Plan: | 5e herziening Schil, locatie Oranjepark |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0505.BP186Herzoranjepar-3001 |
Toelichting bestemmingsplan 5e herziening Schil, locatie Oranjepark
Gemeente Dordrecht
fase: vastgesteld bestemmingsplan
datum: oktober 2021
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
3.2.2 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.8 Luchtkwaliteit en stikstof
4.11 M.E.R.-beoordelingsplicht
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De brandweerkazerne aan het Oranjepark is verplaatst en daardoor zijn gebouwen en gronden beschikbaar gekomen voor een andere invulling. In het in 2012 opgestelde bestemmingsplan 'Schil' is dit reeds voorzien en is om die reden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen komen tot die andere invulling.
Er is inmiddels een plan opgesteld dat uitgaat van de bouw van appartementen en grondgebonden woningen. De huidige bebouwing wordt voor het grootste deel gesloopt. Er is daardoor ruimte ontstaan voor een andere verkaveling dan de verkaveling met de brandweerkazerne.
Een voorwaarde voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is het handhaven van bouwgrenzen en maximale hoogtematen. Doordat daaraan niet kan worden voldaan, is het opstellen van een wijzigingsplan niet aan de orde.
Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.
Het gemeentebestuur is bereid medewerking te verlenen aan de uitvoering van het plan en daartoe is dit bestemmingsplan 5e herziening Schil, locatie Oranjepark, opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in de Schil en wordt begrensd door:
- in het noorden: perceelsgrenzen bebouwing aan Singel
- in het oosten: Oranjepark
- in het zuiden: perceelsgrenzen aan Oranjepark
- in het westen: (hoofdzakelijk) perceelssgrenzen aan Singel
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Schil. De gemeenteraad stelde dit plan vast op 27 maart 2012. De betreffende locatie heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' en 'Waarde - Archeologie'. Op het perceel ligt een wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming te wijzigen in 'Gemengd-3".
fragment geldend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. In hoofdstuk 2 zijn de bestaande- en de toekomstige situatie van het nu voorliggende plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan onder meer archeologie, flora en fauna, water en geluid. Per terrein worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens worden de onderzoeken toegelicht en conclusies getrokken.
In hoofdstuk 5 is een juridische planbeschrijving opgenomen.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan het Oranjepark 13 te Dordrecht. Dit gebied bestaat uit een brandweerkazerne en kantoor aan de Dubbeldamseweg Noord met rondom verhardingen. Het voornemen is om de brandweerkazerne en het kantoor te slopen om woningbouw te realiseren.
2.2 Toekomstige situatie
De brandweerkazerne is enige tijd geleden verhuisd naar de locatie op het Leerpark. Op de vrijgekomen plek is ruimte voor een binnenstedelijke woonomgeving van circa 28 woningen, aangevuld met een verkleinde uitrukpost voor de brandweer op de kop bij het Oranjepark. Leidend idee is het maken van een centrale woonhof, zoals er meerdere in Dordrecht te vinden zijn. Het achterste deel van de kazerne bestaat uit een sheddakenstructuur uit de jaren 70. Deze kan worden hergebruikt voor het maken van een bijzondere woonvorm.
2.3 Stedenbouwkundige opzet
Het beschermd stadsgezicht van de 19e eeuwse Schil is een grotendeels gaaf en goed herkenbaar voorbeeld van een eind 19e en begin 20e eeuw tot ontwikkeling gekomen stadsuitbreiding. Kenmerkend is de hiërarchie van villa's en herenhuizen langs de hoofdassen en kleinere arbeiderswoningen, hofcomplexen en/of bedrijfsgebouwen op de binnenterreinen. Met name in het oostelijk deel van de 19e eeuwse Schil zijn diverse hofjes bewaard gebleven, zoals de Clara Mariahof, de Vriezepoorthof, de Wilhelminastichting, de Hallinqhof, de Vereniging en Hof de Vriendschap.
De planlocatie ligt in het binnenterrein van het bouwblok Dubbeldamseweg-Noord, Ferdinand Bolsingel, Vrieseweg en het Oranjepark. Het Johan de Witt-gymnasium is in dit bouwblok het meest beeldbepalende gebouw. Dit gemeentelijk monument ligt met een voorplein aan het Oranjepark. Het Oranjepark is een uitloper van park Merwesteijn. Ten westen van het gymnasium ligt de planlocatie. De planlocatie bestaat uit het terrein en de gebouwen van de brandweer en het Leger des Heils-gebouw aan de Dubbeldamseweg Noord. De Veiligheidsregio heeft aangegeven op deze locatie behoefte te hebben aan een kleinere tweede uitrukpost. De opvang van het Leger des Heils is sinds 2019 verhuisd naar het Kromhout. Een groot deel van de locatie is beschikbaar voor herontwikkeling. De gemeente wil dat hier de tweede uitrukpost voor de brandweer gerealiseerd wordt in combinatie met woningbouw.
In overleg met de projectontwikkelaar is het idee ontstaan om een woonhof te realiseren. Het karakter van de woonhof is gebaseerd op het karakter van de bestaande hofjes in de 19e eeuwse Schil: compact, openbaar en autovrij. Vanwege de ligging nabij het Oranjepark en het park Merwesteijn krijgt deze hof een landschappelijke inrichting met gras, lage beplanting en bomen. Deze inrichting zal bijdragen aan een aantrekkelijke en klimaatadaptieve woonomgeving.
