direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenwatersloot voormalig Combiwerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0030-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de wens om te komen tot uitbreiding van het Christelijk Lyceum Delft (hierna afgekort tot CLD) op de locatie Molenhuispad 1. De uitbreiding van het CLD zal plaats bieden aan circa 250 leerlingen en wordt gebouwd naast de bestaande school. Naast de school ligt het voormalige Combiwerkpand. Dit pand zal worden gesloopt. Voor een deel worden de gronden in gebruik genomen voor de school. De overige gronden zullen worden gebruikt om op deze locatie 58 woningen te ontwikkelen.

Beide ontwikkelingen passen niet in het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan biedt het juridisch en planologisch kader om deze ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van Delft, tussen Buitenwatersloot, Henri Dunantlaan, Molenhuispad en de Provincialeweg. Het plangebied omvat de locatie voormalig Combiwerk en het Christelijk Lyceum Delft, kadastraal bekend gemeente Delft F7375.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0001.jpg"

Figuur 1.1: ligging van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is 'Noordwest, deelgebied 2'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 oktober 2006. Gedeputeerde Staten hebben dit plan goedgekeurd op 19 juni 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0002.jpg"

Figuur 1.2: vigerende bestemmingsplan

De gronden van het CLD hebben de bestemming Maatschappelijk (oranje kleur met blokjes). De gronden van de voormalige combiwerklocatie hebben een Bedrijfsbestemming (roze, met ruiten).

1.4 Opbouw plan

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de gebiedsvisie, bevat een samenvatting van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In de hoofdstukken 4 tot en met 7 worden de bestaande situatie, de regelgeving en onderzoeksgegevens en de gewenste ontwikkelingen op deelaspecten van de ruimtelijke ordening beschreven. Het betreft de aspecten: ruimtelijke opzet, functies, milieu en cultuurhistorie. In deze hoofdstukken is de afweging van ruimtelijke relevante factoren gemaakt voor de toekomst van het plangebied. Hoofdstuk 8 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 9 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het Christelijk Lyceum Delft (CLD) en voormalig Combiwerkterrein maken onderdeel uit van een gemengde buurt. Het gebied ligt aan de westzijde van de Provincialeweg en ten noorden van de Buitenwatersloot. De strook langs de Buitenwatersloot, ten oosten van het plangebied, kenmerkt zich door historische, kleinschalige en gevarieerde woonbebouwing. Ten noorden van de Buitenwatersloot liggen 3 deelgebieden.

  • 1. Kogelgieterij en CLD
  • 2. Combiwerklocatie
  • 3. Marlot, een woonbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0003.png"

Figuur 2.1: luchtfoto bestaande situatie in het plangebied met de deelgebieden ten noorden van Buitenwatersloot

In de bestaande situatie zijn in het plangebied het Christelijk Lyceum Delft en Combiwerk aanwezig. Het terrein van Combiwerk is hoofdzakelijk ontsloten aan de Buitenwatersloot en heeft tevens een uitrit aan het Molenhuispad. Het schoolgebouw kent een ontsluiting aan de Lodenvloer voor autoverkeer en is per fiets onder andere te bereiken via het fietspad langs de Provincialeweg. Het plangebied is overwegend verhard. De voormalige Combiwerklocatie is het laatste bedrijfsmatig gebruikte terrein dat beschikbaar komt voor woningen. Eind jaren '70 van de vorige eeuw is de naastgelegen kogelgieterij verkaveld voor woningbouw. Het woonbuurtje ter plaatse van de voormalige kogelgieterij kent in hoofdzaak grondgebonden woningen van twee bouwlagen met een kap, de nokhoogte is 9 à 10 m. Planologisch is twee bouwlagen met een kap toegestaan.

Aan de Henry Dunantlaan is planologisch 2,5 bouwlaag met een kap toegestaan. De gerealiseerde woningen met een inpandige verdiepte garage hebben geen kap, zodat enkele bewoners een kapverdieping hebben toegevoegd. Met die verdieping erbij zijn de woningen ruim 10 m hoog.

2.2 Toekomstige situatie

Het CLD dient door het toegenomen aantal leerlingen uitgebreid worden. Aan de noordzijde van het plangebied op een deel van het Combiwerkterrein het bestaande schoolgebouw uitgebreid met 3.500 m2 BVO. Ten behoeve van deze uitbreiding wordt het deel van de Lodenvloer grenzend aan de achterzijde van het CLD terrein en het Comwerkterrein afgesloten. Voor een goede ontsluiting wordt een nieuwe weg aangelegd. Het Combiwerkgebouw wordt getransformeerd naar een woonwijkje.

Omdat de woningen nog niet zijn ontworpen en de exacte verkaveling van het woonwijkje nog niet bekend is, heeft het bestemmingsplan een flexibel karakter. In het bestemmingsplan zijn de hoofdlijnen vastgelegd. Op de verbeelding is een bestemmingsvlak voor wonen opgenomen waarbinnen de toekomstige woningen mogelijk zijn gemaakt. De maximale bouwhoogte(n) en de bouwgrenzen zijn op de verbeelding aangegeven. Verder is de hoofdinfrastructuur vastgelegd. De verkeersruimte voor de straat tussen de gronden met de woonbestemming waar onder andere het parkeren mogelijk is gemaakt heeft een verkeersbestemming. Omdat er gestreefd wordt naar een autoluwe wijk, is in het bestemmingsplan de mogelijkheid voor 3 aansluitingen voor langzaam verkeer opgenomen.

Voor het terrein is door het bureau Geurst&Schulze Architecten een voorbeeldverkaveling gemaakt, die als onderlegger heeft gediend voor dit bestemmingsplan (Molenhuispad Delft, 421-228 CLD, 19 maart 2013). Deze verkaveling is indicatief, afhankelijk van de wensen van de projectontwikkelaar kan de verkavelingsopzet nog worden aangepast. In verband hiermee ligt alleen de hoofdopzet (te weten het maximum aantal woningen, maximum bebouwingspercentage, grens bestemmingsvlak en maximale bouwhoogte) vast in het bestemmingsplan. De buurt heeft een autoluw karakter waarbij er een straat is waaraan parkeergelegenheid komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0004.png" Figuur 2.2.:Stedenbouwkundig plan Geurst&Schulze

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0005.jpg" Figuur 2.3: maquette herinrichting Bron: rapport Geurst&Schulze)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0006.jpg"

Figuur 2.4: foto Henry Dunantlaan Bron: rapport Geurst&Schulze

Inpasbaarheid

De nieuwe locatie van de bebouwing sluit aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving.
De uitbreiding van de school sluit qua hoogte goed aan bij het bestaande schoolgebouw. Ook de nieuw te bouwen woningen passen goed in de omgeving. De maximale bouwhoogte van de woningen bedraagt 11 meter. Binnen deze bouwhoogte zijn woningen van 3 bouwlagen of 2 lagen met een kap mogelijk. In bijzondere situaties is een 4de laag mogelijk, bijvoorbeeld door een souterrain of kelder. Dit sluit aan op de maximale hoogte van de bebouwing van de aangrenzende straten. De afstand tot de bestaande bebouwing is ruim voldoende gelet op de hoogte van de bebouwing. Het (woon)karakter van de nieuwe woonwijk sluit aan bij het bestaande karakter van de omgeving (een woonbuurt).

Het voormalige bedrijfsterrein is overwegend verhard. Met het verdwijnen van de grote bedrijfsloods ten gunste van woningen met tuinen, ontstaat een aanzienlijk groenere uitstraling. De zo veel mogelijk te handhaven bomen langs de Henry Dunantlaan dragen bij aan het groene karakter van de buurt.

Om het buurtje heen komt een nieuwe straat, die een ruime maat heeft zodat haaks parkeren mogelijk is. Door parkeren de ruimte te geven is aan de zijde van het Christelijk Lyceum dubbelgebruik ten behoeve van de school mogelijk.

De nieuwe functie van het gebied sluit aan bij het karakter van de woonomgeving. Door het goed ingepaste woonbuurtje met maximaal 58 nieuwe woningen wordt het woongebied als geheel versterkt. De bouwhoogte is afgestemd op de bebouwing in de omgeving. Tenslotte blijft tussen de bestaande en de nieuwe woningen een voldoende ruime afstand bestaan.

2.3 Conclusie

De uitbreiding van het CLD maakt het mogelijk om te voorzien in passende huisvesting om de toename van het aantal leerlingen op te vangen. De woningen op de voormalige Combiwerklocatie voorzien in de gedifferentieerde vraag naar woningen op een locatie die aansluit bij het huidige woongebied.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Verantwoording planvorm

Er is gekozen voor een globale opzet om wijzigingen in de concrete invulling met plannen in de toekomst mogelijk te maken. Om de omwonenden rechtszekerheid te bieden zijn de bouwmogelijkheden wel beperkt, bijvoorbeeld aan de hoogte van de bebouwing en het toegelaten aantal woningen.

3.2 Systematiek bestemmingen

3.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

3.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Maatschappelijk

Deze bestemming is opgenomen voor de uitbreiding van de school. De uitbreiding van de school ligt binnen het aangegeven bouwvlak. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Binnen deze bestemming is parkeren toegestaan.

Verder zijn fietsenstallingen toegelaten buiten het bouwvlak tot een maximale hoogte van 3 meter.

Tuin

Binnen de bestemming tuin zijn erkers, entrees, luifels en bordessen toegestaan. Binnen deze bestemming is een erftoegangsweg mogelijk. Daarnaast zijn er fietsenbergingen toegestaan.

Verkeer

De in het plangebied aanwezige en nieuw aan te leggen wegen hebben de bestemming verkeer. Naast hoofdrijbanen en verblijfs- en verkeersvoorzieningen zijn binnen deze bestemming ook o.a. water en groenvoorzieningen toegestaan.

Wonen

De woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. In de planregels is opgenomen dat binnen deze bestemming maximaal 58 woningen mogen worden gebouwd. Behalve de woning valt ook het voor, zij- en achtererf binnen deze bestemming. Binnen het bouwvlak zijn hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwvlak. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. Binnen de bestemming zijn maximaal 3 aansluitingen voor langzaam verkeer toegestaan. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'maximum bouwhoogte'. Ook is er een functieaanduiding opgenomen om een erftoegangsweg mogelijk te maken binnen deze bestemming.

Overige bestemmingen

Waarde - Archeologie

De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan 100 m2, of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.

Waterstaat - Waterkering

In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De waterkering ligt aan de gronden grenzend aan de Buitenwatersloot.. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen, zoals 'Wonen' en 'Verkeer'. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.

3.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling

In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

3.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

3.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen

Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie, is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

De lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)

 

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk opzet

4.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie zijn in het plangebied het Christelijk Lyceum Delft (CLD) en Combiwerk aanwezig. Het terrein van Combiwerk is hoofdzakelijk ontsloten aan de Buitenwatersloot en heeft tevens een uitrit aan het Molenhuispad. Het schoolgebouw kent een ontsluiting aan de Lodenvloer voor autoverkeer en is per fiets onder andere te bereiken via het fietspad langs de Provincialeweg.

4.2 Beleid en Onderzoek

4.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het bestemmingsplan Buitenwatersloot voormalig Combiwerk is niet in strijd met deze onderwerpen van nationaal belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in het Bro opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Dat betekent dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe de nieuwe stedelijke ontwikkeling aansluit op de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en in hoeverre er sprake is van een multimodale ontsluiting.


De afweging verloopt volgens drie stappen (stap 1: behoefte en stap 2 & 3: locatieafweging):

1. Actuele regionale behoefte: De nieuwe stedelijke ontwikkeling moet aantoonbaar voorzien in een regionale of intergemeentelijke vraag. De behoefte aan nieuwe woningen moet blijken uit een actuele regionale woonvisie.

2. Mogelijkheden bestaand gebied: Er moet worden gekeken of de woningbouwopgave binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden gerealiseerd, door middel van transformatie of herstructurering van locaties en/of gebouwen.

3. Locatiekeuze en inpassing: Indien het transformeren of herstructureren geen of onvoldoende soelaas biedt, wordt de woningbouwopgave direct aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied - binnen de rode contour - gerealiseerd. Voor deze locaties geldt dat ze (reeds) goed ontsloten moeten zijn, waarbij gebruik kan worden gemaakt van verschillende middelen van vervoer. Daarbij dient de uitbreiding zorg te dragen voor een zorgvuldige locatiekeuze en inpassing.


Toepassing

Trede 1: Actuele regionale behoefte

De 58 woningen voorzien in de regionale behoefte en het bouwplan is ook regionaal afgestemd. In het Dagelijks Bestuur van Haaglanden van 11 december 2013 is zowel de regionale behoefte (een realistisch kwantitatief programma) als de regionale vaststelling voor de deelwoningmarkt Haaglanden vastgesteld.

Geconstateerd wordt dat het kwantitatieve aanbod van de gemeenten in de periode 2014 - 2015 ruim past binnen de geprognosticeerde vraag van de provincie (Woonbehoefteraming 2010 en 2012).

De Haaglandse gemeenten hebben in onderlinge afstemming en na gemeentelijke fasering en dosering alle plannen op twee zogenaamde planningslijsten gezet (2014- 2015 en 2016-2019). Het onderhavige plan staat op de planningslijst van 2014-2015 onder de noemer "Voordijkshoorn 2015, 58 woningen in suburbaan woonmilieu".

Het regionale realistische woningbouwprogramma wordt op dit moment bij deze economische omstandigheden geraamd op ca. 31.000 woningen. De gemeente Den Haag kan op dit moment met het nu geplande bouwprogramma slechts voor 30% in de groei voor de eigen behoefte voorzien. De buurgemeenten, Delft, Rijswijk, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp en Wassenaar kunnen in de gevraagde woningbouw naar prijsklasse en stedelijke woonmilieus ten behoeve van Den haag voorzien.

Hiermee wordt aan de eerste trede voldaan.

Trede 2: Mogelijkheden bestaand gebied

Het betreft hier geen uitleglocatie zoals de Harnaschpolder of Spoorzone. Het gaat om 58 woningen op een locatie waar voorheen een Combiwerk stond, zodat er geen sprake is van uitbreiding van stedelijk gebied en een toename van bebouwing.

Het karakter betreft hier het afmaken of herstellen van weefsel. Deze woningbouw past bij uitstek binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

De voorkeursvolgorde is van toepassing en de tweede sport op de ladder wordt gebruikt: het benutten van locaties voor intensivering en transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied. Trede 3 (locatiekeuze en inpassing) is daarmee niet meer van toepassing.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling betreft de herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied. Daarbij wordt een bestaande bebouwde ruimte in het stedelijk gebied voorzien van een nieuwe functie zonder dat er sprake is van nieuw ruimtebeslag. Daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.2 Provinciaal beleid

De Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.

De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie.
1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. Vergroten van de agglomeratiekracht;

3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Binnen het provinciale beleid wordt een onderscheid gemaakt in de bebouwde ruimte, de groene ruimte en het water, bodem en energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0007.png"

Figuur 4.1:  Uitsnede kaart 1 'bebouwde ruimte' VRM

Het plangebied valt binnen de bebouwde ruimte. De twee rode draden die centraal staat in het beleid voor de bebouwde ruimte zijn het beter benutten en opwaarderen van wat er is en het vergroten van de agglomeratiekracht.

Beter benutten van de bebouwde ruimte

Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en tegelijkertijd streven naar een verbetering van de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de 'ladder van duurzame verstedelijking' in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD).

Een randvoorwaarde bij beter benutten is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Onderstaande elementen zijn vooral gericht op de leefkwaliteit:

- Het belang van de ruimtelijke kwaliteit;

- Het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte;

- De ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

Vergroten agglomeratiekracht

Ten aanzien van het vergroten van de agglomeratiekracht kent de provincie twee dominante ruimtelijk-economische structuren:

1. Een fijnmazig stedelijk systeem, waar kennis en dienstverlening de boventoon voeren (hoogstedelijke zone)

2. Een complex logistiek-industrieel systeem van mainport en greenports.

Het plangebied valt binnen het systeem 'hoogstedelijke zone'.

Hoogstedelijke zone

Binnen de hoogstedelijke zone heeft een bundeling plaatsgevonden van de sterke elementen van de diensten- en kenniseconomie. Binnen deze zone blijft de bevolking ook groeien. Voor de kennis- en diensteneconomie zijn de sfeer en de voorzieningen van de stad belangrijk. De provincie zet in op het versterken van de hoogstedelijke zone. Het versterken bestaat uit het clusteren van gerelateerde activiteiten zoals onderwijsvoorzieningen, onderzoekfaciliteiten, dienstverlenende en productiebedrijven, horeca en promotie in de directe nabijheid van goede woonvoorzieningen.

Ruimtelijke kwaliteit

Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. De richtpunten benoemen en beschrijven puntsgewijs de bestaande kenmerken en waarden en de wijze waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening kunnen houden. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en de ruimtelijke ontwikkeling naar hun mate van impact op de omgeving.

De ontwikkeling van het voormalige bedrijfsgebouw naar woningen wordt, ten aanzien van de mate van impact op de omgeving, door de provincie aangemerkt als een 'inpassing'. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt. Uitgangspunt is dat bij inpassing de ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0008.png"

figuur 4.2.: Uitsnede kwaliteitskaart VRM

Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten en de daarbij behorende richtpunten:

Steden en dorpen

Iedere stad en ieder centrum is een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit.

Richtpunten:

- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;

- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie de Verordening ruimte 2014 opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Verordening Ruimte 2014

De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van gemeenten voldoen. Voor onderhavig bestemmingsplan kent de verordening regels voor de bebouwde ruimte ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking en regels voor de ruimtelijke kwaliteit.

Ladder voor duurzame verstedelijking(artikel 2.1.1 Verordening ruimte)

De Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare verplichting.

De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen. Deze worden in de toelichting beschreven:

i. dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte,

ii. in hoeverre de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en

iii. als de ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden in hoeverre de locatie passend wordt of is ontsloten.

Ruimtelijke kwaliteit (Artikel 2.2.1 lid 1 Verordening ruimte)

Voor het plangebied zijn in de Verordening regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Een ruimtelijke onderbouwing kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de voorwaarde dat, ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen de bestaande stedelijke agglomeratie, zoals aangeduid in de VRM. De Provincie beoogt binnen dit gebied de bebouwde ruimte beter te benutten en te versterken en de leefkwaliteit te verhogen. De locatie van het voormalig Combiwerk wordt met de transformatie geschikt gemaakt voor woningbouw en voorziet in een uitbreinding van het CLD. Hiermee is sprake van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap en voldoet daarmee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Bij de inpassing van de ontwikkeling veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks.

Het plan voldoet eveneens aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Geconstateerd wordt dat het kwantitatieve aanbod van de gemeenten in de periode 2014 - 2015 ruim past binnen de geprognosticeerde vraag van de provincie (Woonbehoefteraming 2010 en 2012). De Haaglandse gemeenten hebben in onderlinge afstemming en na gemeentelijke fasering en dosering alle plannen op twee zogenaamde planningslijsten gezet (2014- 2015 en 2016-2019). Het onderhavige plan staat op de planningslijst van 2014-2015 onder de noemer "Voordijkshoorn 2015, 58 woningen in suburbaan woonmilieu". Dit sluit aan bij het programma dat in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Het plan kan in binnenstedelijk gebied worden gerealiseerd. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 58 woningen. Het CLD zal worden uitgebreid met 3500 m2 brutovloeroppervlak. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte past binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft immers de herstructurering van beschikbare gronden binnen het bestaande stads- en dorpsgebied.

4.2.3 Regionaal beleid

Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020

Op 16 april 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) vastgesteld. Dit plan heeft onder de huidige Wet ruimtelijke ordening de status van provinciale structuurvisie. In het RSP wordt de ruimtelijke visie voor Haaglanden aangegeven. Haaglanden is een regio met een heel eigen karakter. Dit karakter moet in de toekomst behouden blijven en daar waar mogelijk versterkt worden. Het regionale structuurplan bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Tien centrale investeringsprojecten

Het RSP is een ambitieus plan. Vanuit het belang voor Haaglanden en voor de betekenis van Haaglanden in Randstad- en Zuidvleugelverband zijn er tien investeringsprioriteiten bepaald: drie centrale gebiedsontwikkelingen en zeven dragende projecten.

De drie gebiedsontwikkelingen zijn:

  • de Internationale Zone uitbouwen, in het bijzonder het World Forum in Den Haag tot hart van de World`s Legal Capital;
  • een internationaal profiel voor Nieuw Binckhorst;
  • doorgroei van het Technologisch Innovatief Complex in Delft.

De zeven dragende projecten zijn:

  • dynamiek en innovatiekracht in de Greenport Westland-Oostland;
  • verrijken van het leisure- en (top)sportaanbod voor toeristen en recreanten;
  • anticiperen op de veranderingen in het klimaat en verkleinen van de bijdrage van Haaglanden aan klimaatveranderingen;
  • mobiliteit duurzaam ontwikkelen;
  • groene landschappen versterken, verbinden en ontsluiten;
  • herstructurering en intensiever gebruik van stedelijke wijken;
  • herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in intensief ruimtegebruik en herstructurering in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan Haaglanden.

4.2.4 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030'

De ruimtelijke structuurvisie schetst een toekomstbeeld voor de stad. Op hoofdlijnen koestert de structuurvisie de compactheid van de stad. Binnen deze compacte stad wordt de nadruk gelegd op het beter verbinden van de uiteenlopende gebieden, onder andere door lange, doorlopende routes en herkenbare, blauwgroene structuren. Van belang hierbij zijn de ingrepen aan diverse infrastructurele barrières.
In de woonwijken, die zich onderling sterk mogen profileren en onderscheiden, komen diverse woonmilieus voor.

Niet alleen binnen de stad wordt naar verbindingen gezocht. Ook de verbindingen met het omliggende gebied worden als belangrijke waarde gezien. Enerzijds om buiten de stad in de uitgestrekte groengebieden te kunnen recreëren, anderzijds om de regionaal verzorgende functie van Delft te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0009.png"

Figuur 4.3: Ruimtelijke Structuurvisie; aantrekkelijke woon- en leefmilieus

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een bijdrage aan de compacte stad. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ruimtelijke Structuurvisie.

4.3 Gewenste ontwikkelingen

Het bestaande schoolgebouw van het CLD wordt uitgebreid met 3.500 m2 BVO. De voormalige bedrijfsloodsen van Combiwerk bieden ruimte voor de ontwikkeling van 58 woningen. De woningen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan sluiten aan bij de omgeving en bij de wens om dit type woningen te realiseren langs de 'groen-blauwe' routes.

4.4 Conclusie

Er is sprake van een functiewijziging van een bedrijf naar wonen en er is sprake van uitbreiding van een school. Nationale, regionale en gemeentelijke beleid vormen geen belemmering voor het bouwplan. Het voorliggende bouwplan is ruimtelijk ingepast in de maat en schaal van de omgeving. Het is ruimtelijk en programmatisch een passende ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Functies

5.1 Wonen

5.1.1 Bestaande situatie

Delft is een aantrekkelijke compacte woonstad, met een mooie mix van bevolkingsgroepen kenmerkend voor een stad. Delft is een stad van buurten, soms van elkaar gescheiden door fysieke barrières, met verschillende woonmilieus met eigen kwaliteiten en op hoofdlijnen te kenmerken als groenstedelijk en centrumstedelijk.

5.1.2 Beleid en onderzoek

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2008-2020 (2008), de uitvoeringsagenda 'Kansen voor de Delftse woningmarkt' (2012) en de nota 'Toetsingskader Woningbouw' (2014).


 Woonvisie Delft 2008-2020

In de Woonvisie Delft 2008 - 2020 is het woningaanbod en de toekomstige woningbehoefte onderzocht. Geconstateerd is dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten. De sociale woningvoorraad is relatief groot, terwijl er juist veel vraag is naar koop en duurdere huur. De Woonvisie is gericht op een betere afstemming van vraag en aanbod. Omdat Delft bijna tot aan de gemeentegrenzen is volgebouwd is dat vooral een binnenstedelijke opgave. Via zorgvuldig beheer, veranderingen in de bestaande voorraad en inbreiding moeten de toekomstige woonwensen worden vervuld zodat Delft haar positie als gewilde woonstad versterkt. Voor het behalen van de ambities uit de Woonvisie is ingezet op de realisatie van een forse bouw en transformatieopgave tot 2020. De visie gaat uit van de bouw van 6.600 nieuwe woningen - waarvan 2.000 in de sociale sector - en 3.600 wooneenheden voor studenten.

Uitvoeringsagenda

In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwen in Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld. In deze nota is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de (nog voor de crisis vastgestelde) Woonvisie nog actueel zijn en of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moeten worden bijgesteld. Uit de nota blijkt dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verloopt omdat de woningmarkt 'op slot zit' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet is gewijzigd. In de nota is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). In de uitvoeringsagenda is het verwachte tempo voor grootschalige gebiedsontwikkeling bijgesteld van 500 marktwoningen per jaar naar 200-300 woningen per jaar.

Toetsingskader Woningbouw

Voor de in maart 2014 vastgestelde nota 'Toetsingskader Woningbouw' is de toekomstige woningbehoefte opnieuw onderzocht en vergeleken met het toekomstige woningaanbod na realisering van de geplande bouwprojecten. Uit het onderzoek blijkt dat de woningbehoefte niet verandert, maar dat de crisis tot een tijdelijke vraaguitval en een trager bouwtempo leidt. Door de crisis vertaalt de woningbehoefte zich op dit moment niet in een concrete vraag. Het woningbouwprogramma leidt echter op de langere termijn niet tot overcapaciteit.
Door het tragere tempo van de markt kan echter wel tijdelijke overcapaciteit ontstaan als alle projecten tegelijk worden uitgevoerd. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen is in de nota een prioriteringssystematiek opgenomen. Het doel daarvan is om het uitvoeringstempo te beïnvloeden en het zoveel mogelijk af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen. In de nota is de huidige afzetbaarheid geschat op 200 marktwoningen per jaar. Aan de hand van de criteria: verbetering ruimtelijke kwaliteit, bevordering vestigingsklimaat kenniswerkers en een goed sociaal klimaat voor de inwoners worden er punten toegekend aan een project. Het onderhavige project scoort punten vanwege de programmatische meerwaarde voor de wijk – zowel wat betreft woningen als wat betreft de school. Daarnaast scoort het op het voorkomen van een 'rotte kies'. Voor de score het ook van belang dat er vraag is naar eengezinswoningen in het middeldure prijssegment. Dit bevordert enerzijds het vestigingsklimaat voor kenniswerkers en anderzijds de doorstroming van (huur)woningen in goedkoper segment. Het project is één van de geprioriteerde plannen.

Grote Woontest Haaglanden

In 2012 is de Grote Woontest Haaglanden gehouden. De Grote Woontest brengt de woonconsument in de regio in beeld en biedt daarmee handvatten aan gemeenten, woningcorporaties en projectontwikkelaars voor het uitstippelen van hun beleid met een centrale positie voor de woonconsument. De resultaten van het onderzoek kunnen worden gebruikt om woningen en wijken beter aan te laten sluiten bij diens wensen. Uit de Grote Woontest komt naar voren dat er binnen Delft vooral behoefte is aan rustig stedelijk en dorps wonen.

5.1.3 Gewenste ontwikkeling

Het bedrijf Combiwerk is vertrokken naar nieuwe bedrijfshuisvesting in de Harnaschpolder. Gezien de huidige ontwikkelingen waar het de toekomst van leegstaand bedrijfsvastgoed betreft wordt met de realisatie van woningbouw op de Combiwerklocatie een zogenaamde 'rotte kies' voorkomen en vindt een kwalitatieve verbetering voor dit deel van de wijk Voordijkshoorn plaats. Door toevoeging van 58 vrije sector woningen zal een evenwichtiger woonmilieu ontstaan. Ook wordt door de woningbouw de gewenste uitbreiding van de school, die aan de locatie grenst, mogelijk. Met de bouw van 58 vrije sector woningen in het middeldure prijssegment op de binnenstedelijke Combiwerklocatie kan ingespeeld worden op de prioriteringswens van de gemeente. Met het aanbod kan in ieder geval de prioritaire doelgroep kenniswerkers worden bediend. Daarnaast wordt met dit aanbod de kans op doorstroming op de Delftse woningmarkt vergroot.


Bij de daadwerkelijke planontwikkeling dient ook rekening te worden gehouden met de doelstellingen die zijn vastgelegd in het gemeentelijk Duurzaamheidsplan en het Klimaatplan.

5.1.4 Conclusie

De binnenstedelijke locatie leent zich uitstekend voor een herontwikkeling naar een woonfunctie die past binnen het gemeentelijk wonenbeleid. Met de bouw van 58 vrije sectorwoningen in het middeldure prijssegment is er sprake van een programmatische meerwaarde voor de buurt voor zowel wat betreft de woningbouw in een prijssegment dat in die omgeving nog nauwelijks bestaat als voor wat betreft de maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school.

Geconcludeerd kan worden dat met de bouw van 58 vrije sector woningen op de binnenstedelijke Combiwerklocatie kan worden ingespeeld op de prioriteringswens van de gemeente.

5.2 Maatschappelijke voorzieningen

5.2.1 Bestaande situatie

Het CLD kampt aan het Molenhuispad al enige jaren met structureel tekort aan huisvesting. Een aantal groepen HAVO/VWO leerlingen van deze school is daarom tijdelijk gehuisvest in een gebouw aan de Colijnlaan. Dit gebouw is op termijn nodig voor andere doeleinden en gebruik door het CLD is alleen acceptabel zolang de uitbreiding aan het Molenhuispad nog niet gereed is.

5.2.2 Gewenste ontwikkeling

Deze uitbreiding wordt gerealiseerd op de locatie van Combiwerk. Voor de huisvesting van het voortgezet onderwijs is het Integraal Huisvestingsplan Voortgezet Onderwijs vastgesteld. In het IHP is de kwalitatieve en kwantitatieve onderwijsbehoefte in beeld gebracht. De onderwijsbehoefte is vervolgens vertaald in een huisvestingsplan voor de periode 2012-2022. De uitbreiding van de school is opgenomen in het IHP. De omvang van de voorziening is gebaseerd op conform de toepasselijke regelgeving opgestelde prognoses. De prognoses houden rekening met de regionale functie van de onderwijsvoorziening.

5.2.3 Conclusie

De uitbreiding is nodig in verband met de uitvoering van het Integraal Huisvestingsplan Voortgezet Onderwijs.

5.3 Openbare ruimte

5.3.1 Bestaande situatie

De planontwikkeling van de school en de woningen vindt plaats binnen een bestaande buurt. De wegen in dit gebied zijn erftoegangswegen.

5.3.2 Beleid en onderzoek

In de Visie Openbare Ruimte Delft (15 september 2009) wordt een integrale visie op de openbare ruimte van Delft geschetst. Dit dient als kader bij toekomstige herinrichtingsplannen. Het ambitieniveau kent een drietal pijlers: een duurzame inrichting van de openbare ruimte, een herkenbare leesbare structuur van Delft en het uitnodigen tot ontmoeten en verblijven. Leidende principes voor de vooroorlogse schil zijn de ruimtelijke samenhang, de kwaliteit van het verblijfsgebied, toegankelijkheid en multifunctionaliteit en het terugbrengen en versterken van de bij de buurt behorende biodiversiteit en natuurwaarden.

Richtlijnen omtrent straatprofielen, maatvoering en materiaalgebruik van de openbare ruimte staan in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR). Het HIOR hanteert de principes van herkenbaarheid, zorgvuldigheid, beheersbaarheid en duurzaamheid.

In 2002 heeft de gemeenteraad de nota 'Project Veilig Wonen' vastgesteld, in 2004 aangevuld met het 'politiekeurmerk' als werkwijze. Hierbij is besloten dat Delft voor nieuwbouwlocaties het geldende eisenpakket volgens het 'Politiekeurrmerk Veilig Wonen (PKVW) hanteert. Het PKVW is een instrument voor de verhoging van de veiligheid. Wanneer woningen, woongebouwen en woonomgevingen aan de PKVW-eisen voldoen blijkt naast de objectieve veiligheid ook het gevoel van veiligheid van bewoners substantieel toe te nemen.

Eind 2003 heeft de gemeenteraad de 'Meerjarennota integraal gehandicaptenbeleid' vastgesteld. Voor het beleid wat betreft de openbare ruimte geldt dat deze fysiek toegankelijk en bruikbaar is voor alle burgers. Een belangrijk instrument hiervoor is het Handboek Toegankelijkheid. Dit handboek geeft concrete richtlijnen en normen met betrekking tot de toegankelijkheid van binnen- en buitenruimte.

5.3.3 Gewenste ontwikkeling

De inrichting van de openbare ruimte, zoals o.a. het trottoir en de parkeervakken moeten voldoen aan de ontwerpprincipes van de vooroorlogse schil zoals aangegeven in het Handboek Openbare Ruimte en het Handboek Toegankelijkheid. Deze uitvoering wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

5.3.4 Conclusie

De herontwikkeling van deze locatie past in het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Water

6.1.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is het terrein grotendeels verhard. Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Onder het terrein loopt een inlaatduiker vanaf de Buitenwatersloot naar het Molenhuispad als inlaat voor de polder. Dit betreft niet de hoofdinlaat en wordt niet meer gebruikt door het HHD.

6.1.2 Beleid en onderzoek

Water is de afgelopen decennia een belangrijk item geworden in ruimtelijke plannen. Dit is terug te vinden in regelingen op Europees, landelijk en provinciaal niveau, zoals:

  • Europese kaderrichtlijn Water (2000);
  • Nationaal Waterplan 2009-2015;
  • Nota Ruimte (2004);
  • Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2012-2015;
  • Kader Richtlijn Water.

De lokale en regionale relevante beleidsstukken komen hieronder nader aan bod.


Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben samen het Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000) opgesteld. Na herijking is de uitvoeringsperiode verlengd tot 2015. Het plan richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Daarmee worden systemen bedoeld waarvan de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse en dat verstoringen in het systeem relatief makkelijk kunnen worden opgevangen.

