direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veegplan 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0004BPVeegplan20-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

In de periode tot 1 juli 2013 zijn in het kader van het project 'actualisering en digitalisering' door de gemeente Gouda vrijwel alle bestemmingsplannen opnieuw vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de noodzaak de bestaande bestemmingsplannen te digitaliseren en omdat veel bestaande bestemmingsplannen op dat moment verouderd waren. Ook nadien zijn een aantal bestemmingsplannen vastgesteld - veelal met als doel een concrete ontwikkeling juridisch mogelijk te maken.

In de praktijk blijkt dat voor een aantal bestemmingsplannen op ondergeschikte technische punten verbeteringen mogelijk zijn. Het gaat dan meestal om feitelijke situaties die niet stroken met de planologische situatie, snippergroen waarvoor een andere bestemming gewenst is of kleine gewenste aanpassingen of correcties in de planologische regeling die moeten worden doorgevoerd als gevolg van gerechtelijke uitspraken.

Om voor deze zaken een betere planologische regeling te treffen, is in 2013 voor het eerst een bestemmingsplan Veegplan opgesteld. Ook nadien zijn in bestaande bestemmingsplannen een aantal kleine foutjes ontdekt. En is er in 2015 gestart met om dit te corrigeren en is een Veegplan 2016 op 23-11-2016 vastgesteld.

In de uitvoeringspraktijk zijn opnieuw een aantal zaken aan het licht gekomen die zich lenen voor een opname in een veegplan. In lijn met de opzet en karakter van de Veegplannen uit 2013 en 2016 wordt ook in het Veegplan 2020 voor een beperkt aantal zaken een betere planologische regeling getroffen. Het gaat hierbij om het verbeteren van planologische foutjes en de verwerking van verkocht snippergroen. Een veegplan heeft een tweeledig doel: het houdt bestemmingsplannen actueel en maakt het efficiënt uitvoeren van ontwikkelingen mogelijk door het proces te stroomlijnen. Het is niet gericht op het mogelijke maken van nieuwe ontwikkelingen. Ook worden er geen zaken meegenomen in het bestemmingsplan waarvan verwacht wordt dat deze grote maatschappelijke impact zullen hebben.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied bestaat uit 39 locaties.

Aanpassing aan feitelijke situatie

  • 1. Thorbeckelaan 2
  • 2. Lange Groenendaal 32-34
  • 3. Wachtelstraat 42
  • 4. Briandstraat 8-10
  • 5. Westhaven 33
  • 6. Lange Tiendeweg 104
  • 7. Wethouder Venteweg 97

Regeling weekmarkten in bestemmingsplannen

  • 8. Gildenburg, wijkwinkelcentrum Bloemendaal
  • 9. parkeerterrein Middenmoldenplein Goverwelle

Aanpassingen divers feitelijke situatie

  • 10. Aanpassing bestemming van het Molenpad (pad achter de Wethouder Venteweg)
  • 11. Aanpassen bouwvlak Hovenierskade 3
  • 12. Paardenstal achter de Goudseweg
  • 13. Kuiperstraat 25A
  • 14. Jaagpad 35
  • 15. Goejanverwelledijk 40-42

Snippergroen / verkoop grond

  • 16. Dotterplantsoen 14
  • 17. Vest 14
  • 18. Rietzoom 48

Regeling Standplaatsen

  • 19. Gildenburg 2
  • 20. Lekkenburg 1
  • 21. Goudkade 2
  • 22. Van Hogendorpplein 1
  • 23. Groen van Prinsterersingel 1
  • 24. Marconistraat 2
  • 25. Middenmolenplein 2
  • 26. Margrietplein 1
  • 27. Nieuwe Gouwe 2
  • 28. Sportlaan 2
  • 29. Vrijheidslaan 1
  • 30. Vuurdoornlaan 1
  • 31. Willensplein 1
  • 32. Willem en Marialaan 1
  • 33. IJsselkade 1
  • 34. Kampenringweg 1
  • 35. Loswal 1

36. Nieuwe Markt 2

Regeling recreatie nachtverblijf

37. Goudse Houtsingel, Volkstuinen

Aanpassing bestemmingsplan, verwijdering functieaanduiding

38. Nieuwehaven 330

Aanpassing bestemmingsplan, verwijdering bestemming

39. Livingstonelaan 56 / Mercatorpad

Op onderstaande afbeelding is een overzicht opgenomen van de locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0004BPVeegplan20-DF01_0001.jpg"

Afbeelding overzicht locaties

Voor de locaties waar de bestemming in dit Veegplan wordt aangepast, zijn diverse bestemmingsplannen in werking. In onderstaande tabel is voor elke locatie aangegeven welk bestemmingsplan van kracht is.

  Locatie   Bestemmingsplan   Vastgesteld  
1   Thorbeckelaan 2   Noord   22-4-2010  
2   Lange Groenendaal 32-34   Binnenstad West   21-1-2015  
3   Wachtelstraat 42   Korte Akkeren   27-2-2013  
4   Briandstraat 8-10   Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost   29-8-2012  
5   Westhaven 33   Binnenstad Oost   23-4-2013  
6   Lange Tiendeweg 104   Binnenstad Oost   23-4-2013  
7   Wethouder Venteweg 97   Noord   22-4-2010  
8,9   Regeling weekmarkten in bestemmingsplannen   n.v.t.    
10   Aanpassing bestemming van het Molenpad   Noord   22-4-2010  
11   Aanpassen bouwvlak Hovenierskade 3   Noord   22-4-2010  
12   Paardenstal achter de Goudseweg   Stolwijkersluis   29-6-2012  
13   Kuiperstraat 25A   Binnenstad West   21-1-2015  
14   Jaagpad 35   Bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven   26-3-2014  
15   Goejanverwelledijk 40-42   Goejanverwelledijk 40 - 42   20-9-2017  
16   Dotterplantsoen 14   Korte Akkeren   27-2-2013  
17   Vest 14   Binnenstad West   21-1-2015  
18   Rietzoom 48   Plaswijck   9-9-2010  
19   Gildenburg 2   Plaswijck   9-9-2010  
20   Lekkenburg 1   Plaswijck   9-9-2010  
21   Goudkade 2   Bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven   26-3-2014  
22   van Hogendorpplein 1   Noord   22-4-2010  
23   Groen van Prinsterersingel 1   Noord   22-4-2010  
24   Marconistraat 2   Oostpolder   16-10-2013  
25   Middenmolenplein 2   Wijkwinkelcentrum Goverwelle   13-12-2017  
26   Margrietplein 1   Korte Akkeren   27-2-2013  
27   Nieuwe Gouwe 2   Bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven   26-3-2014  
28   Sportlaan 2   Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost   29-8-2012  
29   Vrijheidslaan 1   Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost   29-8-2012  
30   Vuurdoornlaan 1   Bestemmingsplan Bloemendaal   12-11-2009  
31   Willensplein 1   Bestemmingsplan Goverwelle   14-1-2010  
32   Willem en Marialaan 1   Noord   22-4-2010  
33   IJsselkade 1   Binnenstad Oost   23-4-2013  
34   Kampenringweg 1   Goudse Poort   15-4-2014  
35   Loswal 1   Bestemmingsplan Nieuwe Park Bedrijven   26-3-2014  
36   Nieuwe Markt 2   Binnenstad Oost   23-4-2013  
37   Goudse Houtsingel, Volkstuinen   Veegplan 2015   26-4-2016  
38   Nieuwehaven 330   Binnenstad West   21-1-2015  
39   Livingstonelaan 56 / Mercatorpad   Bestemmingsplan Bloemendaal   12-11-2009  

Tabel vigerende bestemmingsplannen

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend Veegplan 2020 bestaat uit een geografische plaatsbepaling en regels die samen de verbeelding vormen en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend. Ten tijde van het ontstaan van de stad Gouda zal de Gouwe ongeveer zijn huidige loop door de stad al hebben gehad. De Haven is niet de oorspronkelijke Gouwemond, maar een kunstmatige verbinding naast de oude Gouweloop (langs de huidige Spieringstraat).

De ondergrond van Gouda bestaat uit een dik veenpakket, plaatselijk meer dan 10 meter dik. Over het veenpakket is door de rivieren een kleilaag afgezet, naar het noorden wordt deze laag steeds dunner. Vanaf ongeveer 1200 is er, met name in de binnenstad, regelmatig opgehoogd, waardoor een bewoningspakket met een dikte van (plaatselijk) 4 meter is ontstaan.

In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels.

Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels.

De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren, Nieuwe en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig wordt ten oosten van Sportbuurt tenslotte de wijk Goverwelle gebouwd.

Sinds de afronding van Goverwelle ontbreekt het de stad aan uitbreidingsmogelijkheden. Met de start van de bouw van Westergouwe in 2015 komt hierin verandering.

De grote stadsuitbreidingen uit de jaren zeventig, tachtig en negentig hadden deels tot doel om het woningtekort voor plaatsen als Den Haag en de regio Midden-Holland op te vangen. De uitbreiding in de polders vragen grote investeringen. Door de drassige veenbodem zijn de kosten van de infrastructuur aanzienlijk hoger dan elders in het land. Daartegenover hebben de laatste stadsuitbreidingen wel gezorgd voor een nieuwe sociaal-economische bloei.

2.2 Aanpassingen

2.2.1 Thorbeckelaan 2

Deze locatie is altijd in gebruik geweest als kantoor. Het vorige bestemmingsplan maakte zowel dienstverlenende bedrijven als kantoren mogelijk. In het nu vigerende bestemmingsplan zijn alleen dienstverlenende bedrijven toegestaan. Hierdoor komt het daadwerkelijk gebruik van de locatie, als kantoor, niet overeen met het toegestane gebruik alleen voor dienstverlenende bedrijven.

Om te zorgen dat het daadwerkelijke gebruik van het gebouw ook planologisch (weer) is toegestaan wordt de bestemming aangepast aan het feitelijke gebruik kantoor.

Juridische vertaling

De aanduiding 'kantoor' opnemen op de verbeelding en in de regels is aangeven dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' ook zelfstandige kantoren zijn toegestaan.

2.2.2 Lange Groenendaal 32-34

Ter plaatse van het hoekpand is de horeca aanduiding met categorie I opgenomen. De rest van het pand is ook als zodanig in gebruik maar in het bestemmingsplan is dit niet als zodanig bestemd. Om te zorgen dat het daadwerkelijke gebruik overeenkomt met het toegestane gebruik in het bestemmingsplan moet de aanduiding horeca categorie I ook worden opgenomen voor de rest van het pand, op de begane grond van de panden op nummer 32 en 34.

Juridische vertaling

In het bestemmingsplan wordt horeca van categorie I planologisch mogelijk gemaakt op de begane grond van de panden op nummer 32 en 34.

2.2.3 Wachtelstraat 42

Aan de Wachtelstraat 42 is een viswinkel/cafetaria gevestigd, dit betreft een horecagelegenheid. Ter plaatse van het pand is echter de functieaanduiding 'detailhandel' opgenomen en de functieaanduiding 'horeca' ontbreekt. Hierdoor komt het gebruik van het pand als horecagelegenheid niet overeen met het planologisch toegestane gebruik detailhandel. De functieaanduiding horeca van categorie II wordt toegevoegd om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het daadwerkelijke gebruik. De functieaanduiding 'detailhandel' komt te vervallen.

Juridische vertaling

De functieaanduiding horeca van categorie II opnemen in plaats van de functieaanduiding detailhandel.

2.2.4 Briandstraat 8-10

Dit pand is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor 'Kantoor'. Het pand is gekocht met als doel deze volledig te gebruiken als woning (door een particulier). In het vorige bestemmingsplan had het pand een woonbestemming met daarbij de aanduiding 'kantoor toegestaan'. Op basis van de nu geldende bestemming 'Kantoor' is wonen niet toegestaan. Het pand wordt daarom volledig bestemd voor 'Wonen' zodat het daadwerkelijke gebruik van het pand planologisch wordt toegestaan in het bestemmingsplan.

Juridische vertaling

Bestemming 'Kantoor' wordt gewijzigd in 'Wonen'.

2.2.5 Westhaven 33

Dit pand heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Het pand was destijds bestemd voor "openbare en bijzondere doeleinden en wonen". In 2013 is de bestemming veranderd in 'Maatschappelijk', zonder wonen. Deze bestemming komt niet overeen met het daadwerkelijke gebruik van het pand, het pand wordt volledig bewoond. Het pand wordt daarom bestemd voor 'Gemengd'. Binnen deze bestemming wordt de functie wonen ook mogelijk gemaakt.

Juridische vertaling

De bestemming 'Maatschappelijk' wordt veranderd in de bestemming 'Gemengd'.

2.2.6 Lange Tiendeweg 104

De verdieping van dit pand wordt al jaren niet meer gebruikt als woning maar als kantoor. Echter ontbreekt de specifieke functieaanduiding 'kantoor op de verdiepingslaag/kap' waardoor de functie kantoor op de verdieping niet is toegestaan. Het opnemen van deze functieaanduiding is nodig om het daadwerkelijke gebruik planologisch te regelen in het bestemmingsplan.

Juridische vertaling

Op de verbeelding wordt de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - kantoor' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn kantoren op de verdiepingslaag toegestaan.

2.2.7 Wethouder Venteweg 97

Deze kavel is bestemd voor 'Wonen' en heeft twee bouwvlakken. Per bouwvlak mag 1 maximaal woning gerealiseerd worden. Voor de kavel is een bouwvergunning verleend voor de bouw van 1 woning aan de straatzijde met daarbij als voorwaarde dat het bouwvlak in de "achtertuin" vervalt. Door deze voorwaarde komt het tweede bouwvlak te vervallen. Hierdoor is het niet langer mogelijk om dit bouwvlak te gebruiken voor de realisatie van een tweede woning. Om ervoor te zorgen dat de voorwaarde bij de bouwvergunning, het vervallen van het tweede bouwvlak, ook wordt opgenomen in het bestemmingsplan wordt dit tweede bouwvlak daarom van de verbeelding gehaald.

Juridische vertaling

Het achterste bouwvlak van deze kavel wordt op de verbeelding verwijderd.

2.2.8 Regeling weekmarkten in bestemmingsplannen

Weekmarkten worden wekelijks gehouden op de Markt, het parkeerterrein Gildenburg wijkwinkelcentrum Bloemendaal en het parkeerterrein Middenmolenplein Goverwelle. De weekmarkt op de Markt is op basis van de regels van de bestemming 'Verkeer - Verblijf' toegestaan.

Het gebruik van de locaties parkeerterrein Gildenburg wijkwinkelcentrum Bloemendaal en het parkeerterrein Middenmolenplein Goverwelle als weekmarkt is niet geregeld in de geldende bestemmingsplannen. Deze zijn op basis van een vergunning toegestaan. Ook deze weekmarkten moeten mogelijk worden gemaakt binnen de geldende bestemming 'Verkeer - Verblijf'.

Juridische vertaling

De aanduiding 'Markt' opnemen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' ter plaatse van de weekmarkten Bloemendaal en Goverwelle.

2.2.9 Aanpassing bestemming van het Molenpad

Het Molenpad was een openbaar pad en is daarom in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor 'Verkeer - Verblijf'.

Het openbaar toegankelijk pad is opgeheven en verkocht aan de bewoners. Het huidige gebruik betreft niet langer het gebruik als openbaar pad. Dit is daarom in strijd met de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. De bestemming van het Molenpad dient derhalve te worden gewijzigd in 'Wonen'. Hiermee wordt geborgd dat het huidige privé gebruik van het pad is toegestaan in het Veegplan 2020.

Juridische vertaling

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' van het Molenpad wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

2.2.10 Aanpassen bouwvlak Hovenierskade 3

De winkel, dienstwoning en de ijsbereidplaats zijn bestemd voor 'Wonen'. Alleen komt het bouwvlak niet overeen met de verleende omgevingsvergunning voor de locatie. Dit dient aangepast te worden door het bouwvlak in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning.

Juridische vertaling

Het bouwvlak wordt aangepast conform de verleende vergunning.

2.2.11 Paardenstal achter de Goudseweg

De paardenstal achter de Goudseweg is niet goed op de verbeelding aangegeven. Deze stal past niet binnen het aanduidingsvlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal'. De functieaanduiding moet daarom op de correcte plaats op de verbeelding worden aangegeven.

Juridische vertaling

De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal' dient overeenkomstig de werkelijke situatie te worden opgenomen.

2.2.12 Kuiperstraat 25A

Ter plaatse van dit perceel is een woonbestemming en een bouwvlak opgenomen. Dit maakt de bouw van een tweede woning mogelijk. Op de betreffende locatie is het onwenselijk als een tweede woning wordt gebouwd. Deze bouwmogelijkheid moet daarom worden geschrapt door het verwijderen van de bestemming 'Wonen' en het bouwvlak met bijbehorende bouwaanduidingen. Ter plaatse van deze locatie wordt de bestemming 'Tuin - Erf' opgenomen.

Juridische vertaling

De bestemming 'Wonen' en het bouwvlak worden verwijderd en de locatie wordt bestemd voor 'Tuin - Erf'.

2.2.13 Jaagpad 35

Voor deze locatie is een vergunning verleend voor een bedrijfswoning. Deze vergunning wordt in het Veegplan 2020 opgenomen door middel van het opnemen van de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding. Hierdoor is het bestemmingsplan in overeenstemming met het vergunde gebruik als bedrijfswoning op de locatie.

Juridische vertaling

De aanduiding 'bedrijfswoning' wordt opgenomen op de verbeelding conform de verleende vergunning.

2.2.14 Goejanverwelledijk 40-42

In het bestemmingsplan Goejanverwelledijk 40-42 blijkt dat de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' iets te ver door lopen naar het oosten. Dit komt niet overeen met de correcte grenzen van de kavels. Daarom moeten de grenzen van deze bestemmingen worden teruggelegd tot de kavelgrens.

Juridische vertaling

Op de verbeelding worden de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' (en de grenzen daarvan) correct opgenomen. Voor het gedeelte waar de bestemmingen te ver doorliepen wordt de bestemming 'Tuin' opgenomen.

2.2.15 Snippergroen / verkoop grond

Er zijn een drietal locaties binnen de gemeente waar openbare gronden, grenzend aan particuliere gronden, in gebruik zijn door particulieren. Dit betreft snippergroen. Snippergroen zijn (kleine) stroken openbaar groen van de gemeente die gebruikt worden door particulieren, waarbij de particuliere gronden direct grenzen aan de stroken snippergroen.

In de vigerende bestemmingsplannen is dit snippergroen bestemd voor 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf'. Deze bestemmingen zijn opgenomen wegens het openbaar gebruik van deze gronden. Voor de drie locaties geldt dat het snippergroen is verkocht aan particulieren. Hierdoor is het openbare gebruik komen te vervallen. De drie locaties dienen overeenkomstig het privé gebruik van de gronden bestemd te worden. Dit betekent dat de bestemming gewijzigd moet worden naar 'Wonen'. Het gaat om de volgende locaties;

  • Dotterplantsoen 14, hier geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze wordt omgezet naar 'Wonen'.
  • Vest 14, hier geldt de bestemming 'Groen'. Deze wordt omgezet naar 'Wonen'.
  • Rietzoom 48, hier geldt de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze wordt omgezet naar 'Wonen'.

Juridische vertaling

De geldende bestemmingen voor de drie locaties worden omgezet naar de bestemming 'Wonen'.

2.2.16 Regeling Standplaatsen

Standplaatsen (voor verkoop) zijn niet geregeld in de vigerende bestemmingsplannen. Om in het bestemmingsplan inzichtelijk te maken waar deze standplaatsen zijn toegestaan, worden deze standplaatsen op parkeerterreinen bij winkelcentra binnen de regels van bestemming 'Verkeer - Verblijf' mogelijk gemaakt. Er is een inventarisatie gemaakt van huidige standplaatsen met bijbehorende locaties. De volgende standplaatsen worden opgenomen in Veegplan 2020:

Vaste standplaatsen

  • 1. Gildenburg 2
  • 2. Lekkenburg 1
  • 3. Goudkade 2
  • 4. Van Hogendorpplein 1
  • 5. Groen van Prinsterersingel 1
  • 6. Marconistraat 2
  • 7. Middenmolenplein 2
  • 8. Margrietplein 1
  • 9. Nieuwe Gouwe 2
  • 10. Sportlaan 2
  • 11. Vrijheidslaan 1
  • 12. Vuurdoornlaan 1
  • 13. Willensplein 1
  • 14. Willem en Marialaan 1
  • 15. IJsselkade 1
  • 16. Kampenringweg 1

Seizoenstandplaatsen

  • 17. Loswal 1
  • 18. Nieuwe Markt 2

Juridische vertaling

Voor de locaties van de 18 standplaatsen wordt ter plaatse van de geldende bestemming 'Verkeer - Verblijf' de gebiedsaanduiding 'overige zone - standplaatsen' met de bijbehorende functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats' opgenomen. Per locatie wordt het aantal toegestane standplaatsen en de toegestane oppervlakte in m2 per locatie opgenomen.

Het blijft mogelijk om een nieuwe standplaats te verkrijgen, daarvoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd waarbij de reguliere procedure (kruimelregeling) wordt toegepast.

2.2.17 Volkstuinen

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Veegplan 2015' geldt de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' voor de bestaande volkstuinen aan de Goudse Houtsingel. Binnen deze bestemming is verblijfsrecreatie met nachtverblijf niet mogelijk. Nachtverblijf was wel toegestaan in het voorheen geldende bestemmingsplan. Nachtverblijf moet wel weer mogelijk worden. Dit is tot stand gekomen in overleg met die landelijk vereniging voor volkstuinen (AVVN). In voorliggend Veegplan 2020 wordt daarom de mogelijkheid tot nachtverblijf weer planologisch mogelijk gemaakt.

Juridische vertaling

Binnen de regels van de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' moet verblijfsrecreatie met nachtverblijf mogelijk worden gemaakt. Daarbij wordt nachtverblijf tussen 1 oktober en 1 april als strijdig gebruik aangemerkt.

2.2.18 Nieuwehaven 330

Op deze locatie geldt de bestemming 'Gemengd' met een specifieke functieaanduiding voor 'seksinrichting'. De eigenaar wenst het pand te verkopen zonder dat de functie van seksinrichting kan worden uitgevoerd. Ook vanuit de buurt is het wenselijk dat de mogelijkheid hiertoe vervalt, dit draagt tevens bij aan een beter woon en leefklimaat voor de omgeving. Na het verwijderen van deze functieaanduiding blijft er binnen Gouda nog steeds in de behoefte te worden voorzien op een andere locatie.

Juridische vertaling

De specifieke functieaanduiding 'seksinrichting' wordt ter plaatse van dit pand verwijderd van de verbeelding.

2.2.19 Livingstonelaan 56 / Mercatorpad

Op deze locatie zit een horecabestemming die al lange tijd niet meer benut wordt. Er staat ook geen bebouwing meer en er lijkt ook geen behoefte vanuit de markt om hier nieuwe horeca te vestigen. Door het wijzigen van de horecabestemming in een groenbestemming wordt er gehoor gegeven aan de wens van de Goudse Raad om het areaal openbaar groen binnen de gemeente te vergroten en draagt dit bij aan het beleidsvoornemen om Gouda meer te vergroenen. Na het verwijderen van deze bestemming blijft er binnen Gouda nog steeds genoeg ruimte voor horeca.

Juridische vertaling

De horeca bestemming en het daarbij horend bouwvlak worden verwijderd en ter plaatse van de locatie wordt een groen bestemming opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Conclusie

Met het bestemmingsplan Veegplan 2020 zijn geen nationale belangen in het geding. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan dient met name ter reparatie van vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente Gouda. De ontwikkelingen zijn met name kleine aanpassingen waardoor de bestaande situatie en de planologische situatie op elkaar worden afgestemd.

De ontwikkelingsruimte in dit bestemmingsplan is dermate kleinschalig dat rijksbelangen niet worden geschaad.

3.1.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsbeleid

Op 20 februari 2019 is het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Dit Omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit twee kaderstellende instrumenten, te weten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, welke op 1 april 2019 in werking zijn getreden. In de programma's Ruimte en Mobiliteit is beschreven hoe de provincie haar beleid wilt realiseren.

Met het omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de maatschappelijke en provinciale opgaven.


Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie vervangt de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de volgende (wettelijke verplichte) (beleids)visies: Duurzaamheid en Milieu, Cultureel Erfgoed en Basisvoorzieningen Cultuur, regionale economie en energie, Groen en het Programma Groen. Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet.

De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • de introductie op het omgevingsbeleid, waarin opgenomen de kaartbeelden en beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • de ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing, dat een uitnodigend perspectief bevat en geen eindbeeld, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven;
  • een beschrijving van de omgevingskwaliteit, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving, die via de digitale raadpleegomgeving toegankelijk zijn.

Zuid-Holland is in meerdere opzichten strategisch gelegen en we leven in een tijd van grote ingrijpende veranderingen. Globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie zorgen voor een ongekende dynamiek. Zuid-Holland is extra kwetsbaar voor al deze veranderingen. De richting van de Omgevingsvisie is duidelijk: een sterk, slim en schoon Zuid-Holland. De provincie wil die stap samen andere partners zetten.

De provincie wil meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provinciale ambities zijn de kaders waarbinnen zij ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. De zes ambities van de Omgevingsvisie zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluit zij aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

De omgevingskwaliteit bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland;
  • 2. een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit;
  • 3. een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening.

Het Omgevingsbeleid is gericht op het voortdurend werken aan een goede omgevingskwaliteit. In dat kader implementeert de provincie een beleidscyclus en ontwikkelt zij een monitoringssystematiek.

Voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit maakt de Omgevingsvisie gebruik van een kwaliteitskaart. Deze kaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de gehele provincie beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mitsbeleid'; ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie

Provinciale belangen die mogelijk een relatie hebben met de aanpassingen in dit Veegplan, voor zover relevant, hebben betrekking ten aanzien van kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel en horeca. Vanwege het karakter, het veegplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, wordt strijdigheid met de Omgevingsvisie niet verwacht.

Voorliggend bestemmingsplan dient met name ter reparatie van vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente Gouda. De ontwikkelingen zijn met name kleine aanpassingen waardoor de bestaande situatie en de planologische situatie op elkaar worden afgestemd. De ontwikkelingsruimte in dit bestemmingsplan is dermate kleinschalig dat provinciale belangen niet worden geschaad.

Provinciale Omgevingsverordening

De provinciale Omgevingsverordening maakt deel uit van het provinciale omgevingsbeleid, dat op 20 februari 2019 is vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat regels ten aanzien van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze regels hebben elk een werkingsgebied, welke is weergegeven op de bijbehorende kaarten.

Conclusie en verantwoording

Het Veegplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en heeft geen raakvlakken met de Omgevingsverordening.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De structuurvisie is opgesteld om richting te geven aan de plannen die in de komende periode aan de westzijde van Gouda zijn voorzien.

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder, zal de functie van Gouda als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en zal de stad steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad (we spreken tegenwoordig van Zuidelijke Randstad). Hierdoor zal het voorzieningenapparaat in Gouda veranderen. In de komende decennia zal Gouda meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningsaanbod plaatsvindt.

3.1.4 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 maakt de reparatie van vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente Gouda mogelijk. Het is niet gericht op het mogelijke maken van nieuwe ontwikkelingen. Ook worden er geen zaken meegenomen in het bestemmingsplan waarvan verwacht wordt dat deze grote maatschappelijke impact zullen hebben. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk voor een aantal locaties om de bestaande situatie en de planologische situatie op elkaar af te stemmen. De aanpassingen zijn van beperkte aard. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère

In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet inwerking getreden. De Erfgoedwet vervangt meerdere wetten en regelingen, waaronder de Monumentenwet 1988. Hoe het Nederlandse erfgoed behouden en beheerd moest worden, stond in verschillende weten en regelingen. Daarom is in de Erfgoedwet bestaande weten regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed gebundeld. Ook zijn een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd onder andere voor musea en beheerders van de rijkscollectie. Maar bijvoorbeeld ook op het gebied van archeologie, want daar voert de overheid een certificeringsstelsel in. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden.

Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels.

Doel van de bescherming van het stadsgezicht is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad als een zwaar belang mee te laten wegen bij verdere ontwikkelingen binnen het aangewezen gebied. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te 'bevriezen'. Monumentenzorg behelst de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van onroerende goederen die van algemeen belang zijn door hun historische, volkskundige, artistieke, wetenschappelijke, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde. Voor zover bebouwing en openbare ruimte aangemerkt zijn als waardevol, is het de bedoeling om de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van gebouwen en terreinen hierop af te stemmen. Het beschermd stadsgezicht vormt in dit verband een historische stedenbouwkundige eenheid. De randen van de binnenstad maken daarvan een onlosmakelijk deel uit. De opgave is om bij nieuwe ontwikkelingen die eenheid zoveel mogelijk te versterken.

3.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland 

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf, Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf Waardevolle gebieden en structuren.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met de erfgoedvisie vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Erfgoedvisie

Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie was de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma. Omdat dit bestemmingsplan niet beoogd om cultuurhistorisch belangrijke objecten of structuren te wijzigen, is de relevantie van de Erfgoedvisie beperkt. Het bepaalde in de visie staat niet in de weg aan vaststelling van dit plan.

Cultuurhistorische Analyses

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zogenaamde "gelevlekkenkaart".

Met de Cultuurhistorische Analyses worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht. Ze worden gebruikt om ontwikkelaars te attenderen op de aanwezige waarden en als objectieve basis voor de ruimtelijke onderbouwing van de plannen. De plannen dienen minimaal rekening te houden met de waarden die voor het betreffende gebied in kaart zijn gebracht. Het mooiste is als ontwikkelaars de gevonden waarden niet alleen respecteren en waar mogelijk behouden, maar ook dat ze zich er in hun plannen door laten inspireren. Omdat ontwikkelaars zich primair laten leiden door wat het bestemmingsplan aan mogelijkheden biedt, is de kans groot dat door het ontbreken van voldoende cultuurhistorische informatie in het bestemmingsplan, er bij gebiedsontwikkeling onvoldoende rekening mee wordt gehouden. Met de komst van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) komt daar verandering in.

Erfgoed in bestemmingsplannen 

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De volgende zaken zijn verplicht:

  • 1. In de toelichting dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (wijziging van het Bro). Archeologie is hiervan een onderdeel.
  • 2. Op de verbeelding, in de toelichting en in de planregels dienen beschermde Stads- en dorpsgezichten te worden opgenomen en beschreven.
  • 3. Indien daartoe noodzaak bestaat, dient een omgevingsvergunningstelsel voor aanlegactiviteiten in de planregels te worden opgenomen voor bodemingrepen. De Monumentenwet stelt het verplicht een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) op te nemen in het bestemmingsplan voor bepaalde bodemingrepen. In het bestemmingsplan wordt expliciet aangegeven voor welke ingrepen een omgevingsvergunning verplicht is.

Gouds erfgoed op de kaart

Om een goed inzicht te verkrijgen in wat de historie van het plangebied te bieden heeft, is de reeds opgebouwde kennis en informatie gebundeld en in overzichtskaarten samengebracht. Deze zogenaamde '(stede)bouwkundige Basiskaart' is nog in ontwikkeling, maar de informatie daaruit wordt in dit bestemmingsplan gebruikt om het Gouds Erfgoed inzichtelijk te maken. Waar nog voldoende informatie ontbreekt, moet - overeenkomstig de 'gelevlekkenkaart' - bij nieuwe ontwikkelingen een Cultuurhistorische Analyse worden gemaakt. Door het stapelen van verschillende waarden in één kaartbeeld is het mogelijk snel door accumulatie de meerwaarde van elementen, patronen en structuren te zien.

Gouds erfgoed in het plangebied

Het Gouds Erfgoed, zoals dat hier voor het plangebied wordt beschreven, is tot stand gekomen uit de volgende bronnen en inventarisaties:

- Nota Cultuurhistorie Gouda   - Nota CH  
- Provinciale Hoofdstructuur   - CHS  
- Rijksmonumentenlijst   - RM  
- Rijks Beschermd Stadsgezicht   - BSG  
- Gemeentelijke Monumentenlijst   - GM  
- Gemeentelijke Archeologische Basiskaart   - ABK  
- Inventarisatie Jongere Bouwkunst en stedebouw (1850-1940)   - JB  
- Inventarisatie Naoorlogse architectuur en stedebouw (1940-1965)   - Naoorlogs  
- Monumenten Inventarisatie en Selectie Project   - MIP, MSP  
- Diverse Cultuurhistorische Analyses   - CHA  
3.2.4 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, een paragraaf cultuurhistorie is daarom niet opgenomen.

Voor de locaties waar de dubbelbestemmingen 'Waarde Beschermd stadsgezicht' en/of 'Waarde - Cultuurhistorie' waren opgenomen in het vigerende bestemmingsplan zijn deze ook overgenomen in het Veegplan. Hiermee zijn de bescherming van cultuurhistorische waarden en instandhouding van het beschermd stadsgezicht juridisch geborgd in het Veegplan.

3.3 Archeologisch beleidskader

3.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

3.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

3.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

1. Omvang

  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'Waarde - Archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

3.3.4 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, een paragraaf archeologie is daarom niet opgenomen, eveneens is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Voor de locaties in het veegplan waar een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' was opgenomen in het vigerende bestemmingsplan is deze ook opgenomen in het Veegplan. Hiermee is ook in het Veegplan de bescherming van archeologische waarden beschermd.

3.4 Groenstructuur

Structuurvisie Groen 20189

Het doel van de Structuurvisie Groen is vergroten van de leefbaarheid door een toename van openbaar groen; het doel vanuit klimaatadaptatie is het bevorderen van maatregelen om de capaciteit van waterberging te vergroten, en wateroverlast en hittestress te verminderen.

Gouda vindt het daarom belangrijk dat er in het algemeen voldoende groen in de stad beschikbaar is. Uitgangspunt is dat bouwende partijen het aanwezige groen behouden en ook nieuw groen aanleggen. De structuurvisie richt zich in hoofdzaak op openbaar gebied en niet op particuliere tuinen. Maar de tuinen vormen gezamenlijk wel een groot deel van de stad, dat verhard of groen kan zijn. Gouda heeft zich daarom aangesloten bij de landelijke organisatie Operatie Steenbreek. Deze is gericht op het stimuleren en faciliteren van meer groen op particulier terrein, met name de tuinen bij woonhuizen. Daarvoor werkt de gemeente samen met meerdere organisaties, zoals Instituut Voor Natuureducatie, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Groei&Bloei en de woningcorporaties.

Indien een projectontwikkelaar aanwezig groen niet behoudt of onvoldoende nieuw groen aanlegt, moet er financieel gecompenseerd worden door storting van een bijdrage in het Groenfonds. Met de financiën uit dit fonds kan op een andere plek alsnog openbaar groen worden aangelegd.

In de structuurvisie zijn de volgende beleidsregels geformuleerd:

  • Eerste beleidsregel: De oppervlakte bestaand openbaar groen en water, en het aantal bestaande bomen worden ten minste behouden.
  • Tweede beleidsregel: Bij planontwikkelingen dient een oppervlakte ter grootte van ten minste 15% van het totale projectgebied openbaar groen te worden.
  • Derde beleidsregel: Als het niet haalbaar blijkt om binnen het projectgebied de vereiste 15% openbaar groen te ontwikkelen, dan is het mogelijk:
    • 1. binnen het projectgebied compenserende maatregelen te treffen tot maximaal 50% van de opgave voor openbaar groen;
    • 2. de opgave voor openbaar groen te realiseren op andere locaties in dezelfde wijk als waarin het projectgebied ligt. Het te realiseren openbaar groen buiten het projectgebied dient binnen een jaar na oplevering van het projectgebied te zijn aangelegd. Zijn er compenserende maatregelen mogelijk tot maximaal 50% van de opgave voor openbaar groen.
  • Vierde beleidsregel: Voor iedere niet gerealiseerde of gecompenseerde vierkante meter openbaar groen is een compensatiebijdrage aan de gemeente verschuldigd van € 250 per m2 (prijspeil 2019). Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de Grond-, weg- en waterbouwindex uit het Meerjarenperspectief Grondexploitaties.
  • Vijfde beleidsregel: Het college heeft de bevoegdheid te besluiten tot ontheffing of afwijking van de beleidsregels 2, 3 en 4, indien toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Conclusie/beschrijving plangebied

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, hierdoor blijft de groenstructuur ongewijzigd. Uitzondering hierop betreft wel een locatie waar de bestemming groen (snippergroen) wordt omgezet naar een woonbestemming. Gezien de kleinschaligheid van deze wijziging is de
invloed van het bestemmingsplan op de aanwezige hoeveelheid groen in Gouda dan ook verwaarloosbaar. Voor de locaties in het Veegplan waar een dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting' danwel gebieden die zijn aangeduid met 'overige zone waardevolle beplanting' was opgenomen in het vigerend bestemmingsplan zijn overeenkomstig overgenomen in het Veegplan.

3.5 Verkeer, infrastructuur en parkeren

3.5.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is een structuurvisie van de rijksoverheid (zie 3.1.1) die ingaat op het toekomstige beleid en de ambities omtrent ruimtelijke vraagstukken in Nederland. Te denken valt aan wegen, spoor, scheepvaart, woningbouw, ecologische hoofdstructuur en andere ruimtelijke zaken. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Mobiliteit uit 2004. De definitieve SVIR is op 13 maart 2012 door minister Schultz vastgesteld.

Het uitgangspunt is een bereikbaar, concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Tevens is decentralisatie een belangrijk begrip, om de toenemende ruimtelijke verschillen van Nederland maatwerk te bieden. Nederland wil ook in 2040 tot de top 10 meest concurrerende landen ter wereld behoren. De sterke punten van Nederland zijn geconcentreerd in de mainports, brainports, greenports en de valleys. Tevens zijn twee economische groeiscenario's het uitgangspunt, het lage groeiscenario "regional community" (RC) en het hoge groeiscenario "global economy" (GE).

In de SVIR zijn corridors aangegeven die aan een streefbeeld moeten voldoen. Dit betreft de ambitie van minimaal 2x3 rijstroken op drukke verbindingen buiten, en van en naar de Randstad, en minimaal 2x4 rijstroken binnen de Randstad. De A12 bij Gouda daar onder begrepen. Tevens wordt het creëren van "supersnelwegen" door middel van het scheiden van lokaal en doorgaand verkeer een vast punt in planstudies, waar dit zinvol en haalbaar is. Ook is een aantal nieuwe verbindingen opgenomen in de SVIR.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan 2017-2026

In het Mobiliteitsplan Gouda 2017-2026 'Stad in Beweging' (vastgesteld 2017) heeft de gemeente haar visie op de mobiliteit in de gemeente verwoord. In het Mobiliteitsplan is ingegaan op de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid van alle vormen van vervoer. De compacte structuur met de historische binnenstad geven Gouda haar charme en kwaliteiten. Anderzijds betekent het dat grote ingrepen om het gemotoriseerde verkeer anders af te wikkelen nauwelijks mogelijk zijn. Dat levert zelfs beperkingen op voor het fietsverkeer. Gouda moet het doen met de begrenzingen die deze stad oplegt. De gemeente streeft naar een goede verdeling tussen de (verkeers)ruimte voor het langzame en het gemotoriseerde verkeer. Het verbeteren van de verkeersveiligheid is daarbij een belangrijke opgave, net als het voorkomen van verkeersoverlast. In onderstaande afbeelding is het wensbeeld van het wegennet opgenomen.

De uitdaging zit er in om te voorkomen dat het wegennet volstroomt en hierdoor de bereikbaarheid afneemt. Daarom zal elke ontwikkeling die verkeersgeneratie met zich meebrengt zorgvuldig getoetst worden.

In het mobiliteitsplan 2017-2026 is een herziening van de parkeernormen aangekondigd, teneinde deze te actualiseren en meer maatwerk en flexibiliteit te bieden. Het is dus mogelijk dat binnen de looptijd van dit bestemmingsplan het gemeentelijk beleid inzake het aspect ‘parkeren’ wijzigt. In dat geval geldt de nieuwe beleidsregel en dient getoetst te worden aan de inhoud van de dan geldende parkeernormen.

Bij het zoeken en vinden van oplossingen voor parkeervraagstukken hanteert het mobiliteitsplan de volgende principes:

  • eerst benutten (onder andere private parkeerplaatsen, meer deelauto's), verdelen (parkeerregulering)
  • en beprijzen (differentiëren en betalen naar gebruik);
  • daarna pas bouwen (als dat past binnen een structureel sluitende parkeerexploitatie en
    meerwaarde
  • biedt voor de kwaliteit van de openbare ruimte);
  • zorgen voor een (door de jaren heen) structureel sluitende gemeentelijke parkeerexploitatie;
  • zorgen voor nieuwe parkeervoorzieningen die moeten bijdragen aan het verbeteren van de
  • woonomgeving (minder overlast maar ook meer ruimte voor andere functies) en aan het versterken
  • van het historische stadsbeeld in de binnenstad.

Parapluherziening parkeren

Op 21 november 2018 heeft de raad van de gemeente Gouda de Parapluherziening Parkeren vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de Reparatiewet BZK 2014 die er toe leidde dat de parkeernormbepaling en andere stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening zijn komen te vervallen. Als gevolg hiervan hebben deze bepalingen geen aanvullende werking meer op bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening aan gemeentelijke parkeernormen kan worden getoetst. In de bestemmingsplannen die na 2014 zijn vastgesteld zijn daarom aanvullende regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Dit zijn echter geen eenduidige regelingen. Bovendien zijn er ook nog bestemmingsplannen van voor 2014 waarin nog niets geregeld is ten aanzien van parkeren. Vandaar dat besloten is om voor het gehele gemeentelijk grondgebied de parkeernormen door middel van een parapluherziening vast te leggen. Het doel van deze parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen in Gouda. Dit paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het parkeerbeleid. Deze parapluherziening is een bestemmingsplan dat als een paraplu over andere, al bestaande bestemmingsplannen (en wijzigings- en uitwerkingsplannen) van de gemeente Gouda heen hangt. Het bepaalt dat de regels ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ die zijn opgenomen in alle vigerende plannen vervallen en worden vervangen door de regels die zijn opgenomen in deze parapluherziening. Voor de bestemmingsplannen waarin niets geregeld was inzake het aspect ‘parkeren’, gelden deze regels als aanvulling.

Bij nieuwe bestemmingsplannen zullen de regels uit de Parapluherziening Parkeren worden overgenomen in de regels van het betreffende bestemmingsplan

3.5.3 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, verwacht wordt dan ook dat er geen invloed is op het aantal verkeersbewegingen en/of de parkeersituatie. Een onderzoek verkeer en parkeren is derhalve niet uitgevoerd. Strijdig met het beleid omtrent mobiliteit wordt derhalve ook uitgesloten.

Wel zijn de regels uit het parapluplan parkeren overgenomen om daarmee te borgen dat als de omvang of de bestemming daartoe aanleiding geeft er voldoende ruimte voor het stallen van auto's aangebracht moet zijn.

3.6 Stedenbouw

3.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. welstandsluwe gebieden;
  • 4. welstandsvrije achterkanten;
  • 5. ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

3.6.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. De nota is vastgesteld in 2005. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. Op de zoneringskaarten geeft de nota aan waar hoogbouw binnen Gouda denkbaar is. In de zones waar dat van toepassing is, worden maximale bouwhoogtes gegeven. Omdat iedere plek zijn eigen specifieke kenmerken heeft, zijn de randvoorwaarden waaraan de hoogbouw dient te voldoen, omschreven in de vorm van algemene aandachtspunten.

De functie van de nota Hoogbouw als toetsingsinstrument zal met name tot uitdrukking komen in die gevallen waar er voor de gemeente de mogelijkheid en ruimte is om te sturen in de ruimtelijke ontwikkeling van een plek of gebied. Hiervan is sprake als de gemeente eigenaar is van de grond of als medewerking aan een initiatief wordt verleend buiten de kaders van het geldende bestemmingsplan in de vorm van een vrijstelling of een herziening van het bestemmingsplan. In die gevallen geeft de gemeente via maatwerk randvoorwaarden aan waarbinnen een ontwikkeling tot stand mag komen. Als vanuit het programma en de stedenbouwkundige inpassing van dat programma in de wijk hoogbouw tot de mogelijkheden behoort, dan geeft de nota Hoogbouw daarvoor de bijzondere randvoorwaarden ten aanzien van de bouwhoogte en de bijbehorende condities voor de inpassing op het maaiveld.

3.6.3 Stedenbouwkundige visie op de binnenstad en haar randen

De gemeente Gouda heeft een Stedenbouwkundige Visie voor haar binnenstad en de randen daaromheen opgesteld. Het belangrijkste doel hiervan is dat de cultuurhistorische identiteit van de binnenstad sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte. Onderdeel van de visie is een Beeldkwaliteitplan (hierna BKP), dat een instrument vormt om nieuwe ruimtelijke inzichten en daarmee samenhangende functionele veranderingen te sturen. Het BKP formuleert aan de hand van ruimtelijke iconen en straatprofielen verschillende 'spelregels'. Deze spelregels op het gebied van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte vormen de leidraad voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het betreft dan stedenbouwkundige herstructureringsopgaven, kleinschalige bouwprojecten of herinrichting van de openbare ruimte. Het BKP gaat vooral in op het gebied binnen de singels, inclusief de wandbebouwing aan de buitenzijde van de singels. Vanwege de status van beschermd Stadsgezicht moeten met name in dit gebied nieuwe ontwikkelingen op cultuurhistorisch verantwoorde wijze worden ingepast. In de schil rond de binnenstad is de marge ruimer om vernieuwingen aan het bestaande stadsbeeld toe te voegen. Toch zal ook hier gebouwd dienen te worden met respect voor wat er reeds is.

Het BKP biedt in eerste instantie een informatie- en inspiratieboek vooraf, ten behoeve van initiatiefnemers die willen bouwen in de binnenstad. Hiermee verschilt het BKP van de Welstandnota, die een toetsingskader achteraf vormt. In principe strookt de benadering en de inhoud van het BKP met de Welstandsnota.

Het BKP dient ook als (aanvullend) gemeentelijk toetsingskader bij ruimtelijke plannen in de binnenstad. Het bestemmingsplan blijft weliswaar primair het juridische toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden en geeft voorschriften voor het gebruik van gronden en gebouwen. Bij een herziening van een bestemmingsplan en bij een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning zal de Stedenbouwkundige Visie in het algemeen en het BKP in het bijzonder worden betrokken.

3.6.4 Gebiedsvisie Hollandsche IJssel 2020

De Gebiedsvisie Hollandsche IJssel Gouda is een ruimtelijk sturings- en toetsingsinstrument. Het geeft richting aan de ontwikkelingen die door de gemeente worden geïnitieerd, maar ook aan projecten van andere overheden en initiatieven van bedrijven of particulieren. Om de Hollandse IJssel als een visitekaartje van Gouda te maken, is er een visie op hoofdlijnen opgezet, deze bevat de volgende aandachtspunten:

  • 1. Benutten van de barrièrewerking die uitgaat van de rivier, ofwel respecteren van de Krimpenerwaard;
  • 2. Erkennen van het stroombed van de Hollandse IJssel als karakteristiek Gouds landschapstype;
  • 3. Vergroten van de samenhang in het stroombed door aandacht voor de continuïteit van het water, de oevers en de dijken;
  • 4. bewerkstelligen van een duidelijke identiteit van de verschillende delen van het stroombed;
  • 5. verbeteren van de toegankelijkheid van het stroombed zelf (vanuit Gouda, vanuit de Krimpenerwaard en vanaf het water);
  • 6. verbeteren van de beeldkwaliteit van de functies in het stroombed.

Er wordt in de gebiedsvisie in het bijzonder aandacht aan de structuurdragers van het gebied gegeven die kunnen bijdragen aan de samenhang binnen het stroombed. Dit zijn (a) het zichtbaar maken van de dijken als continue structuurdragers, (b) het versterken van de beleefbare dynamiek van de getijderivier, (c) het behouden van idyllische IJssel en (d) het ontwikkelen van de zichtbare historische relatie van de wielen met de rivier.

De visie is voor de verschillende deelgebieden nader uitgewerkt. Naast het ontwikkelen van samenhang in het stroombed van de Hollandse IJssel wordt de identiteit van de verschillende deelgebieden in de wenselijke richting ontwikkeld.

3.6.5 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wanneer in de toekomst deze wel plaats vinden, bijvoorbeeld in de vorm van de verbouw van een gebouw binnen het bestemmingsplangebied, dan wordt het plan dan getoetst aan het geldende welstandsbeleid. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt past het bestemmingsplan binnen het beleid op het gebied van stedenbouw.

3.7 Economisch beleid

3.7.1 Rijksbeleid

Topsectorenbeleid 'Naar de top'

Begin 2011 hebben verschillende ministeries een brief naar de Tweede Kamer gestuurd die de hoofdlijnen beschrijft van het nieuwe bedrijfslevenbeleid van het kabinet. Het nieuwe beleid vervangt het programma Pieken in de Delta.

Doel van het beleid is om meer ruimte te bieden voor ondernemers om te ondernemen en te groeien. Hierbij moet Nederland onderscheidend zijn op de wereldmarkt, profiteren van de aantrekkelijke wereldhandel, groeikansen in opkomende markten benutten, duurzame economische groei bereiken en kiezen voor topsectoren. De hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid zien er als volgt uit:

  • Een sectorale aanpak:

Voor negen topsectoren wordt een samenhangende beleidsagenda ontwikkeld over de volle breedte van het overheidsbeleid; van buitenlandbeleid tot onderwijsbeleid, van regeldruk tot onderzoeksbeleid en van ontwikkelingssamenwerking tot infrastructuur en ICT.

  • Meer vraagsturing door het bedrijfsleven:

Dit komt tot stand in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen, hierdoor kan het bedrijfsleven meer vraaggericht sturen bij het formuleren van overheidsbeleid.

  • Minder specifieke subsidies, meer generieke lastenverlichting:

Het Rijk gaat schrappen in subsidies en gebruikt de opbrengsten voor het bedrijfsleven. Subsidies worden omgezet in leningen zodat ondernemers geprikkeld worden.

  • Meer ruimte voor ondernemers:

Ondernemers jagen innovatie aan, zorgen voor welvaart en werkgelegenheid en dragen bij aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen.

Het kabinet heeft negen bedrijfstakken gekozen waarmee Nederland internationaal moet excelleren. Dat moet leiden tot versteviging van de concurrentiepositie van Nederland. Alle negen sectoren werken samen aan de 'tiende' sector, namelijk het binnenhalen van hoofdkantoren van internationale bedrijven. De topsectoren zoals genoemd worden in de bedrijfslevenbrief zijn: hightech, logistiek, creatieve industrie, energie, agrofood, tuinbouw, lifesciences, water en chemie.

Maandag 5 oktober 2015 is de Rapportage Bedrijvenbeleid naar de Tweede Kamer verstuurd. De Rapportage informeert jaarlijks de Tweede Kamer over de voortgang van het bedrijvenbeleid. Focus ligt op de resultaten op de terreinen van kennis en innovatie, ondernemerschap en financiering, talentontwikkeling, duurzaamheid, digitalisering en internationalisering. Daarnaast worden de resultaten van de individuele topsectoren gerapporteerd.

3.7.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De economische visie van de provincie Zuid-Holland vloeit voort uit het topsectorenbeleid van het Rijk. Gedeputeerde Staten heeft een beleidsagenda Regionale Economie en Energie 2012-2015 opgesteld. De Provincie wil in haar beleid aansluiten bij de negen clusters uit het Rijksbeleid. Ze zet in op het versterken van zogenaamde prioritaire economische clusters, namelijk de Mainport Rotterdam, Den Haag als internationale stad van Vrede en Recht, water/ deltatechnologie, (maritieme) logistiek, Greenports, Medical Delta en biochemie. De ambitie van de provincie Zuid-Holland is om als economische regio tot de koplopers van Europa te behoren met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie.

Behoud en groei van de werkgelegenheid en het vergroten van de toegevoegde waarde van de economische activiteiten zijn belangrijke aandachtsgebieden. Met verschillende strategieën streeft Zuid-Holland naar een krachtige economische structuur en een optimaal vestigingsklimaat voor de gehele provincie en naar een gerichte bijdrage aan de economische positie in de wereldtop. Dat betekent dat Zuid-Holland moet doen waar het goed in is en waarmee het zich kan onderscheiden van andere regio's. Het gaat dan om de stuwende clusters die internationaal concurrerend zijn en inkomen genereren voor Zuid-Holland. Voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven is hierin één van de belangrijkste aandachtspunten en dit vertaalt zich in een provinciale bedrijventerreinen- en kantorenstrategie.

Bedrijventerreinen en kantorenlocaties

Het provinciale beleid is gericht op het scheppen van randvoorwaarden om te komen tot voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Daarnaast vraagt de toegenomen maatschappelijke druk ten aanzien van het volbouwen en de verrommeling van Nederland om meer bovenregionale regie op (beeld)kwaliteit. Waar mogelijk zetten provincie en partners in op het boeken van ruimtewinst bij herstructurering en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. De belangrijkste focus is het krijgen en behouden van kwaliteit op bedrijventerreinen. Ook leegstand krijgt in dit kader specifieke aandacht en uitwerking. Aandachtspunt is verder de mate waarin herstructurering van bedrijventerreinen een gunstig effect heeft op de economische ontwikkeling, waaronder werkgelegenheid, in een gebied.

In de nieuwe voorstellen die naar aanleiding van het vernieuwde Rijksbeleid zijn opgesteld, is de provincie veel terughoudender in de rol die zij speelt bij de realisatie van voldoende kwantitatieve en kwalitatieve ruimte voor bedrijven. Er is namelijk minder geld beschikbaar. De Provincie legt verantwoordelijkheid vooral terug bij de regio's en gemeenten en zal meer gaan fungeren in de rol van kaderafbakening en plantoetsing.

De Provincie heeft de randvoorwaarden omtrent kantorenlocaties aangescherpt. Nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot kantoren zijn slechts nog op 13 knooppunten mogelijk.

In de Omgevingsverordening is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' overgenomen. In paragraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan.

Detailhandelsbeleid

Op 30 mei 2012 heeft Provinciale Staten de ‘Beleidsvisie en Uitvoeringsstrategie Regionale Economie en Energie 2012-2015’ vastgesteld. In deze beleidsvisie is bepaald dat de provincie het onderdeel detailhandel gaat uitwerken. De ‘Notitie detailhandel Zuid-Holland’ gaf hier invulling aan. De onderdelen uit de Notitie detailhandel Zuid-Holland (2012) die ruimtelijk relevant waren, zijn opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte.

Het provinciale detailhandelsbeleid is er enerzijds op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Anderzijds wordt de dynamiek in de detailhandel bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector.

Voor alle winkelgebieden geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Uitbreiding van het winkelareaal is hoofdzakelijk aan de orde binnen de 'te ontwikkelen centra'.

Nieuwe detailhandel wordt primair gevestigd binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties en in de centra van steden, dorpen en wijken. Deze winkelconcentraties zijn benoemd en gecategoriseerd in het Programma ruimte als "te ontwikkelen centra", "te optimaliseren centra" en "overige aankoopplaatsen". Nieuwe detailhandel kan ook gevestigd worden in een nieuwe woonwijk, voor zover het gaat om winkels die zijn gericht op de bewoners van die wijk.

Ten behoeve van grootschalige meubelbedrijven en andere detailhandelsbedrijven rond het thema wonen zijn opvanglocaties aangewezen. Deze bedrijventerreinen met zogenoemde PDV-locaties, zijn verbeeld op Kaart 2 Detailhandel van de verordening.

De uitvoering van het provinciale detailhandelsbeleid is vooral een verantwoordelijkheid van gemeenten en regio's. Gemeenten doen dit door het vaststellen van actuele bestemmingsplannen en het handhaven van deze bestemmingsplannen. Regio's doen dit door het vaststellen van regionale visies op de detailhandel. De provincie stelt de kaders vast en kan, via het ruimtelijk instrument, een zienswijze indienen op bestemmingsplannen. Dit kan aan de orde zijn als de plannen niet passend zijn binnen een regionaal afgestemd detailhandelsprogramma, of binnen de provinciale detailhandelsstructuur uit de Provinciale Structuurvisie en/of de Verordening Ruimte.

3.7.3 Regionaal beleid

Regionale detailhandelsvisie

De Regionale Structuurvisie Detailhandel Midden-Holland is voor veel bouwinitiatieven relevant.

De toelaatbaarheid van grootschalige ontwikkelingen is afhankelijk van de ruimtelijke effecten die een dergelijke ontwikkeling met zich meebrengt. Met het oog hierop moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand en het voorkomen van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau waar het gaat om de eerste levensbehoeften. Met het oog hierop is advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. In de Verordening is aangegeven bij welke ontwikkelingen advies nodig is van de commissie en welke drempelwaarden hierbij van toepassing zijn.

De adviescommissie valideert in haar advies ook de schaal van de (ruimtelijke) impact. Als er bovenlokale effecten zijn, is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking regionale afstemming nodig met de (samenwerkende) gemeenten binnen het gebied waar de effecten zullen optreden. Dit kan dus variëren van afstemming met een buurgemeente tot afstemming met meerdere gemeenten of regio's. Daarbij zullen, afhankelijk van de schaal, de Regionale Economische Overleggen een rol kunnen blijven vervullen.

3.7.4 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Op lokaal niveau is een aantal beleidskaders opgesteld voor het (economische) beleid in de stad. Voor de portefeuille Economische Zaken zijn in ieder geval de volgende kaders van belang:

  • Ruimtelijke Structuur Visie Gouda 2005-2030;
  • Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid”;
  • Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”;
  • Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”.

Economische Visie Gouda 2005-2010 “Aantrekkelijk ondernemen - Veelzijdige werkgelegenheid” en Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015

De gemeente streeft naar een sterke, gedifferentieerde economische structuur en een divers aanbod aan betaalde en onbetaalde werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen.

Zij wil dit bereiken door:

  • 1. een versterking van de economische concurrentiepositie van de stad;
  • 2. een op duurzame economische bedrijvigheid gebaseerde groei van de werkgelegenheid;
  • 3. een verbetering van de aansluiting van onderwijs en arbeid;
  • 4. een absolute en relatieve daling van de werkloosheid en het voorkomen van uitval van zittend personeel;
  • 5. een toename van de maatschappelijke participatie van Goudse burgers (activering).

De ambitie is dus dat Gouda gaat functioneren als de werkgelegenheidsmotor voor Midden-Holland. Dit kan bereikt worden wanneer Gouda haar positie als veelzijdige werkstad versterkt, door beter gebruik te maken van haar strategische ligging aan belangrijke wegen, waterwegen en spoorwegverbindingen. Daarnaast moet Gouda bestaande bedrijven koesteren en de groei van deze bedrijven helpen bevorderen. Verder moet Gouda de belangrijkste kantorenstad van de regio worden. En ook als koop- en vrijetijdscentrum moet Gouda Midden-Holland aanvoeren. Als koop- en vrijetijdscentrum wil Gouda inspelen op de toekomstige behoefte aan voorzieningen vanuit een groter gebied, namelijk de Zuidplas. Verder kan Gouda haar rijke cultuurhistorische waarden en ook de hoge natuurwaarden van zijn omgeving beter te gelde maken. Dat wil zeggen: met deze sterke kanten van de stad moet het streven zijn om de bestedingen en de verblijfsduur van bezoekers te vergroten. Tenslotte kan Gouda nog meer dan nu hét concentratiepunt worden van voorzieningen in de regio.

Deze ambities hebben derhalve alles te maken met werkgelegenheid en ondernemersklimaat. Meer werkgelegenheid en een beter ondernemersklimaat zijn daarom de hoofddoelen van het economisch beleid voor de periode tot 2010. Dit heeft zich vertaalt in de volgende beleidskeuzes:

  • 1. Groeikansen benutten in de clusters kantoorhoudende diensten, vrijetijdsbesteding en zorg & welzijn, om een veelzijdige werkgelegenheidstoename tot stand te brengen;
  • 2. Vitaliteit van de bestaande bedrijven behouden, voor stabiliteit en doorgroei van de werkgelegenheid;
  • 3. Verbeteren van de aantrekkelijkheid van het ondernemersklimaat (i.e. randvoorwaarden om goed te kunnen ondernemen), dit trekt nieuwe bedrijvigheid aan en laat bestaande bedrijven groeien.

Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 bouwt voort op het fundament van de Economische Visie 2005-2010. De Economische Visie 2005-2010 was gericht op het creëren van een gezonde basis voor economisch beleid in Gouda. Het Actieprogramma Economie Gouda 2014-2015 geeft in hoofdstuk 3 een opsomming van zaken die op grond van de Economische Visie 2005-2010 in de afgelopen jaren gerealiseerd zijn. Het huidige Actieprogramma Economie borduurt voort op de ingeslagen weg en staat zo op een stevig fundament. Het actieprogramma bestaat uit acht thema’s en voor 2016 en 2016 zijn de speerpunten geactualiseerd.

Economische agenda 2018-2020

Sinds de oprichting van Gouda Onderneemt! in maart 2013 vindt op regelmatige basis overleg plaats tussen het college van BenW en het bestuur van Gouda Onderneemt! Vanuit een gedeelde urgentie is toegewerkt naar een gemeenschappelijke agenda om de economie van Gouda te vernieuwen en te versterken. Deze agenda verving het vigerende beleidskader Economische Visie Gouda 2005- 2020.

Op 28 januari 2014 is een intentieovereenkomst getekend om samen te werken aan de uitvoering van het "Actieprogramma Economie Gouda 2014 en 2015, Samen Sterker!". De speerpunten die genoemd zijn in het Actieprogramma Economie 2014 en 2015 zijn inmiddels grotendeels gerealiseerd en sinds 2016 heeft een doorontwikkeling van de samenwerking plaats gevonden. Op 30 januari 2018 is actueel samenwerkingskader vastgesteld, dat bestaat uit twee documenten:

  • a. "Economische Agenda Gouda 2018- 2020, De kracht van de economie: samenwerken loont!" waarin resultaten, stand van zaken en een vooruitblik op de samenwerking rond het economisch actieprogramma zijn opgenomen en
  • b. "Met focus samen sterker! – Hoofdlijnen Economische agenda Gouda 2018- 2020" dat een
    samenvatting en weergave van de speerpunten geeft.

De samenwerking tussen gemeente en Gouda Onderneemt! richt zich met name op de onderstaande elementen:

Uitgangspunten van de samenwerking:

  • Waarderen ondernemerschap
  • Ruimte voor ondernemerschap
  • Een bereikbare stad
  • Een duurzame stad
  • Een onderscheidende stad
  • Samen voor een sterke regio


Speerpunten:

Bedrijventerreinen Binnenstad Onderwijs en arbeidsmarkt:

  • 1. Aanpak (kantoren)leegstand – Versnellingskamer Goudse Poort
  • 2. Ontwikkeling ICT business campus in combinatie met faciliteren komst Hbo- ICT 1.
  • 3. Programma binnenstad
  • 4. Gouda 750
  • 5. Versterken toeristisch aanbod
  • 6. Door ontwikkelen Techniekpunt Gouda en CIV Smart Technology
  • 7. Versterken lokale arbeidsmarkt
  • 8. Hybride leren
  • 9. Cluster Zorg en Welzijn

De Economische Agenda is een dynamisch instrument dat het economisch functioneren van Gouda helpt bevorderen waardoor Gouda zich kan blijven ontwikkelen als vitale stad, met een vernieuwende economie en voldoende werkgelegenheid.

Horecanota 2008-2017 “Eten, drinken en overnachten in Gouda”

Op 2 april 2008 is de horecanota 2008-2017 'Eten, drinken en overnachten in Gouda' vastgesteld. Met de horecanota is gevolg gegeven aan de wens om meer duidelijkheid te geven voor ondernemers, bezoekers en bewoners over de ontwikkelingsmogelijkheden en gebieden van de horeca. Met de horecanota is de input gegeven voor het opstellen van de regeling van de horeca in bestemmingsplannen, waarin in ruimtelijke zin ontwikkelingsmogelijkheden en beleidsuitgangspunten inzichtelijk worden gemaakt. Tevens biedt het een toetsingskader (beleidsregels) voor diverse initiatieven.

De horecanota richt zich met name op de binnenstad, maar ook voor de overige gebieden worden beleidsuitspraken gedaan. De hoofddoelstelling voor de horeca is in de horecanota als volgt geformuleerd: “Gouda wil meer inzetten op de economische en maatschappelijke potentie van horeca, zonder de balans met de leefbaarheid en het woonklimaat van de binnenstad uit het oog te verliezen.” Daarnaast zijn de volgende subdoelen geformuleerd:

  • Verhogen van de bestedingen en verlengen van de verblijfsduur in de horeca en andere vrijetijdssectoren (detailhandel, toerisme, cultuur, vermaak);
  • Ruimte bieden voor realisatie van een aantrekkelijk horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van consumenten;
  • Ruimte bieden voor dynamiek in de horeca sector met voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor ondernemers;
  • Versterken van de werkgelegenheid in de horeca en gerelateerde vrijetijdssectoren.

Gouda kiest voor de inzet van verschillende instrumenten om sturing te geven aan de gewenste horecaontwikkeling. Het bestemmingsplan is daarbij het belangrijkste instrument voor de regulering van de horeca. In de nieuwe bestemmingsplannen is er ruimte voor nieuwe initiatieven.

Het bestemmingsplan is het belangrijkste instrument voor de regulering van de horeca. In het bestemmingsplan wordt vastgelegd waar de vestiging van horeca is toegestaan en waar niet. Tevens kunnen in het bestemmingsplan regels worden opgenomen over het aantal en het soort horeca-inrichtingen dat in een bepaald gebied is toegestaan. De primaire afweging voor het vestigen van horeca vindt dus plaats in het bestemmingsplan. De exploitatievergunning op basis van de APV is daarbij volgend en richt zich uitsluitend op de openbare orde en veiligheid. Bij het beoordelen van de exploitatievergunning wordt weliswaar rekening gehouden met het woon- en leefklimaat, maar ook op dat onderdeel is het bestemmingsplan het belangrijkste toetsingskader.

De wijze van bestemmen in de geldende bestemmingsplannen houdt kort gezegd in dat alle horecabedrijven specifiek zijn aangegeven (hetzij via een aanduiding binnen de bestemming, hetzij via een specifieke bestemming) en dat nieuwvestiging elders in principe niet is toegestaan.
In de nieuw op te stellen bestemmingsplannen komt er ruimte voor nieuwe initiatieven. Dit kan door:

  • Meer afwijkingsmogelijkheden op te nemen binnen de bestemming horeca, waarbij gebruik wordt gemaakt van de horecacategorieën. Daarbij kunnen onder bepaalde voorwaarden andere horecacategorieën toegestaan worden om daarmee functiewisselingen, die passen binnen de horecanota, mogelijk te maken;
  • Bieden van afwijkingsmogelijkheden binnen andere (gemengde) bestemmingen op te nemen, waarbij onder bepaalde voorwaarden een verruiming van de horecacategorieën wordt toegestaan;
  • Wijzigingsbevoegdheden opnemen binnen andere bestemmingen voor horecacategorieën die passen binnen het horecabeleid, waarmee het aantal horecabedrijven kan toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0004BPVeegplan20-DF01_0002.png"

Leegstand

Een landelijk probleem, waarmee ook Gouda te kampen heeft, is het gegeven dat er een overmaat is aan beschikbare kantoorruimte. Ongeveer een derde van de aanwezige kantoorruimte in Gouda staat leeg. In Gouda is in dat kader een project gestart, met het oog op het terugdringen van de aanwezige leegstand. Het terugdringen van de leegstand is een van de speerpunten van beleid van het zittende college.

Detailhandelsnota 2009-2020 “Meer keuze in winkelen”

Deze detailhandelsnota betreft een actualisatie van de vorige nota uit 1998, die inmiddels achterhaald was. De nota verankert belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van het detailhandelsaanbod, met name de ontwikkelingen in de binnenstad en de ontwikkelingen in de 'schil' rond de binnenstad. Daarnaast geeft de detailhandelsnota ook een actualisatie van het supermarktbeleid uit 2006.

Gouda stelt zich tot doel om een toekomstvaste en dynamische detailhandelsstructuur te realiseren die aansluit bij de behoeften en bezoekmotieven van consumenten en die voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor ondernemers om in te spelen op marktontwikkelingen. Het gestelde doel wil Gouda bereiken door het stimuleren van versterking, verbreding en vernieuwing van het detailhandelsaanbod, gericht op het vergroten van de aantrekkingskracht van de Goudse detailhandel.

Versterking wil Gouda bereiken door ruimte te bieden aan een kwaliteitsimpuls van het bestaande aanbod en een uitbreiding van dit aanbod. Verbreding wil Gouda stimuleren door ruimte te geven aan een meer divers aanbod door een goede combinatie van kleinschalig/grootschalig en lokaal/filiaal. Vernieuwing van het detailhandelsaanbod streeft Gouda na door ruimte te geven aan het toevoegen van nieuw en onderscheidend aanbod aan de bestaande detailhandelsstructuur.

Gouda hanteert in de beoordeling van marktinitiatieven een indicatieve verdeling van de berekende marktruimte naar koopmotief en type locatie. Op deze manier worden situaties van over- en onderaanbod transparant gemaakt. Daarnaast kiest Gouda voor een beoordeling van toekomstige detailhandelsontwikkelingen door middel van beleidsregels, die door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

3.7.5 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een raakvlak hebben met het economisch beleid. De aanpassingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn kleinschalig van aard (bijvoorbeeld het toestaan van kantoor op verdieping voor een locatie), strijdigheid met het economisch beleid wordt vanwege het kleinschalige karakter niet verwacht.

3.8 Woonbeleid

3.8.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteerde het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. De kernthema's van de woonvisie zijn:

  • versterken vertrouwen koopmarkt;
  • verbeteren werking huurmarkt;
  • verbeteren investeringscondities woningbouw;
  • verbeteren leefbaarheid.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

3.8.2 Provinciaal beleid

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk in het Samenwerkingsverband Zuidvleugel een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken.

StedenbaanPlus

StedenbaanPlus is een integraal programma voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in de Zuidelijke Randstad. Het programma verbindt wonen, werken en recreëren: fysiek en hoogwaardig. Het bouwt zo aan een economisch sterke en bereikbare Zuidelijke Randstad. Voor ruimtelijke ontwikkeling heeft StedenbaanPlus met de tien partners waaronder de gemeente Gouda afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom de bestaande (Gouda en Goverwelle) en potentieel nieuwe (Gouweknoop) te openen HOV-stations. Binnen het verstedelijkingsbeleid wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft rondom de StedenbaanPlus-stations.

3.8.3 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen Midden-Holland Plus

Momenteel is de nieuwe Regionale Agenda Wonen Midden-Holland in concept gereed. Deze zal in de komende tijd worden vastgesteld en gaat in op behoud en versterking van de diversiteit aan woonmilieus in de regio Midden-Holland. Binnenstedelijke herontwikkeling is daarbij één van de belangrijke uitgangspunten. Gouda is in Midden-Holland de enige gemeente met een stedelijk woonmilieu. Voor Gouda is het versterken van het binnenstedelijke woonmilieu dan ook belangrijke opgave.

3.8.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda 2015-2020.

De kracht van Gouda: aangenaam stedelijk wonen voor iedereen (9 december 2015) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De woningmarkt is continue aan verandering onderhevig. Het gemeentelijke woonbeleid moet hierop inspelen en zorgen dat er voor iedere inwoner een passende woning is. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit -stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik - te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan vijf thema's centraal:

1. Woon- en leefkwaliteit in Gouda: wijken met toekomstwaarde;
2. Kwaliteit bestaande woningen: duurzaam-energetisch, veilig en levensloopgeschikt;
3. Wonen voor iedereen: betaalbaar, beschikbaar en toegankelijk;
4. Optimale voorraad: versnelling en vraagsturing woningproductie;
5. Wonen met zorg: een thuis voor kwetsbare groepen.
Per thema zijn de ambities en doelen benoemd en is beschreven hoe de gemeente deze wil bereiken.

Voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken vindt de gemeente een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners belangrijk. Gemengd wonen is het uitgangspunt. Dit zorgt voor sociale cohesie en maakt een wooncarrière in de eigen wijk mogelijk. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een goede mix van steen en groen.

De gemeente vindt dat er voldoende voorraad sociale huurwoningen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn opdat lagere inkomensgroepen passend kunnen wonen. Daarnaast moeten er voor de middeninkomens voldoende geliberaliseerde huurwoningen in het middensegment beschikbaar zijn en voor de hogere inkomens geliberaliseerde huurwoningen in het duurdere segment en koopwoningen.

De gemeente wil een woningproductie bewerkstelligen die voorziet in de geprognotiseerde 'uitbreidingsvraag' op basis van de actuele provinciale Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) die de provincie eens in de drie jaar vooruit berekent. Op basis van de WBR 2013 en de BP 2013 betekent dit in de periode 2015-2024 2.100 - 3.200 extra woningen. De marktvraag is leidend voor het invullen van de bandbreedte. De (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen is berekend op gemiddeld 305 woningen per jaar (bron: Fakton, 2015).

Het is belangrijk om de juiste woning op de juiste plek te bouwen. Vraaggestuurde woningbouw is uitgangspunt. Tot 2025 is er vraag naar de volgende segmenten in de nieuwbouw, waarbij rekening is gehouden met de dynamiek in de bestaande woningvoorraad en veranderingen als gevolg van bijvoorbeeld sloop (200 sociale huur) of verkoop van bestaande huurwoningen (350 - 620) (bron: ABF Research, 2014 en Fakton, 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0004BPVeegplan20-DF01_0003.png"

Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en prijssegment 2015-2024

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0004BPVeegplan20-DF01_0004.png"

Gewenste differentiatie nieuwbouw naar eigendom en woningtype 2015-2024

Er is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. De focus ligt op zowel de bestaande stad als Westergouwe. De effectieve vraag naar nieuwbouw is voor de bestaande stad geraamd op gemiddeld 170 woningen per jaar en voor Westergouwe op gemiddeld 165 woningen per jaar, de eerste vijf jaar, en de daarop volgende vijf jaar gemiddeld 135 woningen.

Het grootste deel van de vraag naar koopwoningen boven € 200.000 zou moeten komen in Westergouwe en Middenwillens. Binnenstedelijk is er relatief weinig vraag naar dit soort woningen. Hier ligt het accent op een mix van sociale huur, geliberaliseerde huur en koop tot € 200.000. In het centrum en de ring direct er omheen zijn ook marktkansen voor koop € 200.000-€ 350.000.

Regelmatig monitoren en bijsturen is onmisbaar voor vraaggestuurd bouwen. Elke drie jaar onderzoekt de gemeente bij voorkeur met woningcorporaties, marktpartijen en buurgemeenten de vraag onder meer door deelname aan het Woon Onderzoek Nederland.

Uitgangspunt is om nieuwe woningen toekomstgericht te bouwen, dat wil zeggen in ieder geval zo duurzaam, energiezuinig, levensloopbestendig en veilig mogelijk. De gemeente vraagt van woningcorporaties en marktpartijen om bij de ontwikkeling van woningbouwplannen de aspecten van toekomstgericht bouwen in een zo vroeg mogelijk stadium mee te nemen. De gemeente hecht daarbij aan de inzet van het Instrument GPR-gebouw om de kwaliteit te beoordelen op 'duurzaamheidsaspecten'. Nieuwbouwwoningen zouden minimaal een score van 7,5 (onderscheidend duurzaam) moeten hebben. Daarbij is de afweging tussen betaalbaarheid van woningen en extra kwaliteit van woningen van belang: welke prijs-kwaliteitverhouding past bij de beoogde doelgroep en hoe zorgen we voor een goede mix van verschillende woningen in alle wijken.

Visie op Levensloopbestendig Gouda

Met de Visie op Levensloopbestendig Gouda (2004) in aanvulling op de nota Wonen en Zorg op Maat (1996) is bepaald dat iedere Goudse wijk levensloopbestendig zou moeten zijn in 2015. Een 'levensloopbestendige wijk' is een (buiten)gewone wijk waar het voor iedereen aantrekkelijk wonen is vanwege een breed en divers aanbod van voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. De wijk is zo ingericht dat ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, psychische en/of maatschappelijke functiebeperking er zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen, ook als de behoefte aan zorg en ondersteuning steeds groter wordt.

3.8.5 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een raakvlak hebben met het woonbeleid. De aanpassingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn kleinschalig van aard, strijdigheid met het woonbeleid wordt vanwege het kleinschalige karakter niet verwacht.

3.9 Overige relevante beleidskaders

3.9.1 Niet- gesprongen explosieven (NGE's)

Voor bepaalde gebieden geldt een hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van niet-gesprongen explosieven. Bij het ontwikkelen van een plan moet hier rekening mee worden gehouden. Wanneer in een vroeg stadium onderzoek wordt verricht naar het al dan niet voorkomen van NGE's kunnen passende maatregelen worden getroffen.

3.9.2 Duurzaamheid

Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen.

De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:

  • 1. tenminste 1,5% energiebesparing per jaar (tussendoel: 6 % energiebesparing in 2020);
  • 2. 10% toename van productie van duurzame energie in 2020 ten opzichte van 2015.

Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:

  • 3. Afvalscheidingspercentage van 75% in 2020;
  • 4. Naar 1000% duurzaam inkopen;
  • 5. Naar minder vervoersbewegingen in de stad

Duurzame energie

Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.

Duurzaam bouwen

Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").


Ruimtelijke adaptatie

Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.


Afvalscheiding

De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden. In 2016 zal de gemeente Gouda starten met gedifferentieerde tarieven voor afvalscheiding.

3.9.3 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een explosieven onderzoek is daarom ook niet uitgevoerd. Hetzelfde is van toepassing voor het aspect duurzaamheid, er is geen duurzaamheidsparagraaf aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:

In dit hoofdstuk is aan de hand van een beschrijving van bovenstaande aspecten onderbouwd dat het Veegplan geen milieuconsequenties tot gevolg heeft.

4.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding . Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bodemkwaliteit van de planlocatie wordt geschikt geacht voor de bestaande functies. Het bestemmingsplan leidt niet tot bouwwerkzaamheden waarmee grond verplaatst wordt. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe voor bodemverontreiniging gevoelige verblijfbestemmingen vastgesteld.

Een bodemonderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het aspect bodem belemmert de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

4.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Tabel: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Een luchtkwaliteitberekening is niet vereist, wanneer kwalitatief onderbouwd kan worden dat er geen sprake is van relevante verschillen tussen het IBM-project waarover een besluit wordt genomen en de wijze waarop het project is opgenomen in het NSL. Indien een in het NSL vermeld IBM-project uitgebreid wordt, zijn wel concentratieberekeningen vereist. Dan dienen deze inzicht te geven in de consequenties van de verschillen voor de concentratieniveaus in de zichtjaren van het NSL. In hoeverre leiden de verschillen tot een toename van de concentraties en, indien sprake is van een toename, leidt dit tot overschrijdingen van grenswaarden? Op basis van dit inzicht is het mogelijk te beoordelen of het besluit, ondanks de verschillen met het NSL, valt binnen de reikwijdte van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”).

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening

Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het Veegplan worden planologische omissies hersteld. Daarbij gaat het om kleine lokale functiewijzigingen die aansluiten bij het bestaand gebruik of wijzigingen die waren toegestaan op basis van het voorgaande bestemmingsplan maar onjuist waren overgenomen in het daarop volgende bestemmingsplan.

Daarom is niet te verwachten dat er sprake is van een verhoging van de concentratie van verontreinigingen in de lucht.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.1.3 Geluid
4.1.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Bij conserverende bestemmingsplannen is geen sprake van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie dient onderzoek te worden gedaan naar de gecumuleerde geluidsbelasting.

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In tabel X zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.

Tabel: voorkeursgrenswaarden (vgw) wegverkeerslawaai (Art. 82 Wgh en art. 3.1 Bgh)

bestemming   locatie   weg   WeVgw (dB)  
Woningen   Binnen bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   48  
    Auto(snel)wegen   48  
  Buiten bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   48  
    Auto(snel)wegen   48  
Onderwijsgebouwen   -   -   48  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen   -   -   48  
Geluidsgevoelige terreinen   -   -   48  

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.

Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2007) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel wordt voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de Maximale Grenswaarde uit de Wgh (zie onderstaande tabel).

Tabel: Maximale Grenswaarden wegverkeerslawaai (art. 83 Wgh en art. 3.2 Bgh)

Bestemming   Locatie   Weg   Maximale Grenswaarde (dB)  
Woningen   Binnen bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   63  
    Auto(snel)wegen   53  
  Buiten bebouwde kom   Lokale en provinciale wegen   53  
    Auto(snel)wegen   53  
Onderwijsgebouwen   Binnen bebouwde kom   -   63  
  Buiten bebouwde kom   -   53  
Ziekenhuizen en verpleeghuizen   Binnen bebouwde kom   -   63  
  Buiten bebouwde kom   -   53  
Geluidsgevoelige terreinen   -   -   53  

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarmee is er ook geen sprake van het creëren van nieuwe geluidsgevoelige objecten.

In paragraaf 3.5 is beschreven dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, er is geen sprake van invloed is op het aantal verkeersbewegingen. Er is geen sprake van extra verkeer en daarom leidt het bestemmingsplan niet tot de toename van wegverkeerslawaai op bestaande gevoelige objecten.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.1.3.2 Industrielawaai

Wettelijk kader

Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Tevens worden voor geluidgevoelige bestemmingen de ten hoogst toelaatbare geluidniveaus vastgesteld. Deze zogeheten MTG's mogen niet worden overschreden.

Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

Onder geluidgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):

  • Woningen;
  • Onderwijsgebouwen;
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • Buitenterreinen (bij gezondheidsgebouwen anders dan ziekenhuizen);
  • Woonwagenstandplaatsen.

Binnen de zone van een industrieterrein, dus bij een geluidsbelasting hoger van de voorkeursgrenswaarde, mogen in principe geen geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (art. 44 Wgh).

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Indien toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. de bedrijfsvoering van bedrijven op het industrieterrein) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Indien deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.

Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel kan worden voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de Maximale Grenswaarde (zie hiervoor onderstaande tabel).

Tabel: Maximale Grenswaarden industrielawaai (art. 59 Wgh en art. 2.2 Bgh)

bestemming   maximale grenswaarde (dB[A])  
Woningen   55  
Onderwijsgebouwen   60  
Ziekenhuizen en verpleeggebouwen   60  
Geluidsgevoelige terreinen   55  

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In dit bestemmingsplan worden binnen een zone voor industrielawaai geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen gecreëerd of geluidsgevoelige bestemmingen gewijzigd.

Conclusie

Het aspect industrielawaai belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.1.3.3 Spoorweglawaai

Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh). Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. In onderstaande tabel zijn de voor dit onderzoek relevante voorkeursgrenswaarden weergegeven.

Tabel: voorkeursgrenswaarden (vgw) spoorwegverkeerslawaai (art. 4.9 Bgh)

Bestemming   Vgw (dB)  
Woningen   55  
Onderwijsgebouwen   53  
Ziekenhuizen en verpleeggebouwen   53  
Geluidsgevoelige terreinen   55  

Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (16 april 2012) vastgesteld. In onderstaande tabel zijn de maximale grenswaarden voor de mogelijke geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied weergegeven.

Tabel: Maximale Grenswaarden spoorwegverkeerslawaai (art. 4.10-4.12 Bgh)

Bestemming   Maximale Grenswaarde [dB]  
Woningen   68  
Onderwijsgebouwen   68  
Ziekenhuizen en verpleeggebouwen   68  
Geluidsgevoelige terreinen   63  

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er worden binnen de geluidszone van het spoor geen geluidsgevoelige bestemmingen gecreëerd of geluidsgevoelige bestemmingen gewijzigd in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect spoorwegverkeerslawaai belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.1.3.4 Cumulatieve geluidbelasting

Wettelijk kader

Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd als van meerdere geluidsbronnen de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden.

Burgemeester en Wethouders mogen alleen een hogere waarden vast te stellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting na correctie volgens hoofdstuk 2 van het Meet- en Rekenvoorschrift geluidhinder 2006 niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

Om te kunnen bepalen wat onaanvaardbaar is wordt getoetst aan de Beleidsregel Hogere Waarden Regio Midden-Holland. In deze beleidsregel zijn voorwaarden gesteld aan het vaststellen van Hogere Waarden. Eén van de voorwaarden betreft de eis dat gevoelige bestemmingen bij hogere waarden van 53/60/55 dB voor respectievelijk wegverkeer/railverkeer/industrielawaai en hoger ten minste over één geluidluwe gevel moeten beschikken. Dat betekent dat voor één gevel de cumulatieve geluidbelasting niet meer dan 48/55/50 dB mag bedragen.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Zoals toegelicht in voorgaande subparagrafen is er geen sprake van de toevoeging van geluidsgevoelige bestemmingen. Een onderzoek naar de cumulatieve geluidsbelasting in relatie tot geluidsgevoelige bestemmingen is niet nodig.

Conclusie

Dit aspect belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke

bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met dit bestemmingsplan worden gevoelige bestemmingen niet onaanvaardbaar belast en wordt de bestaande bedrijvigheid niet belemmerd.

Conclusie

Het aspect bedrijvigheid en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna te noemen “Wnb”) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Het beschermingsregime gaat uit van het “nee, tenzij-principe“. Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Omdat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen worden ook geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd die mogelijk kunnen leiden tot nieuwe, binnen de huidige bestemming niet toegestane, bouwactiviteiten. Het bestemmingsplan leidt niet tot aanpassingen aan gebouwen en de ruimte eromheen. Toename van verkeer, extra lichthinder of andere verstoring is niet te verwachten als gevolg van de wijzigingen in voorliggend Veegplan. De vaststelling van het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot mogelijke belemmering van beschermde planten en/of dieren.

Conclusie

Het aspect flora en fauna staat het vaststellen van de het bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door:

  • a. de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2013 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev);
  • b. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:

  • Het aantal personen binnen het invloedsgebied;
  • De hoogte van het GR en een eventuele toename daarvan;
  • De mogelijkheden tot risicovermindering aan de risicobron;
  • De alternatieven voor het ruimtelijk plan;
  • De mogelijkheden om de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beperken;
  • De mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De reparaties die in het Veegplan zijn opgenomen leiden niet tot een wijziging van de risico's gezien vanuit externe veiligheid. In geval een locatie in het invloedgebied van risicobronnen ligt, leidt dit niet tot verhoging van de kwetsbaarheid van de bestemmingen omdat er geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert het vaststellen van het bestemmingsplan niet.

4.2 Milieu Effect Rapportage

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er zijn geen activiteiten opgenomen in het Veegplan die staan in het Besluit m.e.r. Hiermee is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Conclusie

Het vaststellen van het bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Wel is voor de volledigheid een aanmeldingsnotitie met daarin een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld. Zie hiervoor Bijlage 1.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Rijksbeleid

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Op 25 juni 2008 is NBW-actueel ondertekend door alle betrokken partijen. De stedelijke wateropgave in de nieuwe NBW is verbreed en bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater; de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit, de aanpak van grondwateroverlast. De samenwerking tussen de gemeente en het waterschap bij het oppakken van de stedelijke wateropgave vindt plaats op basis van de wettelijke taken.

In het NBW-actueel is afgesproken dat gemeenten en waterschappen voor het bestaand stedelijk gebied waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave voor 2015 aanpakken. Daar waar geen sprake is van een urgente opgave geldt dat de opgave uiterlijk in de periode t/m 2027 wordt uitgevoerd.

4.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is.
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • 1. Waarborgen waterveiligheid
  • 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  • 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.

Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

4.3.3 Beleid Hoogheemraadschappen

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheren de hoogheemraadschappen rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het proces van ruimtelijke planvorming hebben de hoogheemraadschappen een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.

De gemeente Gouda heeft te maken met twee hoogheemraadschappen. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer ten oosten van de Gouwe en ten noorden van de Hollandse IJssel. Ten westen van de Gouwe en ten zuiden van de Hollandse IJssel ligt het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

4.3.3.1 Taken en bevoegdheden waterbeheerders

De hoogheemraadschappen zijn het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlakte- water en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van de waterbeheersplannen werken de waterbeheerders aan hun ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft het hoogheemraadschap een regelgevende rol.

4.3.3.2 Waterbeheerplannen 2010-2015 van de Hoogheemraadschappen

Voor de planperiode 2016-2021 zijn de Waterbeheerplannen (WBP) van de hoogheemraadschappen van toepassing. In deze plannen geven de waterbeheerders aan wat hun ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De nieuwe WBP's leggen meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij willen de waterbeheerders dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De waterbeheerplannen sorteren voor op deze ontwikkelingen.

Wat betreft gezond water wordt onder andere aangesloten bij de kwaliteitseisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: https://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Schieland en de Krimpenerwaard is te vinden op de website: https://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/diensten/publicaties/waterbeheerplan
4.3.3.3 Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net/regels. De regels van Schieland en de Krimpenerwaard zijn te vinden op de website: http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl

4.3.3.4 Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

Deze voorkeursvolgorde wordt onderschreven door de gemeente in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

4.3.3.5 Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de verwerking van hemelwater wijzen de waterbeheerders op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen van het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect optreedt op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of  - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

4.3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Riolerings plan (GRP) geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:

  • Zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Wet op de Waterhuishouding);
  • Zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden (Wet op de Waterhuishouding).

De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voortvloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer).

Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen.

  • 1. Inzameling van het binnen gemeentelijk gebied geproduceerde verontreinigde water;
  • 2. Inzameling van het overtollige hemelwater en grondwater dat niet mag of kan worden gebruikt voor de lokale waterhuishouding;
  • 3. Transport van het ingezamelde water naar een geschikt lozingspunt;
  • 4. Ongewenste emissies naar oppervlaktewater, bodem en grondwater zoveel mogelijk voorkomen;
  • 5. Zo min mogelijk overlast voor de omgeving veroorzaken (in de breedste zin van het woord);
  • 6. Doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste Waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat Waterplan geëvalueerd. Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard was als agendalid bij dit proces betrokken. Deze evaluatie heeft geleidt tot een actualisatie van het Waterplan. In de actualisatie zijn de gezamenlijke ambities vastgelegd en wordt de gezamenlijke onderzoeksagenda vastgesteld. Concrete afspraken over de te nemen maatregelen, inclusief de financiering daarvan, worden gemaakt in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het geactualiseerde Waterplan is op 25 mei 2011 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld.

Toelichting op hoofdlijnen van het geactualiseerde Waterplan Gouda

In Gouda bestaat een kwetsbaar evenwicht tussen te natte en te droge omstandigheden. Enerzijds mag bij een regenbui geen wateroverlast ontstaan en anderzijds moet het waterpeil juist hoog genoeg zijn om houten funderingen te conserveren en om extra daling van de bodem te voorkomen. Dit uit zich in een relatief geringe drooglegging en weinig mogelijkheden voor peilfluctuaties.

Voor de kans op overstroming gelden sinds 2009 provinciale normen. Deze normen vormden geen uitgangspunt in het Goudse Waterplan van 2003. Uitgangspunt voor Gouda is dat woningen droog moeten blijven. Om aan een norm van maximaal 1 keer per 100 jaar wateroverlast te voldoen, moeten veel wegen uit de hoofdinfrastructuur van Gouda eerder worden opgehoogd dan nu geraamd. Vanwege de grote financiële gevolgen wil Gouda met instemming van Rijnland afwijken van de provinciale normen. Uitgangspunt is wel dat we accepteren dat wegen soms onder water staan. Gemeente en Rijnland gaan hierover in gesprek met de provincie Zuid Holland.

Water is en blijft een belangrijke belevingswaarde in Gouda

Van belang bij beleving van water zijn kwaliteit, zichtbaarheid, schoon water, cultuurhistorische waarden en bekendheid met het watersysteem en haar geschiedenis. In Gouda is er enthousiasme bij inwoners voor het waterrijke karakter van de stad, maar er blijkt nog veel onbekend over het watersysteem en het beheer van water in de woonomgeving van mensen. Tevens bestaat de wens om het water schoner en aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers van de stad. Gouda en Rijnland ontplooien daarom activiteiten op het gebied van voorlichting en educatie. Tevens wordt uitgesproken welke voorstellen vanuit het project Hollandse Waterstad in het waterplan als actiepunten worden opgenomen.

Onderhoud en beheer vragen om afstemming tussen betrokken organisaties.

Het onderhoud van het watersysteem binnen Gouda is verdeeld onder twee instanties. De waterschappen onderhouden de primaire wateren. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige wateren en heeft dit onderhoud uitbesteed aan Cyclus. Het overgrote deel van de klachten van burgers over waterbeheer gaat over onderhoud, in het bijzonder zwerfvuil. Gouda en Rijnland nemen deze klachten ter harte; de samenwerking tussen beide wordt geïntensiveerd, waarbij ook Cyclus wordt betrokken.

4.3.5 Planbeschrijving en conclusie

Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Doordat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal de hoeveelheid verhard oppervlak ook niet wijzigen. Vanuit waterstaatkundig perspectief is er geen belemmering het bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Veegplan 2020. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Veegplan 2020 is conserverend van aard en dus een vertaling van de huidige situatie. De huidige situatie en het vigerende bestemmingsplan zijn vertaald in de regels.

5.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling, die tezamen met de regels de verbeelding vormt, en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan is conserverend. De huidige situatie is het uitgangspunt en het vigerende bestemmingsplan vormt de onderlegger. Deze is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels waarin de huidige situatie is bestemd en de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan grotendeels blijven bestaan. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.

5.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om de bijbehorende legenda (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Gebiedsaanduidingen hebben veelal betrekking op sectorale regelgeving zoals geluid, milieu, water e.d. en worden ook toegespitst om gebieden die meerdere bestemmingen hebben te overschrijden.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

5.3 Toelichting op de regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In deze paragraaf is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Artikel 3 Agrarisch

De paardenstal achter de Goudseweg is in agrarisch gebruik en als zodanig bestemd.

Artikel 4 Bedrijf

De locatie aan de Marconistraat is bestemd met Bedrijf en aangeduid met volumineuze detailhandel, overeenkomstig de vigerende regeling. Om de standplaatsen mogelijk te maken is de vigerende regeling overgenomen.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 1

Voor locatie Jaagpad 35 is de bestemming Bedrijventerrein - 1 relevant. De regels zijn aangesloten bij de vigerende bestemming van bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven', en zover nodig aangepast aan de Goudse standaard regels. De vigerende afwijkingsmogelijkheid voor perifere detailhandel is niet volledig conform de Verordening Ruimte en om die reden geschrapt. Tevens is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Vanwege de bebouwingsregeling (met een percentage) is een veel groter gebied overgenomen in het Veegpan, dan strikt ter plaatse van de bedrijfswoning. Tevens is de hoogtemaatvoering gerepareerd, in het vigerende bestemmingsplan zijn namelijk twee verschillende hoogte-aanduidingen gehanteerd. Dit is nu teruggebracht tot een eenduidige hoogte-aanduiding.

Artikel 6 Bedrijventerrein - 2

De bestemming Bedrijventerrein - 2 is overgenomen uit de vigerende bestemming van bestemmingsplan 'Nieuwe Park Bedrijven' en geldt voor 1 locatie. Deze bestemming is tevens overgenomen om ter plaatse van de locatie Nieuwe Gouwe standplaatsen mogelijk te maken voor specifieke vorm van detailhandel.

Artikel 7 Centrum - 1

Om horeca van categorie 1 mogelijk te maken op de begane grond van het gebouw Lange Groenendaal 32- 34, is de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1' op de verbeelding aangegeven.

Om op de verdieping van Lange Tiendweg 104 volgens het feitelijk gebruik kantoor toe te staan is hier de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - kantoor' opgenomen. Hiervoor is het nodig om van beide locaties ook de vigerende bestemming 'Centrum - 1' en overige daar geldende aanduidingen in het Veegplan over te nemen.

Artikel 8 Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' maakt onder meer een supermarkt mogelijk met de bijbehorende parkeervoorzieningen. Om standplaatsen mogelijk te maken op het parkeerterrein ter plaatse van de supermarkt aan de Nieuwe Gouwe Oostzijde, is de bestemming 'Detailhandel' overgenomen conform het vigerende bestemmingsplan. Vanwege de bebouwingsregeling (met een percentage) is een veel groter gebied overgenomen in het Veegpan, dan strikt ter plaatse van de parkeerplaats.

Artikel 9 Dienstverlening

De bestemming 'Dienstverlening' is bedoeld voor dienstverlening met bijbehorende kantoren op de begane grond en wonen op de verdieping. Ter plaatse van Thorbeckelaan 2 waren in het voorgaande bestemmingsplan dienstverlenende bedrijven en kantoren mogelijk. In het vigerende bestemmingsplan 'Noord' zijn hier abusievelijk geen zelfstandige kantoren meer toegestaan. In dit Veegplan wordt dit nu wel toegestaan en met de aanduiding 'kantoor' gerepareerd.

Artikel 10 Gemengd

Het pand Westhaven 33 wordt volledig bewoond. De bestemming 'Maatschappelijk' staat dit niet toe. De bestemming 'Gemengd' maakt wonen nu wel mogelijk. Andere functies die zich verdragen binnen een woongebied zijn hier toegestaan.

Het pand Nieuwehaven 330 is bestemd voor 'Gemengd'. Deze bestemming wordt in het bestemmingsplan overgenomen. De functieaanduiding 'seksinrichting' is komen te vervallen.

Artikel 11 Groen

De functie van het openbare gebied zoals groen, is door een afzonderlijke bestemming geregeld. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen en water.

Artikel 12 Recreatie - Volkstuin

Voor het volkstuincomplex in de Goudse Hout is de geldende bestemming overgenomen, met daarin een aanpassing aangaande recreatieve overnachtingsmogelijkheden, uitsluitend binnen de periode 1 april tot 1 oktober.

Artikel 13 Tuin

De locatie Briandstraat 8 - 10 heeft een woonbestemming gekregen. Voor de niet-bebouwde grond is hier de bestemming 'Tuin' opgenomen. Omdat ter plaatse van de locatie Goejanverwelledijk 40 - 42 de bestemmingsgrens is afgestemd op de kavelgrens, is het ook nodig om de onderliggende bestemming mee te nemen. De bestemming is conform de vigerende bestemming en sluit aan bij Goudse Standaard.

Artikel 14 Tuin - Erf

Ter plaatse van Kuiperstraat is de woonbestemming verwijderd, hiervoor in de plaats is in aansluiting op de omgeving de bestemming 'Tuin - Erf' gegeven.

Artikel 15 Verkeer - Railverkeer

De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is o.a. bedoeld voor spoorwegvoorzieningen. Om standplaatsen mogelijk te maken op de locatie Willensplein is het nodig om de onderliggende bestemming mee te nemen.

Artikel 16 Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is bedoeld voor wegen met een verblijfsfunctie. Om standplaatsen mogelijk te maken is het nodig om deze bestemming over te nemen in het Veegplan. De bestemming is in overeenstemming met de vigerende bestemming en sluit aan bij de Goudse Standaard.

Artikel 17 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn eventueel ook groenvoorzieningen en water toegestaan. Deze bestemming heeft betrekking op de locaties Wachtelstraat 42 (functie horeca toegevoegd), Briandstraat 8 - 10 (afgestemd op feitelijk gebruik), Wethouder Venteweg 97 (bouwvlak verwijderd), Molenpad, Dotterplantsoen 14 en Rietzoom 48 (verkocht aan aanwonenden), Vest 14 en Hovenierskade (afstemmen bouwvlak) en is afgestemd op de Goudse Standaard.

Artikel 18 Leiding - Water

Deze bestemming is een dubbelbestemming en bedoeld voor een waterleiding en geldt naast andere hier voorkomende bestemmingen. Er gelden hier dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming. Om te voorkomen dat de bescherming van in het Veegplan voorkomende leiding(en) komt te vervallen is deze bestemming overgenomen conform de vigerende regeling.

Artikel 19 Waarde - Archeologie

Op de verbeelding zijn plaatsen waar een redelijke tot hoge kans op archeologische sporen in de grond aanwezig is, aangegeven met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Voor deze gronden geldt de gemeentelijke Verordening Monumenten en Archeologie. Deze dubbelbestemming regelt een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden hier dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming.

Artikel 20 Waarde - Archeologie en Landschap

In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie en Landschap' opgenomen.

Artikel 21 Waarde - Beplanting

Voor de aanwezige behoudenswaardige boombeplanting is de dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting' opgenomen. Ten behoeve van de bescherming van deze boombeplanting is een aantal werken en werkzaamheden die deze waarden kunnen aantasten als omgevingsvergunningplichtig aangemerkt.

Artikel 22 Waarde - Beschermd stadsgezicht

De delen van de plangebieden die vallen onder het beschermd stadsgezicht zijn op de verbeelding aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. In de regels zijn voor de betreffende panden specifieke bouwbepalingen opgenomen. Daarbij wordt voor dit gebied gebruik gemaakt van een gevelwandkaart.

Artikel 23 Waarde - Cultuurhistorie

De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is in het plan uitsluitend als signaalfunctie opgenomen overeenkomstig de bestemmingsplannen Binnenstad - Oost en West en heeft betrekking op de aanpassing voor diverse locaties in de binnenstad.

Artikel 24 Waarde - Rivierzone

De bestemming 'Waarde - Rivierzone' is op de verbeelding waar deze samenvalt met de locatie IJsselkade over de andere daar voorkomende bestemmingen heen gelegd. Deze dubbelbestemming regelt het behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van de identiteit van de rivier, de landschappelijke herkenbaarheid en het realiseren van een samenhangende inrichting van de oevers van de zoetwatergetijderivier en de beeldkwaliteit vanaf het water en de dijken. Vanwege de kwetsbaarheid van het beschermd stadsgezicht mag op deze plek in de rivierzone niet worden gebouwd. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt bouwwerken te realiseren waaronder damwanden. Toepassing daarvan kan nodig zijn in verband met de veiligheidsnormen van de waterkering of het goed functioneren van de vaarweg. Alvorens toepassing wordt gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid wordt advies ingewonnen bij de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de landschapswaarden niet onevenredig worden geschaad en over eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is op de verbeelding, waar deze samenvalt met de locaties die zijn opgenomen in dit Veegplan, over de andere bestemmingen heen gelegd. Deze dubbelbestemming regelt een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden hier dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming. Dit houdt in dat voordat er gebouwd mag worden wat de onderliggende bestemming aangeeft, eerst moet worden voldaan aan de eisen van het hoogheemraadschap of Rijkswaterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 27 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwbepalingen geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels
Deze bepaling regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 geluidzone - industrie

Op grond van de Wet Geluidhinder is de 'geluidzone - industrie' op de verbeelding aangegeven. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan.

29.2 geluidzone - gezoneerd bedrijventerrein

Op grond van de Wet Geluidhinder is de 'geluidzone - gezoneerd bedrijventerrein' op de verbeelding aangegeven. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan.

29.3 overige zone - standplaatsen

De gebieden, waar standplaatsen worden toegestaan, zijn aangeduid met 'overige zone - standplaatsen', de standplaatsen zijn ten behoeve van de lees- en vindbaarheid daarnaast nog aangeduid met 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.

29.5 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Langs de spoorlijn is op de verbeelding een zone aangeduid als 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangegeven. Binnen deze zone zijn nieuwe "kwetsbare" objecten uitsluitend toegestaan mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden.

29.7 vrijwaringszone - molenbiotoop 1

De windvangzone (molenbiotoop) rond de molens De Mallemolen, 't Slot en De Roode Leeuw is als aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop 1 op de verbeelding aangegeven (100 en 400 m rondom de molen). Op basis van deze aanduiding zijn beperkingen gesteld aan de hoogte (boven NAP) van de bebouwing en de beplanting, teneinde voldoende windvang te garanderen.

29.8 vrijwaringszone - molenbiotoop 2

De windvangzone (molenbiotoop) rond de molen De Haastrechtse Molen is als aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop 2 op de verbeelding aangegeven (100 en 400 m rondom de molen). Op basis van deze aanduiding zijn beperkingen gesteld aan de hoogte (boven NAP) van de bebouwing en de beplanting, teneinde voldoende windvang te garanderen.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een ontheffing geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Artikel 32 Overige regels

In dit artikel is bepaald hoe het parkeren, laden en lossen is geregeld in het bestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar de parkeernormen, zoals die zijn vastgesteld door de gemeente Gouda. Voor deze Parkeernormen wordt verwezen naar Bijlage 4, welke deel uitmaken van de regels van dit bestemmingsplan. Als er door de gemeente Gouda opnieuw normen worden vastgesteld, dan gelden deze nieuwe normen ook voor dit plan. Ook is aangegeven, onder welke voorwaarden er kan worden afgeweken of ontheffing kan worden verleend van de regels,waaronder de genoemde normen.

Om het behoud van en/of het aanleggen van groen en water veilig te stellen en te bevorderen zijn beleidsregels opgenomen in de door de gemeente Gouda vastgestelde Structuurvisie Groen. Deze beleidsregels zijn in deze regels verankerd, door een verwijzing op te nemen naar deze structuurvisie, welke als Bijlage 5 bij deze regels is opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conserverend bestemmingsplan

Het is noodzakelijk om in bestemmingsplannen aan te geven in hoeverre de voorgestane plannen en bestemmingen financieel uitvoerbaar zijn en wie de risicodragende partij is. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Er wordt geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro mogelijk gemaakt. Een exploitatieplan (of verhaal van kosten op andere wijze) is dan ook niet vereist.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

6.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 Bro heeft de gemeente het wettelijk vooroverleg gevoerd met het Hoogheemraadschap en de Provincie Zuid-Holland, hieruit zijn geen zienswijzen of inspraakreacties naar voren gekomen.

6.3.2 Zienswijzenprocedure

Na het verwerken van de eventuele inspraak- en overlegreacties wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dat wordt, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd waarbij zienswijzen kunnen worden ingediend. Na de zienswijzenprocedure wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De raad kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Resultaten zienswijzen procedure

Het ontwerpbestemmingsplan lag van 9 juli 2020 tot en met 19 augustus 2020 voor een ieder ter inzage. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Daarnaast is één ambtshalve wijziging doorgevoerd. In de bijgesloten nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (zie hiervoor Bijlage 2) is de zienswijze samengevat en beantwoord en is de ambtshalve wijziging beschreven.

De wijzigingen die voortkomen uit deze reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.