Plan: | Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.1000BPKKG-DF01 |
De stad Gouda is tot ontwikkeling gekomen in een veenontginning uit de twaalfde eeuw, nabij de uitmonding van de veenstroom de Gouwe in de Hollandsche IJssel, Bodemgesteldheid en prestedelijke verkaveling hebben in belangrijke mate het ruimtelijke karakter van de stad bepaald, Door de ligging in een veengebied wordt Gouda een waterstad bij uitstek. Het deels nog aanwezige grachtenpatroon is. met name ten oosten van de Gouwe en de Haven, duidelijk geënt op de prestedelijke verkaveling.
De unieke centrale stedelijke ruimte, de driehoekige Markt, volgt logisch uit de ontmoeting van twee ontginningen met een verschillende verkavelingsrichting binnen het stedelijk gebied. Gouwe, Markt en grachten vormen de hoofdelementen van de oude stad en dragen nog steeds in hoge mate bij tot het waardevolle karakter ervan.
De eerste kernvorming van de nederzetting heeft vermoedelijk plaats gehad langs de Gouwe in de omgeving van de Vismarkt en de ter hoogte van de Dubbele Buurt gelegen sluis. Onduidelijk is of de Haven een gegraven verbinding tussen Hollandsche IJssel en Gouwe vormt of de oorspronkelijke Gouwemonding is. In 1272 verkrijgt de nederzetting stadsrecht van Floris V, graaf van Holland. Van een omwalde stad is dan nog geen sprake. In 1335 worden de verleende rechten door de Utrechtse Bisschop bevestigd. Het is niet onmogelijk dat Gouda in 1272 formeel nog tot zijn rechtsgebied behoorde.
De ontwikkeling en bloei van Gouda in de Middeleeuwen hangen nauw samen met de ligging aan de Gouwe, in die tijd onderdeel van een belangrijke handelsroute tussen Noord-Duitsland en Vlaanderen. De begin veertiende eeuw te Gouda gevestigde grafelijke tol vormt een stimulans voor de economische expansie en opbloei van de stad in de veertiende en vijftiende eeuw. Naast de bij de ligging aan een belangrijke handelsroute behorende bedrijvigheid ontwikkelen zich een aantal andere neringen. waaronder vooral de bierproductie een belangrijke plaats inneemt. Ook aan de handel gaan de stedelingen zelf actief deelnemen, met name de handel op Vlaanderen, dat de belangrijkste afzetmarkt voor bier wordt. Omstreeks 1350 wordt de stad ommuurd. Het stratenpatroon binnen de vesten heeft zich dan al bijna geheel ontwikkeld. Met de ommuring wordt de stedelijke expansie tot dan toe geconsolideerd en wordt de omvang van de stad voor bijna vijf eeuwen vastgelegd. In 1361 wordt de stad geteisterd door een grote stadsbrand. Na de brand wordt door de stad de oostelijke hoektoren aan de havenmonding geschonken aan Jan van Blois, dan heer van Gouda, en wordt daaromheen een aanzet gemaakt voor de bouw van een slot, dat, tot het in 1577 door de bevolking afgebroken wordt, het stadsbeeld vanaf de Hollandsche IJssel zal beheersen. In het begin van de vijftiende eeuw wordt de dan bouwvallige St. Janskerk vernieuwd en vergroot. In 1438 wordt de stad andermaal voor een groot deel door brand in de as gelegd. Tien jaar later wordt begonnen met de bouw van het Stadhuis op de Markt. Tegen het eind van de vijftiende eeuw begint de bloei van de stad te tanen. De stagnatie van de stedelijke bloei valt in een periode van algemene economische teruggang in, maar ook buiten de Lage Landen. Toch blijkt na een hevige brand van de St. Janskerk in 1552 de stad economisch nog sterk genoeg om voor een snel herstel van de kerk zorg te dragen en daarbij een aantal kostbare brandgeschilderde ramen te laten aanbrengen die nog steeds een grote vermaardheid genieten.