Waterstructuurvisie (2005)

De gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk de Waterstructuurvisie (2005) opgesteld. Het doel van de Waterstructuurvisie is om het watersysteem van Delft in 2030 optimaal te laten functioneren en de Waterstructuurvisie richt zich met name op het waterbergingsvraagstuk. Hierbij wordt uitgegaan van de principes van duurzaam integraal waterbeheer en geldt een werknorm voor waterberging van 325 m3 /ha. In de Voordijkhoornsepolder wordt al deels aan de waterbergingsopgave voldaan door bestaand oppervlaktewater en de realisatie van maatregelen uit het Waterplan. Er resteert een opgave van 98 m3 waterberging per ha. De realisatie van de waterbergingsopgave wordt zoveel mogelijk meegenomen in de ontwikkelingen en herstructureringen die de komende decennia in Delft plaatsvinden. Daarnaast wordt in de waterstructuurvisie een betere waterkwaliteit nagestreefd conform de ambities van het waterplan.

Waterbeheersplan 2010-2015

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.

Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Watertoets

In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 10 februari 2014 heeft het Hoogheemraadschap Delfland aangegeven in te kunnen stemmen met het plan, inclusief het bouwen bij de waterkering, mits wordt voldaan aan de maatregelen zoals beschreven in het beleid van het Hoogheemraadschap. Dit beleid bestaat uit Keur 2010, Algemeen Waterkeringenbeleid (2010) en Nota kaden en watervreemde elementen. Werkzaamheden zijn watervergunningplichtig.

Riolering

Het gebied is deels gemengd deels gescheiden gerioleerd. Het afvalwater stroomt in noordelijke richting af naar het Molenhuispad. In de omgeving is een gescheiden rioolstelsel aanwezig.

Grondwater

De ontwateringsdiepte in de polder is op verschillende plaatsen minder dan 50 cm. Een peilbuis van het Grondwatermeetnet in de directe omgeving van het plangebied (Landsteinerbocht) geeft een ontwateringsdiepte van 65 cm. Een ontwateringsdiepte van 90 cm is minimaal gewenst. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking is het verstandig bij de ontwikkeling rekening te houden met in de toekomst mogelijke grondwaterstijging van 25-50 cm.

Waterkering

Over de zuidzijde van het plangebied loopt de beschermingszonde van de waterkering Buitenwatersloot. Bebouwing in deze zone is mogelijk mits aan beleid van Delfland wordt voldaan.

Overige wateraspecten

Er zijn in het plangebied geen oppervlaktewater, of andere waterstaatskundige werken aanwezig en deze worden ook niet gerealiseerd. Waterkwaliteit, waterkwantiteit, bagger en ander oppervlaktewater- gerelateerde zaken die niet in bovenstaande paragrafen zijn behandeld zijn voor dit plan dan ook niet van toepassing.

6.1.3 Gewenste ontwikkeling

Waterberging

Het nieuwe bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk op een voormalig bedrijfsterrein. Het nieuwe bestemmingsplan leidt niet tot een toename van verharding ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Voor de bedrijfslocatie geldt het bestemmingsplan Noordwest 2. Op grond van dit plan heeft de bouwloctie de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden', 'verkeersdoeleinden' en 'maatschappelijke doeleinden'. De niet bebouwde gronden mogen planologisch gezien volledig worden verhard.

De locatie betreft een groot verhard oppervlak en er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Het oppervlak dat mag worden verhard wordt niet vergroot door de bouw van de woningen. Compensatie als gevolg van extra verharding door het toevoegen van wateroppervlak is daarom niet noodzakelijk. Het nieuwe bestemmingsplan heeft voor de waterbergingseis geen gevolgen.

Gelet op het bovenstaande heeft het nieuwe bestemmingsplan geen 'eigen' waterbergingsopgave. Op grond van de Waterstructuurvisie betreft de waterbergingsopgave voor deze locatie 207m3. De toegestane peilstijging van het poldergebied betreft 45cm. Het te realiseren wateroppervlak betreft dan 460m2. Het huidige beleid van gemeente en Hoogheemraadschap is gericht op het vergroten van de waterbergingscapaciteit van de polder om wateroverlast nu en in de toekomst te voorkomen .Daarbij wordt zoveel mogelijk 'meegelift' met ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Vanuit het beleid is het wenselijk de opvang en afvoer van het regenwater op of zo dicht mogelijk bij de locatie te realiseren in de vorm van oppervlaktewater dan wel alternatieven. Naar voren is gekomen dat op de locatie geen ruimte is voor realisatie van oppervlaktewater. Daarom wordt de waterbergingseis bij deze ontwikkelingen gerealiseerd in de vorm van alternatieve vasthoudmaatregelen of bergingsmogelijkheden op locatie. Hierdoor kan het regenwater worden vastgehouden en vertraagd worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving, waardoor de piekafvoer minder groot is en overlast wordt voorkomen. Het bestemmingsplan maakt deze uitvoering mogelijk. De waterberging of vasthoudmaatregel op locatie dient goedgekeurd te worden door zowel HH Delfland als Gemeente Delft.

Riolering

De riolering dient gescheiden te worden aangelegd. Het verharde oppervlak neemt niet toe. Door de alternatieve vasthoudmaatregelen voor regenwater zal de hoeveelheid hemelwater op het vuilwaterrioolsysteem juist afnemen.

Grondwater

De ontwateringsdiepte is minder dan 90 cm en voldoet daarmee niet aan het streefbeeld van de gemeente. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met in de toekomst mogelijke grondwaterstijging van 25-50 cm. Om voldoende ontwateringsdiepte te waarborgen dienen er maatregelen genomen te worden in de vorm van drainage, welke aansluit op het bestaande drainagesysteem in de omliggende wijk. Dit is mogelijk binnen dit planologisch kader.

6.1.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid van Delft en hoogheemraadschap van Delfland.

6.2 Ecologie

6.2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit bebouwing (eengezinswoningen en school). Ter hoogte van de Henry Dunantlaan (zuidwestelijke zijde) is een strook van enkele meters breed met lage struiken en bomen aanwezig. Delen van de bebouwing zijn bedekt met gevelbegroeiing. Op de hoek van de Henry Dunantlaan en de Buitenwatersloot bevindt zich een plantsoen met sierbeplanting. Net buiten het plangebied aan de overzijde van de betreffende wegen zijn gelegen de brede watergang Buitenwatersloot, voortuinen van huizen langs de Henry Dunantlaan en tenslotte een strook dichte bossage langs het Molenhuispad dat de begrenzing vormt van de aanwezige sportvelden. Het groen biedt een geschikt biotoop voor met name de soortgroepen vogels en kleine zoogdieren. Het plangebied maakt geen onderdeel van de ecologische structuur van de stad.

6.2.2 Beleid en onderzoek

Beleid op het gebied van ecologie en bomen betreft de nationale regelingen van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet en het gemeentelijk beleid als de Nota Groen Delft 2012-2020 en de bomenverordening 2013.

Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur

Gebieden met een beleidsmatige status, zoals kerngebieden uit de Nationale en provinciale Ecologische Hoofdstructuur, beschermde en staatsnatuurmonumenten en speciale beschermingszones uit de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn, zijn niet aanwezig in het plangebied en liggen niet binnen de werkingssfeer van het plangebied.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van wilde inheemse plant- en diersoorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden zonder ontheffing (of gedragscode) activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van een aantal te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat in het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is.

Nota Groen Delft 2012-2020

De "Nota Groen 2012-2020" richt zich op het creëren van een groene, attractieve en duurzaam woon- en leefmilieu waarin:

  • bewoners, ondernemers en bezoekers zich prettig voelen, elkaar kunnen ontmoeten en zichzelf kunnen ontplooien;
  • flora en fauna kansen krijgen om tot volle wasdom te komen;
  • groen en water een positieve bijdrage leveren aan klimaatadaptatie en omgevingskwaliteit;
  • en alle waarden van groen in de besluitvorming worden meegenomen.

Bomenverordening Delft 2013.

De Bomenverordening Delft 2013 heeft als doel de houtopstand van Delft te beschermen. De gemeente Delft streeft naar een aantrekkelijke woon- en werkomgeving met voldoende kwalitatief openbaar groen, waaronder houtopstanden. Delft wil het bomenbestand op een zodanig peil houden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de groene belevingswaarde en de leefbaarheid van Delft, waarbij extra aandacht en bescherming wordt gegeven aan bomen met natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarde, waarde voor stadsschoon, cultuur- en monumentale waarde en waarde voor recreatie en leefbaarheid.

6.2.3 Onderzoek naar gewenste ontwikkeling

Er zal bij deze activiteit rekening gehouden moeten worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voor de ruimtelijke ingreep mag plaatsvinden is daarom eerst een onderzoek uitgevoerd.

Er is een quick-scan uitgevoerd (quick scan flora en fauna, Molenhuispad te Delft, Ecoquickscan, projectnummer 13005) waarin op basis van een gebiedsanalyse , beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning uitspraken zijn gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied. Het plangebied is beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten en diersoorten en de verwachte effecten op deze soorten. Dit resulteert in conclusies en aanbevelingen:

Het plangebied te Delft betreft een grotendeels bebouwd en verhard terrein in een stedelijke omgeving (zie ook bovenstaande beschrijving bestaande situatie).

Het plangebied te Delft ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de NB-wet. Gebiedsbescherming is op deze locatie daarom niet aan de orde.

De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten zoals bruine kikker, gewone pad, egel, (spits)muizen en mol zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (Tabel 1). Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is meer strikt beschermde soorten, soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn soorten uit de soortgroepen vogels en vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied.

Naast algemene niet jaarrond beschermde te verwachten broedvogels zoals merel kan van de aanwezigheid van soorten die vallen onder de categorie 5 broedvogels niet worden uitgesloten. Aangezien er voldoende alternatieven voor deze soorten in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn (in de vorm van o.a. tuinen en begroeiing rondom het sportpark) zijn deze soorten alleen in de broedperiode beschermd. Daarom dient het project voor het broedseizoen te starten (15 maart). Verstoring van broedvogels in het broedseizoen betreft een overtreding van de Flora- en faunawet waarvoor in principe geen ontheffing kan worden verkregen.

Ten aanzien van de soortengroep vleermuizen kon de verkennende quick scan flora en fauna de aanwezigheid van Vleermuizen niet uitsluiten en daarom is een aanvullend onderzoek naar deze soortengroep uitgevoerd.

Op basis van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen zijn de volgende conclusies getrokken. Tijdens het onderzoek zijn enkele waarnemingen gedaan van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en rosse vleermuis. In het plangebied zijn geen kraam-, zomer-, winter- of paarverblijfplaatsen van deze soorten aangetroffen. Ook is geen essentiële vliegroute aangetroffen. Gezien de afwezigheid van dergelijke elementen in het plangebied kunnen effecten worden uitgesloten. Alleen de bomenrij langs de Henry Dunantlaan werd enkele malen gebruikt als foerageerelement. Aangezien deze grotendeels behouden blijft, kunnen ook effecten daarop worden uitgesloten. Tenslotte werden twee paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Gezien de ligging van beide paarverblijfplaatsen (aan de achterzijde van tussengelegen bebouwing en aan de achterzijde van een aantal bomenrijen en weg) kunnen effecten op beide verblijfplaatsen als gevolg van het project worden uitgesloten. Tenslotte kunnen individuele vleermuizen verstoord worden als werkzaamheden tussen zonsondergang en zonsopkomst worden uitgevoerd. Dit effect dient voorkomen te worden. Dit kan eenvoudigweg door de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren of door aangepaste verlichting toe te passen tussen zonsondergang en zonsopkomst.

Geconcludeerd kan worden dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Buitenwatersloot voormalig Combiwerk' .

Ten aanzien van gemeentelijk beleid (groennota en boomverordening) kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Het plangebied maakt geen onderdeel van de ecologische structuur van de stad. Het merendeel van de bomen langs de Henry Dunantlaan wordt behouden. Kapvergunningplichtige bomen dienen (financieel) gecompenseerd te worden. Verder is in het plangebied ter hoogte van de Henry Dunantlaan tussen bebouwing en straat een smalle groenstrook aanwezig, bestaande uit laag gesnoeide struiken, hagen, bomen en gevelbegroeiing. Het groen zal, met uitzondering van het merendeel van de bomen langs de Henry Dunantlaan, verwijderd worden als gevolg van de ontwikkeling. Ter plekke worden ondermeer tuinen gerealiseerd. De gemeente Delft, zelf verantwoordelijk voor de inrichting van de openbare ruimte ter plekke, streeft naar een groene inrichting daarvan en stimuleert daarnaast de bewoners hun tuinen groen in te richten en tuinscheidingen door middel van hagen aan te planten. Tenslotte neemt het verhard oppervlak in het plangebied af, dus naar verwachting zal het gebied groener worden dan in de huidige situatie.

6.2.4 Conclusie

De Flora en faunawet, de groennota 2012-2020 en de bomenverordening 2013 staan het bestemmingsplan niet in de weg.

6.3 Bodem

6.3.1 Beleid en onderzoek

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Het terrein is de afgelopen jaren meerdere malen onderzocht met als recentste het rapport uit 2011. Op het terrein is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen. Hiervoor zal een BUS-melding in het kader van de Wet bodembescherming moeten worden gedaan om deze te saneren. Saneren kan zijn isoleren met een vloer van een gebouw of alles weggraven. Nadat er is gesaneerd, is de bodem geschikt voor de beoogde functie.

6.3.2 Gewenste ontwikkeling

Mogelijk dat er voor omgevingsvergunning nog een aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Indien het terrein over langer dan vijf jaar pas wordt ontwikkeld of er vinden op het terrein bodembedreigende activiteiten plaats, dan kan een actualiserend onderzoek voor de omgevingsvergunning worden verlangd. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren). In het algemeen dient de bodemkwaliteit te worden gehandhaafd en waar mogelijk op lokaal niveau te worden verbeterd. De bodemkwaliteit mag in geen geval verslechteren. De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit), het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moet in acht worden genomen.

6.3.3 Conclusie

De locatie is geschikt voor de bestemming als blijkt dat er geen risico's aanwezig zijn en/of deze zijn weggenomen conform de gestelde regels, bijvoorbeeld een bodemsanering. De locatie kan geschikt worden gemaakt voor de bestemming. Het onderwerp bodem vormt daarom geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

6.4 Milieuzonering bedrijven

6.4.1 Systematiek milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt veelal gebruik gemaakt van de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Bij de bepaling van de richtafstanden is rekening gehouden met de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste richtafstand behorende bij de milieuaspecten zijn bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

6.4.2 Beleid en onderzoek

Delft is een (compacte) stad met een ruime mate van functiemenging. Deze menging is karakteristiek voor de stad en dient behouden te blijven. Delft heeft nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden en heeft echter toch een hoog ambitieniveau ten aanzien van ontwikkelingsmogelijkheden. Dit maakt alleen ontwikkelingen mogelijk door verdichting en intensief ruimtegebruik. De planlocatie ligt in een gemengd gebied. Het plangebied ligt in de nabijheid van de Provincialeweg, de school 'CLD' en er komen ook kantoorfuncties voor. Daarnaast is in directe nabijheid van de planlocatie een kleinschalig bedrijventerrein gelegen. Dit is het gebied ten zuiden van de Buitenwatersloot. In dit gebied is in de loop van de jaren een menging van functies gegroeid, er komen bedrijven maar ook woningen, winkels en zakelijke dienstverlening voor. Het gaat hier om historisch gegroeide situaties.

6.4.3 Gewenste ontwikkeling

Beoordeeld wordt of de nieuwe functies inpasbaar zijn op deze locatie, rekening houdend met de bestaande functies zoals bedrijven en woningen. Geïnventariseerd is of er bedrijven in de nabijheid van het plan aanwezig zijn en welke functies het vigerende bestemmingsplan toelaat. Vervolgens is bepaald of er na realisatie van het bouwplan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook is aandacht besteed aan de vraag of omliggende bedrijven in hun belangen worden geschaad door de realisatie van het woningbouwplan.

Bij het bepalen van de milieucategorie is gebruik gemaakt van het vigerende bestemmingsplan 'Noordwest 2'. Zie voor een uitsnede van de verbeelding onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0010.jpg"

Figuur 6.1 nabijgelegen bedrijven in het bestemmingsplan Noordwest 2

Volgens het bestemmingsplan Noordwest 2 zijn op het bedrijventerrein langs de Buitenwatersloot categorie 1 en 2 bedrijven zonder meer toegestaan en zijn categorie 3.1 bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Categorie 3.2 activiteiten zijn middels een maatbestemming mogelijk gemaakt. Op de kaart is aangegeven op welke locaties deze bedrijven zijn toegestaan. Het betreft het bouwvlak met de aanduiding 2I, waar een drukkerij is toegestaan, en het bouwvlak en 2II, waar een fabriek voor CV apparatuur is toegestaan. Dus enkel ter plaatse van de specifieke maatbestemmingen zijn de drukkerij en fabriek voor CV apparatuur toegestaan. Andere 3.2. categorie bedrijven zijn hier niet toegestaan.

Locatie   Naam Bedrijf   Type bedrijf   Maximale Milieu-
categorie volgens bestemmingsplan  
Richtafstand in m   Afstand tot
woningen  
Buitenwatersloot 327   Leegstaand bedrijfspand   nvt   Bedrijven uit cat 2 LVB en een fabriek voor cv-apparatuur (cat 3.1)   30   45  
Buitenwatersloot 333   Shivers,
iQ Events
Double A  
Sport – en evenementen Organisaties (kantoor, zakelijke dienstverlening)   bedrijven uit cat 2 LVB en een drukkerij (cat 3.2)   50   50  
Buitenwatersloot 335   Centwerk BV
Machinefabriek Pleyte BV
Van Putten Instruments BV  
Assemblagebedrijf in elektronische producten (elektrotechnische industrie n.e.g)
Kleinschalig metaalbedrijf (gesloten gebouw met p.o < 200m2
Ontwikkelaar en producent van sensoren  
bedrijven uit cat 2 LVB   30
 
51  
Kluizenaarsbocht 7   Alexander Calder arbeidsintegratie   Kantoor (zakelijke dienstverlening)   bedrijven uit cat 2 LVB en een drukkerij (cat 3.2)   50   78  
Marlotlaan 1   Van 't Veen Orthodontie
Tandarts Harms  
(tand)artspraktijk   bedrijven uit cat 1 LVB   0   85  
Marlotlaan 1a   Praktijk voor Tandheelkunde en Implantologie   (tand)artspraktijk   bedrijven uit cat 1 LVB   0   85  
Terrein Kruitmolenpad
en Molenhuispad  
Sportvelden Stanislascollege   Veldsportcomplex (met verlichting)   Sport   30   87
 
Molenhuispad 1   Uitbreiding Christelijk Lyceum   School   nvt   10   20  

Tabel 6.1 Overzicht van de verschillende bedrijven in de omgeving van de planlocatie

Woningen 

Aan de overkant van de Buitenwatersloot, ten zuiden van het plangebied, is een kleinschalig bedrijventerrein gelegen. De inventarisatie heeft uitgewezen dat er binnen het bouwvlak met de aanduiding 2II op dit moment geen drukkerij meer aanwezig is. Ook binnen het bouwvlak met de aanduiding 2I is niet langer een fabriek voor CV apparatuur aanwezig. Aangezien het bestemmingsplan de vestiging van deze bedrijven nog steeds mogelijk maakt, zijn in deze beoordeling deze bedrijven wel beschouwd. Het plangebied betreft een gemengd gebied. Uit de inventarisatie is gebleken dat er tussen de nieuw te realiseren woningen en nagenoeg alle aanwezige bedrijven (en volgens het bestemmingsplan mogelijk te maken bedrijven) voldoende afstand aanwezig is en er voldaan kan worden aan de richtafstanden uit de LvB van de VNG.

De bedrijfspanden liggen op een afstand van circa 50 meter van de geplande woningen, hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden. Hierbij wordt tevens opgemerkt dat de bedrijven die op dit moment zijn gevestigd in de bedrijfslocatie feitelijk een lagere milieucategorie hebben (te weten milieucategorie 1) en hiermee ruimschoots kunnen voldoen aan de aan te houden richtafstanden. Daarnaast zijn de drukkerij en de fabriek voor CV-apparatuur opgeheven. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er bij de realisatie van de nieuw te realiseren woningen sprake zal zijn van een acceptabel woon-en leefklimaat. Daarnaast worden, door de aan te houden afstand tussen het nieuwbouwplan en de bedrijven, de omliggende bedrijven als gevolg van het nieuwbouwplan niet onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering.

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de woningen acceptabel is wat betreft milieuzonering en dat er geen sprake is van belemmering voor de omliggende bedrijven.

Realisatie uitbreiding Christelijk Lyceum Delft

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan is niet alleen de nieuwbouw van woningen voorzien maar ook een uitbreiding van het Lyceum. Een school is zowel een milieugevoelige als milieubelastende functie, zodat deze ook over een milieucontour beschikt. Scholen vallen onder milieucategorie 2 en kennen derhalve een milieucontour van 10 meter (uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied) op basis van geluid. De voorziene uitbreiding is gesitueerd op circa 20 meter van de nieuw te realiseren woningen en bestaande woningen gelegen aan de Lodenvloer. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden. Milieuzonering levert voor de uitbreiding van de school geen belemmeringen op.

6.4.4 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan is conform de handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG. Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het planvoornemen.

6.5 Geluid

6.5.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft de huidige Combiwerklocatie. Dit gebouw is momenteel in gebruik bij meerdere bedrijfjes en de school. Rond het plangebied zijn reeds woningen aanwezig alsmede de huidige school.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de Provincialeweg. Andere wegen nabij het plangebied zijn Buitenwatersloot, Henry Dunantlaan, Bastinglaan, Zoethoutstraat, Drooghuisstraat en Kogelgieterij.

6.5.2 Beleid en onderzoek

Op plannen waarin nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt is de Wet geluidhinder van toepassing. Indien het noodzakelijk is voor het plan hogere waarden te verlenen is eveneens het beleid hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Delft van toepassing.

In 2010 is het 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Dit beleid volgt enerzijds de wettelijke vereisten met betrekking tot maatregelafweging, maar erkent anderzijds dat niet op alle locaties aan alle voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan. In die gevallen wordt een akoestisch aanvaardbaar klimaat nagestreefd. Een hogere waarde wordt alleen afgegeven wanneer aan de eisen uit het beleid wordt voldaan. De volgende eisen worden gesteld;

  • woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen dienen altijd een geluidsluwe zijde te hebben;
  • elke woning bevat tenminste één slaapkamer die niet aan de hoogst belaste zijde is gesitueerd;
  • voor scholen geldt dat het merendeel van de leslokalen aan de geluidluwe zijde dient te worden gesitueerd.

In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd: 'Bestemmingsplan Molenhuispad te Delft' door LBP|Sight R072102ac.00001.ka | versie 02_001 | 29 september 2014

6.5.3 Gewenste ontwikkeling

Het is gewenst om de Combiwerklocatie te herontwikkelen en de uitbreiding van het CLD te realiseren alsmede het realiseren van 58 woningen.

School

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Provincialeweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB vanwege Provincialeweg, inclusief 2 dB aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder.

