Plan: | Bomenwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0012-2001 |
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en het onderzoek naar archeologische waarden.
bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen dienen te voldoen aan de bouwregels, zoals opgenomen in de regels behorend bij de andere daar voorkomende bestemming en zijn slechts toelaatbaar indien daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.4 is vereist voor projecten met een oppervlakte kleiner dan/of gelijk aan 100 m².
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2, indien:
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.4.1, zijn slechts toelaatbaar voor zover de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad, hetgeen op basis van archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond.
Voorafgaand aan de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de gemeentelijke archeoloog omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de archeologische waarden niet onevenredig wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.
Voor zover de in lid 16.4.1, bedoelde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kunnen aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
Een in lid 16.3 bedoelde omgevingsvergunning of een in lid 16.4 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, waar de aangevraagde bouw- of gebruiksactiviteiten, respectievelijk werken of werkzaamheden zullen plaatsvinden, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan met toepassing van artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, door op de verbeelding: