direct naar inhoud van Regels

Herzzanddijk

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0505.BP173Herzzanddijk-3101

Toelichting 1e herziening Nieuwe Dordtse Biesbosch, locatie Zanddijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gemeente: Dordrecht

fase: vastgesteld bestemmingsplan

datum: augustus 2016

 
Inhoudsopgave

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur

2.2 Nieuwe plan

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Amvb Ruimte

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

3.2.2 Verordening Ruimte

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2040

2 Beeldkwaliteit

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Regelgeving en beleid

4.1.2 Onderzoek

4.1.3 Conclusie

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Regelgeving en beleid

4.2.2 Onderzoek

4.2.3 Conclusie

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Regelgeving en beleid

4.3.2 Onderzoek

4.3.3 Conclusie

4.4 Duurzaamheid

4.4.1 Regelgeving en beleid

4.4.2 Onderzoek

4.4.3 Conclusie

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving en beleid

4.5.2 Onderzoek

4.5.3 Conclusie

4.6 Natuur

4.6.1 Regelgeving en beleid

4.6.2 Onderzoek

4.6.3 Conclusie

4.7 Geluid

4.7.1 Regelgeving en beleid

4.7.2 Onderzoek

4.7.3 Conclusie

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Regelgeving en beleid

4.8.2 Onderzoek

4.8.3 Conclusie

4.9 Verkeer en vervoer

4.9.1 Regelgeving en beleid

4.9.2 Onderzoek

4.9.3 Conclusie

4.10 Water

4.10.1 Regelgeving en beleid

4.10.2 Onderzoek

4.10.3 Conclusie

HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planmethodiek

5.2 Regels

5.3 Verbeelding

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

7.2 Overleg

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding en doel

In het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch dat op 20 januari 2016 onherroepelijk is geworden, zijn voor het perceel Zanddijk 11 en het voormalig nummer 9 -verder te noemen Zanddijk 9 (vm)- twee bouwvlakken opgenomen. De bebouwing op dit perceel had ook van oudsher twee afzonderlijke huisnummers.

Inmiddels is het perceel verkocht. De koper wil hier een woning op realiseren en de andere bouwmogelijkheid -na verkoop van de betreffende grond- door de toekomstige koper laten realiseren. De woningen zijn echter op andere locaties gepland dan op de verbeelding van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch is aangegeven. Het pand Zanddijk 9 (vm) is een cultuurhistorisch waardevol pand. Sloop van deze bebouwing is ongewenst. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de gevraagde situering van de bouwblokken. Daarvoor is echter een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Een dergelijke herziening biedt tevens de mogelijkheid om voor het pand Zanddijk 9 (vm) een bescherming te bieden door het opnemen van een aanduiding Cultuurhistorische waarde.

 

 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het perceel Zanddijk 9 (vm)-11, ligt in het zuiden van het buitengebied en wordt globaal begrensd door:

  • het groengebied tussen de Nieuwe Beerpolder en de Zanddijk in het westen en noorden;

  • de Zanddijk in het oosten; en

  • de Buitendijk in het Zuiden.

 

 [image]

 

Ligging plangebied binnen de gemeente Dordrecht

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch, vastgesteld op 23 september 2014. In dit bestemmingsplan zijn de betreffende gronden aangegeven met de bestemmingen 'Wonen,"Erf"en "Tuin". Rond de bestaande bebouwing van zowel Zanddijk 9 (vm) als Zanddijk 11 zijn bouwgrenzen aangegeven. De toegelaten bouwhoogte bedraagt 10 m.

 

 

 [image]

 

Ligging plangebied binnen het gebied Nieuwe Dordtse Biesbosch

 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het nu voorliggende plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verantwoording, zoals op de terreinen archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna, water en milieu. Per onderdeel worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens wordt het onderzoek beschreven en wordt een conclusie getrokken.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.

De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

 

 

2.1 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur

 

Het perceel Zanddijk 9 (vm)-11 ligt aan de rand van de Louisapolder, aan de buitendijkse zijde van de Zanddijk. De locatie ligt letterlijk op de rand van het eiland; enkele tientallen meters zuidelijker begint het natuurgebied van de Biesbosch en ligt een grote kreek die in verbinding staat met de Nieuwe Merwede. Het noorden en oosten bieden zicht op het polderlandschap van Dordrecht en aan de westzijde ligt een bosachtig gebied. Aan de zuidzijde is er vanaf de Buitendijk zicht op de kreek Zeehondengat. Hier begint de zoetwatergetijdennatuur van de Biesbosch.

 

Direct aan de Zuidzijde van het perceel ligt de Buitendijk, een deel van de primaire waterkering met een hoogte van ca. +4,5 m NAP, zo'n 2 m hoger dan de Zanddijk en de top van de Prinsenheuvel. Onderlangs de prinsenheuvel loopt een fietspad dat onderdeel uitmaakt van het recreatieve fietsnetwerk in het buitengebied.

 

Buitendijks, naast het nabijgelegen haventje, staat een kazemat/bunker en een zomerhuis. Binnendijks, tussen de kreek Sluiskil en het haventje staat een gemaal, Hier was vroeger een sluis aanwezig.

 

Het perceel is al jarenlang voor woondoeleinden in gebruik.

 

 

2.2 Nieuwe plan

In de nieuwe opzet wordt uitgegaan van maximaal 2 woningen te bouwen via particulier opdrachtgeverschap. De woningen hebben hun ontsluiting aan de Zanddijk.

 

In de herziening van het bestemmingsplan zijn aan de betreffende gronden de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en "Waterstaat-waterkering" toegekend. Voor het pand Zanddijk 9 (vm) is bovendien een aanduiding "cultuurhistorische waarde" opgenomen. De oppervlakte van de vlakken met de bestemmingen Tuin en Wonen blijft gelijk, maar de bouwvlakken worden in de nieuwe opzet vergroot.

Het meest zuidelijk bouwvlak ligt iets in zuidwestelijke richting verschoven ten opzichte van het bouwvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch en heeft een oppervlakte van ca. 120 m2. In het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch was de oppervlakte van dit bouwvlak ca. 87 m2.

 

Het noordelijke bouwvlak lgt aanzeinlijk noordelijker dan het bouwvlak, zoals dat op de verbeelding van het bestemmingsplan nieuwe Dordtse Biesbosch is aangegeven en heeft een oppervlakte van ca 120 m2. Het oorspronkelijk bouwvlak had een oppervlakte van ca. 50 m2.

De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. Binnen elk bouwvlak is maximaal 1 woning mogelijk.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Amvb Ruimte

De directe doorwerking van de Nota Ruimte is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte). Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels.

 

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.

 

Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

 

Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

 

Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

 

Deze herziening heeft betrekking op een andere situering van de bouwvlakken op het perceel waarvoor al een woonbestemming gold en geldt. Weliswaar worden de bouwvlakken vergroot, maar dat is niet in strijd met enig nationaal belang.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.

 

 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Die ladder moet in bestemmingsplannen worden doorlopen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

De ladder kent drie treden die achter elkaar dienen te worden doorlopen;

Trede 1: is er een actuele regionale behoefte

Trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden

 

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een andere situering van de bouwvlakken op het perceel waarvoor al een woonbestemming gold en geldt. Er wordt geen nieuwe woonbestemming geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet op deze situatie van toepassing. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende uitspraken inmiddels heeft geoordeeld dat een woningaantal als hier aan de orde, niet behoeft te worden getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

 

 

 

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

 

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.

  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.

  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.

  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

 

Documenten VRM

Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

 

4 thema’s

In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden

 

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.

Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

 

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

 

 

 
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

 

Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

 

Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

 

Juridisch instrumentarium

Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Uit de visie valt af te leiden dat het realiseren van stedelijke functies (zoals burgerwoningen) in het buitengebied niet wordt gestimuleerd. Eerst dient te worden bezien of dergelijke functie in het bestaande stads- en dorpsgebied kunnen worden ondergebracht. In het onderhavige geval is er echter al sprake van een woonbestemming voor dit perceel in het buitengebied.

 

 

3.2.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied valt niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, maar kent op basis van het vigerende bestemmingsplan al een bouwmogelijkheid voor twee woningen. Van een toename van de verstedelijking is in het onderhavige geval geen sprake.

Daarnaast valt uit de Verordening af te leiden dat het plangebied net buiten het als "Groene buffer, beschermingscategorie 2" aangegeven gebied valt en eveneens net buiten het als "Ecologische hoofdstructuur" aangegeven gebied. Bij een ontwikkeling binnen beschermingscategorie 2 dient goed gemotiveerd te worden waarom de betreffende ontwikkeling noodzakelijk is of wenselijk wordt geacht. Bovendien moeten mogelijk maatregelen worden genomen om de ontwikkeling in de omgeving in te passen. Kennelijk is bij het opstellen van de Verordening al rekening gehouden met het feit dat hier een woonbestemming volgens het vigerende bestemmingsplan mogelijk is. In de paragraaf beeldkwaliteit wordt nader op de inpassing van de geplande bebouwing in de omgeving ingegaan.

 

Het plan is gelet op het bovenstaande niet in strijd met de Verordening Ruimte.

 

Ladder voor duurzame verstedelijking

Als gevolg van de economische situatie en het lage consumentenvertrouwen is de situatie op de woningmarkt sinds het verschijnen van de regionale Woonvisie aanzienlijk verslechterd. Om deze reden heeft de Drechtraad op 14 januari 2014 de regionale Woonstrategie Drechtsteden vastgesteld. Deze woonstrategie is een uitvoeringsstrategie voor het realiseren van de doelstellingen van de Woonvisie Drechtsteden. De regionale woonvisie 2010-2020 blijft het uitgangspunt, maar de weg er naar toe is veranderd. Het regionale woonbeleid blijft gericht op kwaliteitsverbetering.

De demografische gegevens waarop de Woonvisie is gebaseerd zijn niet substantieel veranderd. De bevolking groeit nog steeds licht en als gevolg van de vergrijzing zal het aantal huishoudens blijven toenemen. Voor de Drechtsteden is de verwachting dat er zeker tot ca. 2030 sprake zal zijn van groei.

In de rapportage Wonen in Drechtsteden 2014 wordt geconstateerd dat de woningmarkt inmiddels weer enigszins aantrekt. Verder wordt geconcludeerd dat het regionale woningbouwprogramma goed is afgestemd op de woningvraag, zowel op de korte termijn als de lange termijn. Daarnaast wordt in deze rapportage bevestigd dat er behoefte is aan meer woningen voor hogere inkomens.

Per brief d.d. 21 oktober 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland deze rapportage als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen aanvaard.

In de regio is tevens afgesproken dat een woningaantal onder de 10 niet specifiek in de regionale visie benoemd behoeft te worden.

Er is sprake van bestaande bouwmogelijkheden voor twee woningen in het buitengebied. Slechts de situering en de oppervlakte van deze bouwvlakken wijzigt. De conclusie kan worden getrokken dat de uitvoering van het voorgenomen plan past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Afdeling bestuursrecht-

spraak van de Raad van State in verschillende uitspraken inmiddels heeft geoordeeld dat een woningaantal als hier aan de orde, niet behoeft te worden getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2040

In de op 17 december 2013 door de raad vastgestelde Structuurvisie Dordrecht 2040 is

het plangebied een onderdeel van het buitengebied. In principe zijn hier slechts agrarische bedrijfswoningen toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch is op deze locatie echter al rekening gehouden met (burger)woningen. Er is geen noodzaak om deze gronden met een woonbestemming aan te kopen, c.q. om de woonbestemming van deze gronden te wijzigen in een andere bestemming.

Het detailniveau van de Structuurvisie is niet zodanig dat per perceel een visie wordt gegeven, maar gesteld kan worden dat de voorgestelde wijziging van het bestemmingsplan de structuur van het gebied niet aantast.

 

 

2 Beeldkwaliteit

 

  1. Locatie en context

 

Zanddijk 9 (vm)-11 ligt aan de rand van de Louisapolder, aan de buitendijkse zijde van de Zanddijk. De locatie ligt letterlijk op de rand van het eiland: enkele tientallen meters zuidelijker begint de Biesbosch en loopt een grote kreek naar de rivier Nieuwe Merwede. Het noorden en oosten bieden zicht op het polderlandschap van Dordrecht met daarachter de skyline van het stedelijk gebied. Aan de westkant ligt een bos. Aan de zuidkant is er vanaf de Buitendijk zicht op de kreek Zeehondengat, onderdeel van de Biesbosch. Hier begint de zoetwatergetijdenatuur van de Biesbosch.

 

De huidige bebouwing staat op opgehoogd land - de Prinsenheuvel - tegen de Zanddijk aan. Vanuit het nabijgelegen haventje vertrok in de 18de eeuw het veer tussen Dubbeldam en Lage Zwaluwe. Het oorspronkelijke huis op de Prinsenheuvel heeft mogelijk als veerhuis gediend, maar was in ieder geval het ‘Wagthuis’ voor de polderwachter. Tegenwoordig ligt direct aan de zuidzijde van het perceel de Buitendijk, primaire waterkering. De kruin van de Buitendijk is ongeveer +4,5 m NAP, zo’n twee meter hoger dan de Zanddijk en top van de Prinsenheuvel.

 

Buitendijks, naast het haventje staan een kazemat/bunker en een zomerhuis. Binnendijks tussen de kreek Sluiskil en het haventje staat een gemaal. Hier was vroeger een sluis aanwezig. Onderlangs de Prinsenheuvel loopt een fietspad dat onderdeel is van het recreatief netwerk in het buitengebied.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

  1. Bouwhistorisch onderzoek

 

Stadsontwikkeling heeft een bouwhistorisch onderzoek verricht naar de boerderij Zanddijk 9 (vm)-

11 in het kader van de inventarisatie van het buitengebied van Dordrecht waarbij onderzocht wordt welke gebouwen, objecten en structuren in aanmerking komen voor een monumentenstatus. Het rapport ‘Bouwhistorische opname van de boerderij aan de Zanddijk 9-11 te Dordrecht’ dateert uit september 2013 en heeft als belangrijkste conclusie dat er geen bezwaar is tegen sloop van de boerderij (Zanddijk 11).

De schuur die langs de Zanddijk (Zanddijk 9 vm) staat heeft wel hoge monumentwaarde en de gemeente is voornemens om deze aan te wijzen als gemeentelijk monument, als nog origineel onderdeel van het grotere ‘wagthuis’-complex op de Prinsenheuvel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Impressie plangebied

 

 

b. Stedenbouwkundige randvoorwaarden bij nieuwbouw

 

De bijzondere en kwetsbare ligging van de Prinsenheuvel in het landelijk gebied, op de grens van biesbos en polder vraagt om een zorgvuldige landschappelijke inpassing en hoogwaardige architectonische uitwerking van de voorgenomen nieuwbouw.

Voor nieuwbouw gelden daarom de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden:

- De Prinsenheuvel blijft als bijzonder landschappelijk en cultuurhistorisch ensemble herkenbaar: nieuwbouw wordt op de heuvel en in samenhang met schuur en beeldbepalende bomen (plataan en noteboom) ontworpen.

- De splitsing in twee kavels doet geen afbreuk aan het ensemble: de kavels liggen beide aan de Zanddijk met een gezamenlijk voorerfgebied rond de bestaande schuur. De ingangen van beide woningen zijn op dit erf georiënteerd.

- Behoud van de schuur aan de Zanddijk is uitgangspunt, deze wordt ingepast en krijgt een bestemming in het nieuwe plan.

- De eventuele erfscheiding is subtiel en streekeigen, bijv. door toepassing van fruitbomen

- De nieuwbouw wordt in één architectuurtaal ontworpen, maar verschilt wel van elkaar: ieder pand is anders.

- Nieuwe bebouwing staat qua maat en schaal in verhouding tot de oorspronkelijke bebouwing. De maximale goothoogte is 6 m, de maximale nokhoogte is 10m.

- De nieuwe gebouwen worden als alzijdig volume ontworpen.

- De dakvorm is een kap.

- Het gevel- en dakmateriaal is natuurlijk en mooi verouderend.

- Kleuren zijn terughoudend en passend in het landschap van polder en biesbos.

- Aanbeveling: de bebouwing wordt bij voorkeur natuurinclusief ontworpen, dat wil zeggen dat in het ontwerp maatregelen zijn geïntegreerd om de lokale biodiversiteit te versterken.

- Het parkeren van auto’s vindt volledig op eigen erf plaats. Er moet per woning rekening worden gehouden met 3 parkeerplaatsen.

 

 

 [image]

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;

  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

 

Gemeentelijk beleid archeologie

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

 

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

 

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

 

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

 

Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht

Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht. Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven. Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.

 

Beschermde monumenten

In het plangebied van deze herziening bevinden zich geen monumenten.

 

 

4.1.2 Onderzoek

 

Archeologie

Voor het plangebied geldt geen archeologische verwachtingswaarde. Er behoeven binnen het plangebied geen eisen te worden gesteld t.a.v. archeologie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Monumenten

Het pand Zanddijk 9 (vm) is opgenomen in de lijst van aan te wijzen gemeentelijke monumenten. De feitelijke aanwijzing zal naar verwachting in 2016 plaatsvinden. In de huidige situatie kent het pand nog geen beschermende monumentenstatus. Om die reden wordt in deze planherziening de aanduiding "cultuurhistorische waarde" aan dit pand gegeven, waardoor er een sloopverbod gaat gelden. Overigens bestaat over de handhaving van dit pand overeenstemming met de initiatiefnemers, die het als bijgebouw zullen gaan gebruiken.

 

Cultuurhistorie

De huidige bebouwing staat op opgehoogd land -de prinsenheuvel- tegen de Zanddijk aan. Vanuit het nabijgelegen haventje vertrok in de 18e eeuw het veer tussen Dubbeldam en lage Zwaluwe. het oorspronkelijke huis op de Prinsenheuvel heeft mogelijk als veerhuis gediend, maar was in ieder geval het "Wagthuis" voor de polderwachter.

In het kader van de inventarisatie van gebouwen, objecten en structuren, die eventueel voor een monumentenstatus in aanmerking komen, is in 2013 bouwhistorisch onderzoek verricht naar de bebouwing op dit perceel. belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dat er geen bezwaar is tegen de sloop van Zanddijk 11. Zanddijk 9 (vm) heeft echter wel een hoge monumentale waarde en komt in aanmerking om te worden aangewezen als onderdeel van het sluiscomplex. Door verplaatsing van het bouwvlak van Zanddijk 9 (vm) in noordelijke richting, wordt het eenvoudiger om dit pand te behouden.

 

4.1.3 Conclusie

 

archeologie

Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de geplande bouw.

 

cultuurhistorische waarden

Het pand Zanddijk 9 (vm) is op de verbeelding aangeduid met "cultuurhistorische waarde". Dat houdt in dat dit pand niet gesloopt mag worden. Een aanwijzing tot gemeentelijk monument volgt in 2016.

 

 

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan met daarin woningen en bedrijven, dan wel die functies in de directe omgeving, dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.2.2 Onderzoek

In de omgeving van deze locatie bevindt zich uitsluitend een akkerbouw bedrijf, dat van invloed zou kunnen zijn op de voorgenomen woningbouw. De kortste afstand tussen het nieuwe bouwvlak van Zanddijk 9 en het nabijgelegen agrarische bedrijf bedraagt ca. 62 m en die tussen het bouwvlak van Zanddijk 11 en dit bedrijf ca. 80 m. Volgens de VNG-brochure bedrijven en Milieuzonering dient voor een akkerbouwbedrijf een minimale afstand van 30 m te worden aangehouden.

 

4.2.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van 'bedrijven en mileuzonering' bestaat er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen gewijzigde situering van de bouwvlakken en bouwmogelijkheden.

 

 

4.3 Bodemkwaliteit

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

 

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht

Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

 

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

4.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de gewenste situering en uitbreiding van de bouwvlakken is in maart 2015 een verkennend bodemonderzoek verricht. Dit onderzoek wijst uit dat Zanddijk 9 (vm) licht tot zeer licht (niet significant) verontreinigd is met kwik, lood en zink en op iets grotere diepte met kwik en lood en dat het grondwater ter plaatse van het geplande bouwvlak van Zanddijk 11 licht verontreinigd is met barium, molybdeen en xylenen. Voor het overige zijn geen verontreinigingen in het plangebied geconstateerd. De aangetroffen (licht) verhoogd gehalten zijn van dien aard dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is.

 

4.3.3 Conclusie

In het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen factoren aanwezig zijn die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen gewijzigde situering en uitbreiding van de bouwvlakken.

 

 

 

4.4 Duurzaamheid

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;

  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

  • transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

 

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn. Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

 

4.4.2 Onderzoek

Er is sprake van nieuwbouw waarbij aan de voor duurzaamheid geldende voorwaarden dient te worden voldaan. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning komt dit nader aan de orde.

 

4.4.3 Conclusie

Bij de nieuwbouw is er aandacht voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht krijgen.

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van

kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger

was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk

geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn

risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk

geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit

zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de

ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van

gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogd dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen

mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan

maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over

de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en

de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke

ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)/ Regeling basisnet

Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van

gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving

langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis

van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur

vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn

risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Provinciaal beleid: Beleidsplan externe veiligheid (CHAMP)

De provincie ambieert een veiliger Zuid-Holland. Zij wil voorkomen dat risicovolle activiteiten

gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling

gepland wordt binnen het invloedgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te

voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval

vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico

schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling

op deze locatie noodzakelijk is. Hierover zegt de PSV dat op basis van een verantwoording

groepsrisico aannemelijk moet worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan

aan de oriëntatiewaarde en dat daarbij de CHAMP-methodiek door de provincie als toetsingskader

wordt gebruikt. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP. De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

 

Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid

Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Opgrond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.

Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  1. Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.

  2. Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weer gegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

 

4.5.2 Onderzoek

In het plangebied en/of de directe omgeving zijn geen wegen, spoorwegen, vaarwegen, industrieterreinen, bevi-bedrijven of buisleidingen aanwezig.

 

4.5.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van externe veiligheid bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming en bouwmogelijkheden.

 

4.6 Natuur

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

  • een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

  • de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

  • een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen.

 

 

 

 

4.6.2 Onderzoek

 

Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur, maar maakt daar geen deel van uit. Het betreft hier een perceel waar al een woonfunctie gerealiseerd was en waarvan slechts de bouwvlakken anders gesitueerd worden (deels verder van de EHS af) en iets worden vergroot.

Uit onderzoek door het Natuur-Wetenschappleijk Centrum blijkt dat zich binnen het plangebied diersoorten voorkomen die in het kader van de Flora- en Faunawet beschermd worden. Het gaat daarbij om de Gewone dwergvleermuis, de Laatvlieger en de Gewone grootoorvleermuis. Deze soorten zouden Zanddijk 11 als paar- en/of zomerverblijfplaats kunnen gebruiken. Sporen van het verblijf van vleermuizen in dit pand zijn echter niet aangetroffen. Niettemin dient een onderzoek te worden verricht, conform het vleermuisprotocol. Ook zou het pand geschikt kunnen zijn als verblijfplaats voor de Huismus. Ook daarvan zijn geen sporen gevonden, maar in de periode april/mei 2016 dient nader onderzoek plaats te vinden. Wanneer de werkzaamheden volgens de voorwaarden zoals in het rapport van het Natuur-Wetenschappelijk Centrum worden uitgevoerd (hetgeen als voorwaarde aan de omgevingsvergunning zal worden verbonden) zal er geen verstoring van de in het gebied voorkomende soorten optreden. Mocht tijdens de nadere onderzoeken blijken dat er toch vleermuizen of nesten van de Huismus in het pand aanwezig zijn, dan is een ontheffing op basis van de Flora- en Faunawet nodig. Naar verwachting kan deze ontheffing worden verleend.

Ten aanzien van de natuurbeschermingswet 1998 kan worden opgemerkt dat er geen significante nadelige effecten op de instandhoudingsdoestellingen van het plan uitgaan. Tijdens de aanlegfase kunnen nadelige effecten ontstaan, die kleinschalig en tijdelijk van aard zijn en door het opleggen van voorwaarden tot een minimum kunnen worden beperkt of zelfs voorkomen. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet nodig.

 

4.6.3 Conclusie

 

Hoewel er nog nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en de Huismus dient te worden verricht, blijkt uit het rapport van het Natuur-Wetenschappelijk centrum dat er onder meer door het opleggen en inacht nemen van maatregelen en voorwaarden, dan wel het verlenen van ontheffing in voldoende mate aan de eisen van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermings-

wet 1998 wordt voldaan.

4.7 Geluid

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.

Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht

 

wegverkeerslawaai

Rond wegen liggen zones waarbinnen rekening dient te worden gehouden met de geluidbelasting die een weg op de gevels van onder meer woningen oplevert. Dit geldt niet voor wegen, waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt.

 

Industrielawaai

De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.

Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

 

spoorweglawaai

De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55 dB.

 

Beleid hogere waarden

Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

  • een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.

  • het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

  • elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.

 

4.7.2 Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van geluidbronnen, zoals N3, Provincialeweg of andere doorgaande wegen. De enige weg die in de directe omgeving van het plangebied ligt is de Zanddijk, een doodlopende weg met een smalle rijbaan, waarop feitelijk niet harder gereden kan worden dan 30 km/u. Daar komt bij dat ter hoogte van het plangebied deze weg door privégebied loopt, zodat het aantal gebrukers van dat deel van de Zanddijk beperkt is tot bestemmings-

verkeer. Uit het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch is uitgevoerd blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van woning in het plangebied de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Dat akoestisch onderzoek is weliswaar ouder dan 5 jaar, maar de situatie ter plaatse is sindsdien niet veranderd.

Het plangebied valt niet binnen een gezoneerd industrieterrein.

Het plangebied valt niet binnen de invloedsfeer van een spoorweg.

 

 

4.7.3 Conclusie

Het bestemmingsplan houdt rekening met de bepalingen van de Wet geluidhinder.

 

 

4.8 Luchtkwaliteit

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.

Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;

  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;

  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

 

4.8.2 Onderzoek

Een project of plan kan doorgang vinden wanneer het “niet in betekende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorschrift 3A2 in bijlage 3A van de Regeling NIBM is bepaald wanneer sprake is van "niet in betekende mate":

voor woningbouwplannen:

  • indien het plan niet meer omvat dan 1500 woningen met één ontsluitingsweg

  • indien het plan niet meer omvat dan 3000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen

voor kantoorlocaties:

  • indien het plan niet meer omvat dan 100.000 m2 kantoren met één ontsluitingsweg

  • indien het plan niet meer omvat dan 200.000 m2 kantoren met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen

Doordat er sprake is van de bouw van maximaal 2 woningen kan verder onderzoek achterwege blijven.

 

 

4.8.3 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.

 

 

4.9 Verkeer en vervoer

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.

 

4.9.2 Onderzoek

Gelet op het feit dat het aantal woningen ten opzichte van het geldende bestemmingpslan niet wordt vergroot is afgezien van verder onderzoek.

 

 

4.9.3 Conclusie

De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van verkeer en vervoer.

 

4.10 Water

 

4.10.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.

De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

 

Beleidslijn Grote rivieren

Door verschillende instanties (o.a. Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn “Grote rivieren”. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden.

Deze beleidslijn komt in de plaats van “Ruimte voor de Rivier”.

 

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

 

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Vanaf 2016 wordt er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het ontwerp hiervan is inmiddels beschikbaar. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

  

Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)

Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.

In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.

 

Het plangebied valt binnen dijkringgebied 22 waarbij de primaire waterkering volgens de Wet op de waterkering moet voldoen om een hoogwaterstand met een voorkomingskans van 1 maal per 2.000 jaar te kunnen weerstaan.

 

Waterkering

Het plangebied ligt tegen een waterkering.

 

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

 

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

 

4.10.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnendijks, tegen de Buitendijk aan, maar de bouwvlakken liggen buiten het profiel van de bij een waterkering behorende vrije ruimte.

De Beleidslijn Grote Rivieren is niet van toepassing op het plangebied.

 

De panden Zanddijk 9 en 11 zijn niet aangesloten op een riolering en lozing via een septic tank op het oppervlaktewater. De gemeente heeft niet het voornemen om op deze locatie riolering aan te leggen. De kosten daarvan wegen gezien het geringe aantal woningen dat daarop aangesloten kan worden niet op tegen het nut.

 

De uitbreiding van de bouwvlakken bedraagt in totaal 83 m2. De oppervlakte van de gronden met de bestemming Wonen, waar zich dus ook het erf bevindt, dat in principe voor 50% met bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd, wijkt niet af van de regeling in het vigerende bestemmingsplan. Er is geen compensatie vereist.

 

4.10.3 Conclusie

Het Waterplan 2009-2015 is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.

 

Het waterschap heeft inmiddels al aangegeven ten aanzien van het waterkeringsbelang in te kunnen stemmen met de onderhavige bestemmingsplanherziening. Het onderdeel Water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

 

HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving

 

5.1 Planmethodiek

De bestemming 'Wonen' is van de verbeelding afleesbaar. In de regels voor de bestemming 'Wonen' is aangegeven onder welke voorwaarden er gebouwd kan worden. Er is sprake van een directe bouwtitel. Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

 

5.2 Regels

Algemeen

Er is sprake van een herziening, waarbij feitelijk alleen de situering en oppervlakte van de bouwvlakken ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wijzigt. Dat houdt in dat slechts een gedeelte van het geldende bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch op onderdelen wordt herzien. De planregels van het zogenaamde moederplan, i.c. het door de raad op 23 september 2014 vastgestelde bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch blijven gelden en zijn daardoor onverminderd van toepassing.

 

Begripsbepalingen

De begripsbepalingen van het geldende bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch blijven van toepassing. In de begripsbepalingen zijn daarom uitsluitend de 'nieuwe' begrippen benoemd: de 1e herziening en het moederplan.

 

Werking

Om misverstanden te voorkomen is in deze planregel uitdrukkelijk aangegeven dat het moederplan van toepassing blijft, tenzij het in deze 1e herziening anders is verwoord.

 

Bestemmingen

 

Tuin

ten opzichte van de bestemming uit het moederplan, wijkt de regeling daar in zoverre van af dat de gronden met de bestemming Tuin tevens gebruik mogen worden voor de ontsluiting van andere, nabijgelegen percelen.

 

Wonen

De woonbestemming is gelegd op de gronden waar maximaal 2 woningen gebouwd kunnen worden. In de regels is aangegeven onder welke voorwaarden er gebouwd kan worden.

 

Dubbelbestemming

In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Deze dubbelbestemming is in de regels genoemd vanwege de relatie met de verbeelding, maar in de regel is uitsluitend verwezen naar het moederplan.

 

Overgangsrecht en naam

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan

het bestemmingsplan worden aangehaald.

 

 

 

 

 

5.3 Verbeelding

In de verbeelding zijn uitsluitend de gronden ter plaatse van het perceel Zanddijk 9 (vm) en 11 opgenomen.

HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid

 

In de Wro (artikel 6.12) staat dat de gemeente verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen, voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot woningbouw, echter op gronden waar al woningbouw mogelijk was. Slechts de situering van de bouwvlakken en de oppervlakte daarvan wijzigt, maar niet in die zin dat er van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro sprake is.

De gronden zijn geen eigendom van de gemeente. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en eventuele planschade komen via een anterieure overeenkomst voor rekening van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze reden niet nodig en achterwege gelaten.

 

HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

7.1 Inspraak

Over de planvorming is door de initiatiefnemer gevoerd met gebruikers van aangrenzende gronden en andere betrokkenen. Gelet op het voorgaande is afgezien van inspraak en kunnen direct zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

 

7.2 Overleg

Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg wordt gevoerd met:

 

  1. Provincie Zuid-Holland

  2. Rijkswaterstaat

  3. Waterschap de Hollandse Delta

  4. Veiligheidsregio