Woningen

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Provincialeweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 51 en 52 dB (inclusief 2 dB aftrek conform artikel 110 g Wet geluidhinder) vanwege de Provinciale weg als de Buitenwatersloot.

Voor beide situaties geldt dat de maximale ontheffingswaarde van 63dB niet wordt overschreden.

In principe dienen maatregelen te worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Langs de Provincialeweg is een geluidsscherm aanwezig. Verdergaande maatregelen zijn niet gewenst of niet voldoende effectief en ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard.

Wel kan worden voldaan aan de voorwaarden van het gemeentelijk 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder'. Voor een aantal woningen en de school dienen hogere waarden te worden aangevraagd.

6.5.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.6 Luchtkwaliteit

6.6.1 Bestaande situatie

In de situatie waarbij het terrein van Combiwerk nog in gebruik was, was sprake van met name middelzwaar verkeer ten behoeve van Combiwerk. Deze functie is komen te vervallen. In de tijdelijke situatie (tot sloop van Combiwerk) wordt het terrein gebruikt door de gemeente en vindt er vrachtverkeer plaats. In de bestaande situatie is reeds het lyceum aanwezig.

6.6.2 Beleid en onderzoek

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. In artikel 5.16 van de Wm is vastgelegd dat voor een plan dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan (de verslechtering van) de lucht-kwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd hoeft te worden en het plan doorgang kan vinden. Met andere woorden, draagt een project niet of niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het Besluit NIBM is in artikel 5 een zgn. anticumulatiebepaling opgenomen. Hiermee wordt de verplichting opgelegd om nieuwe plannen die van dezelfde ontsluitingswegen gebruik maken en individueel als NIBM aan te merken zijn, ook als één geheel te beschouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een groot plan met een grote invloed op de luchtkwaliteit opgedeeld wordt in kleinere NIBM deelplannen.

Toetsing aan Besluit gevoelig bestemmingen (onderzoekszone Provinciale weg)

Toetsing aan luchtkwaliteit (obv NSL-monitoringstool): NO2 jaargemiddelde blijft onder de grenswaarde; PM10 voldoet aan de jaargemiddelde grenswaarde, overschrijding daggemiddelde PM10 blijft onder de 35 keer per jaar en voldoet daarmee.

6.6.3 Gewenste ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van ten minste 58 woningen en de uitbreiding van het Christelijk Lyceum met circa 3500 m2 bvo.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtveront-reiniging. Deze gevallen kunnen zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit doorgang hebben. Een deel van onderhavige ontwikkeling, te weten de realisatie van de woningen, behoort tot de categorie van gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De uitbreiding vna het Christelijk Luceum behoort niet tot de betreffende categorie gevallen, waardoor middels een berekening bepaald moet worden wat de bijdrage is. Omdat ten behoeve van de uitbreiding van het CLD in ieder geval een berekening moet worden uitgevoerd en de realisatie van woningen en het CLD als één plan beschouwd kunnen worden is voor het gehele plan een berekening uitgevoerd aan de hand van de NIBM-tool. Aan de hand van een verkeersmodel is bepaald wat de verkeersaantrekkende werking zal zijn van beide functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0011.png"

iguur 6.2: Berekening m.b.v. NIBM-tool

Het aandeel van het vrachtverkeer zal minimaal zijn, zekerheidshalve is uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1 %.

Volgens berekening m.b.v. de NIBM-tool levert het aantal extra vervoersbewegingen als gevolg van de nieuwbouw een bijdrage op van minder dan 3% (1,2). Aldus heeft het project geen significant effect op de luchtkwaliteit. Het project kan worden beschouwd als niet in betekende mate bijdragend.

Opgemerkt wordt tevens dat vanwege de aard van de functiewijziging (bedrijvigheid naar woningen en school) aangenomen kan worden dat er ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen sprake is van een toename van de verkeersbewegingen.

Wel dient nog in het kader van de zogenoemde anticumulatiebepaling van het besluit NIBM worden bepaald of er plannen in de omgeving mogelijk zijn gemaakt die van dezelfde ontsluitingswegen gebruik maken en als NIBM aangemerkt zijn. In de omgeving zijn er geen andere plannen die onder artikel 5 van het Besluit NIBM samen met de planlocatie beschouwd dienen te worden.

6.6.4 Conclusie

Wat betreft het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van het planvoornemen.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Beleid en onderzoek

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor:

- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

- het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen;

- het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

- het gebruik van luchthavens en overige risicobronnen zoals windturbines.

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt. Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Deze zullen op termijn vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal eenzelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi en het Bevb gehanteerd wordt.

De normering voor risico's als gevolg van het transport, het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op enkele begrippen.

- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich onbeschermd en permanent op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour als richtwaarde.

- Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hoe meer mensen nabij de bron verblijven, hoe groter het groepsrisico. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde wordt gebruikt als ijkpunt, niet als norm. Het bevoegd gezag zal bij een nieuwe ontwikkeling moeten bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar risico. In bepaalde gevallen dient het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico te overleggen. Bij de verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag wordt er nader gekeken naar de gevolgen van de diverse scenario's die zich kunnen voltrekken. Zo kan er gekeken worden naar de mogelijkheden voor het terugbrengen van de risico's en optredende effecten en/of verbetering van de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor bestrijding en hulpverlening.

6.7.2 Gewenste ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0012.jpg"

Figuur 6.3: Uitsnede uit de risicokaart met hierop globaal aangegeven de planlocatie.

Risicovolle inrichtingen.

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).

Ten noorden van het plangebied, op ruim 1000 meter, bevindt zich de risicovolle inrichting DSM Gist BV. Op de bedrijfsactiviteiten van DSM is het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) van toepassing, het bedrijf valt daarmee onder de werking van het Bevi. Uit onderzoek (rapport 'Beschouwing risicobronnen en verantwoording groepsrisico Bedrijventerrein Delft Noord', Save, 5 september 2012 - hierna te noemen: EV-onderzoek DSM ) blijkt dat de PR 10-6 risicocontour grotendeels op het terrein van DSM ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. De hoogte van het groepsrisico ligt in de huidige situatie net boven de oriëntatiewaarde. Dit komt door een historisch gegroeide situatie met dichte en dichtbij gelegen bebouwing aan de Delftse zijde van het DSM-terrein. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van 1.500 meter.

Uit het EV-onderzoek DSM blijkt dat alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour van DSM het groepsrisico zichtbaar doen toenemen. Het uitvoeren van een QRA om het effect van de onderhavige ontwikkeling is daardoor niet zinvol en ook niet uitgevoerd. Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen binnen de 10-7 contour van DSM Gist. De uitbreiding van het Christelijk Lyceum en de realisatie van de woningen leidt hierdoor niet tot een verandering van het groepsrisico van DSM.

In het Bevi wordt gesteld dat iedere ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi inrichting verantwoord dient te worden. In dit geval ligt de locatie binnen het toxisch invloedsgebied van DSM Gist en is het uitwerken van de verantwoording van het groepsrisico verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0013.png"
Figuur 6.4 PR Contouren DSM Gist (bron: 'Beschouwing risicobronnen en verantwoording groepsrisico Bedrijventerrein Delft Noord', Save, 5 september 2012)

Transport gevaarlijke stoffen per spoor

Op ongeveer 950 meter afstand van het plangebied is de spoorlijn Den Haag-Rotterdam gelegen, waarvoor conform de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel is sprake van een specifieke transportstroom van en naar DSM Delft vanuit het zuiden, vanuit Rotterdam. Het gaat hier niet om grote en relevante hoeveelheden.

Het vervoer over het spoor is niet relevant voor de ontwikkeling.

Transport gevaarlijke stoffen over water

In en om het plangebied zijn geen waterwegen gelegen die relevant zijn voor externe veiligheid.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

A4

De rijksweg A4 is op ongeveer 2 kilometer van het plangebied gelegen. Vanwege de grote afstand vormt het plaatsgebonden risico (de veiligheidszone) geen probleem. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied (Z10: A4 / N211 (A4 afrit 12 Den Haag Zuid) - A4 / N223 (A4 afrit 13 Den Hoorn) worden (conform gegevens Rijkswaterstaat) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische vloeistoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de toxische vloeistoffen (het grootste) bedraagt 880 meter. Daarmee is de rijksweg A4 geen relevante risicobron.

A13

De rijksweg A13 is op meer dan 2 kilometer oostelijk van het plangebied gelegen. Vanwege de grote afstand vormt het plaatsgebonden risico (de veiligheidszone) geen probleem. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied (Z29: A13 / N473 (A13 afrit 9 Delft) - A4 / A13 (knooppunt Ypenburg)) worden (conform gegevens Rijkswaterstaat) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen vervoerd. Het invloedsgebied van de toxische gassen (het grootste) bedraagt meer dan 4000 meter. Dit invloedgebied heeft overlap met de planlocatie. Vanwege de inrichting DSM/Gist wordt reeds aandacht geschonken aan een toxisch scenario. Hiermee is ook het risico van de A13 afdoende verwerkt.

N470

Op ongeveer 2 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied, loopt de N470 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Conform de tellingen van Rijkswaterstaat uit 2011 worden over dit wegvak (Z171: Provinciale weg / N470 (Delft) - A13 / N470 (A13 afrit 10 Delft Zuid) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische vloeistoffen vervoerd. De laatste twee categorieën in beperkte mate. De invloedsgebieden van genoemde stoffen overlappen niet met het plangebied. De N470/Kruithuisweg is een relevante risicobron.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en om het plangebied lopen geen buisleidingen die voor externe veiligheid relevant zijn.

6.7.3 Conclusie

Vanuit externe veiligheid beschouwd zijn er geen harde belemmeringen (plaatsgebonden risico) voor de ontwikkeling. De planlocatie heeft overlap met het invloedsgebied voor toxische stoffen vanwege de inrichting DSM/Gist en de rijksweg A13. Vanuit het Bevi volgt een verplichting om de verantwoording van het groepsrisico uit te werken. In dit geval volstaat een uitwerking van het scenario 'calamiteit met toxische stoffen'.

6.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Door deze wijziging zijn de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer indicatief geworden. Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er een nieuwe verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht.


De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.


Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).

Voordat een informele m.e.r.-beoordeling kan worden opgesteld, is de vraag of niet de drempelwaarden van de D-lijst worden overschreven; daar zou immers direct een m.e.r.-beoordelingsplicht uit volgen. De drempelwaarden luiden als volgt:


In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In het voorliggende geval wordt de drempelwaarde niet overschreden en wordt de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

In deze toelichting is een beoordeling op verschillende omgevingsparameters waaronder lucht, geluid, ecologie, bodem en water opgenomen. Op basis van deze beoordelingen kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten in voldoende mate zijn afgewogen en dat er geen aanzienlijke nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 7 Infrastructuur

7.1 Bovengronds (verkeer en vervoer)

7.1.1 Openbaar vervoer

Ten zuiden van het plangebied loopt een buslijn. Deze buslijn 82 rijdt vanaf deze locatie van en naar het NS-station.

Haaglanden is de openbaarvervoersautoriteit in de regio. De gemeente Delft geeft bij het stadsgewest aan wat haar prioriteiten op het gebied van de ontwikkeling van het openbaar zijn. Het gebruik en de gewenste ontwikkelingen van stad- en streekvervoer zijn beschreven in het lokaal Verkeer en Vervoerplan (LVVP, 30 juni 2005).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0014.png"

Figuur 7.1: Uitsnede lijnennetkaart Delft 2012-2013

Conclusie

Er zijn uit oogpunt van Openbaar vervoer geen ontwikkelingen met relevante ruimtelijke gevolgen voor het bestemmingplan voorzien.