Het kaartbeeld dat Jacob van Deventer omstreeks 1560 van Gouda geeft, markeert het einde van de laat-middeleeuwse bloeiperiode van de stad. Het gebied binnen de wallen wordt door hem vrij intensief bebouwd weergegeven, langs de stadsrand binnen de vesten is een groot aantal kloosters gelegen, langs de uitvalswegen buiten de stadsvest zijn buurtjes ontstaan en met name langs de oostzijde van de stadssingel komt een vrij intensieve bebouwing voor. De stad is doorsneden door grachten en zijlen, het wegenpatroon is nagenoeg niet veranderd sinds Van Deventer zijn kaart tekende. Centraal in de stedelijke structuur liggen de Haven en de Gouwe. De Wijdstraat-Kleiweg vormt de polderscheiding tussen een veenontginning vanaf de Hollandsche IJssel en één vanaf de Gouwe. De eerste ontginning is terug te vinden in het stratenpatroon van het oostelijk stadsdeel. De Tiendeweg is de eerste achterweg van de ontginning. Het patroon van de tweede ontginning heeft geresulteerd in de Turfmarkt en de Nieuwe Haven. De scheg tussen Kleiweg en Tiendeweg kan in afwijking van de prestedelijke verkaveling een typische stedelijke oplossing zijn. De Tiendeweg is omgebogen naar de Markt ten gevolge van de vergroting van de St. Janskerk. De Markt vormt een “verkavelingsrest” tussen Tiendeweg en Kleiweg. De oostelijke stadsuitleg wordt getypeerd door eenzijdig bebouwde grachten met achtererven aan de andere zijde ervan. Hetzelfde geldt voor de eerste gracht ten westen van Markt en Haven. De stedelijke ontwikkeling uit de eerste helft van de veertiende eeuw tussen Gouwe en Kleiweg staat ten gevolge van de richting van de prestedelijke verkaveling dwars op de Gouwe en bestaat uit aan twee zijden bebouwde grachten. Het westelijk stadsdeel wordt bepaald door de in de eerste helft van de veertiende eeuw gegraven Raam,waarvan nog op het kadastrale minuutplan van omstreeks 1830 de noordzijde afwijkt van de zuidzijde door een slechts gedeeltelijk ontwikkelde tweezijdige bebouwing. De Keizerstraat vormt zowel door haar ligging en gebogen tracering als door haar tweezijdige bebouwing een onregelmatigheid in de stedelijke structuur, waarvan de achtergrond voorshands duister blijft. Het verbindingselement tussen de grachten vormt de steeg. Van straten is buiten de reeds genoemde nauwelijks sprake.
Met de Hervorming en het begin van de Tachtigjarige Oorlog gaat voor Gouda Vlaanderen als afzetmarkt verloren, wat de nekslag betekent voor de voor Gouda zo belangrijke biernering. De veranderde politieke situatie maakt verbetering van de verdedigbaarheid van de stad noodzakelijk.
De bebouwing buiten de stadssingels wordt daartoe afgebroken en er worden enkele kleine bastions en ravelijnen aangelegd. Verder vertrouwt men op het water. waarmee men de stad binnen een etmaal van haar omgeving kan isoleren. Zo behoudt de stad op enkele details na haar middeleeuwse vorm. Door het leegkomen en deels afbreken van de kloostercomplexen binnen de wallen is er ruimte genoeg om de afbraak buiten de stad te compenseren.
De opbloei waarvan sprake is in de zeventiende eeuw is van geheel andere aard dan de eerste bloeiperiode. De economische zwaartepunten in Europa zijn verschoven. handelsroutes zijn verlegd naar de kust, de rol van Gouda wordt die van regionaal centrum, veel bescheidener dan de Middeleeuwse. Het is de periode van opkomst van de Goudse pijpenindustrie en van de betekenis van de stad als kaasmarkt, De uit 1668 daterende door Pieter Post ontworpen Waag aan de Markt is daar nog een stille getuige van. De bebouwing, buiten de wallen blijft beperkt. Johan Blaeu geeft op de door hem rond 1650 getekende stadsplattegrond slechts langs de Gouwe rond de stadsherberg en langs de Karnemelksloot een buurtje aan, De bebouwing langs de singels is zeer verspreid, het beeld wordt beheerst door huizen en lusthoven.
Evenals in de meeste andere Nederlandse steden vormt de achttiende eeuw in Gouda een periode van stilstand en, vooral in de tweede helft van de eeuw, achteruitgang zowel in economisch als in demografisch opzicht.
In de negentiende eeuw begint door de opkomende industrialisatie en de arbeidsoverschotten in de landbouw de stedelijke bevolking weer te groeien. Vestingwerken en stadspoorten worden gesloopt, bastions worden vergraven. Langs de binnenzijde van de stadssingels wordt de bebouwing dichter. Op leeggekomen plekken verrijst nieuwe bebouwing, achtererven worden gevuld met industriebebouwing of woonbebouwing voor arbeiders, langs het Regentesseplantsoen ontstaat een op de voormalige stadsvest georiënteerde bebouwing. Langs de buitenzijde van de singels is in 1870 geleidelijk een nagenoeg gesloten bebouwing ontstaan. Na 1870 begint de stad zich ook achter de singels uit te breiden en wordt de schaal van de bouwacties groter: hele buurtjes worden tegelijk ontwikkeld. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie van de R.K. Kerk in Nederland leidt tot een golf van kerkbouw, waarvan in Gouda de voor het stadssilhouet zo bepalende Gouwekerk nog resteert. Uit hygiënische overwegingen worden tal van zijlen vervangen door gesloten riolen en gedempt. Essentiëler voor het stadsbeeld is de demping van enkele grachten en de vervanging van het voor deze en andere Goudse grachten karakteristieke beeld van eenzijdige bebouwing aan een gracht langs achtererven door het beeld van een tweezijdig bebouwde straat.
In de tweede helft van de twintigste eeuw wordt andermaal ingegrepen in het ruimtelijke beeld langs de binnenzijde van de stadssingels door sanering, vestigingen van grootwinkelbedrijven en op de singels georiënteerde nieuwbouw. Het is echter vooral de demping van een aantal grachten. die diep ingrijpt in het voor Gouda zo karakteristieke ruimtelijke beeld. In dezelfde periode worden door het stadsbestuur voor een deel van de kern van de oude stad verordeningen ontwikkeld, gericht op behoud van het karakteristieke ruimtelijke beeld.
De huidige stadsplattegrond vertoont zeer grote overeenkomst met de rond 1560 door Jacob van Deventer weergegeven situatie.
De relatie tussen bebouwd en onbebouwd gebied en de bebouwingsintensiteit in de kern van de oude stad en langs de toevoerwegen zijn vrij stabiel gebleven. Hoofdelementen in de bebouwing zijn nog stads het Stadhuis en de St. Janskerk. De bebouwing is klein van schaal, evenals de meeste ingrepen daarin. Duidelijke toevoegingen zijn de Gouwekerk, met name bepalend voor het stadssilhouet en, wat meer in de marge van de kern, enkele grootwinkelbedrijven, door hun schaal en voorkomen een inbreuk op het historisch stadsbeeld. Afgezien van de demping van de gracht langs achter de Vismarkt en de Naaierstraat is het karakter van waterstad in de kern van het oude stadsgebied gehandhaafd.
De ruimtelijke weerslag van opbloei en neergang van de stad is met name terug te vinden in het randgebied van de oude stad, tussen kern en vesten. Het stratenpatroon is er op enkele sloppen na niet veranderd. Het gebied kent in de tijd echter een sterke wisseling in gebruiks- en bebouwingsintensiteit. Raamlanden, kloosters en hofjes, stadstuinen, sloppen, industriebebouwing en braakliggende grond wisselen elkaar af. Het is de zelfkant van stad met de rug tegen de muur, georiënteerd op de stadskern. Door de sloop van de ommuring en de volledige bebouwing van de buitenzijde van de singel zijn de condities voor bebouwing langs de binnenzijde volledig gewijzigd: de singel is een binnenstedelijk element geworden, er is een nieuwe relatie ontstaan tussen de binnen- en buitenzijde van de singel. Dit leidt reeds in de negentiende eeuw tot een op de singel georiënteerde bebouwing langs het Regentesseplantsoen, een tendens die zich de afgelopen decennia doorzet langs de Houtmansgracht en het Houtmansplantsoen, zij het in een weinig met de oude stad samenhangende bebouwingsschaal. Deze ontwikkeling is in feite analoog aan elders veel eerder binnen de stad getrokken middeleeuwse stadsvesten, zoals bijvoorbeeld het Rapenburg en de Oude Singel in Leiden. Het karakter van waterstad is in het randgebied van de oude stad sterk aangetast door volledige demping van de erin gelegen grachten.
Ook in de bebouwing langs de buitenzijde van de singels zijn sinds 1560 sterke wijzigingen geweest. Na de totale sloop kort na de kartering door Jacob van Deventer is het bebouwingsbeeld tot in de negentiende eeuw zeer weinig intensief geweest. Pas in de loop van de negentiende eeuw ontwikkelt zich een gesloten singelbebouwing, hier en daar in kleine complexen, echter voornamelijk voortgaand in het geleidelijke proces van kleine bouwacties uit voorgaande eeuwen. Alleen langs de Turfsingel, waar ten gevolge van de ligging van de Mallegatsluis tussen singel en Hollandsche IJssel de bedrijvigheid overheerst, is de bebouwing wat groter van schaal. Door reconstructie van en bebouwing aan Bolwerk en Klein Amerika is de relatie tussen de deels al eerder dan in de singelbebouwing ontwikkelde buurtjes langs Jaagpad-Wachtelstraat en Karnemelksloot nauwelijks meer te ervaren.
Het beschermde stadsgezicht te Gouda omvat de in de Middeleeuwen ontwikkelde stad binnen de Singels en de aaneengesloten bebouwing langs de buitenzijde ervan. Het gebied binnen de singels vormt uit oogpunt van ontwikkelingsgeschiedenis en ruimtelijke opbouw een sterk samenhangend geheel. De bebouwing langs de buitensingel vormt sinds de muren geslecht zijn de ruimtelijke grens van het oude stadsgebied, waar het bebouwingsbeeld gekenmerkt wordt door individuele bouwacties van zeer kleine schaal.
Door de omgrenzing mede te baseren op de structurele samenhang en de relatie tussen de historische grens van de binnenstad, de stadsvest en de bebouwing langs de buitenzijde daarvan is het binnen de aanwijzing betrokken gebied vrij groot, evenals de differentiatie van de waarden waarop de bescherming gericht is. Om die verschillen aan te duiden is het te beschermen gebied onderverdeeld in drie zones, waarbinnen de te beschermen waarden in hoofdlijnen als volgt te omschrijven zijn:
De zones A en B beslaan de kern van de oude stad en omvatten naast de hoofdelementen van stedelijke structuur, de Haven en de Gouwe, de Markt, de Hoogstraat, de Tiendeweg en de St. Janskerk en omgeving, ook de voor het karakter van Gouda als waterstad zo bepalende nog bestaande grachten en het IJsselfront. De aan de rand van de kern gelegen Keizerstraat is vanwege de bijzondere plaats ervan in de structuur, de boeiende tracering en de over het geheel genomen nog vrij gave verkaveling en bebouwingsschaal in zone B opgenomen, evenals de Lange Dwarsstraat, een voor de stadsstructuur kenmerkende steeg met een aaneengesloten bebouwing van zeer smalle panden met een goothoogte van anderhalve bouwlaag en bijna uitsluitend topgevels.
Haven en Gouwe zijn zowel door de vrij grote breedte van het dwarsprofiel als door de allure van de aanliggende bebouwing vrij voornaam van karakter. Zij worden gekenmerkt door enkele sterke bochten en een overigens weinig strak beloop. De Turfmarkt is door de maat en indeling van het dwarsprofiel en door de vrij hoge waterstand in de gracht een karakteristiek voorbeeld van een uit de Middeleeuwen stammende gracht in een oorspronkelijke polderverkaveling. De gracht is strakker van beloop dan de Haven en de Gouwe, de bebouwing in het algemeen wat eenvoudiger van aard. Typisch Gouds zijn de eenzijdig bebouwde grachten, waar door de afwisseling van bebouwing en open erven, waarop langs Peperstraat en Spieringstraat, een forse boombeplanting voorkomt op de percelen direct langs de gracht en door de vele bruggetjes over de gracht het ruimtelijk beeld intiemer en zeer gevarieerd is. Het ruimtelijk beeld rond de St. Janskerk wordt gedomineerd door een grote beslotenheid.
De maat van de kerk is door de geringe afmetingen van de ruimte eromheen daar nauwelijks ervaarbaar. De hoge, zeer smalle achterkanten van de krans panden aan de voet van de toren zijn vooral qua opbouw bijzonder karakteristiek, het grachtje en de huizen bij het Catharinagasthuis ten zuiden van de kerk vormen een boeiende verbinding tussen de intensief verkavelde zeer stedelijke structuur ten westen van de kerk naar de vrij grote groene ruimte ten oosten ervan, waar in een traditie van eeuwen nog steeds een aantal deel zeer monumentale grotere gebouwen complexen gesitueerd zijn. De ruimte rond de kerk is een der weinig stedelijke ruimten waarvan ook de detaillering nog van historische waarde is. Het unieke driehoekige Marktplein ontleent zijn bijzondere waarde vooral aan zijn vorm en aan de markante en op effect gekozen situering van het gotische Stadhuis, centraal op het plein. Onder de bebouwing langs de randen van het plein neemt alleen de door Pieter Post ontworpen Waag wat architectonische waarde en situering betreft een bijzondere plaats in.
De bebouwing in de kern wordt gekenmerkt door een in het algemeen smalle parcellering. De nokrichting van de daken staat in samenhang daarmee dwars op de voorgevel. Met name langs de Haven en Gouwe en in mindere mate langs de markt zijn door samenvoeging van meerdere percelen een aantal bredere panden ontstaan. Ook de bouwhoogte is er wat groter dan elders in de stad. Het karakter van de bebouwing is overheersend negentiende eeuws, veel gevels zijn gepleisterd en voorzien van een rechte kroonlijst. Van een uniform beeld is echter nergens sprake. Vooral binnen het als zone A aangegeven gebied, is van een concentratie van monumentale bebouwing en is het bebouwingsbeeld qua opbouw en detaillering vrij samenhangend en gaaf, terwijl in de B-zone voor wat de opbouw betreft nog van een zekere eenheid sprake is.
De sterk ruimtebepalende werking van het Stadhuis is reeds gememoreerd. De toren van de St. Janskerk is door zijn situering een belangrijk beeldbegrenzend element gezien vanaf de Haven en de Gouwe. Vanaf de Markt heeft ook het schip van de kerk dat van daaraf in zijn volle lengte zichtbaar is, een dergelijke werking. In de bocht van de Gouwe is de negentiende eeuwse Gouwekerk minstens even markant gelegen. Meer nog dan de St. Janskerk bepaalt de Gouwekerk van grote afstand het silhouet van de oude stad. Het Tolhuis aan het eind van de Haven, de zeventiende-eeuwse Vismarkt en de westelijke bebouwing langs de Dubbele Buurt ter plaatse van de sluis zijn door hun situering direct aan de kade zeer ruimtebepalende elementen, waarbij het pand Wijdstraat 1 op de hoek van de Dubbele Buurt door de sterk rand het historische karakter van de omgeving afwijkende kleur van het gebruikte materiaal met name vanaf de Gouwe met de historisch waardevolle omgeving contrasteert. Vanaf de Hollandsche IJssel wordt het ruimtelijke beeld beheerst door de stelling molen het Slot op de Punt, de restanten van een vergraven bolwerk, en door de forse boombeplanting in de omgeving daarvan. De ruimtelijke relatie tussen de monding van de Haven, het Tolhuis en het op de Hollandsche IJssel georiënteerde bebouwingsfront langs de Veerstal is door de verhoging van de IJsseldijk en de vervanging van de sluis in de havernon door een grondduiker sterk gewijzigd en in waarde verminderd.
Zone C omvat de rand van de oude stad en de bebouwing langs de buitenzijde van de singels. De uit oogpunt van te beschermen waarde belangrijkste elementen zijn het stratenpatroon, de door het aaneengesloten bouwen duidelijke ruimtevorming, de bebouwingsschaal en de stadssingels, waarlangs vooral aan de oostzijde van de stad de beplanting sterk ruimtebepalend is. Door het verlies van het karakter van waterstad, door het tot stand komen van enkele grootschalige objecten en door sanering is het belang van het in deze zone betrokken gebied uit oogpunt van bescherming voornamelijk van structurele aard. Binnen het gebied liggen enkele objecten van individuele monumentale waarde, waaronder de torens van twee al zeer lang gesloopte kapellen, een molen en de drie laatste hofjes die in Gouda resteren.
Ter effectuering van de bescherming van het aangewezen stadsgezicht moet ingevolge artikel 37, lid 5 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bestemmingsplan ontwikkeld worden.
De toelichting op de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht kan daarbij wat het beschermingsbelang betreft als uitgangspunt dienen.
Doel van de aanwijzing is, de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaar belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. Dat behoeft niet te leiden tot een bevriezing van de bestaande toestand. maar kan basis zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling, die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten daarvan gebruikt maakt en daarop voortbouwt.
Bron: |
REGISTER VAN BESCHERMDE STADS- EN DORPSGEZICHTEN (art. 21 Monumentenwet) TOELICHTING bij de beschikking tot aanwijzing van een beschermd stadsgezicht in Gouda. |