Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 's-Gravenweteringpark
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0502.BP19SWPark-4001

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘'s-Gravenweteringpark' met identificatienummer NL.IMRO.0502.BP19SWPark-4001 van de gemeente Capelle aan den IJssel.
 
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.3 aanduidingsvlak
een vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, educatief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, culinair, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in het hoofdgebouw en of bijbehorende bouwwerken van een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat qua aard, ruimtelijke uitstraling en uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder dient niet te worden begrepen detailhandel.
 
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op één meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
 
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.8 antenne
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s).
 
1.9 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.10 antenne installatie
het geheel van zend- en ontvangstapparatuur ten behoeve van de mobiele telecommunicatie en straalverbindingen, zijnde andere bouwwerken, overwegend bestaande uit een mast, een antennesysteem en een apparatuurkast.
 
1.11 archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
 
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
 
1.14 bed and breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal acht personen (vier kamers), met een maximum verblijfsduur van zes weken. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning.
 
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.19 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.
 
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig op het publiek gericht aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen wordt, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen.
 
1.27 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
 
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.29 gebiedseigen beplanting
beplanting die van nature en vanuit cultuurhistorie voorkomt binnen het bestemmingsplangebied, zoals: hoogstamvruchtbomen, leilinden,wilgensoorten, els, populier, kastanje, es, eik, beuk, veldesdoorn, liguster.
 
1.30 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.31 groenvoorziening
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
 
1.32 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Tot het hoofdgebouw wordt slechts gerekend de oorspronkelijke, met een omgevingsvergunning gebouwde bouwdelen van het belangrijkste gebouw op het perceel. Later aangebouwde bouwdelen worden niet als onderdeel van het hoofdgebouw gezien.
 
1.33 huishouden
Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.
 
1.34 internethandel
detailhandel in niet-dagelijkse artikelen zonder showroom, waarvan de handel via internet en andere media loopt en waarvan de levering van producten uitsluitend plaatsvindt via post of koeriersdiensten.
 
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningenplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.
 
1.36 kunstobject
uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde.
 
1.37 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals bruggen, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.
 
1.38 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een bouwwerk, al dan niet na ophoging van de gronden.
 
1.39 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport, welzijns- en gezondheidsvoorzieningen ten behoeve van (openbare) dienstverlening, niet zijnde een crematorium.
 
1.40 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.41 ondergeschikte activiteiten
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
 
1.42 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
 
1.43 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het maaiveld is gelegen; waaronder in ieder geval begrepen een kelder.
 
1.44 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
 
1.45 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.46 peil
  1. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan vijf meter bedraagt;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.47 reling
een reling is een hekwerk of leuning met open constructie.
 
1.48 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden van seksartikelen, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen.
 
1.49 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere (ondergrondse)inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen, speeltoestellen en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) voorzieningen van openbaar nut.
 
1.50 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.51 verharden
verharding waarbij sprake is van een massieve toplaag zoals asfalt, beton, of verhardingen van al dan niet gebonden elementen zoals tegels, klinkers en grind.
 
1.52 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
 
1.53 voorgevel
de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in tweede instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.
 
1.54 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak wordt getrokken langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
 
1.55 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen en riolering.
 
1.56 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.57 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.58 woning/wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.59 zij-erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
1.60 zijgevel
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zij-erf.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
  
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. weilanden;
  2. gebiedseigen beplantingen en andere gebiedseigen vegetatie, zoals opgenomen in de begripsbepaling gebiedseigen beplanting;
  3. de instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen en kavelstructuren;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, voet- en fietspaden, kunstobjecten, water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging en bruggen met open relingen.
  5. voor zover gronden met de bestemming 'groen' in eigendom zijn van private eigenaren, maken deze gronden geen onderdeel uit van hun 'erf' of 'bebouwingsgebied'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  1. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
  2. In afwijking van lid a is de realisatie van een gemaal wel toegestaan waarbij het bovengrondse deel een maximaal oppervlak van 15 m3, en een maximale bouwhoogte van 3 meter kent.
3.2.2 Bouwwerken geen geobuw zijnde
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. hekjes en schuttingen zijn niet toegestaan. percelen mogen slechts met gebiedseigen beplanting worden afgescheiden, bijvoorbeeld in de vorm van een robuuste haag.
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden ter waarborging van het landschappelijke karakter van het plangebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het vellen of rooien van landschapselementen en ander houtgewas;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen vanaf 0,50 meter;
  5. het aanbrengen van verhardingen;
  6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
3.3.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in artikel 3 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds op basis van een verleende omgevingsvergunning in uitvoering waren of mogen worden uitgevoerd;
  2. die het normale beheer en/ of onderhoud betreffen.
3.3.3 Afwegingskader
De in artikel 3 lid 3.1  genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de in artikel 3 lid 1 genoemde waarden en gebruik.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer – Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. wegen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeerplaatsen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water;
  7. bij deze bestemming behorende voorzieningen: zoals (fiets)parkeervoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, kunstwerken, bruggen met open relingen, duikers, voorzieningen van openbaar nut, opstelplaatsen voor (ondergrondse)inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, laad- en losvoorzieningen en andere vergelijkbare voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De maximale toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
  1. van palen en (licht)masten: 10 meter;
  2. van vlaggenmasten: 6 meter;
  3. van kunstobjecten: 7 meter;
  4. speelvoorzieningen: 4 meter;
  5. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. water ten behoeve van de aan- en afvoer, waterberging en sierwater;
  3. verkeer over water;
  4. bruggen met open relingen;
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: bestaande duikers, beschoeiingen, stuwen en groenvoorzieningen ten behoeve van de bestemming.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van relingen van bruggen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  3. duikwinkel, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke functieaanduiding - duikwinkel';
  4. groenvoorzieningen;
  5. ontsluitingen, wegen en paden;
  6. ondergeschikte aan-huis-gebonden beroepen, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  7. tuinen;
  8. erven;
  9. parkeervoorzieningen;
  10. speelvoorzieningen;
  11. straatmeubilair;
  12. voorzieningen van openbaar nut;
  13. water met bijbehorende voorzieningen als steigers, duikers en bruggen;.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
  1. hoofdgebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemmingen
  2. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in het bouwvlak, waarbij het hoofdgebouw de grenzen van het bouwvlak met maximaal 20% mag overschrijden mits de oppervlakte van het hoofdgebouw niet groter is dan de oppervlakte van het bouwvlak;
  3. per bouwvlak is maximaal 1 wooneenheid toegestaan;
  4. in afwijking van het gestelde onder c mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding;
  5. tot het hoofdgebouw wordt slechts gerekend de oorspronkelijke, met een omgevingsvergunning gebouwde bouwdelen van het belangrijkste gebouw. Later aangebouwde bouwdelen worden als bijbehorend bouwwerk gezien;
  6. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan het aantal meters zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw mag, wanneer aangegeven in de verbeelding, niet meer bedragen dan het aantal meters zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ is aangegeven.
  8. dakopbouwen zijn toegestaan indien in hetzelfde dakvlak reeds een dakopbouw aanwezig is, met dien verstande dat:
    1. de reeds eerder gerealiseerde dakopbouw op een naar maat en type vergelijkbare woning binnen hetzelfde dakvlak maatgevend is en het toetsingskader vormt voor de nieuwe dakopbouw op hetzelfde dakvlak;
    2. een volledige dakophoging over de volledige breedte en diepte van de woning niet is toegestaan.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  1. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsgebied;
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt niet meer dan:
    1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50 % van dat bebouwingsgebied;
    2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20 % van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10 % van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  3. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal op 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  4. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
    1. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
      1. 1°. 5 m,
      2. 2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
      3. 3°. het hoofdgebouw,
    2. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
      1. 1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
        1. maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
      2. 2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en relingen van bruggen tot 1 meter achter de voorgevel mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 1 meter achter de voorgevel mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  5. De bouwhoogte van tuimeubilair mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Algemeen
Bij het oprichten of uitbreiden van gebouwen of het veranderen van het gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat dit geen onevenredig nadelig invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.
 
6.3.2 Parkeren
  1. bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren van motorvoertuigen en fietsen als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen;
  2. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform het gemeentelijk parkeerbeleid welke is of nog kan worden vastgesteld door de raad van gemeente Capelle aan den IJssel.
6.3.3 Aan-huis-gebonden beroep, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het gebruik van de gronden en bebouwing ten behoeve van een aan huis gebonden beroep, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en of bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning als zodanig mag worden gebruikt, tot een maximum van 50 m²;
  2. de bewoner zelf het beroep of de activiteit uitoefent;
  3. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
  5. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de nabij gelegen woonbebouwing;
  7. door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
6.3.4 Voorwaardelijke verplichting robuuste haag
De gronden als bedoeld in artikel 6 lid 1 mogen slechts bebouwd worden en zijn indien:
  1. aan de voorzijde van de woningen een robuuste haag is gerealiseerd;
  2. daar waar de erven direct aansluiten aan een rijbaan mag de haag maximaal 50 cm hoog zijn.
  3. in afwijking van het bepaalde onder a is bebouwing wel toegestaan voor een periode vanaf het begin van de bouwwerkzaamheden tot maximaal één jaar na de oplevering met het oog op de benodigde tijd voor aanleg en aangroei van de beplanting;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a is deze voorwaardelijke verplichting niet van toepassing voor woningen waar ten tijden van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan reeds gewoond werd.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Bed and Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een Bed and Breakfast met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. de Bed and Breakfast voorziening een maximumcapaciteit kent van ten hoogste acht personen (vier kamers), met een maximum verblijfsduur van zes weken;
  3. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  4. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
  5. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  6. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  7. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  8. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  9. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (parkeernorm één parkeerplaats per kamer) op eigen terrein. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken van de parkeernorm en toestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie;
  10. de Bed and Breakfast voorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  11. maximaal 30 % van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken mogen ten behoeve van een Bed and Breakfast in gebruik zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².
Artikel 7 Waarde - archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
7.2 Bouwregels
  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning de noodzaak op het uitvoeren van archeologisch onderzoek te laten toetsen door het bevoegd gezag. Indien nodig dient de aanvrager vervolgens een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van dat bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in artikel 7 lid 3.
  3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 100 m² beslaan. Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
    1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
    5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
    6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
  2. Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
  3. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  4. Alvorens de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning de noodzaak op het uitvoeren van archeologisch onderzoek te laten toetsen door het bevoegd gezag. Indien nodig dient de aanvrager vervolgens een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van dat bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 8 Waarde - archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
  1. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning de noodzaak op het uitvoeren van archeologisch onderzoek te laten toetsen door het bevoegd gezag. Indien nodig dient de aanvrager vervolgens een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van dat bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in artikel 8 lid 3.
  3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:
    1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
    5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
    6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
  2. Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
  3. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  4. Alvorens de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning de noodzaak op het uitvoeren van archeologisch onderzoek te laten toetsen door het bevoegd gezag. Indien nodig dient de aanvrager vervolgens een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van dat bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  5. Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de waterkering.
 
9.2 Bouwregels
  1. Op en in de voor ‘Waterstaat - Waterkering’ bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in artikel 9 lid 1  genoemde functies;
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2 sub a ten behoeve van bebouwing welke is toegestaan op basis van de andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering. Het bevoegd gezag wint alvorens de omgevingsvergunning te verlenen advies in bij de waterbeheerder.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de in artikel 9 lid 1  bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgermeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  5. diepploegen;
  6. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
9.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud en beheer van de waterboezem betreffen;
  2. die reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
9.3.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterbeheerder.
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Ondergeschikte bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
11.2 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van gebouwen (hoofdgebouwen, en bijbehorende bouwwerken) toegestaan, met dien verstande dat de bouwregels ten aanzien van de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
onder verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo wordt - tenzij in hoofdstuk 2 anders bepaald - in ieder geval verstaan:
  1. standplaats voor onderkomens;
  2. het opslaan van materialen en voorwerpen;
  3. het al dan niet ter verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte motorrijtuigen of aanhangers, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn;
  4. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen;
  5. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  6. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichtingen of seksbedrijf;
  7. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal/casino;
  8. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als partycentrum, nachtclub, dancing of discotheek;
  9. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden;
  10. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
  11. het oprichten van een vuurwerkverkooppunt;
  12. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor zover het betreft het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 Vrijwaringszone halfopen landschap
 
13.1.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - halfopen landschap' is het beleid mede gericht op het behoud, beheer en herstel van landschappelijk en ecologisch waardevolle landschapselementen met de volgende kernkwaliteiten: afwisselende landschappen met open ruimten en gesloten ruimten met dichte beplanting, een recht en regelmatig verkavelingspatroon en sloten.
13.1.2 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - halfopen landschap' mag buiten het bouwvlak niet worden gebouwd;
 
Met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van:
  1. bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding en de riolering;
  2. vlonders, beschoeiing of daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten dienste van de oeverbescherming, met dien verstande dat de bovenzijde van deze bouwwerken niet boven het gemiddelde waterpeil uitsteekt;
  3. voor zover gelegen binnen de enkel bestemming ‘verkeer – verblijfsgebied’, bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van deze enkelbestemming zoals verkeersborden, straatmeubilair en relingen;
  4. voor zover gelegen binnen de enkelbestemming ‘groen – landschap’ een gemaal, conform de voorschriften in artikel 3 lid 2.1 sub b.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. deze regels en toestaan dat het beloop of de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake goot- en nokhoogte met niet meer dan 20 % verhogen, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen;
  3. de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake overige hoogte, afstanden, oppervlakten en bebouwingspercentages met niet meer dan 10 %, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen.
14.2 Overschrijden van bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
 
14.3 Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal tien meter.
 
14.4 Vergroten bouwhoogte van zend-, ontvangst- en of sirenemasten
  1. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 meter.
  2. losse masten met hekwerken, gebouwtjes en dergelijke zijn niet toegestaan.
  3. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan op hoge gebouwen, bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand; met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de welstand- en monumentencommissie; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
14.5 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van openbaar nut, zoals, abri's (inclusief dienstregelingaanduiding), nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 16 Overige regels
16.1 Werking wettelijke regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
 
16.2 Prioritering regels
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering';
    2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1 of 2'.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  3. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a., een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan ''s-Gravenweteringpark’ van de Gemeente Capelle aan den IJssel.