tenzij anders is aangegeven. Als maximale goothoogte voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt standaard 3 meter. In afwijkende situaties staan de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
"Verkeer"
Voor de Nieuwe Veerstal is de bestemming "Verkeer" opgenomen. Binnen deze bestemming worden doorgaande wegen mogelijk gemaakt met ten hoogste 2x1 rijstroken, inclusief de bijbehorende fiets- en voetpaden en bermen. Bij wegen die een toetsingszone hebben op grond van de Wet geluidhinder (dus wegen met een snelheidsregime vanaf 50 km/h) moet, ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening, worden vastgelegd in de bestemming dat het aantal rijstroken niet mag toenemen of significant mag veranderen. Anders zou er namelijk sprake kunnen zijn van een zogenaamde reconstructiesituatie op grond van de Wet geluidhinder, die onderzoeksplichtig is. Daarom is voor de Nieuwe Veerstal het maximum aantal rijstroken specifiek vastgelegd.
"Verkeer - Verblijf"
Bij alle overige wegen en het resterende openbare gebied wordt door middel van de bestemming "Verkeer - Verblijf" het verblijfskarakter benadrukt. Binnen deze bestemming zijn met name verhardingen voor het auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeren toegestaan. Tevens vallen groen, water en speellocaties binnen deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - kade' zijn voorzieningen voor een kade (inclusief verblijfsruimten) toegestaan. Het sluiswachtersgebouwtje ten noorden van de Nieuwe Veerstal is specifiek aangeduid, evenals de museumhaven. Binnen deze bestemming zijn tevens waardevolle stoepenzones gelegen. Op de betreffende gronden wordt, onder andere door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het verwijderen en het aanbrengen van bestrating, de instandhouding van de voorkomende en beoogde stoepen nagestreefd. Binnen stoepenzones mogen uitsluitend ondergeschikte bouwwerken worden gerealiseerd, zoals bordessen en trappen. Met omgevingsvergunning kunnen in deze zones eveneens luifels, palen en windschermen worden toegestaan. Hierbij dient getoetst te worden aan de kwaliteiten als aangegeven in de toelichting bij het BSG.
"Water"
Gebruik
Zoals eerder genoemd zijn de belangrijkste watergangen in het plangebied, singels en grachten, voorzien van de bestemming "Water". Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor waterlopen en verkeer te water. Steigers en bruggen / overkluizingen zijn toegestaan waar dit specifiek is aangeduid. Nieuwe bruggen zijn middels een afwijkingsmogelijkheid beperkt mogelijk. Vastgelegd is dat bruggen niet hoger mogen zijn dan 5 meter. Bouwwerken zijn niet toegestaan als daardoor niet meer kan worden voldaan aan de voor de goede waterhuishouding benodigde vrije waterspiegel en een doorvaarthoogte van 1,25 meter. Voor bestaande bruggen die lager zijn dan dat geldt dat de (doorvaart)hoogte die de brug heeft op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als minimaal toelaatbaar mag worden aangehouden (overgangsrecht). Overigens is het ten behoeve van een goede doorvaart ook de vaardiepte relevant. Dit wordt echter niet geregeld in het bestemmingsplan; dergelijke zaken zijn aangelegenheden van het Hoogheemraadschap.
In de Kattensingelgracht is een strook opgenomen met de aanduiding 'woonschepenligplaats'. Hier zijn woonschepen toegestaan. Binnen de bestemming zijn de voorwaarden opgenomen voor de woonschepen. De Museumhaven aan de Turfsingelgracht is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van water - museumhaven'. Verder biedt de bestemming “Water” ruimte voor recreatief medegebruik. Permanente bewoning is daarbij niet toegestaan.
Afwijkingen
Via omgevingsvergunning kunnen in de bestemming "Water" elders dan waar aangeduid bruggen en steigers worden toegestaan. Overigens gaat het hier niet om particuliere steigers / terrasjes, mocht er al sprake zijn van wateren (met de bestemming "Water") die grenzen aan een particulier erf.
"Wonen"
Gebruik
De bestemming "Wonen" is toegekend aan de delen en complexen in het plangebied die een zuivere of overwegende woonfunctie kennen. Op deze gronden is het wonen de hoofdfunctie (het mag boven en beneden), alsmede bijbehorende tuinen en erven. Niet-woonfuncties mogen uitsluitend ter plaatse van de aangegeven aanduidingen. Hierbij zijn de niet-woonfuncties die uitsluitend op de verdiepingen van een gebouw zijn toegestaan, steeds vermeld als 'specifieke vorm van gemengd - ...'.