De tweede uitrukpost voor de brandweer wordt gebouwd aan het voorplein van het gymnasium en aan het Oranjepark. De maat en schaal van dit gebouw correspondeert met die van het sportgebouw van de school en vormt daarmee samen als het ware de 'voorhof' van het echte woonhof. De ligging aan de doorgaande centrumroute voor het autoverkeer is ideaal voor uitrukkende brandweerauto's.
Achter de uitrukpost wordt de woonhof gerealiseerd met zestien hofwoningen voor gezinnen. In de voormalige conservenfabriek worden acht loftwoningen en de parkeerplaatsen voor de bewoners gerealiseerd. Op de plek van het Leger des Heils-gebouw zullen vier stadswoningen worden gebouwd. De parkeerplaatsen zijn bereikbaar vanaf de Dubbeldamseweg Noord. De woonhof is vanaf de Dubbeldamseweg Noord en vanaf het Oranjepark openbaar toegankelijk voor voetgangers en fietsers. De verschillende onderdelen van het bouwplan zijn in architectonische samenhang ontworpen. Hierbij zijn de sheddaken van de voormalige conservenfabriek het terugkerend element. Het gebouw aan de Dubbeldamse weg en de uitrukpost worden sluiten in materiaal aan op de bestaande gebouwen (steenachtig) De woningen in de hof krijgen hun eigen karakter met houten gevels.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie vervang de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
Duurzaam economisch groeipotentieel;
Sterke en gezonde steden en regio's;
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of Amvb Ruimte). Op 30 december 2011 is de Amvb Ruimte in werking getreden.
Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels.
De onderhavige herziening voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 (gewijzigd per 1 juli 2017) is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke
ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder moet voor nieuwe
stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen worden doorlopen en kent drie treden.
Met ingang van 1 juli 2017 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen
betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' van de ladder en
het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe
stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden
beschreven. Op dit punt is het beleid onveranderd.
Uitgangspunt van de ladder blijft dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe
stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Een
motivering hierover is alleen nog maar nodig als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk
gebied wordt gerealiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van zestien hofwoningen voor gezinnen. Verder worden acht loftwoningen en vier stadswoningen gebouwd. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
In de rapportage Wonen in Drechtsteden 2019 wordt geconstateerd dat de woningmarkt
nog steeds aantrekt. Verder wordt geconcludeerd dat het regionale woningbouwprogramma
goed is afgestemd op de woningvraag, zowel op de korte termijn als de lange termijn. Daarnaast
wordt in deze rapportage bevestigd dat er behoefte is aan meer woningen voor hogere
inkomens.
Stedelijk gebied
De locatie bevindt zich in een bestaande (woon)omgeving en sluit daar op aan. Er is sprake van stedelijk gebied.
Conclusie:
Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het
Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de
Omgevingsverordening.
Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is
hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele
doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals
het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking
tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de
provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar
uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt
met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie
ruimtelijk samenkomen.
3.2.2 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland
Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de
provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en
gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende
onderdelen:
Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet
voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van
zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven is geformuleerd:
Naar een klimaatbestendige delta
Naar een nieuwe economie: the next level
Naar een levendige meerkernige metropool
Energievernieuwing
Best bereikbare provincie
Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit.
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de
fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit
(belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en
veiligheid).
De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de
leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale
beleid.
Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke
kwaliteit'.
Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke
ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in
het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen
zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit vier kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de
laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de
beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal
bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De
kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.
Beleidskeuzes
De provincie heeft twaalf provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende
beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de
verordening. De relevante beleidskeuzes worden hieronder beknopt toegelicht.
Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief
hoogwaardig bebouwd gebied
Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand
stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik
van de binnenstedelijke ruimte
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Het beter benutten van de bebouwde ruimte en de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te
verbeteren.
Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt
dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt
daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Er wordt
gebouwd naar behoefte.
Programma ruimte
Het Programma ruimte is onderdeel van het omgevingsbeleid en bevat een nadere invulling en
operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het gaat dan
bijvoorbeeld om een locatiespecifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de
Omgevingsvisie. Ook kan het gaan om taken en bevoegdheden van Gedeputeerde Staten. Het is
enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds
gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit,
Landschap, groen en erfgoed en Water, bodem en energie.
Ten aanzien van het plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in het
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2040
De Schil wordt in de structuurvisie getypeerd als levendig centrum. Tot dit milieu behoren de binnenstad, de Schil, Stadswerven, Leerpark en het Gezondheidspark. Het levendig stedelijk centrummilieu bevat de plekken in de stad met hoge dichtheden en een hoge mate van functiemenging, waar meerdere verkeersstromen en sprake is van een goede bereikbaarheid. In deze gebieden is sprake van een sterke menging en veel combinaties van functies als wonen, kantoren en allerlei commerciële en maatschappelijke voorzieningen. De gebruiksintensiteit is hoog.
Het woonmilieu is dynamisch, met een aanbod van gemaksvoorzieningen en een optimale bereikbaarheid. De woningvoorraad is gevarieerd, zo ook de bewoners, waarbij het hoge voorzieningenniveau een belangrijk locatiecriterium voor huishoudens is. De focus voor nieuwe ontwikkelingen verschuift van kwantiteit naar kwaliteit, waarop nieuwe plannen beoordeeld zullen worden.
