3e herziening bestemmingsplan Wielwijk, locatie Tromptuinen
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.BP192Herztromptuin-3301 |
Toelichting 3e herziening Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven, locatie Tromptuinen
Gemeente Dordrecht
fase: vastgesteld bestemmingsplan
datum: november 2018
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
3.3.2 Bestemmingsplan Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.2 Bedrijven en milieuzonering
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Op 7 december 2004 stelde de gemeenteraad van Dordrecht de visie "Wielwijk sterk en weerbaar"
vast. Deze visie, ontwikkeld door gemeente, woningcorporatie Woonbron en een grote groep
bewoners van Wielwijk, schetst een goed toekomstbeeld voor de wijk. Verschillende onderdelen
van de visie zijn inmiddels gerealiseerd.
Een belangrijk nog uit te voeren onderdeel is het zogenaamde Parklint, een nieuwe groenstructuur
in de wijk, die het vernieuwde Admiraalsplein verbindt met het Wielwijkpark en waarlangs de
gewenste nieuwe woonmilieus kunnen ontstaan.
Het Parklint is reeds opgenomen in het op 14 oktober 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven", maar voor de woningen waren toen nog geen plannen. Inmiddels zijn ook de plannen hiervoor opgesteld.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 het stedenbouwkundig kader "Parklint Wielwijk"
vastgesteld waarin de betreffende woningen zijn opgenomen. Dat stedenbouwkundig kader vormt de basis voor onderhavig bestemmingsplan "3e herziening bestemmingsplan Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven, locatie Tromptuinen".
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het zuiden van Wielwijk aan weerszijden van de MH Trompweg en wordt begrensd door:
in het noorden: Van Spilbergenstraat, de Van Kinsbergenstraat
in het oosten: achtererven percelen Van der Zaanstraat en Olivier van Noortstraat,
in het zuiden: Witte de Withstraat
in het oosten : achtererven percelen van Swaertenhondtstraat en Kortenaerstraat
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven".
De gemeenteraad stelde dit plan vast op 14 oktober 2014. De onderhavige plandelen hebben in dit bestemmingsplan reeds een woonbestemming gericht op de bestaande portiekflats. In de toelichting op het geldende bestemmingsplan zijn de nu aan de orde zijnde plannen reeds genoemd.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt de nieuwe situatie toegelicht.
In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan onder meer archeologie, flora en fauna, water en geluid. Per aspect worden de regelgeving en het beleid beschreven. Vervolgens worden de onderzoeken toegelicht en conclusies getrokken.
In hoofdstuk 5 is een juridische planbeschrijving opgenomen.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Wielwijk bestaat ongeveer zestig jaar. In deze tijd is deze naoorlogse wijk sterk verouderd. De
kwaliteit van de leefomgeving ging achteruit en de wijk kreeg te maken met zorgelijke tendensen
op sociaal-economisch gebied. In 2004 stelde de gemeenteraad van Dordrecht de visie 'Wielwijk
sterk en weerbaar' vast. De visie, die is ontwikkeld door gemeente, woningcorporatie Woonbron en
een grote groep bewoners van Wielwijk, schetst een sprankelend toekomstbeeld voor de wijk.
Belangrijk onderdeel hiervan is het zogenaamde Parklint, een nieuwe groenstructuur in de wijk, die
het vernieuwde Admiraalsplein verbindt met het Wielwijkpark en waarlangs de gewenste nieuwe
woonmilieu's kunnen ontstaan. Door de financiele en economische crisis in de periode 2008-2014
is de beoogde vernieuwing en verandering van de wijk langzamer gegaan dan gepland. Gemeente
en Woonbron zijn echter voornemens om het Parklint de komende jaren te realiseren.
De MH Trompweg kent een breed straatprofiel tussen de huidige portiekflats. Hierdoor
is het in potentie een mooie stedelijke ruimte van 50 tot 80 m breed en 400 m lang. Het is nu nog een doorgaande verkeersweg richting het centrum van Wielwijk met aan beide zijdes bomen naast elkaar. Door een toenemend autobezit en daarmee parkeerbehoefte is de openbare ruimte sinds de aanleg in de jaren vijftig/zestig
steeds verder verhard en de ruimte onder de bomen veranderd in een parkeerterrein.
2.2 Toekomstige situatie
In de wijkvisie (2004) is gezocht naar een duurzame ruimtelijke structuur waarbinnen de
noodzakelijke vernieuwing kan plaatsvinden en die de wijk weerbaar maakt voor de toekomst. Het
Parklint speelt in deze nieuwe ruimtelijke structuur de hoofdrol. De zuidelijke wijkontsluitingsweg
wordt verlegd van de MH Trompweg naar de Admiraal de Ruyterweg aan de rand van de wijk.
In het straatprofiel van de MH Trompweg (een zone van 400 m lang en 50-80 m breed) wordt
een nieuwe parkinrichting gemaakt, die het huidige Wielwijkpark verbindt met het hart
van de wijk. Deze groenzone sluit aan op het Admiraalsplein en het groengebied langs de Karel Doormanweg. Zo verandert het oude, decentraal gelegen Wielwijkpark in een eigentijds lineair park dat goed aansluit op de woonbuurten. Langs dit nieuwe park (Parklint) is ruimte voor nieuwe woonmilieus.
De portiekflats langs de MH Trompweg verdwijnen en worden vervangen door
grondgebonden woningen.
2.3 Stedenbouwkundige opzet
De transformatie van de MH Trompweg naar het autovrije Tromptuinen maakt de ontwikkeling
van een bijzonder woonmilieu mogelijk. Grondgebonden woningen met een ruime
achtertuin en een stadstuin voor de deur. De Tromptuinen liggen vlak bij de winkels van
het Admiraalsplein en leiden via het Wielwijkpark en de Zuidendijk of Smitsweg naar het
buitengebied van Dordrecht.
De bestaande drie- en vierlaagse portiekflats worden gefaseerd gesloopt. Het gaat
om 217 portieketageflats, exclusief de Witte de Withstraat. Hiervoor in de plaats komen
ongeveer 72 grondgebonden woningen. Met dit woningtype langs de Tromptuinen
ontstaat de gewenste woningdifferentiatie in de wijk. Qua woningaantallen is er
sprake van een forse verdunning. Dit maakt het mede mogelijk om de Tromptuinen auto- en
parkeervrij te maken.
Ten behoeve van de gebiedsexploitatie en de parkeerbalans is voor de nieuwbouw langs
de Tromptuinen een verkaveling gemaakt. De verkaveling borduurt voort op de
huidige bebouwingsstructuur van afwisselend lange en korte blokken met grondgebonden
woningen, onderbroken door openingen ter hoogte van de bestaande voetgangersdoorsteken.
De nieuwe Tromptuinen vormen de verbindende groene schakel tussen het wijkcentrum en het Wielwijkpark, als onderdeel van het stedelijk Parklint. Bewoners van de Tromptuinen krijgen het park direct voor de deur. Om dit goed te benutten realiseert de ontwikkelaar veranda- en serrewoningen. De Verandawoning en Serrewoning zijn ruime drielaagsgezinswoningen met standaard vijf of zes slaapkamers en een gebruiksoppervlakte van 130 of 138 m2.
De Verandawoning krijgt een tweede buitenruimte aan de voorzijde van de woning, direct aan het park. De verandawoningen komen voornamelijk aan de oostzijde van het park en krijgen hierdoor ook een buitenruimte met zonoriëntatie.
De Serrewoning heeft een glazen uitbouw aan de voorzijde. Hierdoor ontstaat aan deze zijde van de woning ruimte voor een eetkamermet een directe relatie met het park.
Door een klein hoogteverschil tussen het park en de woning maken we een duidelijke en prettige scheiding tussen openbaar en privé.
Sommige bouwblokken zullen een stukje naar voren geschoven worden, zodat een vloeiende overgang van de blokken ontstaat. Tevens ontstaat meer ruimte aan de achterzijde om de tuinen en de parkeerkoffers kwalitatief goed op te lossen. Verder vormen de woningen aan de westzijde van de Tromptuinen een vanzelfsprekende begeleiding naar het Wielwijkpark.
Door het verschuiven van de bouwblokken is er aan de achterzijde meer ruimte om parkeerplaatsen in de hofjes te realiseren, waardoor er minder parkeerplaatsen gesitueerd hoeven te worden aan de Piet Heynstraat en de Witte de Withstraat. Er is dan minder blik zichtbaar vanuit het park en is er een betere, groenere verbinding mogelijk tussen de woning en de Tromptuinen.
De veranda's en erkers geven een collectieve plint aam de woonblokken. Er wordt gekozen voor een geel kleurenpalet aan de oostzijde van het park waardoor aangesloten wordt op het bouwblok bij de Van Kinsbergenstraat. Voor de westzijde wordt gekozen voor een oranje-rood kleurenpalet. Op de hoeken van de 'buurstempels' worden de kopgevels verbijzonderd. Entree's en specifieke gevelaccenten geven de kopgeves een voorkant karakter. De verhoogde afscheiding tussen openbaar en privé en elementen van de veranda kunnen mee de hoek omlopen. Een subtiele verticale geleding, textuurverschillen en raamindelingen geven vorm aan de individualiteit van iedere woning binnen het geheel.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur
en Ruimte vast. Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe
veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.
Voor wat betreft nationaal belang 8 (verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem en water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's) wordt verwezen naar de
milieuonderzoeken, zoals die in hoofdstuk 4 aan de orde komen.
Voor wat betreft nationaal belang 9 (ruimte voor waterveiligheid, een duurzame
zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling) wordt
verwezen naar hoofdstuk 4.11 waarin de watertoets is opgenomen.
In hoofdstuk 4.1 wordt aandacht besteed aan archeologie en de cultuurhistorische waarden in het gebied; dit raakt aan nationaal belang 10 (ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische waarden en natuurlijke kwaliteiten).
Nationaal belang 13 behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en
marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie hierna onder 3.1.3.
3.1.2 Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte, Barro). Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels. Zie hoofdstuk 4 voor de verantwoording van de onder 3.1.1 genoemde omgevingsaspecten.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de Ladder voor
duurzame verstedelijking opgenomen. Deze (extra) motiveringseis geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Op 1 juli 2017 is de Ladder herzien.
De eis geldt echter niet voor onderhavige herziening, omdat zij niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet. Immers, het vigerende bestemmingsplan kent al woningbouwtitels voor dit gebied. Het aantal woningen gaat fors omlaag.
Wel kan worden opgemerkt dat aan deze grondgebonden woningen behoefte bestaat. In de rapportage Wonen in Drechtsteden 2017 wordt geconstateerd dat de woningmarkt inmiddels weer aantrekt.
Verder wordt geconcludeerd dat het regionale woningbouwprogramma goed is afgestemd op de woningvraag, zowel op de korte termijn als de lange termijn. Daarnaast wordt in deze rapportage bevestigd dat er behoefte is aan meer woningen voor hogere inkomens.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Documenten VRM
Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 thema’s
In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.
Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren.
Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
Juridisch instrumentarium
Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.
3.2.2 Verordening Ruimte
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking
zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van
het bebouwde gebied behouden en versterkt. Deze gebieden zijn aangegeven als bestaand stads- en dorpsgebied (BSD).
Het plangebied valt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
In de op 17 december 2013 door de raad vastgestelde Structuurvisie Dordrecht 2040 is Wielwijk
getypeerd als "stedelijk wonen". De wijken maken deel uit van de herstructureringsopgave
Dordt-West. De hoofdfunctie is wonen. De woningbouw wordt gekenmerkt door een relatief hoog
aandeel etagebouw, maar ook eengezinswoningen komen in ruime mate voor. De
winkelvoorzieningen zijn geconcentreerd in het centrum van de wijk. Ondanks de redelijke
dichtheid kent dit milieu veel openbaar groen.
3.3.2 Bestemmingsplan Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven
In het kader van de tienjaarlijkse herziening is voor de wijk Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven op
14 oktober 2014 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Omdat de huidige woningbouwplannen
toen nog niet concreet genoeg was, er geen ontwerpen waren, dan wel geen overeenstemming over kostenverhaal was, zijn deze plannen niet in dat bestemmingsplan opgenomen.
De betreffende gronden hebben alle een bestemming gericht op het huidige gebruik en laten woningbouw niet toe.
Onderhavige herziening van het bestemmingsplan is dan ook nodig om de bouw van woningen
mogelijk te maken.
3.3.3 Wielwijk sterk en weerbaar
De toekomstige situatie van Wielwijk is beschreven in het door de gemeenteraad op 7 december
2004 vastgestelde kader "Wielwijk, sterk en weerbaar". Het kader geeft een visie op de
ontwikkeling van Wielwijk tot 2025.
Na de vaststelling is dit kader op verschillende momenten in de raad geëvalueerd in het kader van
allerlei onderwerpen over de aanpak van Wielwijk. In 2012 is "Wielwijk sterk en weerbaar"
(wederom) gehanteerd in de afspraken met de Wooncorporatie.
In dit onderdeel worden verschillende aspecten van Wielwijk aangehaald, zoals ze zijn beschreven
in “Wielwijk sterk en weerbaar”. Hierdoor ontstaat een beeld van het totaal. De afgelopen jaren is
via verschillende herzieningen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Wielwijk" ingespeeld
op de gewenste uitvoering. Het gaat hier om plandelen in de Reddersbuurt, Westervoeg,
Sweersstraat, Van Kinsbergenstraat en de Kennedyschool. Deze zijn verwerkt in het huidige
bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven".
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 juli 2016 regelt de Erfgoedwet onder andere de archeologische monumentenzorg: de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord.
In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
Archeologie
Het plangebied ligt midden in het laaggelegen middeleeuwse (pré Sint Elisabethsvloed 1421) komklei-op-veengebied tussen de rivieren Dubbel en Oude Maasje. Het was destijds niet aantrekkelijk voor bewoning of bebouwing, maar vooral agrarisch in gebruik voor landbouw en veeteelt.
In het plangebied is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde onderzoek ligt op circa 280 meter ten noordoosten, maar dit onderzoek is niet gerapporteerd. Er is dus geen aanvullende of meer gedetailleerde archeologische informatie over het plangebied beschikbaar.
In het plangebied geldt de dubbelbestemming archeologie, verbonden aan de archeologische waarde: Waarde Archeologie 3: middelmatige archeologische verwachting vanwege ligging in het lagergelegen komkleigebied. Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 100 cm -mv
4.1.3 Conclusie
Vanuit een oogpunt van archeologie en cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen dit
4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1 Regelgeving en beleid
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.2.2 Onderzoek
Onderhavige plan behelst de (vervangende) bouw van een aantal woningen. Er zijn geen bedrijven gepland binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven en instellingen gevestigd. Op een afstand van hemelsbreed zo'n 250 meter, ten westen van de Rijksweg A16, is industrieterrein Dordt West/Groote Lindt gelegen. Hier is zwaardere industrie gevestigd met maximale bedrijfscategorie 5.3. Voor deze bedrijfscategorie geldt op grond van VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering de volgende richtafstanden:
Geur 50 meter, stof 700 meter, geluid 1000 m, gevaar 50 meter.
Bij de invulling van het plangebied wordt uitgegaan van kleinere afstanden dan de richtafstanden die volgens de VNG handreiking wordt geadviseerd. Uit het door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid opgestelde milieuadvies van 14 juni 2017 industrielawaai en luchtkwaliteit blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daar kan met een kleinere afstand volstaan worden. Het advies is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.
4.2.3 Conclusie
Vanuit een oogpunt van "bedrijven en milieuzonering" bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming en bouwmogelijkheden.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.3.2 Onderzoek
Het historisch bodemonderzoek is uitgevoerd voor de locaties in eigendom van de gemeente Dordrecht. Op en nabij het plangebied zijn van meerdere locaties gegevens bij OZHZ beschikbaar over de bodemkwaliteit.
Op basis van het milieuonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aanwezigheid van een grote mobiele verontreiniging in het grondwater (VOCI, minreale olie, e.d.). Daarom is het niet aannemelijk dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging beperkend is voor de voorgenomen ontwikkeling. Het daadwerkelijk uitvoeren van een bodemonderzoek zal plaatsvinden als de omgevingsvergunning aangevraagd wordt. Het integraal milieuadvies waar het bodemonderzoek onderdeel van uitmaakt is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
4.3.3 Conclusie
Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming en bouwmogelijkheden.
4.4 Duurzaamheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
transitie naar duurzame energiehuishouding;
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw te verbeteren voor wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke praktijklijn (GPR).
4.4.2 Onderzoek
De woningen worden aangesloten op het warmtenet. Bij de aanvraag om omgevingsvergunnnig zal inzichtelijk moeten worden gemaakt op welke andere wijze aan het aspect duurzaamheid wordt voldaan.
4.4.3 Conclusie
Het aspect duurzaamheid vormt op voorhand geen belemmering voor de voorgenomen
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Regelgeving en beleid
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Verder wordt ingegaan op de provinciale CHAMP-benadering.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit
zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de
ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van
gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogd dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen
mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan
maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over
de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en
de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke
ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit
verplicht gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare
bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger is dan 10-6 voor
2010. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld.
Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet
ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn
risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat
betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in
besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke
ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)/ Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van
gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving
langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis
van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur
vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid, zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Voor externe veiligheid (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij
plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde
geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van
een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon
onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico
is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op
een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour).
Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een
risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.
Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde
vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde
omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke
stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart
weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn,
hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een
grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de
cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers.
Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Provinciaal beleid: Beleidsplan externe veiligheid (CHAMP)
De provincie ambieert een veiliger Zuid-Holland. Zij wil voorkomen dat risicovolle activiteiten
gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling
gepland wordt binnen het invloedgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te
voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval
vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico
schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling
op deze locatie noodzakelijk is. Hierover zegt de PSV dat op basis van een verantwoording
groepsrisico aannemelijk moet worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan
aan de oriëntatiewaarde en dat daarbij de CHAMP-methodiek door de provincie als toetsingskader
wordt gebruikt. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en
Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een
invulling van CHAMP. De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek
tegen het licht gehouden.
4.5.2 Onderzoek
In het Advies Externe Veiligheid van 12 mei 2016 is dit aspect onderzocht. Doel van het onderzoek
is het vaststellen en beoordelen van de externe veiligheidsrisico’s in het plangebied veroorzaakt
door in de nabijheid van het plangebied gelegen risicobronnen Een toetsing aan de hierbij geldende grens- en richtwaarden en aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico maakt hier deel van uit.
In de nabijheid van het plangebied is er sprake van de volgende risicobronnen:
Aardgastransportleiding (W524-01-KR-013)
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16
Aardgastransportleiding
Het invloedsgebied van de aardgastransportleiding reikt niet tot in het plangebied.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16
Plaatsgebonden risico
In bijlage 1 van de regeling Basisnet is voor de A16, ter hoogte van het plangebied, een risicoplafond van 22 meter uit het hart van de weg opgenomen. Binnen deze zone mogen geen (beperkt)kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Deze zone reikt niet tot het plangebied. Voor het plangebied wordt daarmee voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
De resultaten van de risicoanalyse vervoer gevaarlijke stoffen over de A16 tussen afrit 20 en 21
Resulteren, voor de huidige situatie, in een groeprisico van 0,03 maal de oriëntatiewaarde.
Als gevolg van het Tromptuinen plan zal, gelet op de afname in populatie in het plangebied, dit berekende groepsrisico verder afnemen. Hiermee wordt ook in de toekomst voldaan aan de richtwaarde voor het groepsrisico. Conform artikel 8 lid 2 van het Besluit externe veiligheid transportroutes kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven wanneer het groepsrisico niet hoger is dan 0.1 maal de orientatiewaarde.
Toetsingskader externe veiligheid spoorzone Dordrecht Zwijndrecht
Incident scenario’s
Voor de beoordeling van de mogelijkheden voor beheersbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied, zijn de scenario’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen van belang
In de regeling Basisnet is aangegeven dat over de A16, tussen de knooppunten 20 en 21, sprake is van een grote transportstroom brandbare vloeistoffen. Toxische vloeistoffen, Brandbare gassen en Toxische gassen worden in zeer beperkte hoeveelheden over de A16 getransporteerd. Daarom wordt voor de beoordeling van de aspecten beheersbaarheid en zelfredzaamheid uit het toetsingskader externe veiligheid het incidentscenario met (zeer) brandbare vloeistoffen als maatgevend beschouwd.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effectafstand die ten gevolge van een optredend incident met brandbare vloeistoffen kan optreden. Ter verduidelijking wordt de ligging van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde “Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010”.
Scenario: |
1% letaliteitgrens |
10 % letaliteitgrens |
100% letaliteitgrens |
Brandbare vloeistoffen Meest geloofwaardig |
Nvt |
Nvt |
Nvt |
Brandbare vloeistoffen Worst case |
60 |
45 |
35 |
Bron: handleiding adviestaak Regionale Brandweren IPO 08 versie januari 2009
De effecten van zowel het meest geloofwaardige incidentscenario als het worstcase scenario reiken niet over het plangebied.
4.5.3 Conclusie
Het plan neemt de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico in acht. Het groepsrisico als gevolg van de realisatie van dit plan zal niet stijgen, blijft ruim onder de maximumwaarde van 0,75 maal de orientatiewaarde zoals die in de structuurvisie Dordrecht 2040 is gedefinieerd.
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden die de structuurvisie Dordrecht 2040 op het gebied van externe veiligheid geeft
Gelet op de regelgeving en het gemeentelijk beleidskader op het gebied van externe veiligheid vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Natuur
4.6.1 Regelgeving en beleid
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en voegt drie "oude" natuurwetten samen: de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet.
De Wet natuurbescherming kent naast de algemene zorgplicht (artikel 1.11) nog drie hoofdstukken die van belang zijn voor ruimtelijke ingrepen. Dit betreft hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming), hoofdstuk 3 (soortbescherming) en hoofdstuk 4 (houtopstanden).
Hoofdstuk 2 van de Wet richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de soortenbescherming.
De Wet natuurbescherming kent 4 beschermingsregimes voor soorten:
art 3.1: bescherming van vogels die onder de Vogelrichtlijn vallen – dit zijn alle vogels;
art 3.5: bescherming van dieren en planten in bijlage IV van de Habitatrichtlijn bijlage II van het verdrag van Bern of bijlage I van het verdrag van Bonn – ook wel ‘strikt beschermde soorten' genoemd;
art 3.10: bescherming van soorten die worden genoemd in bijlagen A en B van de Wet Natuurbescherming - dit zijn deels meer algemene soorten die enkel nationaal beschermd worden en geen bescherming genieten onder Europese regelgeving;
art 1.11: algemene zorgplicht.
In genoemde artikelen is bepaald voor welke handelingen een vrijstelling kan worden verleend van de verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen uit de Wet zijn (iets) anders geformuleerd dan de verbodsbepalingen uit de oude Flora- en faunawet. De verbodsbepalingen komen er kortweg op neer dat vogels en andere beschermde soorten niet (opzettelijk) gedood of opzettelijk verstoord mogen worden en dat nesten / voortplantingsplaatsen en rustplaatsen niet beschadigd of vernield mogen worden. Planten mogen niet worden geplukt of vernield. Voor vogels geldt daarbij dat nesten niet weggenomen mogen worden.
In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, dus ook voor algemene soorten zoals konijn en egel. De provincies hebben de mogelijkheid om vrijstellingsbesluiten op te stellen. In deze besluiten staat voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet (vergelijkbaar met de vroegere tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet). Ten opzichte van de oude wetgeving is de lijst met beschermde soorten gewijzigd. Naast de overgehevelde en toegevoegde soorten (vaatplanten, vlinders) is er een groot aantal soorten dat geen beschermde status meer heeft in de Wet. Dit betreffen voornamelijk vaatplanten en vissen.
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
In 2008 heeft de gemeenteraad het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad”. Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.
4.6.2 Onderzoek
Er is onderzoek gedaan naar de flora en fauna (quick scan Ecoresult, NER20160706v01, d.d. 17 juli 2016) met de volgende uitkomst:
Flora
Binnen het plangebied is geen sprake van ecologisch beheerde terreinen, geen voedselarme bodem of waterpartijen met natuurvriendelijke oevers. Op basis hiervan is op voorhand de aanwezigheid van veel beschermde soorten (zoals orchideeën of spindotterbloem) uit te sluiten. In een stedelijke omgeving wordt altijd specifiek gezocht naar beschermde muurflora (zoals gele helmbloem, steenbreekvaren en tongvaren), maar ook deze zijn niet in het plangebied aangetroffen. Oude beschaduwde stenen muurtjes welke een habitat kunnen vormen voor dit soort flora zijn niet in het plangebied aanwezig. Rondom de hoogbouw zijn enkel onbeschermde soorten vaatplanten aangetroffen zoals kleefkruid, paardenbloem en klein kruiskruid. Rondom de laagbouw tevens enkel onbeschermde soorten aangetroffen zoals paardenbloem, stinkende gouwe, brandnetel, robertskruid en verwilderde tuinplanten. In het plangebied zijn beschermde vaatplanten afwezig. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig.
Vleermuizen
Alle bebouwing binnen het plangebied biedt potentie voor vaste rust- en verblijfplaatsen van
gebouwbewonende vleermuizen. In de hoogbouw kunnen de beschadigingen in het gevelvlak en de
kieren tussen de betimmering van het dakoverstek toegang bieden tot ruimten in het gebouw. Ook bij de laagbouw bevinden zich openingen in de betimmering van het dakoverstek, daarnaast bevinden zich kleine tussenruimtes tussen het dak en gevel aan de kopse zijde van de bebouwing Hier is kans op functies als kraam-, zomer-, paar- en winterverblijfplaats. De bebouwing
biedt potenties voor de volgende soorten: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis. De gewone dwergvleermuis is hiervan het meest waarschijnlijk. De gewone grootoorvleermuis wordt niet verwacht in het plangebied, dit is een bewoner van onder meer relatief grote, donkere zolders (niet in het plangebied aanwezig).
Tevens zijn er in en om het plangebied diverse vleermuis- en huismussenkasten geplaatst.
Deze kasten zijn in maart 2014 geplaatst door Ecoresult in het kader van de Flora- en faunawet ten behoeve van de sloop en planontwikkeling ter plaatse van Van Kinsbergenstraat 26-48 en Van der Zaanstraat 1-11 te Dordrecht.
Bij het aanvullend onderzoek (Ecoresult, ER20161221v01, dd 31 december 2016) zijn de gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen waargenomen. In het daaropvolgend projectplan (Ecoresult, 'Projectplan gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis in het kader van de Wet natuurbescherming', ER20161206, dd 15 juni 2017)wordt geadviseerd ontheffing aan te vragen van art. 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming. De verblijfplaatsen welke zijn aangetroffen buiten de begrenzing van het plangebied blijven
behouden. Zij bevinden zich buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. De
voorgenomen ontwikkelingen zullen niet leiden tot negatief effect op de aanvliegroute naar,
of het microklimaat in deze verblijfplaatsen. De functionaliteit blijft gewaarborgd.
Verder wordt geadviseerd om nieuwe permanente verblijfplaatsen te creëeren in de nieuwbouw.
Overige zoogdieren
In het plangebied zijn enkele tabel 1-soorten grondgebonden zoogdieren te verwachten, echter
zijn deze vrijgesteld van een ontheffing Flora- en faunawet. Wel dient zorgvuldig te worden
gehandeld. Voorkom in dit geval dat schade optreedt aan beschermde dieren (bv. door het dier
in de periode van de sloop en nieuwbouw de ruimte te geven zich te verplaatsen tot buiten de
werklocatie).
Broedvogels
De huismus is rondom het plangebied aanwezig en het plangebied bevat bebouwing met
potentie als vaste verblijfplaats. Aanvullend veldonderzoek was nodig om vast te stellen of de
huismus feitelijk in het plangebied tot broeden komt en of het plangebied tot essentieel
functioneel leefgebied behoort. Dit aanvullend onderzoek (Ecoresult, ER20161221v01, dd 31 december 2016) heeft uitgewezen dat het plangebied geen functie voor de huismus heeft.
Amfibieën
In het plangebied zijn enkele tabel 1-amfibiëensoorten te verwachten, echter zijn deze
vrijgesteld van een ontheffing Flora- en faunawet. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld.
Voorkom in dit geval dat schade optreedt aan beschermde dieren (bv. door het dier in de
periode van de sloop, renovatie en nieuwbouw de ruimte te geven zich te verplaatsen tot buiten
de werklocatie.
Overig
Overige beschermde Flora- en Faunawetsoorten zoals vissen, reptielen, dagvlinders, libellen, kevers, kreeftachtigen en weekdieren worden in het plangebied niet verwacht. Geschikte habitats zijn afwezig of het plangebied ligt niet in het bekende verspreidingsgebied van betreffende soorten.
4.6.3 Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Geluid
4.7.1 Regelgeving en beleid
Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/uur gebieden en woonerven.
Op 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Hierin is de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de "oude" eenheid dB(A) nog van kracht.
wegverkeerslawaai
In de Structuurvisie Dordrecht 2040 is het plangebied aangegeven als "stedelijk wonen". Als vertrekpunt behoort daarbij een maximale geluidbelasting van 53 dB voor woningen. Dit is door de aanwezigheid van geluidsbronnen, zoals doorgaande verkeersroutes, niet overal haalbaar.
industrielawaai
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.
Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
spoorweglawaai
De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB.
Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 hebben burgemeester en wethouder van Dordrecht de "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder" vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.
Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:
woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.
het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.
elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.
4.7.2 Onderzoek
In het integraal milieuadvies is ook het omgevingsaspect geluidhinder onderzocht. De bevindingen
zijn als volgt.
Wegverkeer
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer ten gevolge
van zoneplichtige Rijksweg A16 en N3 op de gevels van de nieuw te bouwen woningen maximaal 56 dB bedraagt. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting (voorkeurgrenswaarde) van 48 dB wordt overschreden, de maximale hogere waarde (ontheffingswaarde) van 63 dB wordt op geen enkele woning overschreden.
Industrielawaai
Ook het industrielawaai leidt ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen tot een geluidbelasting die hoger is dan de ten hoogst toelaatbare waarde van 50 dB(A) voor industrielawaai.
De geluidsbelasting bedraagt maximaal 55 dB(A), zodat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.
4.7.3 Conclusie
Omdat de hoogst toelaatbare geluidbelasting voor zowel het wegverkeerslawaai als het industrielawaai overschreden wordt, moeten Burgemeester en Wethouders hogere waarden vaststellen.
Het bestemmingsplan voldoet na de vaststelling van die hogere waarden aan de Wet geluidhinder.
4.8 Groen
4.8.1 Regelgeving en beleid
In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken, de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.
De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
4.8.2 Onderzoek
Hoewel de aanleg van het Parklint reeds kan op basis van het geldende bestemmingsplan en daarom geen deel uitmaakt van deze herziening is de groenaanleg wel van groot belang voor deze herziening. Om die reden volgt onderstaande beschrijving.
In het straatprofiel van de MH Trompweg (een zone van 400 m lang en 50-80 m breed) wordt
een nieuwe parkinrichting gemaakt, die het huidige Wielwijkpark verbindt met het hart
van de wijk. Deze groenzone sluit aan op het Admiraalsplein en het groengebied langs de Karel Doormanweg. Zo verandert het oude, decentraal gelegen Wielwijkpark in een eigentijds lineair park dat goed aansluit op de woonbuurten.
Het schetsontwerp stelt een ruimtelijke opbouw in drie delen voor van plein naar park:
arboretum, watertuin en parkzone (zie schets hieronder).
1. Arboretum
Het bestaande, gevarieerde bomenbestand in dit deel van de Tromptuinen dient als
basis voor een verdere verdichting met bijzondere bomensoorten. De hoge bomendichtheid
dient ter afscherming van de doorgaande verkeersweg om het Admiraalsplein
en als tegenhanger van de stedelijkheid op het plein. Op de ‘bomeneilanden’ is
tevens ruimte voor sport en spel.
2. Watertuin
Het middelste deel van de Tromptuinen is het smalst. De ruimte wordt open en
waterrijk ingericht, met de nadruk op rustig verblijf. Door te werken met reliëf, aflopend
naar het midden van het profiel, kan er een groene buffer voor hemelwater worden
gemaakt. Deze kan het regenwater tijdens piekbuien bovengronds bergen en vertraagd
afvoeren. Door het geleidelijk aflopend maaiveld ontstaat een gradiënt waarlangs
een gevarieerde vegetatie kan groeien.
3. Parkzone
Het meest zuidelijke deel van de Tromptuinen vormt de overgang naar het Wielwijkpark
en heeft momenteel ook al kenmerken van het park door de compositie van de
bomen en de meer campusachtige opzet van de bebouwing erlangs. Deze sfeer vormt
de basis voor de herinrichting. Het gebied naast de centrale vijver is nu al een aantrekkelijke
picknickplek en kan versterkt worden met sport- en spelvoorzieningen.
De bestaande bomen in de Tromptuinen zorgen voor beeldkwaliteit. Tegelijkertijd
is er sprake van een éénzijdig bomenbestand en zorgt de huidige bomenstructuur
(strak in een grid) voor een sterke opdeling van de ruimte en weinig relatie tussen de
oostzijde en westzijde van de ruimte. Door het verharden van de ruimte onder de lindes
ten behoeve van parkeren zijn deze bomen in slechte staat. Daarom wordt voorgesteld
om het bomenbestand in de Tromptuinen strategisch uit te dunnen (slechte bomen
eruit) en in de ruimte nieuwe bomen te planten, soorten en compositie passend bij
het onderdeel Arboretum, Watertuin of Parkzone.
4.8.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Regelgeving en beleid
Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer een hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Het Besluit Luchtkwaliteit 2005 is komen te vervallen.
Op 31 juli 2009 heeft de Minister van VROM het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Het NSL bevat de maatregelen die vereist zijn om tijdig te voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het NSL biedt ook de onderbouwing voor de in het NSL genoemde ruimtelijke projecten met gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het NSL heeft een looptijd van vijf jaar en is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Artikel 15.6, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om projecten te realiseren die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de concentratie van een stof waarvoor de richtlijnen een grenswaarde bevatten. Nadere toetsing aan de grenswaarden is in dat geval niet nodig.
Omdat in Nederland alleen de concentraties PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) de grenswaarden dreigen te overschrijden, richt de uitwerking van het begrip NIBM zich op deze twee stoffen.
Het begrip NIBM is gedefinieerd in de algemene maatregel van bestuur “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”, kortweg het Besluit NIBM. Een bijdrage aan de concentratie PM10 of NO2 wordt als “in betekenende mate” (IBM) beschouwd als de bijdrage groter is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor één van beide stoffen. Een project wordt dus aangemerkt als NIBM als de bijdrage van dat project niet groter is dan 1,2 μg/m PM10 én niet groter dan 1,2 μg/m NO2. Als dit aannemelijk kan worden gemaakt, is een nadere toetsing of onderbouwing wat betreft de luchtkwaliteit niet nodig.
Deze grens van 3% is gekoppeld aan de werking van het NSL. Het effect van het NSL-maatregelenpakket is namelijk zo groot dat de grenswaarden ook worden bereikt als projecten onder deze 3%-grens niet afzonderlijk, op projectniveau, worden gecompenseerd voor hun effect op de luchtkwaliteit. De effecten van deze projecten worden met andere woorden op programmaniveau gecompenseerd.
Om het beoordelen van projecten te vergemakkelijken, is de 3%-grens voor een aantal categorieën projecten "vertaald" in een getalsmatige grens. Dat is gebeurd in de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling NIBM is bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:
het plan omvat niet meer dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg.
Het plan omvat niet meer dan 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen.
4.9.2 Onderzoek
De bestaande drie- en vierlaagse portiekflats zullen worden gesloopt om er grondgebonden woningen te bouwen.
