direct naar inhoud van Bijlage 1 Bureauonderzoek flora en fauna
Plan: Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0511.GDRdrpstellendam09-BP40

Bijlage 1 Bureauonderzoek flora en fauna

Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het dorpsgebied van Stellendam. De voorkomende biotopen zijn: bebouwing, verharding, tuinen, watergangen, solitaire bomen en opgaande begroeiing.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Aan de Molenkade is één ontwikkelingslocatie opgenomen waar de realisatie van 5 starterswoningen mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe moet de locatie bouwrijp gemaakt worden en dienen bouwwerkzaamheden uitgevoerd te worden. Daarnaast bestaat er binnen de vigerende bestemmingen de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet gebieden

Het plangebied maakt deel uit van twee Natura 2000-gebieden namelijk 'Haringvliet' en 'Duinen Goeree en Kwade Hoek', zie figuur B1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0511.GDRdrpstellendam09-BP40_0010.png"

Figuur B1.1 Het plangebied (zwarte cirkels) ten opzichte van de beschermde natuurgebieden

Haringvliet

De Haringvliet is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken:

Belangrijkste gebied voor:

Habitattypen  
H1330A - Schorren en zilte graslanden (buitendijks)  
H3270 - Slikkige rivieroevers  
H6430B - Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)  
H91E0A - *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)  
H91E0B - *Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen)  

Habitatsoorten  
H1095 - Zeeprik  
H1099 - Rivierprik  
H1102 - Elft  
H1103 - Fint  
H1106 - Zalm  
H1134 - Bittervoorn  
H1163 - Rivierdonderpad  
H1340 - *Noordse woelmuis  

Broedvogelsoorten  
A081 - Bruine Kiekendief  
A132 - Kluut  
A137 - Bontbekplevier  
A138 - Strandplevier  
A176 - Zwartkopmeeuw  
A191 - Grote stern  
A193 - Visdief  
A195 - Dwergstern  
A272 - Blauwborst  
A295 - Rietzanger  

Niet-broedvogelsoorten  
A005 - Fuut  
A017 - Aalscholver  
A034 - Lepelaar  
A037 - Kleine Zwaan  
A041 - Kolgans  
A042 - Dwerggans  
A043 - Grauwe Gans  
A045 - Brandgans  
A048 - Bergeend  
A050 - Smient  
A051 - Krakeend  
A052 - Wintertaling  
A053 - Wilde eend  
A054 - Pijlstaart  
A056 - Slobeend  
A061 - Kuifeend  
A062 - Toppereend  
A094 - Visarend  
A103 - Slechtvalk  
A125 - Meerkoet  
A132 - Kluut  
A140 - Goudplevier  
A142 - Kievit  
A156 - Grutto  
A160 - Wulp  

Duinen van Goeree

De duinen van Goeree zijn aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Habitatrichtlijn en kwalificeren zich vanwege de volgende kenmerken:

Belangrijkste gebied voor:

Habitattypen  
H1140A - Slik- en zandplaten (getijdengebied)  
H1310A - Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)  
H1310B - Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)  
H1320 - Slijkgrasvelden  
H1330A - Schorren en zilte graslanden (buitendijks)  
H2110 - Embryonale duinen  
H2120 - Witte duinen  
H2130A - *Grijze duinen (kalkrijk)  
H2130B - *Grijze duinen (kalkarm)  
H2130C - *Grijze duinen (heischraal)  
H2160 - Duindoornstruwelen  
H2190A - Vochtige duinvalleien (open water)  
H2190B - Vochtige duinvalleien (kalkrijk)  
H2190C - Vochtige duinvalleien (ontkalkt)  
H2190D - Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)  
H6430B - Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)  
H6430C - Ruigten en zomen (droge bosranden  

* Prioritair habitat.

Habitatsoorten  
H1014 - Nauwe korfslak  
H1340 - *Noordse woelmuis  

* Prioritair habitat.

Broedvogelsoorten  
A138 - Strandplevier  

Niet-broedvogelsoorten  
A005 - Fuut  
A017 - Aalscholver  
A034 - Lepelaar  
A043 - Grauwe Gans  
A045 - Brandgans  
A048 - Bergeend  
A052 - Wintertaling  
A054 - Pijlstaart  
A056 - Slobeend  
A130 - Scholekster  
A132 - Kluut  
A137 - Bontbekplevier  
A141 - Zilverplevier  
A144 - Drieteenstrandloper  
A149 - Bonte strandloper  

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt ook deel uit van twee gebieden 'Duinen Goeree' en 'Bossen Flakkee' die deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), figuur B1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0511.GDRdrpstellendam09-BP40_0011.jpg"

Figuur B1.2 Het plangebied ten opzichte van de PEHS

Voor de ontwikkelingsmogelijkheid aan de Molenkade in het bijzonder geldt dat de ontwikkelingslocatie geen uitmaakt van een onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Ongeveer 350 meter ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Haringvliet, dit gebied maakt tevens onderdeel uit van de PEHS.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Het natuurloket geeft aan dat alle soortengroepen (met uitzondering van broedvogels en amfibieën) slecht of niet onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waar de planlocatie deel van uitmaakt.

Planten

Wettelijk beschermde soorten in het plangebied betreffen naar verwachting brede wespenorchis, grasklokje, gewone vogelmelk en grote kaardenbol. Dit zijn allen vrij algemene soorten van graslanden, ruigtes en bosranden. Mogelijk dat de laatste twee soorten verwilderd voorkomen vanuit nabijgelegen tuinen. Voor de ontwikkelingslocatie aan de Molenkade in het bijzonder geldt dat hier op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken, waarvan het plangebied deel uitmaakt. Het zandwallenlandschap vormt een broedbiotoop voor een groot aantal vogelsoorten. Het betreft soorten die in Nederland vrij algemeen tot algemeen voorkomen in bossen en parkachtige omgeving, zoals roodborst, zwartkop, tuinfluiter, boomkruiper, gekraagde roodstaart, zanglijster en bosrietzanger. Opvallende soorten zijn de groene specht en de nachtegaal die beide op de landelijke Rode Lijst van bedreigde soorten staan. In de trektijd en in de winter passeren grote aantallen vogels uit Scandinavië en Oost-Europa het gebied. Dit vanwege de ligging van Goeree op een belangrijke continentale vogeltrekroute. In grote aantallen aanwezig zijn dan soorten als kramsvogel, koperwiek, goudhaantje, staartmees, koolmees, fitis, tjiftjaf, keep, vink en sijs.

In het opgaand groen nabij de bebouwing, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als huismus, kauw en spreeuw. In de oude bijgebouwen kunnen steenuilen, boerenzwaluwen en gierzwaluwen nestelen.

Zoogdieren

Mogelijk maakt het plangebied deel uit van het leefgebied van de volgende zoogdieren, gezien de geschikte voorkomende biotopen (Broekhuizen, 1992): mol, egel, haas, konijn, hermelijn, wezel, huisspitsmuis, dwergspitsmuis, veldmuis en dwergmuis. Mogelijk komen er ook vaste verblijfplaatsen (in gebouwen en bomen), foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen (zwaar beschermd) voor binnen het plangebied.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander, rugstreeppad en gewone pad te verwachten in het plangebied. De watergangen kunnen dienen als voortplantingswater en de houtwallen, bossen en kelders kunnen dienen als winterverblijfplaats. De rugstreeppad is een soort die aangetrokken wordt door graafwerkzaamheden en ook leeft in akkerland. De rugstreeppad heeft zijn winterverblijfplaatsen in het genoemde biotoop.

Reptielen

Mogelijk dat de zwaar beschermde zandhagedis gebruikmaakt van het plangebied. Deze soort houdt van droge duinvegetaties. Zandhagedissen worden ook aangetroffen langs bosranden, in jonge open bosaanplantingen, langs wegbermen en houtwallen.

Vissen

Binnen het plangebied zijn watergangen aanwezig waar mogelijk beschermde vissen hun leefgebied hebben. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 1     brede wespenorchis, grasklokje, gewone vogelmelk en grote kaardenbol

mol, egel, haas, konijn, hermelijn, wezel, veldmuis, huisspitsmuis, dwergspitsmuis, dwergmuis

bruine kikker, de middelste groene kikker, gewone pad en kleine wassalamander
 
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 2     kleine modderkruiper  
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB   geen
 
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen,
rugstreeppad,
zandhagedis
 
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   steenuil, gierzwaluw
 
    Cat. 5   boerenzwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai
 

Tabel B1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Toetsing

Gebiedsbescherming

Voor het consoliderende deel van het bestemmingsplan geldt dat dit de beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en PEHS) niet beïnvloed.

Voor de bouw van de starterswoningen is het relevant dat het Natura 2000-gebied Haringvliet, tevens onderdeel van de PEHS, op circa 350 meter ligt ten noordoosten van het plangebied. De ontwikkeling voorziet in de bouw van woningen op een voormalige bedrijfslocatie. Als gevolg van deze ontwikkeling zal na de realisatie niet of nauwelijks meer verstoring optreden. Aangezien tussen het plangebied en het Haringvliet ook een recreatieterrein ligt, zal het lawaai dat optreedt als gevolg van de ontwikkeling opgaan in het lawaai van het recreatieterrein. Tijdens de bouwperiode kan eventueel wel tijdelijk meer verstoring optreden. De verstoringsgevoelige soorten bevinden zich echter voor het grootste deel op de slikken in het Haringvliet. Deze slikken bevinden zich op grote afstand van het plangebied. Negatieve effecten van de ontwikkeling op het Natura 2000-gebied kunnen dan ook worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Aan de Molenkade is één ontwikkelingslocatie opgenomen waar 5 woningen kunnen worden gebouwd op een voormalige bedrijfslocatie. Hiertoe dient het terrein bouwrijp te worden gemaakt, waarna de bouwwerkzaamheden kunnen starten. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat daarnaast de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien aan de hand van nader onderzoek blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergangen een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Verwacht mag worden dat door het treffen van mitigerende maatregelen de ontheffing zal worden verleend.
  • Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad, zandhagedis (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.