21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. grondwerken, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
-
b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
-
c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
-
d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
21.3.2 Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in lid 21.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, en/of reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan, en/of
-
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en/of
-
c. archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht, en/of
-
d. betrekking hebben op projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 1' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 30 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft, en/of
-
e. betrekking hebben op projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 2' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 100 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft, en/of
-
f. betrekking hebben op projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 3' met een oppervlakte die kleiner is dan 50 m2 en/of die niet dieper rijken dan 200 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft, en/of
-
g. betrekking hebben op projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 4' met een oppervlakte die kleiner is dan 100 m2 en/of die niet dieper rijken dan 40 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft, en/of
-
h. betrekking hebben op projecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 5' met een oppervlakte die kleiner is dan 200 m2 en/of die niet dieper rijken dan 40 cm onder maaiveld tenzij het een inpandige ontgraving betreft.
21.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in lid 21.3.1 wordt slechts verleend, indien:
-
a. door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden en
-
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van het bevoegd gezag inzake archeologie.
21.3.4 Archeologisch onderzoek
Alvorens een vergunning als bedoeld in lid 21.3.1 wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
21.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Indien uit het onderzoek als bedoeld in lid 21.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
c. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.