Een project of plan kan doorgang vinden wanneer het “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Qua woningaantallen is er sprake van een verdunning. Het aantal bewoners en daarmee ook het aantal verkeersbewegingen neemt af. Ook zal er niet langer sprake zijn van een doorgaande weg. Al deze wijzigingen hebben een positief effect op de luchtkwaliteit.
4.9.3 Conclusie
Het omgevingsaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer en vervoer
4.10.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden. In het plan wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het versterken en verbeteren van de radialen naar de binnenstad.
4.10.2 Onderzoek
Het verleggen van de hoofdontsluiting naar de Admiraal de Ruyterweg en het vergroenen van de MH Trompweg is in het vigerende bestemmingsplan Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven al opgenomen.
Nieuwbouw moet voldoen aan de parkeernormen van de gemeente Dordrecht. Hiervoor hanteert de gemeente de "Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten".
Parkeren vindt plaats in parkeerhofjes achter de woningen, in parkeerkoffers langs de kopgevels, tussen de twee-onder-één-kapwoningen en in de achtertuinen van de rijwoningen.
Er is voldoende ruimte om te parkeren.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst of het bouwplan aan de beleidsregels voldoet.
4.10.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet voor wat betreft de aspecten verkeer, vervoer en parkeren aan het beleid van de gemeente.
4.11 Water
4.11.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.11.2 Onderzoek
In het Werkboek Water, Waterplan 2009-2015 is beschreven dat er in Wielwijk/ Crabbehof na
herinrichting van Wielwijk geen extra oppervlak behoeft te worden omgezet in extra oppervlaktewater, het gebied voldoet in de eigen bergingsbehoefte.
Het parklint biedt als nieuwe groenstructuur een uitgelezen kans om Wielwijk klimaatbestendiger
te maken: het groen biedt mogelijkheden voor de opvang van regenwater en kan in de zomerperiode hittestress in de wijk tegengaan. De bestaande waterstructuur wordt uitgebreid, zodat er meer waterberging en een betere doorstroming komt.
Met de ontwikkeling van de Tromptuinen is er geen sprake van een toename van de verharding.
De Tromptuinen kan als groenstructuur een rol spelen in het watersysteem van de wijk. Niet
met een traditionele singel die veel gebruiksruimte kost en een barriere vormt, maar door de
zone buffercapaciteit te geven voor de opvang van regenwater uit de wijk.
4.11.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid en de wetten en regels op dit gebied.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
De bestemmingen zijn van de verbeelding afleesbaar. In de regels is aangegeven onder welke voorwaarden er gebouwd kan worden. De bestemming Wonen bevat directe bouwtitels.
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Regels
Algemeen
Er is sprake van een herziening en dat houdt in dat slechts een gedeelte van het geldende bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven" op onderdelen wordt herzien. De overige regels van dit bestemmingsplan (moederplan) blijven gelden en zijn onverminderd van toepassing.
Begripsbepalingen
De begripsbepalingen van het bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven" blijven van toepassing.
Hierin zijn daarom uitsluitend de "nieuwe" begrippen verklaard.
Werking
Om misverstanden te voorkomen is in deze planregel uitdrukkelijk aangegeven dat het bestemmingsplan "Wielwijk, Crabbehof en Zuidhoven" van toepassing blijft, tenzij in deze 3e herziening anders bepaald.
Bestemmingen
Tuin
Deze bestemming is grotendeels identiek aan die in het moederplan met dien verstande dat een bepaling over het realiseren van veranda's en serre's voor de voorgevel is toegevoegd.
Verkeer
Bij deze bestemming is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd om een luifel aan de entrees van de woningblokken te kunnen realiseren.
Wonen
Deze bestemming maakt de bouw van de woningen mogelijk. De maximale bouwhoogte is op de
verbeelding aangegeven.
Dubbelbestemmingen
In het bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Leidingenstrook' en 'Waarde- Archeologie-3' opgenomen.
Deze dubbelbestemmingen zijn in de regels genoemd vanwege de relatie met de verbeelding, maar in de regels is uitsluitend verwezen naar het moederplan.
Overgangsrecht en naam
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan
het bestemmingsplan worden aangehaald.
5.3 Verbeelding
In de verbeelding zijn de gronden van de woningbouwlocatie Tromptuinen (woningen met tuinen, groen, parkeerplaatsen en ontsluitingen) inclusief de wegen tussen de bouwblokken opgenomen.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) dient de gemeenteraad een
exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen.
In het Besluit ruimtelijke ordening staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan.
In dit bestemmingsplan is hiervan sprake, omdat het de mogelijkheid tot de bouw van woningen
bevat.
Een exploitatieplan is niet nodig als de kosten van het bestemmingsplan anderszins verzekerd zijn.
Dit kan met een overeenkomst of via de gronduitgifte.
De betreffende gronden worden uitgegeven.
Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden achterwege
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
Ter plaatse zijn reeds woningen aanwezig. De portiekflats worden gesloopt en vervangen door grondgebonden woningen. Hierdoor is er feitelijk geen sprake van wijziging van beleid. De gemeente heeft over het plan een informatieavond georganiseerd.
Gelet hierop is afgezien van een inspraakronde en heeft een ieder direct de gelegenheid zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland;
Rijkswaterstaat;
Waterschap de Hollandse Delta;
Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.
Er zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen.