Plan: | Noordwest, deelgebied 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0001-2002 |
In het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wel ligt er ten oosten van het plangebied het bedrijf DSM/Gist BV (DSM). Het bedrijf valt onder het Besluit risico zware ongevallen (BRZO) en daarmee eveneens onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Volgens de door de provincie Zuid-Holland ten behoeve van de ambtshalve aanpassing van de vergunning uitgevoerde QRA ligt het bestemmingsplan NW3 geheel binnen het invloedsgebied van DSM.
Voor externe veiligheid in dit plangebied is het vervoer van gevaarlijke stoffen niet relevant. De Provincialeweg is weliswaar aangewezen als route vervoer gevaarlijke stoffen, maar dit is dermate kleinschalig dat de drempelwaarden uit de PGS 3 niet worden overschreden. Dit betekent dat er geen PR 10-6-contour is en dus geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Er is dus geen noodzaak is om de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen nader te beschouwen.
Door het plangebied lopen geen buisleidingen die voor externe veiligheid relevant zijn.
Externe veiligheid
Voor externe veiligheid van een inrichting is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Op grond van dit besluit moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan als het onderhavig worden getoetst op externe veiligheid.
Ten eerste moet worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten (objecten met veel of met beperkt zelfredzame personen). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich onbeschermd in de buurt van een risicobron bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met die risicobron. Het Bevi bepaalt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van een kwetsbaar object niet meer mag bedragen dan één op de miljoen per jaar. Het plaatsgebonden risico bepaalt de minimale afstand tussen een risicobron en een kwetsbaar object. De waarde van één op de miljoen per jaar geldt alleen voor kwetsbare objecten, zoals woningen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze als richtwaarde: overschrijden mag indien daar goede redenen voor zijn.
Ten tweede moet het zogenaamde groepsrisico worden verantwoord. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen komt te overlijden ten gevolge van een incident met de risicobron. Anders dan bij het plaatsgebonden risico het geval is, geldt voor het groepsrisico geen grens- of richtwaarde. Wel is in het Bevi de zogenaamde oriënterende waarde bepaald, waarmee het berekende groepsrisico moet worden vergeleken. De oriënterende waarde geeft dus aan wanneer het groepsrisico een relevante waarde heeft, maar geldt niet als norm. Het is toegestaan de oriënterende waarde gemotiveerd te overschrijden.
Verantwoording groepsrisico
In plaats van een toetsing aan een norm schrijft het Bevi voor dat het bevoegd gezag het groepsrisico moet verantwoorden. Artikel 13 van het Bevi schrijft voor welke elementen in de verantwoording van het groepsrisico moeten worden vermeld:
Artikel 13 bepaalt tevens dat er overleg dient plaats te vinden met het bevoegd gezag van de inrichting waarvan het invloedsgebied geheel of gedeeltelijk over het plangebied valt. Ook moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd.
Provinciaal beleid
Naast het gestelde in het Bevi heeft de provincie Zuid-Holland een beleid groepsrisico vastgesteld. Volgens dit beleid moet een groepsrisicoverantwoording plaatsvinden volgens de CHAMP-methodiek. CHAMP staat voor Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. De CHAMP-methode wordt overigens volledig gedekt met de toepassing van artikel 13 van het Bevi.
Naast de CHAMP-methode wil de provincie, neergelegd in de Provinciale StructuurVisie, dat op termijn het groepsrisico nergens de oriënterende waarde overschrijdt. Bij de verantwoording moet aannemelijk worden gemaakt dat dit op termijn het geval zal zijn.
De vaststelling van het bestemmingsplan Noordwest, deelgebied 3 betekent niet dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt waardoor personen aan het plangebied worden toegevoegd. Het plan kan derhalve worden aangeduid als een conserverend bestemmingsplan. De beoordeling van de risico's moet daarom plaatsvinden op grond van de bestaande situatie. Deze bestaande situatie is weergegeven in figuur 22.
Figuur 25 geeft aan wat de situatie is gebaseerd op de door de provincie Zuid-Holland opgestelde QRA. De blauwe (de buitenste) cirkel geeft het invloedsgebied van de inrichting weer. Hieruit blijkt dat het gehele plangebied in het invloedsgebied van DSM valt. De rode lijn geeft de contour van het plaatsgebonden risico = 10-6 per jaar weer. Deze contour valt geheel buiten het plangebied.
figuur 25: het plangebied in relatie tot DSM/Gist B.V.
Op grond van de QRA uitgevoerd door de provincie Zuid-Holland kan worden geconcludeerd, dat zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden binnen de contour van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Aan de grens- respectievelijk richtwaarde van het plaatsgebonden risico van DSM wordt in het plangebied voldaan.
Omdat de drempelwaarden uit PGS – 3 voor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet worden overschreden, is er ook geen sprake van een overschrijding van deze grenswaarden ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen.
De conclusie is dat het plaatsgebonden risico van alle risicobronnen voldoet aan de grens- en richtwaarde.
In paragraaf 6.7.2 is aangegeven welke elementen in een verantwoording groepsrisico moeten worden vermeld. In deze paragrafen wordt op al deze elementen ingegaan.
In het plangebied, dat geheel in het invloedsgebied ligt, wonen ongeveer 21.000 mensen. Door de vaststelling van dit bestemmingsplan zal dit aantal niet significant wijzigen, omdat het besluit geen nieuwe ontwikkelingen toelaat.
De enige inrichting die van belang is voor het groepsrisico in het plangebied is DSM. Volgens de QRA van de Provincie Zuid-Holland (d.d. 5 maart 2010) is het groepsrisico veroorzaakt door de inrichting in het gehele invloedsgebied 1 bij 30 slachtoffers (bij 30 slachtoffers is de kans gelijk aan de oriëntatiewaarde, ca. 1,1 * 10-6 per jaar). Bij de andere waarden is het groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De QRA geeft eveneens aan dat het maximaal aantal dodelijke slachtoffers maximaal 60 bedraagt. In figuur 26 is het groepsrisico weergegeven met de zogenaamde fn-curve. Op de horizontale as is het aantal slachtoffers weergegeven, op de verticale as de cumulatieve kans op dit aantal slachtoffers. Overigens is alleen het gebied vanaf 10 slachtoffers relevant voor de beoordeling van het groepsrisico.
figuur 26: Berekende groepsrisico
Zoals uit figuur 25 blijkt, beslaat het plangebied slechts een klein deel van het invloedsgebied van DSM. Een groot deel van het invloedsgebied bevat echter een beperkt aantal mensen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het plangebied aan het groepsrisico significant is.
DSM moet voldoen aan het beginsel van de best bestaande technieken voor de bescherming van het milieu en dus voor het beperken van de risico's ten gevolge van het gebruik van gevaarlijke stoffen. Daartoe wordt periodiek de vergunning geactualiseerd. De vergunning van DSM wordt thans geactualiseerd. De QRA houdt rekening met de actuele situatie. In het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan kunnen geen verdere maatregelen aan DSM worden opgelegd.
Het besluit legt de bestaande situatie van het plangebied (opnieuw) in een bestemmingsplan vast. Het besluit laat ten opzichte van de bestaande situatie geen nieuwe activiteiten toe. Door het besluit wordt het groepsrisico niet nadelig beïnvloed. Vooralsnog is er geen aanleiding om extra maatregelen te treffen ter beperking van het groepsrisico.
Het besluit voorziet niet in de mogelijkheid dat nieuwe Bevi-inrichtingen zich in het plangebied vestigen. Dit onderdeel is derhalve niet van toepassing.
Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie (opnieuw) vast. Er is dus geen sprake van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen dan het bestemmingsplan voorziet.
Behoudens de maatregelen op het gebied van de bevordering van de zelfredzaamheid van de aanwezige bevolking, voornamelijk via de algemene risicocommunicatie en voorlichting over risico's worden, gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan, geen maatregelen voorzien die het groepsrisico verder beperken.
Voor de bereikbaarheid van een ongevalslocatie gelden landelijke normen voor wat betreft de reactiesnelheid en inzet van de hulpdiensten. In het plangebied, dat reeds lang bestaat, wordt voldaan aan deze landelijke normen. Dat neemt niet weg dat de capaciteit van de hulpdiensten niet is toegesneden op ongevallen met grote aantallen slachtoffers. Het is daarom zinvol om maatregelen te treffen die de gevolgen van een ongeval bij DSM te verminderen. In het geval van een gifwok kan dit door een tijdige alarmering, het sluiten van ramen en deuren en het uitschakelen van ventilatiesystemen. In het plangebied is voorzien in een alarmeringssysteem (sirenes). Via risicocommunicatie zal aandacht worden gegeven aan wat te doen bij een alarmering.
Gelet op de aard van de incidenten die tot slachtoffers buiten de terreingrens kunnen leiden, brand met de verspreiding van giftige stoffen als gevolg, kunnen personen die zich in het invloedsgebied bevinden zich goed in veiligheid brengen door naar binnen te gaan, ramen en deuren te sluiten en een eventueel ventilatiesysteem uit te schakelen. Zoals onder h is aangegeven is het plangebied voorzien van een alarmeringssysteem en zal via risicocommunicatie uitleg worden gegeven aan hoe te handelen in het geval van een gifwolk.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het vaststellen van het besluit gelet op de hoogte van het groepsrisico verantwoord is. Uit het bovenstaande blijkt dat het bestemmingsplan geen verhoging van het groepsrisico veroorzaakt. Verder blijkt uit het bovenstaande dat een aantal maatregelen is getroffen die maken dat, in het geval zich een calamiteit voordoet bij DSM, de gevolgen van de calamiteit kunnen worden beperkt. Dit neemt niet weg dat het mogelijk is dat er slachtoffers vallen in het plangebied ten gevolge van een calamiteit bij DSM. De kans hierop is echter, mede gelet op de maatregelen ter beperking van eventuele slachtoffers, klein genoeg om dit risico te accepteren.
Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en eveneens aan de richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico is verantwoord.