3.3.2 Bestemmingsplan Schil
In het kader van de 10 jaarlijkse herziening is voor de Schil op 27 maart 2012 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. In dat bestemmingsplan is de onderhavige locatie aan het Oranjepark opgenomen met de bestemming 'Maatschappelijk'. Er is sprake van één groot bouwvlak, een maximum bebouwingspercentage van 80 en een maximale bouwhoogte van 13 m.
Voorts is voor deze gronden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met de volgende inhoud (terrein brandweerkazerne is wijzigingsgebied 8):
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet
ruimtelijke ordening:
de gronden met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied-4', 'wro-zone-wijzigingsgebied-6', 'wro-zone-wijzigingsgebied-8' bij het verdwijnen van de huidige functie wijzigen in de bestemming 'Gemengd-3' als bedoeld in artikel 9 van deze regels onder de voorwaarden dat:
bouwgrenzen en maximum hoogtematen gehandhaafd blijven;
er aansluiting wordt gevonden bij de kenmerken van het beschermd stadsgezicht;
de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving niet op ontoelaatbare wijze negatief wordt beïnvloed.
Omdat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde van het handhaven van bouwgrenzen en maximale hoogtematen, is het opstellen van een wijzigingsplan niet aan de orde.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met
cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
In het plangebied Oranjepark 13-Dubbeldamseweg Noord 50 is in 2016 een archeologisch onderzoek uitgevoerd, project DDT 1612 Oranjepark 13, gerapporteerd in Dordrecht Ondergronds 78. (bijlage 1)
In het zuidwesten van het plangebied is in de top van het veenpakket een ontwateringsgeul aanwezig die behoort tot het systeem van de oudere Uitwijkse Stroomgordel. Op het veenpakket is een dunne laag komklei aanwezig. Dit laaggelegen komgebied kent een lage archeologische verwachting. Hierin zullen hoofdzakelijk ontginnings-/perceleringssloten uit de Late Middeleeuwen aanwezig zijn. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een middeleeuwse watergang (Thuredrith). Behoudenswaardige archeologische resten uit de Middeleeuwen worden niet verwacht.
Het landschap van vóór 1421 is afgedekt door een pakket zand en klei dat is afgezet in de periode dat het gebied onder water stond; tussen circa 1421 en circa het begin van de 16e eeuw. Dit gebied begon al vrij vroeg weer droog te vallen en werd al vanaf het midden van de 16e eeuw weer in gebruik genomen, ingepolderd (1603) en bebouwd. De aanwezigheid van een brede ontwateringsgeul, die op veel kaarten uit de 16e eeuw is weergegeven, is vastgesteld. Deze diende vanaf de 16e eeuw als ontsluitings-vaarweg tussen de stad Dordrecht en de nieuwe Oud Dubbeldamse Polder. De watergang verloor haar functie toen de inpolderingen verder vorderden en werd dan ook tussen 1650-1675 gedempt. Wel bleef het de belangrijkste verbindingweg tussen Dordrecht en Dubbeldam maar nu in de vorm van de Dubbeldamseweg. Uit de periode vanaf de 17e eeuw zijn voornamelijk sloten aanwezig. De locatie is pas laat bebouwd, namelijk in de 19e eeuw. Veel van deze bebouwing is echter ook al gesloopt en vervangen. Behoudenswaardige archeologische resten uit de Nieuwe Tijd worden niet verwacht.
In het plangebied worden geen behoudenswaardige archeologische waarden verwacht. Toekomstige bodemingrepen kunnen daarom zonder archeologisch vervolgonderzoek of beschermende maatregelen worden uitgevoerd.
Waarde archeologie kan voor het plangebied feitelijk vervallen op basis van de resultaten uitgevoerd onderzoek.
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het onderzochte plangebied.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.2 Onderzoek
In 2016 is een verkennend onderzoek uitgevoerd (bijlage 2a). Uit dat verkennend onderzoek is bekend dat de grond licht tot sterk is verontreinigd, veelal met zware metalen en meer plaatselijk met PAK, minerale olie en/of asbest.
Het aanvullende onderzoek ("Aanvullend bodemonderzoek Oranjepark 13 te Dordrecht",
BK Ingenieurs, rapportnr 191100 d.d. 12 juni 2020) (bijlage 2b) zijn deze verontreinigingen nader gekarteerd. Er heeft geen aanvullend onderzoek voor asbest in grond plaatsgevonden. Bij asbest-in-grondonderzoek van 2016 is alleen ter plaatse van de zuidwestelijke bebouwing in de grond tot 0,5 meter onder de verharding een verhoogd gewogen asbestgehalte aangetroffen.
Het terrein heeft een totaal oppervlakte van circa 7.400 m2 . Ten behoeve van de herontwikkeling van de huidige bestemming (bedrijventerrein) naar woningbouw (‘wonen met tuin’) zal, gezien de mate en omvang van de bodemverontreiniging, een bodemsanering nodig zijn. Hiervoor is een saneringsplan (bijlage 2c) opgesteld.
4.2.3 Conclusie
Na sanering vormt de bodemkwaliteit geen beletsel meer voor het bouwplan.
4.3 Duurzaamheid
4.3.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
transitie naar duurzame energiehuishouding;
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw te verbeteren voor wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke praktijklijn (GPR).
Voor de nieuwbouwwoningen in het Oranjepark geldt dat ze moeten voldoen aan de BENG-norm
(nieuwbouw dient per 1 juli 2020 bijna energieneutraal te zijn) die per 1 januari 2019 van kracht
is. Tevens worden de woningen aangesloten op het warmtenet. Verder wordt onderzocht in hoeverre er circulair gebouwd kan worden en welke materialen van de kazerne hergebruikt kunnen worden.
4.3.2 Onderzoek
De aanvraag van omgevingsvergunning wordt getoetst aan de nieuwe norm.
4.3.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid op het gebied van duurzaamheid.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Toetsingskader Externe Veiligheid
Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Voor dat bij resteffecten conclusies worden getrokken wordt nog ingegaan op de door de provincie voorgeschreven CHAMP-benadering.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.
Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de
cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers.
Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogd dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)/ Regeling basisnet
Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van
gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving
langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur
vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplicht gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger is dan 10-6 voor 2010. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld.
Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn
risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk
geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Provinciaal beleid: Beleidsplan externe veiligheid (CHAMP)
De provincie ambieert een veiliger Zuid-Holland. Zij wil voorkomen dat risicovolle activiteiten
gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling
gepland wordt binnen het invloedgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te
voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval
vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico
schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling
op deze locatie noodzakelijk is. Hierover zegt de PSV dat op basis van een verantwoording
groepsrisico aannemelijk moet worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan
aan de oriëntatiewaarde en dat daarbij de CHAMP-methodiek door de provincie als toetsingskader
wordt gebruikt. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP. De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
4.4.2 Onderzoek
Nabij het plangebied bevinden zich een tweetal risicobronnen:
Spoorweg Dordrecht Geldermalsen
Spoorweg Dordrecht - Lage Zwaluwe
Over Beide spoortracés vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het spoortracé Dordrecht Geldermalsen dient als aanvoer route voor gevaarlijke stoffen voor het bedrijf Chemours, het spoortracé Dordrecht Lage Zwaluwe is een van de hoofdtransportroutes voor gevaarlijke stoffen in het Nederlandse spoorwegnet Dit vervoer brengt risico’s met zich mee doordat bij ongevallen de kans bestaat dat gevaarlijke lading vrijkomt. Een combinatie van verschillende aspecten is bepalend voor het risiconiveau van een transportroute:
De omvang van de vervoersstroom; deze is bepalend voor de kans op ongevallen met effecten op de omgeving;
De soort gevaarlijke stoffen; dit is bepalend voor de effecten op de omgeving;
De veiligheid van de transportroute; dit is bepalend voor de kans op ongevallen;
Het aantal mensen in de omgeving van de route; dit is bepalend voor mogelijk aantal dodelijke slachtoffers.
Om een beeld te krijgen van de veiligheidssituatie is door adviesbureau ARCADIS in november 2019 een risicoanalyse gemaakt. Hierbij beide risicobronnen in beschouwing genomen
Uitgangspunten
Spoorweg Dordrecht - Lage Zwaluwe / Dordrecht Geldermalsen
De in de risicoanalyse opgenomen gegevens over de transporten van gevaarlijke stoffen over de het spoortracé Dordrecht Lage Zwaluwe en Dordrecht Geldermalsen zijn afkomstig uit bijlage II van de regeling Basisnet.
Bevolkingsgegevens
De bevolkingsgegevens van de huidige situatie zijn afkomstig uit de BAG populatieservice.
Berekeningsresultaten (groepsrisico)
Spoorweg Dordrecht - Lage Zwaluwe
Het plangebied bevindt zich op een afstand van 130-250 meter vanaf het spoortracé Dordrecht - Lage Zwaluwe. Hiermee ligt het:
Buiten de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico;
Buiten het zogenaamde plasbrand aandachtsgebied;
Gedeeltelijk binnen de 100% letaliteitsgrens als gevolg van een warme BLEVE (reikt tot 140 meter);
Gedeeltelijk binnen de zone waarbij door warmtestraling als gevolg van een BLEVE schade aan een gebouw ontstaat
Gedeeltelijk binnen de zone waarbij door overdruk als gevolg van een BLEVE lichte schade aan een gebouw ontstaat (Reikt van 50-190 meter) ;
Binnen het effectgebied van een incident met toxische stoffen.
In de door ARCADIS uitgevoerde risicoanalyses zijn zowel de ontwikkeling van het Oranjepark als eigenstandige ontwikkeling als de ontwikkeling van het Oranjepark in relatie met alle overige projecten in beschouwing genomen.
Uit de risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het Oranjepark leidt tot een stijging van de orientatiewaarde met een factor 0.024 waarmee het groepsrisico stijgt naar een waarde van 2.891 maal de orientatiewaarde. Er is echter geen sprake van een overschrijding van het, in de structuurvisie Dordrecht 2040, opgenomen maximale niveau van het groepsrisico (4 maal de orientatiewaarde).
Naast de individuele bijdrage van het Oranjepark aan het groepsrisico is tevens een cumulatief groepsrisico beschouwd. Indien alle in de spoorzone beoogde plannen in ongewijzigde vorm doorgang vinden zal het groepsrisico stijgen naar 4.539 maal de Orientatiewaarde. Hiermee wordt de eerder genoemde maximaal aanvaardbare waarde voor het groepsrisico overschreden. De omvang van dit plan is dermate klein dat reductie van het programma niet leidt tot een structurele daling van het groepsrisico tot onder de in de structuurvisie vastgestelde maximale waarde. Er is daarom gekozen om dit programma te handhaven en reductie van het groepsrisico te bewerkstelligen in andere meer significant bijdragende projecten.