7.1.2 Autoverkeer

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de wijk Rode Kruisbuurt. Deze buurt bestaat voor een belangrijk deel uit verblijfsgebieden. De netwerkstructuur is zodanig vormgegeven dat alleen bestemmingsverkeer gebruik maakt van de wegen in de verblijfsgebieden. De ontsluiting van de wijk vindt plaats via een beperkt aantal wegen, voornamelijk via de Buitenwatersloot naar:

  • de Provinciale weg van en naar richting Den Haag/Utrecht en voor uit de richting Rotterdam.
  • vanuit het plangebied in de richting van Rotterdam via het Westplantsoen en de Krakeelpolderweg.

In geval van calamiteiten is er in Delft een calamiteitenroute. De routes zijn opgedeeld in hoofdroutes en secundaire routes. Door het plangebied lopen geen hoofd- en secundaire calamiteitenroutes.

Beleid en onderzoek

Leidend is het in juni 2005 vastgestelde LVVP, welke in 2011 is geactualiseerd.

In het LVVP is het verkeersbeleid voor de middellange termijn vastgelegd, waarbij het accent is gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.

Omdat de (gewenste) grootschalige ingrepen in de stad een lange looptijd hebben, bevat het LVVP een visie voor de langere termijn (2020) voor het verkeers- en vervoerbeleid en een visie op het toekomstige verkeersnetwerk in samenhang met de andere Delftse plannen.

De maatregelen uit het LVVP zijn gestoeld op drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de structuur van de stad, die de mogelijkheden bepaalt voor het verkeersnetwerk. De tweede pijler wordt gevormd door het nationaal en regionaal beleid, dat de kapstok vormt voor het Delftse beleid. De derde pijler wordt gevormd door de economie, leefomgeving en ecologie, die randvoorwaarden stellen aan het verkeersnetwerk. Op basis van de resulterende mogelijkheden, kaders en randvoorwaarden zijn de maatregelen per vervoerwijze bepaald.

Een belangrijk onderdeel van het LVVP is de categorisering van wegtypen in het Delftse wegennet. Wegcategorisering is namelijk een essentieel onderdeel van de Duurzaam Veilig-ontwerpprincipes: bij elke categorie horen eigen vormgevingskenmerken. Delft onderscheidt de volgende wegtypen:

  • stroomwegen
  • gebiedsontsluitingswegen
  • wijkontsluitingswegen
  • erftoeganswegen.

Onderdeel van het LVVP is het toevoegen van een nieuwe categorie aan de bestaande ontsluitingswegen: wijkontsluitingswegen. Deze nieuwe categorie biedt de mogelijkheid het wegprofiel anders in te richten dan in "Duurzaam Veilig" is voorzien. De voorgestelde maatregelen voor wijkontsluitingswegen zorgen ervoor dat auto's in het algemeen niet harder zullen rijden dan 40 km/h. Bij de herinrichting tot wijkontsluitingsweg wordt ook onderzocht welke verkeersregelinstallaties (VRI's) met het nieuwe ontwerp kunnen komen te vervallen en welke kruispunten kunnen worden heringericht als rotonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0015.jpg"

Figuur 7.2: Wegencategorisering uit het LVVP

Gewenste ontwikkeling

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om aan de noordkant van het plangebied de structuur van erftoegangswegen te wijzigen. Het noordelijk deel van de straat Lodenvloer wordt afgesloten. Er zal een nieuwe weg worden aangelegd, waardoor de wijk wordt ontsloten. Deze weg sluit aan op de Henry Dunantlaan. Aan de hand van een verkeersmodel is beoordeeld of de Henry Dunantlaan de verkeersafwikkeling aan kan. De Henry Dunantlaan wordt aangemerkt als een erftoegangsweg. Voor een erftoegangsweg wordt een bovengrens van 6.000 ritten per etmaal gehanteerd. Op het drukste punt op de Henry Dunantlaan betreft het aantal ritten 2.786 per dag (conform het verkeersmodel). De uitbreiding van de school en het toevoegen van de woningen zorgen voor een toename van ongeveer 459 ritten per dag. Het aantal verkeersbewegingen op de Henry Dunantlaan zal 3245 bedragen. Dat blijft ruim onder de 6.000 die als bovengrens voor erftoegangsweg wordt gehanteerd.

Conclusie

(Bestemmings)verkeer zal, doordat de Lodenvloer voor een deel wordt afgesloten, een andere route volgen. De huidige en toekomstige erftoegangswegen in en rondom het plangebied maken dit, zonder dat hier problemen zijn te verwachten, mogelijk.

7.1.3 Langzaam verkeer

Bestaande situatie

Belangrijke fietsroutes aan de rand van het plangebied zijn fietsroutes die behoren tot het stadsnetwerk langs de Buitenwatersloot (oost-westverbinding) en langs het Henry Dunantpark (noord-zuidverbinding).

Beleid en onderzoek

Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005 en geactualiseerd in juni 2011. Het Fietsactieplan II (Fap-II) is de opvolger van het Fietsactieplan I (1999), en is zowel een voortzetting als een uitbreiding van het eerste fietsactieplan. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0016.jpg"

Figuur 7.3: Hoofd-fietsnetwerk (uit het Fap- II)

Het Fap-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang , onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid van ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

Conclusie

Het plangebied wordt voor de fiets ontsloten op bestaande fietsroutes. Er zijn verder vanuit de fietsontsluiting geen ruimtelijke gevolgen die binnen het plangebied vallen. De structuur van erftoegangswegen verandert, maar dit heeft geen gevolgen voor de fietsroutes.

7.1.4 Parkeren

Beleid en onderzoek

Het beleid over parkeren bij nieuwe ontwikkelingen in Delft is in 2013 vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2013. De essentie van het beleid is dat voor nieuwe ontwikkelingen (zoals nieuwbouw ,herontwikkeling of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen. De nota geeft daartoe normen op basis waarvan de parkeereis kan worden berekend.

Gewenste ontwikkeling

Bij de bouw van woningen of andere functies moeten voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om de toekomstige parkeervraag te kunnen faciliteren. Verder moeten ook de vereiste voorzieningen voor het stallen van fietsen worden gemaakt.

Er worden maximaal 58 woningen nieuwe woningen in het plangebied gerealiseerd. De parkeernorm is gebaseerd op de grootte en uitvoeringsvorm (al dan niet grondgebonden) van de woning. Uitgangspunt in de berekening is dat er grondgebonden woningen worden gerealiseerd die een bruto vloeroppervlak (bvo) kennen dat ligt tussen de 100 en 140 m2 bvo. Er geldt een minimale parkeernorm voor dergelijke woningen van 1,6 parkeerplaats per woning. De maximumnorm bedraagt 1,9 parkeerplaats per woning. Deze normen zijn inclusief het aandeel bezoekersparkeren van 0,3 parkeerplaats per woning. Ten behoeve van het aantal te realiseren woningen (maximaal 58) dienen er dus minimaal 93 en maximaal 111 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Daarvan zijn 18 parkeerplaatsen nodig voor het faciliteren van de behoefte van het bezoek van bewoners.

Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de school voor 250 leerlingen. Het totaal aantal leerlingen bedraagt met deze uitbreiding 1.650. Voor de school geldt een minimum parkeernorm van 2,9 parkeerplaats per 100 leerlingen en een maximumnorm van 4,9 parkeerplaats per 100 leerlingen. Het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers bedraagt 10%. Als een functie uitbreidt en dus dezelfde functie houdt, dan betekent twee keer zo groot nog niet tweemaal zoveel werknemers of bezoekers. In de meeste gevallen zal er sprake zijn van enige afvlakking van de parkeerbehoefte. Voor dergelijke situaties is een reductiefactor van toepassing op de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op basis van de berekende parkeerbehoefte. Deze reductiefactor is afhankelijk van de omvang van de uitbreiding van de functie en de omvang van de huidige functie. Voor de uitbreiding van de school geldt conform de nota parkeernormen 2013 de reductiefactor 0,85. De uitbreiding van de school kent een minimale parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen (6 werknemersparkeerplaatsen en 1 bezoekersparkeerplaats) en een maximale parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen (10 werknemersparkeerplaatsen en 1 bezoekersparkeerplaats).

In het plan van uitbreiding van het schoolgebouw wordt tevens de parkeercapaciteit op het bestaande parkeerterrein van het schoolgebouw geoptimaliseerd. Als op eigen terrein de mogelijkheid zich voor doet extra parkeerplaatsen te realiseren, dan zal in overleg met de initiatiefnemer het uitgangspunt zijn het gebruikersdeel (werknemersaandeel) van de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein te realiseren. Het gebruikersdeel van de bestaande school is minimaal 37 parkeerplaatsen en maximaal 62 parkeerplaatsen.

In het plan wordt op de volgende manier voorzien in parkeergelegenheid:

Het bestaande parkeerterrein van de school wordt efficiënter ingericht, zodat hier meer parkeerplaatsen kunnen komen. Dit is een afgesloten parkeerterrein met 40 parkeerplaatsen;

Langs het schoolplein is er ruimte voor 28 parkeerplaatsen ten behoeve van de school. Deze plaatsen zijn niet afgesloten en openbaar toegankelijk;

Aan de weg tussen school en woonwijk kan aan beide zijden worden geparkeerd. Het betreft in totaal 47 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen;

In de straat tussen de bestaande en nieuwe woningen kunnen 54 parkeerplaatsen komen.

Daarnaast dient in het plan rekening te worden gehouden met compensatie van een aantal vervallen parkeerplaatsen. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe weg, de bereikbaarheid van de woonstraten bij noodgevallen en de bereikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein komen er aan de Henry Dunantlaan 5 parkeerplaatsen te vervallen (huidig aantal is 32). Deze dienen gecompenseerd te worden.

Voorts is het uitgangspunt dat de langsparkeerplaatsen aan de Henry Dunantlaan niet worden meegerekend ten behoeve van dit plangebied.

In totaal dient voor beide functies (school en woningen) te worden voorzien in minimaal 137 parkeerplaatsen en maximaal 184 parkeerplaatsen. In totaal wordt in het plan voorzien in 169 parkeerplaatsen. Rekening houdend met de compensatie van te vervallen parkeerplaatsen wordt voorzien in een netto surplus van 159 parkeerplaatsen. Dit betekent dat in voldoende mate in parkeerplaatsen voor beide functies wordt voorzien.

Om pieken van de school te kunnen opvangen (toneel- en ouderavonden), kan het schoolplein gebruikt worden om hier meer parkeren te kunnen opvangen. Er is zo ruimte voor 30 parkeerplaatsen extra bij speciale gelegenheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0017.png"

Figuur 7.4: overzicht parkeerplaatsen Bron: rapport Geurst&Schulze

Conclusies

Binnen het plangebied wordt in voldoende mate in parkeren voorzien om te voldoen aan de eisen die het parkeerbeleid van de gemeente stelt.

7.2 Ondergronds (kabels en leidingen)

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. In de omgeving zijn geen ondergrondse voorzieningen voor afvalinzameling aanwezig. Voor het plangebied worden met betrekking tot kabels en leidingen geen verdere ontwikkelingen verwacht.

Hoofdstuk 8 Cultuurhistorie

8.1 Archeologie

8.1.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Het bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeentes moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, 1e lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Delft maakt van deze mogelijkheid gebruik middels de archeologische beleidskaart (2012) die door Archeologie Delft wordt gebruikt als onderlegger voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Op basis van lokale expertise wordt op deze kaart wordt zowel naar boven als beneden afgeweken van de gestelde grens van 100 m2.

Archeologiebeleid Delft

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. Dergelijk beleid is in Delft nog niet vastgesteld. De gemeente beschikt echter al sinds 1991 over een eigen gemeentelijk archeologische dienst. Hier is uitgebreide lokale kennis aanwezig, waardoor een correcte omgang met de archeologische waarden binnen de gemeente wordt gewaarborgd.

Archeologie Delft hanteert sinds 2012 een archeologische beleidskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Op de beleidskaart worden de verschillende archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeente gekoppeld aan vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.

Door middel van het hanteren van een gedifferentieerd vrijstellingenbeleid wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

8.1.2 Bestaande situatie plangebied

Aanvankelijk bestond de ondergrond van het plangebied uit veen (Hollandveen Laagpakket). Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Dergelijke afzettingen bevinden zich in nagenoeg het hele plangebied aan het oppervlak (afbeelding 8.1). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag. Volgens de geologische kaart van Delft bevindt zich in het plangebied een minstens 2 meter dikke laag van deze dekafzettingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0018.jpg"

Afbeelding 8.1: het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Delft.

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. In de ondergrond van Delft worden bij grondwerkzaamheden regelmatig sporen uit de Romeinse tijd en/of Middeleeuwen aangetroffen.

Circa 250 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich een terrein dat is aangemerkt als een gebied met een zeer hoge archeologische verwachting (afbeelding 8.2). Het betreft hier de resten van het Karthuizerklooster (monumentnummer 10711) uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd dateert.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen geregistreerd. Wel bevinden zich 6 van dergelijke waarnemingen binnen een straal van 1 km rondom het plangebied. Drie waarnemingen hebben betrekking op resten uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd: waarneming 24397 hangt samen met het hierboven genoemde terrein van zeer hoge archeologische waarde waar zich de resten van het Karthuizer klooster bevinden, waarneming 24401 heeft betrekking op het terrein van het voormalige Huis te Made uit de 13e eeuw en waarneming 22005 op de resten van kasteel Overvest uit circa 1300-1572. Twee waarnemingen (22007 en 22012) betreffen inheems-Romeinse scherven die, respectievelijk in een afvalkuil en een greppel, direct onder het maaiveld zijn aangetroffen. Beide vondstcomplexen zijn afkomstig van de geulafzettingen van de Gantel Laag. Waarneming 8625/8632 betreft een administratieve waarneming van scherfmateriaal uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. 'Administratief' wil zeggen dat niet bekend is waar dit materiaal exact is aangetroffen.

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied zich in de Nieuwe tijd bevond aan de rand van het gecultiveerde gebied rondom de stad Delft. Direct ten oosten van het plangebied is bebouwing afgebeeld en ook in de wijdere omgeving zien we diverse vormen van bebouwing. Het plangebied zelf was in gebruik akkergebied of weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0030-2001_0019.jpg"

Afbeelding 8.2: de bekende archeologische waarnemingen in (de omgeving van) het plangebied, geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van Delft.

8.1.3 Gewenste ontwikkeling

De schaal van en aanwezige bebouwing in het huidige plangebied maakt het vrijwel onmogelijk en bovendien onwenselijk om eventueel aanwezige archeologische waarden vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan in kaart te brengen. Binnen het plangebied heeft geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De waardering van het bodemarchief is dan ook gebaseerd op bureauonderzoek. Daarbij speelt de archeologische beleidskaart van Delft een belangrijke rol.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen (zie afbeelding 8.2). Deze verwachting heeft betrekking op nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd die aangetroffen kunnen worden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Deze verwachting wordt bevestigd door de bekende archeologische waarnemingen in (de omgeving van) het plangebied.

De verwachtingszone is echter geen één-op-één overname van de begrenzing van de geulafzettingen op de geologische kaart (zie afbeelding 8.1). De geologische kaart is een afgeleide van de werkelijkheid en alleen door middel van veldonderzoek kan de precieze begrenzing van een bepaalde afzetting worden aangegeven. Zolang deze onbekend is wordt er gebruik gemaakt van een bufferzone rondom de archeologisch verwachtingsvolle afzetting.

Op de archeologische beleidskaart van Delft is aan de genoemde verwachting een grens gekoppeld ot waar voorgenomen bodemingrepen vrijgesteld zijn van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Binnen het plangebied is geen sprake van nieuwe inzichten sinds het opstellen van de beleidskaart. Het kaartbeeld kan voor het onderhavige bestemmingsplan dan ook één op één worden overgenomen en vertaald naar een archeologische dubbelbestemming.

In het onderhavige bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor het gehele plangebied. Binnen deze dubbelbestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm -maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.

8.1.4 Conclusie

Gelet op de schaal van het onderhavige bestemmingsplan en de in het gebied aanwezige bebouwing is het niet wenselijk en mogelijk om vooruitlopend op de vaststelling van het plan de in het gebied aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om deze resten te beschermen wordt op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de ontheffingsgrenzen overschrijden te alle tijden zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Binnen de medebestemming het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet.

Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

8.2 Cultuurhistorie

8.2.1 Historie

Het plangebied en zijn directe omgeving was oorspronkelijk landelijk gebied direct ten noorden van de middeleeuwse Buitenwatersloot, dat pas laat in de twintigste eeuw volledig bebouwd raakte. In 1672 werd aan de Buitenwatersloot een kruitmagazijn voor de Staten van Holland gevestigd. Dat groeide na 1800 uit tot een productiewerkplaats voor ammunitie: een kogelgieterij. Van dit militaire complex resteert alleen nog het vroegere poortgebouw Buitenwatersloot 270 uit 1845, nu Rijksmonument. Defensie verliet het terrein in 1978, wat direct daarna werd verkaveld voor woningbouw.
Op de Combiwerklocatie, het eigenlijke plangebied, werd in 1967 de toenmalige gemeentelijke Sociale Werkplaats gebouwd. Basis daarvoor was het in 1955 vastgestelde Uitbreidingsplan industrieterrein Kogelgieterij, dat ook industriebebouwing naast het toen nog functionerende defensieterrein mogelijk maakte.

8.2.2 Gewenste ontwikkeling

Het gebouwencomplex van Combiwerk zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. In en om het plangebied is de hoofdstructuur van de middeleeuwse ontginning met ongeveer loodrecht op de Buitenwatersloot staande percelen nog steeds herkenbaar in de successievelijke bebouwingsfasen.

8.2.3 Conclusie

De in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarde, namelijk die van de hoofdstructuur, wordt door het plan intact gelaten.

Hoofdstuk 9 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

10.1 Inspraak en overleg

10.1.1 Inspraak

Het bestemmingsplan is als ontwerp ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken van 15 mei 2014 tot en met 25 juni 2014. Tijdens deze periode was er voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 27 mei 2014 was er een inloopavond met de mogelijkheid om mondelinge zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen.

10.1.2 Vooroverleg

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat
  • 3. Stadsgewest Haagland
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 5. Gemeentebestuur Den Haag
  • 6. Gemeentebestuur Rijswijk
  • 7. Natuurmonumenten
  • 8. Prorail
  • 9. KPN
  • 10. Centraal Overlegorgaan
  • 11. Tennet Zuid-Holland
  • 12. Stedin
  • 13. Nederlandse Gasunie
  • 14. Evides
  • 15. VWS Pipeline Control b.v.
  • 16. Veiligheidsregio Haaglanden

De onder 1, 4,13 en 16 genoemde instanties hebben een inhoudelijke reactie ingediend, die hieronder worden besproken. De onder 5 en 7 genoemde instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.

Provincie Zuid-Holland

Reactie

De opgenomen teksten over de provinciale verordening en het regionale beleid met betrekking tot woningbouw zijn niet actueel.

Antwoord

De teksten over de provinciale verordening en het regionale beleid over woningbouw zijn aangepast in de toelichting.

Hoogheemraadschap Delfland

Reactie

Het Hoogheemraadschap kan instemmen met het bestemmingsplan. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding is invulling gegeven. Het hoogheemraadschap heeft enkele tekstuele opmerkingen. Verder benadrukt het dat het van belang is dat er gestreefd wordt naar alternatieve vasthoudmaatregelen of waterbergingsmogelijkheden.

Antwoord

De tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd. De overige aspecten worden voor kennisgeving aangenomen.

De Nederlandse Gasunie

Reactie

De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Antwoord

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Veiligheidsregio Haaglanden

Reactie

Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A13 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing op het bestemmingsplan. Over deze route worden o.a. giftige vloeistoffen en giftige gassen vervoerd, met een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Het gehele plangebied ligt in het invloedsgebied van de A13 voor wat betreft vervoer giftige stoffen en giftige gassen. Gelet op de afstand van het plangebied tot de A13 wordt er ookj geen toename verwacht van het groepsrisico.


Vanwege de aanwezigheid van DSM Gist B.V. is daarnaast het Besluit risico's zware ongevallen en daarmee het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing op dit bestemmingsplan. Het invloedsgebied DSM bedraagt 1500 meter, waardoor het volledige plangebied binnen het invloedsgebied ligt. De hoogte van het groepsrisico ligt in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde: 1.18 maal de oriëntatiewaarde. Met de geplande ontwikkeling wordt geen toename verwacht van het groepsrisico.

De A13 en DSM hebben een gemeenschappelijk scenario. Het gaat om het vrijkomen van giftige stoffen die het plangebied kunnen beïnvloeden.


De volgende maatregelen worden geadviseerd:

  • a. om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij ver- en nieuwbouw van woningen en uitbreiding van de school een technische voorziening te plaatsen waardoor de ventilatie op een eenvoudige wijze kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is hierbij van belang dat ook de ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
  • a. geadviseerd wordt dat het personeel en/of de BHV-organisatie van de school , is voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de rijksweg A 13 of bij DSM Gist b.v. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties.
  • b. geadviseerd wordt om de bewoners binnen het plangebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de A13 en DSM en de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten. Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.


Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten moeten de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.


Het aantal te verwachten slachtoffers bij het ergst denkbare scenario (grote brand bij DSM of een ongeval met giftige stoffen op de A13) is zeer groot. De beschikbare hulpverleningscapaciteit is waarschijnlijk onvoldoende om aan de benodigde hulpvraag te voldoen en is assistentie uit andere regio's noodzakelijk

Antwoord


De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De adviezen hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Bij ver- en nieuwbouw van woningen en uitbreiding van de school in het plangebied zal de gemeente adviseren genoemde technische voorziening te plaatsen. De bewoners in het plangebied zullen via de reguliere kanalen van risicocommunicatie worden geïnformeerd

10.2 Financiële uitvoerbaarheid

10.2.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

10.2.2 Wat zit er in het plan

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van CLD met 3500 m2 b.v.o en in de bouw van maximaal woningen. Er is sprake van een “bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.12 Bro”.

Indien dit soort bouwmogelijkheden zijn opgenomen in het bestemmingsplan, moet er in het “verhaal van de kosten van grondexploitatie” met betrekking tot die locaties worden voorzien. Onder kostenverhaal wordt verstaan: het verhalen van de kosten van grondexploitatie van een gebied over de verschillende eigenaren in het gebied. Kosten van grondexploitatie zijn onder andere de kosten van het bouwrijp maken van een locatie.

10.2.3 Gevolgen

De ontwikkeling van de woningbouw die op grond van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft een ontwikkeling geheel op gronden die eigendom zijn van de gemeente. Te zijner tijd zullen deze gronden worden verkocht. Via grondverkoop zullen de kosten worden verhaald.

Voor de uitbreiding van de school geldt dat de gemeenteraad hiervoor geld beschikbaar heeft gesteld. Het betreft een ontwikkeling, waarbij de gemeente zelf haar kosten maakt in het kader van haar onderwijstaak.