Bouwregels
De bouwregels voor deze bestemming, die vrijwel uitsluitend de hoofdbebouwing betreft, zijn opgenomen in de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht". Om te voorkomen dat er (zonder meer) woonsituaties zouden kunnen ontstaan zonder een behoorlijke eigen hoofdtoegang, is de bepaling opgenomen dat woningen een zelfstandige of een gezamenlijke hoofdingang dienen te hebben, die direct vanuit de openbare ruimte bereikbaar is. Via een omgevingsvergunning kan daarvan worden afgeweken, indien een dergelijke hoofdingang in een desbetreffende situatie fysiek niet goed mogelijk is of de bruikbaarheid van andere ruimten wezenlijk wordt verminderd.
Afwijkingen
Via een omgevingsvergunning kunnen de genoemde niet-woonfuncties ook onder de begane grondlaag (onderhuizen en kelders) worden toegestaan. Dit kan uitsluitend voor de niet-woonfuncties die reeds zijn aangeduid. Daarnaast kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken om parkeerruimte bij woningen toe te staan op de begane grond, zowel in- als uitpandig.
"Waarde - Archeologie"
Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor deze gronden geldt de gemeentelijke Verordening inzake Monumenten en Archeologie, waarin is geregeld welke verschillende onderzoeksverplichtingen gelden (verschillende dieptes en vrijstellingsoppervlaktes).
"Waarde - Beplanting"
Voor de aanwezige behoudenswaardige singel- en andere boombeplanting is de dubbelbestemming "Waarde - Beplanting" opgenomen. Het betreft een voortzetting van de bestemming uit het voorgaande bestemmingsplan. Het gaat om onder andere het Barbarahof, het Regentesseplantsoen en de groenstroken aan de zuidwestzijde van de Vlamingstraat. Ten behoeve van de bescherming van deze singel- en andere boombeplanting is een aantal werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig aangemerkt.
"Waarde - Beschermd Stadsgezicht"
Het gehele plangebied valt onder het beschermd stadsgezicht. Dit is op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht". In de regels zijn voor de betreffende panden specifieke bouwregels opgenomen. Daarbij wordt voor dit gebied gebruik gemaakt van een gevelkaart en een kaptypenkaart, beide onderdeel uitmakend van de regels. In paragraaf 6.3 is aangegeven welke regelingen zijn opgenomen.
"Waarde - Cultuurhistorie"
De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" ligt over het hele plangebied. Hier is gesteld dat de gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden, waarbij wordt verwezen naar de gemeentelijke Verordening inzake monumenten en archeologie. Hier wordt specifiek gedoeld op de bescherming van monumenten, aangezien deze in die verordening zijn beschermd.
"Waarde - Rivierzone"
Ter bescherming van de oevers en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de Hollandsche IJssel is de dubbelbestemming "Waterstaat - Rivierzone" opgenomen. Via deze dubbelbestemming wordt het behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden nagestreefd.
"Waterstaat - Waterkering"
De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" regelt het bijzonder belang van de waterkering, dat voor deze gebieden geldt. Voordat de onderliggende bestemming kan worden toegepast dient eerst het bijzonder belang van deze bestemming te worden afgewogen. Dit houdt in dat voordat er gebouwd mag worden wat de onderliggende bestemming aangeeft, eerst moet worden voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap.
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
Het artikel "Anti-dubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en overeenkomstig opgenomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen. Deze mogen de maximale bouwhoogte van het gebouw met niet meer dan 8 meter overschrijden. Verder is het op grond van dit artikel mogelijk noodtrappen, dakopbouwen en liftinstallaties te bouwen. De maximale bouwhoogte mag dan met niet meer dan 3,50 meter worden overschreden en geen grotere oppervlakte hebben dan 40%.
Verder is in dit artikel een regel opgenomen ten aanzien van de bestaande grotere dan wel kleinere maten. Deze maten zijn toelaatbaar gesteld mits deze legaal tot stand zijn gekomen bij of krachtens de Woningwet/Wabo.
Tot slot staat in lid 4 van het artikel dat bij het bouwen op grond van het bestemmingsplan voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee wordt afgedwongen dat altijd moet worden voorzien in 'voldoende' parkeergelegenheid. Wat 'voldoende' is, wordt bepaald in het gemeentelijke parkeerbeleid. Op het moment van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan zijn de parkeernormen overigens nog vastgelegd in de Bouwverordening.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel sluit specifieke vormen van gebruik expliciet uit voor het gehele bestemmingsplan. Daarnaast worden toegestane functieveranderingen en bijzonder gebruik in de gebruiksregels geregeld. In de specifieke gebruiksregels (voorkomend in de bestemmingsartikelen) zijn aanvullingen en afwijkingen van de algemene gebruiksregels opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
geluidzone - industrie
In deze bepaling is opgenomen dat behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden ter plaatse van de aanduiding, mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van de gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten. Op de gronden is het realiseren van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder niet toegestaan, zonder dat is aangetoond dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein kan worden voldaan aan de bij de geluidzone vastgestelde hogere grenswaarden dan wel de voorkeurswaardegrens van 50 dB(A).
overige zone - waardevolle bomen
Deze gebiedsaanduiding is opgenomen voor de waardevolle bomen en het gebied dat binnen 8 meter rondom het hart van de stam van de boom is gelegen. Het behoud van de aanwezige (landschappelijke of anderszins) waardevolle c.q. monumentale bomen wordt nagestreefd. Ten behoeve van de bescherming van deze bomen is een aantal werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig aangemerkt. Verder is onder de kruin van de als zodanig aangeduide bomen, bouwen (bij recht) uitgesloten.
vrijwaringszone - molenbiotoop
In dit artikel zijn de molenbiotopen rond de molens 't Slot (de molen zelf is buiten het plangebied gelegen) en De Roode Leeuw geregeld. Hiermee worden beperkingen gesteld aan de hoogte van de bebouwing en de beplanting, teneinde voldoende windvang en zicht op de molen te garanderen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels is uitgegaan van het handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen zoals dat door de gemeente Gouda is opgesteld. Basis voor dit handboek is de door het ministerie van VROM ontwikkelde DURP-standaarden. Dat wil zeggen dat een vaste indeling van verbeelding en regels is aangehouden en dat de digitale verbeelding getekend is op een wijze dat deze eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform IMRO 2012).
Het is noodzakelijk om in bestemmingsplannen aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen en bestemmingen financieel uitvoerbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Er wordt geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro mogelijk gemaakt. Een exploitatieplan (of het verhaal van de kosten anderszins) is dan ook niet vereist.
Algemeen
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De gemeenteraad heeft op 12 maart 2008 de Handhavingsnota 2008-2011 vastgesteld.
Handhaving kan plaats vinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vorm van handhaving valt onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.
Doorvertaling naar het bestemmingsplan
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is een gebiedsinventarisatie uitgevoerd (voorjaar 2013). Daarbij is geïnventariseerd welke feitelijk aanwezige situaties (bebouwing en/of gebruik) strijdig zijn met de planologische regeling uit het voorgaande bestemmingsplan. Er zijn diverse strijdige situaties geconstateerd. Per situatie is afgewogen of deze situatie moet worden gelegaliseerd of moet worden gehandhaafd. Dit heeft in enkele gevallen geleid tot aanpassing van de planologische regeling (legalisering) en in enkele gevallen tot handhaving. Benadrukt moet worden dat extra bebouwing op de open te houden binnenterreinen, die sinds de vaststelling van het vorige bestemmingsplan is gerealiseerd, niet is gelegaliseerd.
In het nieuwe bestemmingsplan zijn, gezien het voorgaande, in principe geen strijdige situaties meer aanwezig.
Om te voorkomen dat zich in de toekomst handhavingszaken voordoen, zijn de regels, de verbeelding en de toelichting van dit plan verder zodanig op elkaar afgestemd, dat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Naast de periodieke wettelijk voorgeschreven herziening van een bestemmingsplan, is het ook uit een oogpunt van doelmatig beheer van het plangebied gewenst de vigerende regeling te herzien. Bij de voorbereiding van de herziening is gelet op de gewenste stedenbouwkundige en ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied en de daarin aanwezige functies. Bij de ontwikkeling van het plan is tevens gelet op het perspectief en betekenis die functies (kunnen) hebben. Op basis van de bekend zijnde gegevens wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Bij de start van het bestemmingsplantraject is een klankbordgroep in het leven geroepen die tot doel had de totstandkoming van het bestemmingsplan te begeleiden. Deze klankbordgroep bestond uit leden van het Wijkteam binnenstad, initiatiefgroep Raambuurt, het platform Binnenstad en haar Randen, vertegenwoordigers van ondernemers, de gemeentelijke projectleider en een onafhankelijke voorzitter. De klankbordgroep is een aantal maal bij elkaar gekomen om stukken die betrekking hebben op het bestemmingsplan Binnenstad West (2015) te beoordelen en te bespreken in een constructieve samenwerking.
Het voorontwerpbestemmingsplan is door de gemeente voor inspraak terinzage gelegd. Gedurende de termijn zijn 29 inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van Inspraak en overleg bestemmingsplan Binnenstad West. Naar aanleiding van de inspraakreacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.
Over het voorontwerpbestemmingsplan is door de gemeente met diverse partijen (zoals de provincie, het hoogheemraadschap) het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. Gedurende de termijn hebben 3 overleginstanties gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota van Inspraak en overleg bestemmingsplan Binnenstad West. Naar aanleiding van de overlegreacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.
Na het verwerken van de inspraak- en overlegreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dat is, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd voor het indienen van zienswijzen. Er zijn 7 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota beantwoording van Zienswijzen bestemmingsplan Binnenstad West. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Ook is sprake geweest van een aantal ambtshalve aanpassingen. Deze aanpassingen zijn ook in voornoemde nota opgenomen.
Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.