Spoorweg Dordrecht – Geldermalsen
Het plangebied bevindt zich op een afstand van 170-210 meter vanaf het spoortracé Dordrecht - Geldermalsen. Hiermee ligt het:
Buiten de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico;
Buiten het zogenaamde plasbrand aandachtsgebied;
Binnen het effectgebied van een incident met toxische stoffen.
Omdat over het spoortracé Dordrecht-Geldermalsen incidenteel brandbare gassen worden vervoerd wordt voor dit traject geen aandacht besteed aan de effecten van een BLEVE.
De door ARCADIS uitgevoerde risicoanalyse laat zien dat er sprake is van een groepsrisico voor dit tracé dat ver beneden de orientatiewaarde is gelegen.
Conclusie groepsrisico
Spoortracé weg Dordrecht - Lage Zwaluwe en Spoortracé Dordrecht-Geldermalsen
De bouw van het project Oranjepark heeft een beperkte invloed op de hoogte van het groepsrisico van beide bronnen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het cumulatief groepsrisico voor het spoortracé Dordrecht Lage Zwaluwe nu en in de toekomst ruim boven de orientatiewaarde is gelegen.
Toetsingskader Externe veiligheid
Voor beoordeling van risico's hanteert Dordrecht sinds 2005 het toetsingskader Externe veiligheid Hierbij wordt bij de beoordeling van risico's, naast een kwantitatieve risicoanalyse, tevens beheersbaarheids- en zelfredzaamheidsaspecten betrokken.
Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en daarmee verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen.
Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.
De beheersbaarheid van het incident wordt mede bepaald door de aard van de betrokken stoffen in samenhang met de snelheid waarmee een incident zich ontwikkeld, bereikbaarheid van de incidentlocatie en de kwaliteit van de blusvoorzieningen.
Ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid- Holland Zuid de richtlijnen met betrekking tot bereikbaarheid zoals beschreven in de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019.
Tevens loopt sinds 2006 het project spoorzone waar met behulp van een subsidie van het ministerie van VROM gewerkt wordt aan het treffen van maatregelen ten gunste van een verbeterde hulpverlening op en rond het spoor door Dordrecht en Zwijndrecht. Hiervoor worden tot 2012 een groot aantal maatregelen uitgevoerd. Op het vlak van beheersbaarheid zijn hierbij de volgende projecten voor dit gebied noemenswaardig:
Verbeteren bereikbaarheid van het spoor en het realiseren van extra bluswatercapaciteit in de spoorzone.
Aanschaf van een tweetal schuimblusvoertuigen (in dienst gesteld medio 2010)
Uitbreiding hulpverleningspotentieel GHOR
Aanschaf hittebestendige kamera’s waarmee in voorkomende gevallen de brandweer vanaf afstand en door rook heen de vuurhaard in beeld kan brengen
Aanschaf kamera bewaking spoorzone waarmee de geïntegreerde meldcentrale na een melding van een incident direct beelden heeft van de locatie.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Maatgevende incidentscenario's voor het plangebied zijn een BLEVE en een incident met toxische (vloei-)stoffen
Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geheel geen tijd voor zelfredding beschikbaar zijn. Bij een warme BLEVE is er wellicht wel enige tijd om een ontruiming op te starten voordat de BLEVE daadwerkelijk plaatsvindt.
Een BLEVE met een volle tankwagen geeft tot een afstand van ongeveer 330 meter (1% letaliteit). Vanaf 140 meter tot ongeveer 600 meter zullen de effecten van de BLEVE in het plangebied gewonden veroorzaken. Deze zone is dan ook het potentiële werkterrein van de hulpdiensten. Hier kunnen maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zorgen voor een daling van het aantal slachtoffers. De meest effectieve maatregel in het kader van zelfredzaamheid is vluchten uit het onveilige gebied. Echter, het tijdsverloop vanaf het ontstaan tot het plaatsvinden van een BLEVE is relatief kort en afhankelijk van verschillende factoren (vullingsgraad, buitentemperatuur, moment van inzet brandweer). Evacueren van het gehele effectgebied is geen realistische mogelijkheid. Met het in werking treden van de Omgevingswet verschuift de aandacht bij de risicobeoordeling van een rekenkundige benadering naar zogenaamde schillen benadering die meer effectgericht van aard is. Rondom het spoor Dordrecht-Lage Zwaluwe is er sprake van een drietal schillen:
Een Brandschil (gelijk aan het huidige plasbrand aandachtsgebied.
Een explosieschil van 200 meter gemeten vanuit de zijkant van de infrastructuur
Een toxische schil van maximaal 1500 meter gemeten vanuit de zijkant van de infrastructuur.
Het plangebied Oranjepark is (gedeeltelijk)gelegen binnen de explosie schil en de toxische schil van het spoor Dordrecht Lage Zwaluwe. Binnen beide zones zullen in de toekomst de in het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) gebouw gebonden maatregelen moeten worden getroffen zijnde uitschakelbare mechanische ventilatie en voorzieningen ter beperking van scherfwerking. Gezien de tijdspanne waarbinnen de bouw van het project Oranjepark zal worden gerealiseerd moet geanticipeerd worden op deze regelgeving.
In het kader van de zelfredzaamheid bij genoemde scenario’s verdient het aanbeveling bij het (her)ontwikkelen van gebouwen in het plangebied de volgende maatregelen te creëren:
De woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving: Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.
Gebouwen zodanig inrichten dat de vluchtwegen van de risicobronnen aflopen;
Het toepassen van zo min mogelijk glas aan de risicozijde;
De gebouwen dusdanig ontwerpen zodat niet-verblijf ruimten als bergingen, keukens, wc’s en trappenhuizen aan de gevaarszijde zijn geplaatst;
Gebouwen loodrecht projecteren ten opzichte van de risicobronnen.
De Veiligheidsregio Zuid Holland Zuid zal zo vroeg mogelijk betrokken worden bij de verdere uitwerking van de inrichtingsplannen voor het Oranjepark zodat keuzes voor de realisatie van bluswatervoorziening en bereikbaarheid op tijd mee kunnen worden genomen.
4.4.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.5 Natuur
4.5.1 Regelgeving en beleid
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en voegt drie ‘oude’
natuurwetten samen: de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De
Wet natuurbescherming kent naast de algemene zorgplicht (artikel 1.11) nog drie hoofdstukken
die van belang zijn voor ruimtelijke ingrepen. Dit betreft hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming),
hoofdstuk 3 (soortbescherming) en hoofdstuk 4 (houtopstanden).
Hoofdstuk 2 van de Wet richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogelen
Habitatrichtlijn en de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de
soortenbescherming.
De Wet natuurbescherming kent 4 beschermingsregimes voor soorten:
art 3.1: bescherming van vogels die onder de Vogelrichtlijn vallen – dit zijn alle vogels;
art 3.5: bescherming van dieren en planten in bijlage IV van de Habitatrichtlijn bijlage II van het verdrag van Bern of bijlage I van het verdrag van Bonn – ook wel ‘strikt beschermde soorten' genoemd;
art 3.10: bescherming van soorten die worden genoemd in bijlagen A en B van de Wet Natuurbescherming - dit zijn deels meer algemene soorten die enkel nationaal beschermd worden en geen bescherming genieten onder Europese regelgeving;
art 1.11: algemene zorgplicht.
In genoemde artikelen is bepaald voor welke handelingen een vrijstelling kan worden verleend
van de verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen uit de Wet zijn (iets) anders geformuleerd dan
de verbodsbepalingen uit de oude Flora- en faunawet. De verbodsbepalingen komen er kortweg
op neer dat vogels en andere beschermde soorten niet (opzettelijk) gedood of opzettelijk
verstoord mogen worden en dat nesten / voortplantingsplaatsen en rustplaatsen niet beschadigd
of vernield mogen worden. Planten mogen niet worden geplukt of vernield. Voor vogels geldt
daarbij dat nesten niet weggenomen mogen worden.
In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, dus ook voor algemene
soorten zoals konijn en egel. De provincies hebben de mogelijkheid om vrijstellingsbesluiten op
te stellen. In deze besluiten staat voor welke soorten een vrijstelling geldt van de
verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet (vergelijkbaar met de vroegere tabel 1 soorten van
de Flora- en faunawet). Ten opzichte van de oude wetgeving is de lijst met beschermde soorten
gewijzigd. Naast de overgehevelde en toegevoegde soorten (vaatplanten, vlinders) is er een
groot aantal soorten dat geen beschermde status meer heeft in de Wet. Dit betreffen
voornamelijk vaatplanten en vissen.
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
In 2008 heeft de gemeenteraad het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad”. Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.
4.5.2 Onderzoek
Door Adviesbureau Mertens BV (rapport nr. 2018.3190, d.d. oktober 2018) is een quickscan onderzoek naar flora en fauna gedaan.
Flora
Het plangebied is volledig in cultuur gebracht en is gedeeltelijk verhard. De aanwezigheid van beschermde planten wordt derhalve uitgesloten. Gedurende het verkennend veldonderzoek op dinsdag 23 oktober 2018 zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.
Fauna
Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) om er te verblijven. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen.
Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan het Oranjepark 13 te Dordrecht zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
4.5.3 Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Geluid
4.6.1 Regelgeving en beleid
Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.
Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht.
wegverkeerslawaai
In de Structuurvisie Dordrecht 2040 is het plangebied aangegeven als levendig centrum. Als vertrekpunt behoort daarbij een maximale geluidbelasting van 58 dB voor woningen. Dit is door de aanwezigheid van geluidsbronnen, zoals doorgaande verkeersroutes, niet overal haalbaar.
Industrielawaai
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.
Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Het plangebied valt niet binnen een gezoneerd industrieterrein.
spoorweglawaai
De geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Het plangebied ligt op een afstand van ca. 130 m van de spoorlijn Dordrecht - Breda en daarmee binnen de zone.
Beleid hogere waarden
Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.
Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:
woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.
het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.
elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.
4.6.2 Onderzoek
Er is onderzoek (Ardea acoustics & consult: "Akoestisch onderzoek Plan Oranjepark" februari 2020) gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels (bijlage 5b). Ook is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de brandweerkazerne (zie bijlage 5a)
Het geluid van de brandweerkazerne is geen beletsel voor de bestaande en nieuwe woningen.
Het akoestisch onderzoek Oranjepark wijst uit dat de hoogste geluidsbelasting optreedt ter plaatse van de vier nieuwe straatwoningen aan de Dubbeldamseweg Noord. De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer voldoet aan de streefwaarden. De geluidsbelasting als gevolg van het railverkeer is ter plaatse van de meeste woningen niet hoger is dan de streefwaarde van Lden = 55 dB. Alleen op de hoogste verdieping van 1 nieuw te bouwen straatwoning aan de Dubbeldamsweg Noord is de geluidsbelasting 56 dB. Voor deze woning dient een hogere waarde procedure te worden gevolgd.
Op basis van de uitgevoerde geluidsberekeningen en de beoordeling van de gecumuleerde geluidsniveaus bij de vier straatwoningen kan worden geconcludeerd dat het bouwplan kan voldoen aan de huidige wet- en regelgeving.
4.6.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
4.7 Groen
4.7.1 Regelgeving en beleid
In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken, de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.
De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
4.7.2 Onderzoek
Met de realisatie van de plannen hoeven geen bomen gekapt te worden.
4.7.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.
4.8 Luchtkwaliteit en stikstof
4.8.1 Regelgeving en beleid
De Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) stelt grenswaarden aan luchtkwaliteit. Het besluit NIBM (Niet in Betekende Mate) bepaald dat een woonwijk met één toegangsweg en 1.500 woningen in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreinigingen. In het Besluit gevoelige bestemmingen wordt binnen een zone van 300 meter van rijkswegen de vestiging van gevoelige bestemmingen zoals scholen beperkt. De Wet natuurbescherming beschermt de bestaande natuurwaarden. Projecten die leiden tot de uitstoot van stikstof zijn vergunningplichtig. Een bestemmingsplan mag pas vastgesteld worden als duidelijk is dat Wet natuurbescherming geen belemmering kan opleveren.
Om het beoordelen van projecten te vergemakkelijken, is de 3%-grens voor een aantal categorieën projecten ‘vertaald’ in een getalsmatige grens. Dat is gebeurd in de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling NIBM is bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:
het plan omvat niet meer dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg.
Het plan omvat niet meer dan 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen.
4.8.2 Onderzoek
Na onderzoek ("Luchtkwaliteitsonderzoek en stikstofdepositie t.b.v. Bestemmingsplanwijziging Oranjepark Dordrecht") van Ingenia van maart 2020 (bijlage 6) wordt het volgende geconcludeerd:
Luchtkwaliteit
De beoogde situatie van Oranjepark voldoet aan de geldende luchtkwaliteits-eisen, aangezien voor alle onderzochte locaties (immissiepunten) de jaargemiddelde bijdrage voor stikstofoxiden (als NO2) en fijnstof (PM10) “niet in betekenende mate (NIBM)” is en dat de jaargemiddelde concentratie van PM2.5 onder de grenswaarde ligt. Daarmee komt ook de verplichting te vervallen om een volledige toetsing aan de grenswaardes voor NO2 en PM10 uit te voeren. De hoogste bijdrages NO2 en PM10 zijn respectievelijk 0,07 µg/m3 en 0,01 µg/m³. Dit is ruim onder NIBM-grens van 1,20 µg/m³. De maxima van NO2 en PM10 worden bereikt op toetsingspunt 11 Oranjepark 5, Dordrecht. De grenswaarde voor PM2.5 is 25,0 µg/m³. De hoogste concentratie PM2.5 is 11,77 µg/m³ en wordt ook bereikt op toetsingspunt 12 Oranjepark 155, Dordrecht.
Stikstofdepositie
Uit de AERIUS berekening is geen significante stikstofdepositie (< 0,00 mol/ha/jaar) berekend. De beoogde situatie van Oranjepark heeft geen significant effect op de omliggende natura-2000-gebieden.
4.8.3 Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met wet en regelgeving.
4.9 Verkeer en vervoer
4.9.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden. In het plan wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het versterken en verbeteren van de radialen naar de binnenstad.
4.9.2 Onderzoek
Deze woningbouwlocatie is kleinschalig en kan gebruik maken van het bestaande wegennet. Er is geen aanpassing daarvan nodig. Nieuwbouw moet voldoen aan de parkeernormen van de gemeente Dordrecht. Hiervoor hanteert de gemeente de "Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten".
De parkeervraag dient te worden opgelost op eigen terrein, binnen het plangebied.
4.9.3 Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet voor wat betreft de aspecten verkeer, vervoer en parkeren aan het beleid van de gemeente.
4.10 Water
4.10.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat
problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 wordt er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.10.2 Onderzoek
Door middel van een toetsing van de huidige situatie en de toekomstige situatie is bepaald of watercompensatie binnen het plangebied noodzakelijk zal zijn. In de regel zal dit zijn wanneer het verhard oppervlak met meer dan 500m2 toeneemt en infiltratie in de bodem niet voldoende mogelijk is.
Vastgesteld is dat het verhard oppervlak niet toeneemt maar zelfs afneemt met circa 2.300 m2 . Daarnaast is de kwaliteit van het verhard oppervlak sterk verbeterd door het toepassen van waterpasserende bestrating, diverse groenzones en een groter waterbergend vermogen van de ondergrond. Geconcludeerd wordt op basis van de watercompensatietoets dat er geen (aanvullende)watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
4.10.3 Conclusie
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap geeft een positief advies. De conclusie is dat het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid en de wetten en regels op dit gebied.
4.11 M.E.R.-beoordelingsplicht
4.11.1 Regelgeving en beleid
Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten, die zijn genoemd in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), maar onder de daar genoemde drempelwaarden blijven, uitvoering worden gegeven aan de artikelen 7.16, 7.17 eerste t/m vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de Wet milieubeheer.
De op stedelijk niveau veel voorkomende activiteiten zijn de activiteiten, genoemd in bijlage D11.2: stedelijke ontwikkelingsprojecten, waaronder de bouw van 2000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied.
De initiatiefnemer deelt zijn voornemen schriftelijk mee aan het bevoegd gezag en verstrekt in elk geval de informatie als genoemd in artikel 7.16, tweede lid. Het bevoegd gezag neemt op grond van artikel 7.17 lid 1 Wm uiterlijk 6 weken na de datum van ontvangst van de mededeling van de initiatiefnemer een beslissing of bij de voorbereiding van het betrokken besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
4.11.2 Onderzoek
AECOM Netherlands B.V heeft een aanmeldnotitie opgesteld voor de M.E.R.-beoordeling (zie bijlage 7).
Dit plan kan worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd. Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
− een oppervlakte van 100 hectare of meer;
− een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
− een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Onderhavig plan betreft het verplaatsen van de brandweerkazerne, slopen van bestaande opstallen en het bouwen van twintig eengezinswoningen en acht lofts. Het plangebied is ca. 0,4 ha groot. De omvang van onderhavig plan blijft hiermee ver onder de indicatieve drempelwaarden en er kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.
In het rapport van AECOM d.d. 9 maart 2020 (bijlage 6) is beoordeeld of de ontwikkeling van Oranjepark belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg heeft. Op de aspecten landschap, water, externe veiligheid, bodem, geurhinder, verkeer, geluidhinder, luchtkwaliteit en archeologie zijn, met inachtneming van de onderzoeken als beschreven in de paragrafen 4.1 t/m 4.10 op voorhand geen effecten voor het milieu te verwachten.
4.11.3 Conclusie
In het kader van deze notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van het planvoornemen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de effecten van het project, wordt geconcludeerd dat de milieueffecten van het project niet van dusdanige omvang zijn dat sprake is van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het opstellen van een milieueffectrapportage.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de in Dordrecht in het algemeen gebruikte methodiek, waarbij de verschillende bestemmingen met hun bouwgrenzen direct van de verbeelding afleesbaar zijn. In onderhavig bestemmingsplan zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de zogenaamde hoofdbebouwing is toegestaan.
De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Buiten het bouwvlak is onder bepaalde voorwaarden het oprichten van bebouwing is toegestaan. Dit staat overigens los van de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
5.2 Regels
Algemeen
Er is sprake van een herziening en dat houdt in dat slechts een gedeelte van het geldende
bestemmingsplan Schil op onderdelen wordt herzien. De overige regels van het
zogenaamde moederplan, i.c. het door de raad op 27 maart 2012 vastgestelde bestemmingsplan
Schil blijven gelden en zijn daardoor onverminderd van toepassing.
Begripsbepalingen
De begripsbepalingen van het geldende bestemmingsplan Schil blijven van toepassing.
In de begripsbepalingen zijn daarom uitsluitend de 'nieuwe' begrippen benoemd: de 5e
herziening en het moederplan.
Werking
Om misverstanden te voorkomen is in deze planregel uitdrukkelijk aangegeven dat het
moederplan van toepassing blijft, tenzij het in deze 5e herziening anders is verwoord.
Bestemmingen
Maatschappelijk
De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De bouwvlakken stemmen overeen met het geldende bestemmingsplan. De betreffende gebouwen mogen alleen voor die functies worden gebruikt.
Woongebied
Deze bestemming maakt de nieuwbouw van woningen in het plangebied mogelijk. Het gaat om een globale eindbestemming. Op basis van deze bestemming kan de omgevingsvergunning verleend worden.
Dubbelbestemmingen
In het bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' en 'Waarde- Archeologie' opgenomen.
Deze dubbelbestemmingen zijn in de regels genoemd vanwege de relatie met de verbeelding, maar in de regels is uitsluitend verwezen naar het moederplan.
Overgangsrecht en naam
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij
het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde
voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of
gewijzigd. Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam
kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
5.3 Verbeelding
De verbeelding heeft uitsluitend betrekking op de gronden die zijn betrokken in de ontwikkeling Oranjepark.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Besluit ruimtelijke ordening staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan.
Een exploitatieplan is niet nodig als de kosten van het bestemmingsplan anderszins verzekerd zijn. Dit kan met een overeenkomst of via de gronduitgifte. De gemeente is grondeigenaar en verkoopt de voor de ontwikkeling benodigde gronden. Het kostenverhaal is onderdeel van de verkoopprijs.
Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden achterwege gelaten.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
De initiatiefnemer heeft meerdere malen informatie over het plan verstrekt aan belanghebbenden. Ook heeft er geregeld overleg plaatsgevonden tussen bewoners en gemeente.
Hierom is afgezien van een inspraakprocedure.
Overeenkomstig de bepalingen van Wet ruimtelijke ordening bestaat er de gelegenheid tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen te dienen bij de gemeenteraad.
Er zijn drie zienswijzen ingediend. De beantwoording hiervan is terug te vinden in bijlage 8.
Naar aanleiding van de zienswijzen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels over het plaatsen van privacyschermen op het dakterras.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland;
Waterschap de Hollandse Delta;
Veiligheidsregio;
Omgevingsdienst Haaglanden;
Tennet;
KPN;
Stedin
Gasunie