direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Mient
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de zuidkant van Capelle aan den IJssel tussen de Dorpsstraat en de Meeuwensingel ligt De Mient, een locatie waar in de jaren '60 en '70 een bedrijventerrein is gerealiseerd en die sindsdien ingesloten is komen te liggen tussen woongebieden. De gemeente heeft voor het gebied in een intensief co-creatie proces met aanwezige bedrijven, omwonenden en overige belanghebbenden een toekomstvisie in de vorm van het gebiedspaspoort opgesteld. In de toekomst zal De Mient geleidelijk veranderen in een woon-werkgebied dat ruimte biedt aan creatieve ondernemers en bewoners. Bestaande kwaliteiten, zoals het industriële en stoere karakter van het gebied, worden waar mogelijk behouden en versterkt. Zelfbouw en organische gebiedsontwikkeling zijn de pijlers van de aanpak.


De gemeente wenst daarom voor De Mient een bestemmingsplan op te stellen dat de transformatie van het gebied in een stroomversnelling brengt. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de opmaat tot de realisatie van een aantrekkelijk woon-werkklimaat door menging van functies toe te staan. In De Mient-Noord is daarbij ook woningbouw mogelijk. In De Mient - Midden en - Zuid is woningbouw op dit moment nog niet mogelijk.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 en 7 gaan ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse

2.1 Ligging plangebied

Het bestemmingsplangebied 'De Mient' wordt begrensd door:

  • in het noorden: de Meeuwensingel;
  • in het oosten: Anzere en de woonpercelen langs Arica;
  • in het zuiden: de woonpercelen langs Arica en de Dorpsstraat;
  • in het westen: de watergang Mient;

Zie figuur 2.1 voor de ligging van het plangebied. afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0001.jpg"

Figuur 2.1 Ligging plangebied

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt tot het inwerkingtreden van het onderhavige plan het bestemmingsplan 'Middelwatering'. Dit bestemmingsplan is op 6 juli 2015 vastgesteld. Aan de aanwezige bedrijfspercelen is in dit plan de bestemming 'Bedrijf' toegekend. Op deze gronden zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste milieucategorie 3.1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

2.3 Huidige situatie

Ontstaansgeschiedenis
De eerste in Capelle aan den IJssel aangetroffen archeologische resten zijn gevonden in de directe omgeving van kasteelterrein 't Slot' aan de rivier en dateren uit omstreeks 700 voor Christus. Alle bewoningssporen zijn in het gebied gekoppeld aan de variërende geul- en oeversituaties.

Het veengebied werd ontgonnen in een strokenverkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten vanaf de 10e - 12e eeuw. Als gevolg van overstromingen in de 12e eeuw gingen grote delen van de ontginningen ten onder. Al spoedig bracht men het verloren land opnieuw in cultuur, onder meer door de aanleg van dijken langs de rivier. Tevens werd een dam in de Hollandsche IJssel gelegd om het peil van de rivier te verlagen, zodat het laag genoeg was om het Hollandse veengebied te ontwateren. De dijk en de directe omgeving ervan werd een vestigingsplaats voor nieuwe nederzettingen zoals Capelle. Omstreeks 1275 werd het eerste stenen huis van Capelle op de plaats van het huidige kasteeleiland gebouwd. In de loop van de tijd is het complex diverse malen verbouwd. In 1612 werd een compleet nieuw slot gebouwd. In 1798 werd het complex gesloopt en ontstond het huidige eiland met dubbele omgrachting. De nabijgelegen Mient en de Middelwetering waren belangrijke watergangen in het gebied die voor de ontwatering zorgden. Deze watergangen, alsmede hun naamgeving, zijn nog steeds in het gebied aanwezig. Verder stond aan de dijk, aan het einde van de Mient, korenmolen 'De Hoop'. De molen uit omstreeks 1632 werd in 1918 gesloopt. Bedrijvigheid vond van oorsprong voornamelijk plaats tussen het Slot en de Mient. Lange tijd is hier steenbakkerij De Oude Plaats actief geweest, die een belangrijke werkgever was voor de bewoners van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0002.jpg"

Figuur 2.2 Ontwikkeling De Mient

Van een dijkdorp met de buurtschappen Keten en Oude Plaats, en een bewoningslint langs de 's-Gravenweg, groeide Capelle aan den IJssel ten slotte uit tot een moderne stad. De wijk Middelwatering-Oost werd aangelegd in de jaren zestig. De Mient vormde toen met de scheepswerf een industrieel gebied aan de dijk. Na het faillissement van de scheepswerf zijn er ten oosten van de Mient, op het Vuykterrein, woningen gerealiseerd. Hiermee wordt sindsdien de hele Mient omringd door woonbuurten (figuur 2.2).


Ruimtelijke structuur

Het Vuykterrein, waarin het plangebied zich bevind, bestaat tegenwoordig uit bedrijventerrein De Mient aan de westzijde en een woongebied aan de oostzijde. Het bedrijventerrein bevindt zich enkel tussen woongebieden en de Hollandsche IJssel zonder enige relatie met de rivier. De scheepswerven zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor wonen en groenvoorzieningen.


Bedrijventerrein De Mient wordt omgeven door woongebieden. Deze zijn onder te verdelen in drie delen die corresponderen met de buurten Oude Plaats, Meeuwenbuurt en Vuykterrein (zuid-)oost.


Oude Plaats, ten westen van het plangebied, bestaat uit vooroorlogse grondgebonden woningen en de Meeuwenbuurt bestaat ter hoogte van het plangebied uit zeslaagse gestapelde woningen uit de jaren '60. Het woongedeelte van buurt Vuykterrein grenst voornamelijk aan de oostzijde van het plangebied, maar steekt aan de zuidzijde ook in het plangebied. Dit 'Vuykterrein-Oost' is gebouwd tussen 1980 en 1990 en bestaat voornamelijk uit rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0003.jpg"

Figuur 2.3 'Harde' en 'zachte' scheiding bedrijventerrein door middel van water en groen

Ruimtelijk is er veel gedaan om bedrijventerrein De Mient gescheiden te houden van de omliggende woongebieden. Zo grenst het aan nagenoeg alle zijdes aan waterlichamen, waarvan de breedste aan de west- en noordzijde van het plangebied liggen. De westelijke watergang is de oude boezem De Mient, waaraan het plangebied zijn naam ontleent. Tevens ligt het bedrijventerrein los van zijn omgeving door middel van verdichte houtwallen, die soms vergezeld gaan met een laanstructuur in de woonbuurt aan de overzijde van de watergang (figuur 2.3).

Met name tussen de woningen op het Vuykterrein en de bedrijfsbebouwing op de Mient is de overgang minder goed vormgegeven. Slechts een smalle watergang scheidt het bedrijventerrein van de naastgelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0004.jpg"

Figuur 2.4 Deelgebieden De Mient

Het plangebied heeft grotendeels een industrieel karakter en is onder te verdelen in drie delen: een noordelijk-, midden- en zuidelijk gedeelte (figuur 2.4). Deze onderverdeling is naast op de infrastructuur met name gebaseerd op mogelijke ontwikkelfasen. De Mient Noord bestaat uit éénlaagse panden, Midden uit voornamelijk drielaagse panden en Zuid varieert binnen zijn aaneengeschakelde volume tussen twee - en drie bouwlagen. De Mient Noord en – Midden bestaan voornamelijk uit bedrijfspanden uit de jaren '60, terwijl De Mient Zuid ook gedeeltelijk in de jaren 80 is gerealiseerd. Het drielaagse volume van De Mient Zuid betreft een stedenbouwkundig hoekaccent van het bedrijventerrein, waarmee de rand van het bedrijventerrein aan de dijk geaccentueerd word (figuur 2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0005.jpg"

Figuur 2.5 Hoekaccent Bedrijventerrein De Mient vanaf de dijk

Functionele structuur

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit een gemengd bedrijventerrein met over het algemeen bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 In de loop van de jaren hebben op het bedrijventerrein enkele functieveranderingen plaatsgevonden. Sommige van deze functies zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan Middelwatering.

2.4 Gewenste ontwikkeling

De Mient zal de komende jaren geleidelijk veranderen naar een woonwerkgebied, dat ruimte biedt aan creatieve ondernemers en bewoners (figuur 2.5). Er is daarvoor plek voor behoud van bestaande bedrijvigheid en er komt veel ruimte voor nieuwe woon- en werkfuncties. De eerste fase van de transformatie vindt plaats in De Mient - Noord. Zowel wonen, werken als een combinatie van beiden is hier mogelijk. Dit gebied is in het voorliggende plan bestemd voor 'Gemengd'. De Mient Midden en - Zuid zijn vooralsnog bestemd voor 'Bedrijf'. Een transformatie naar de bestemming 'Gemengd' is hier op den duur ook mogelijk. Hierna volgen per deelgebied een beschrijving van de gewenste ontwikkelrichting, de uitgangspunten voor toekomstig gebruik, de ruimtelijke consequenties hiervan en de stedenbouwkundige randvoorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0006.jpg"

Figuur 2.5 Planontwikkeling De Mient

Deelgebieden

De Mient - Noord

In De Mient - Noord (het gebied tussen de weg de Mient en de Meeuwensingel) ligt de nadruk op zelfbouwkavels voor particulieren. Een grote mate van vrijheid vormt het uitgangspunt bij de herontwikkeling. Uit de overleggen met de toekomstige bewoners is gebleken dat een bepaalde mate van regels en rechtszekerheid gewenst is. De uitkomsten hiervan zijn geborgd in het voorliggende bestemmingsplan. Naar verwachting komt in De Mient - Noord de nadruk te liggen op de woonfunctie. Dit neemt niet weg dat ook bedrijfsmatig gebruik mogelijk is. Zowel in uitstraling als gebruik. Bepaalde stedenbouwkundige uitgangspunten worden in het bestemmingsplan opgenomen.

De Mient - Midden en - Zuid

De Mient - Midden en De Mient - Zuid vormen het overige deel van het gebied. Aangezien de gemeente geen eigenaar is van een groot deel van deze deelgebieden, is de mate van invloed beperkt. Door een breder gebruik van de percelen in het vooruitzicht te stellen worden eigenaren en ondernemers gestimuleerd om wel tot investeringen over te gaan en bij te dragen aan de kwalitatieve verbetering van het gebied zodat de ambities voor De Mient gerealiseerd kunnen worden. Een transformatie naar wonen is ook in dit gebied onder voorwaarden mogelijk. Dit bestemmingsplan maakt deze transformatie echter nog niet mogelijk.

Uitgangspunten toekomstig gebruik

Uitgangspunt voor De Mient is een gemengd gebied waarbij een combinatie van wonen en werken steeds het uitgangspunt is. In het gebiedspaspoort staat over het mengen van de functies wonen en werken het volgende beschreven: "Woonwerkgebied is een breed begrip. Deze functiemenging kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Binnen een gebouw (kantoor aan huis), binnen een kavel (bedrijf in de tuin), binnen een blok (bedrijvigheid in de plint) of binnen een wijk. De openbare ruimte speelt een belangrijke rol in de overgang van functies. Binnen De Mient zijn vooralsnog alle vormen van functiemenging mogelijk, met uitzondering van zware bedrijvigheid." Daarnaast is opgenomen dat er ruimte wordt geboden aan woningen met een extra ruimte. Deze extra ruimte (ondergeschikt aan de woning) kan ook worden gebruikt voor andere functies dan wonen.

Wenselijke functies

Vooral (kleinschalige) functies die goed mengen met een woonfunctie zijn passend in het gebied. Het gebruik heeft bij voorkeur een relatie met en een positieve invloed op de rest van het gebied. Wonen en bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn voor zover deze hier aan bijdragen toegestaan. Daarom wordt in het bestemmingsplan gebruik gemaakt van een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie ook paragraaf 4.4). Het wonen wordt mogelijk gemaakt in De Mient - Noord. Indien initiatieven in de deelgebieden Midden en Zuid leiden tot een transformatie naar woningbouw zal hiervoor een aparte ruimtelijke procedure worden doorlopen. Hiermee behoudt de gemeente de mogelijkheid om deze ontwikkeling te sturen.

Kleinschalige kantoren zijn passend binnen de ambities voor De Mient. Hetzelfde geldt voor commerciële dienstverlening. De functie commerciële dienstverlening ligt dicht tegen de bestaande bestemming 'Bedrijf' aan en heeft een directe relatie met de gewenste functie 'werken". Daarnaast is een combinatie met de functie wonen goed mogelijk. Deze functie wordt daarom direct mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.

Niet wenselijke functies

De Mient is niet geschikt voor alle functies. Het gaat om functies die niet goed mengen met de woonfunctie of waar elders een geschiktere locatie voor is. Zware bedrijvigheid (boven milieucategorie 2) is niet wenselijk. Maatschappelijke functies in het gebied zijn om meerdere redenen niet wenselijk. De Mient is in de gebiedsvisie Centraal Capelle niet aangewezen als locatie voor wijkoverstijgende voorzieningen of voorzieningen voor de directe omgeving. Deze voorzieningen zijn vanwege de vaak verkeersaantrekkende werking, parkeerbehoefte en mogelijke overlast voor de omgeving niet wenselijk en daarmee niet passend in een gemengd woonwerkgebied. Daarnaast is vestiging van maatschappelijke functies onvoldoende om een aanjager te zijn om een gebouw of perceel te herontwikkelen en een stevige kwalitatieve impuls aan het gebied te geven.

Detailhandel en horeca vinden wij slechts passend in de bestaande winkelcentra en als versterking van het stadshart. Daar is op De Mient geen sprake van. Daarnaast is bij horeca en detailhandel vaak sprake van een behoorlijke parkeerbehoefte en een verkeersaantrekkende werking. Zoals eerder beschreven vinden wij dit niet passend in een gemengd woonwerkgebied. Slechts bepaalde vormen van ondergeschikte detailhandel en lichte horeca, ondersteunend/ondergeschikt aan een hoofdfunctie bedrijvigheid of wonen, zijn wel passend op De Mient. Deze functies zijn na afwijking mogelijk.

Ruimtelijke consequenties

De Mient is nu in gebruik als bedrijventerrein, maar zal de komende jaren geleidelijk veranderen in een woonwerkgebied dat ruimte biedt aan creatieve ondernemers en bewoners. Bestaande bedrijvigheid kan behouden blijven en er komt daarnaast veel ruimte voor nieuwe woon- en werkfuncties. De herontwikkeling start in het gebied tussen de weg de Mient en de Meeuwensingel: De Mient - Noord. Dit gebied komt als eerste beschikbaar voor herontwikkeling. In dit gebied wordt door de gemeente zelfbouw mogelijk gemaakt.

Het verhogen van de levendigheid van het gebied en de verbinding met de omliggende woonwijken staat voorop. Door het toevoegen van woonfuncties wordt een betere overgang tussen De Mient en de omliggende wijken gerealiseerd. Daarnaast zorgt wonen ervoor dat er op De Mient ook in de avonduren en weekenden beweging is. De Mient is straks een uniek woonwerkgebied met een stoere, industriële en robuuste uitstraling. Ook wordt De Mient welstandsvrij. Dit betekent dat er geen eisen worden gesteld aan vorm, kleur, detaillering en materiaalgebruik van de bebouwing. Vanwege de geschiedenis van De Mient is het echter een vereiste dat initiatiefnemers zich laat inspireren door de kenmerken van het plangebied: stoer, industrieel en robuust.

Een betere verbinding met de omliggende woonwijken uit zich onder andere in het beter beleefbaar maken van de historische watergang de Mient en de aanleg van een langzaamverkeersroute tussen de Hollandsche IJssel en het stadshart over de Mient.


Hoofdstuk 3 Beleidsmatige verantwoording

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlakken met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan de ruimtelijke onderbouwing van bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), en Erfgoed (Unesco).

In verband met de ligging van het plangebied nabij de Hollandsche IJssel dient op grond van artikel 2.1.3 van het Barro bij de vaststelling van dit bestemmingsplan rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Om nadelige invloeden op het functioneren van de vaarweg te voorkomen en/of te beperken is conform artikel 2.1.2 Barro een vrijwaringszone (vrijwaringszone - vaarweg) opgenomen. De vrijwaringszone bij vaarwegen wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg, zoals opgenomen in de legger. De vrijwaringszone is het gebied van 25 meter vanaf de begrenzingslijn van de vaarweg (25 meter vanuit de oever).

Conclusie

Ten zuiden van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel als onderdeel van de Grote Rivieren. De zone van de vaarweg ligt net binnen het plangebied maar de ontwikkeling heeft geen effecten op de Hollandsche IJssel. Het plangebied heeft voor het overige ook geen raakvlakken met de regels uit het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking is geïmplementeerd in de provinciale Verordening Ruimte. Toetsing aan de ladder komt daarom aan de orde in paragraaf 3.3.3. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De Actualisering 2016 van de VRM is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden.

Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur

Met de Visie Ruimte en Mobiliteit richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Conclusie

Het plan geeft mede invulling aan rode draad 1 en 3. Het verouderde bedrijventerrein wordt gefaseerd getransformeerd naar een aantrekkelijk woon-werkgebied. Het gebied wordt ruimtelijke opnieuw ingepast waardoor de omgeving wordt opgewaardeerd. De Visie Ruimte en Mobiliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

3.3.2 Programma Ruimte (2014)

In het Programma Ruimte is door de provincie het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren.

Het volgende operationele doel kan relevant zijn voor het plangebied.

  • Beter benutten bestaande stads- en dorpsgebied: De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente hier een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied.

Conclusie

Met het plan wordt een bestaand stedelijk gebied opgewaardeerd. Daarnaast is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Het Programma Ruimte staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Verordening Ruimte (2014)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Met de verordening richt de provincie zich op doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid. De verordening bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in een transformatie van bestaand bedrijventerrein naar een woon-werkgebied. In het bestemmingsplan worden maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt. Derhalve is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Lid 1 onder a

Voor de toepassing van de eerste trede van de ladder moet worden nagegaan of de beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele, regionale behoefte. Deze behoefte moet bovendien zowel kwantitatief als kwalitatief worden uitgesplitst.

Voor het bepalen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte zijn provinciale prognoses en regionale afspraken leidend. Hiervoor zijn drie rapporten relevant. Daarop is hierna ingegaan.

  • Woningbehoefteraming 2016 (WBR)

Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming blijkt dat er in de stadsregio Rotterdam behoefte is aan meer dan 57.000 woningen tot 2030. In Capelle aan den IJssel wordt uitgegaan van een behoefte van circa 1350 woningen tot 2030. Deze actuele woningbehoefteraming komt ruim 1.000 woningen hoger uit dan de raming uit 2013. De regionale opgave wordt hierop afgestemd en moet naar boven bijgesteld worden om in de behoefte te kunnen voorzien.

Gelet op de actuele raming sluit het toevoegen van woningen in Capelle aan den IJssel aan op de actuele behoefte.

  • Dat spreken we af!, Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014-2020 (2014)

De gemeenten en de woningcorporaties in de regio Rotterdam hebben afspraken gemaakt om de bouw van woningen af te stemmen op de vraag van de inwoners.


Kwantitatieve behoefte

Het woningbouwprogramma bouwt voort op het Verstedelijkingsscenario van de Stadsregio Rotterdam uit 2010. Dit programma is herzien op basis van de laatste ontwikkelingen op de woningmarkt.

Door de crisis op de woningmarkt was het nodig flink te schrappen in de lijst met plannen voor nieuwbouwwoningen die in 2010 was opgesteld. Toen gingen de gemeenten in de stadsregio nog uit van 65.000 nieuw te bouwen woningen tot 2020. Zij hebben die planvoorraad nu verlaagd tot 39.000 woningen. Inmiddels zijn 11.000 van deze woningen in de periode tot 2013 al gebouwd, waardoor nog een planvoorraad van 28.000 woningen tot 2020 resteert. In die periode zullen overigens ook 6.000 woningen worden gesloopt.

Tot 2030 is sprake van bevolkingsgroei in alle (deel)gemeenten. Er wordt in de subregio een absolute teruggang verwacht van de leeftijdsgroepen tussen de 20 en 50 jaar en een toename van de groep 75+.


Kwalitatieve behoefte

Het grootste deel van de planvoorraad van 28.000 woningen in de periode 2013-2020 bestaat uit woningen in het suburbaan grondgebonden woonmilieu (8.500 woningen). Dit is een woonmilieu waar nog steeds behoefte aan is binnen de regio. Daarna volgt het tevens gewenste rustig-stedelijke woonmilieu, goed voor ruim 5.000 woningen. Het aandeel van dit woonmilieu is ten opzichte van de vorige afspraken toegenomen; toen lag dat aandeel in feite nog iets te laag.

Geconcludeerd kan worden dat er binnen de gemeente Capelle aan den IJssel een regionale behoefte is naar het type woningen, dat binnen het plangebied gerealiseerd gaat worden.

Lid 1 onder b

De locatie betreft een tranfsormatielocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt

voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

Lid 1 onder c

De locatie is passend multimodaal ontsloten. Dit is mede aangetoond in paragraaf 4.3.

Artikel 2.1.2 Kantoren

Lid 1 Kantorenlocaties

Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren, op gronden:

  • a. binnen de invloedsfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren;
  • b. binnen de begrenzing van de concentratielocaties voor kantoren zonder treinhalte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren, of
  • c. binnen de begrenzing van de scienceparken, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 1 Kantoren, mits passend in het profiel van het sciencepark.

Lid 2 Uitzonderingen

Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. het opnieuw bestemmen van een vigerende kantoorbestemming voor zover passend in een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
  • b. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
  • c. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
  • d. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf en
  • e. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Toetsing

Het plangebied is niet aangewezen als concentratielocatie voor kantoren. In het plangebied worden dan ook geen zelfstandige kantoren mogelijk gemaakt. Wel zijn bedrijfsgebonden kantoren toegestaan. Hiervoor wordt aangesloten op regel in artikel 2.1.2 lid 2 onder d van de Verordening.

Artikel 2.1.3 Bedrijven

Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie  

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

Lid 3 Functiemenging

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

Lid 4 Transformatie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.

Lid 5 Achterwege blijven van compensatie  

Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:

  • 1. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft, of;
  • 2. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Toetsing

Het plan voorziet mede in het aanpassen van de algemene toelaatbare milieucategorie van 3.1 naar 2. Dit is noodzakelijk om de beoogde transformatie naar aantrekkelijk woon-werkgebied mogelijk te maken.

Met het plan wordt ruimte geboden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. In de plantoelichting is aangegeven dat de transformatie noodzakelijk is omdat sprake is van een verouderd bedrijventerreinen die in de loop der jaren middenin het stedelijk gebied is komen te liggen. Daarmee is het mogelijk om af te wijken van de regels voor de hoogst mogelijke milieucategorie.

Het bestemmingsplan maakt gedeeltelijke transformatie mogelijk. Compensatie van bedrijventerrein is echter niet aan de orde. Met het plan wordt beoogd om een woonwerkgebied te realiseren. Binnen het plangebied blijft binnen de bestemming 'Gemengd' bedrijvigheid (tot en met categorie 2) - naast overige functies zoals wonen - mogelijk.

Artikel 2.1.4 Detailhandel

Lid 1 Detailhandel binnen de centra

Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

  • a. binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;
  • b. binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk
  • c. binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.

Lid 3 Uitzonderingen buiten de centra

Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:

  • a. detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:
    • 1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    • 2. detailhandel in volumineuze goederen;
    • 3. meubelbedrijven met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, alsmede detailhandel in de volumineuze woongoederen: keukens, badkamers, vloeren, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 2 Detailhandel;
    • 4. tuincentra met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak;
    • 5. bouwmarkten met een omvang van minimaal 1.000 m2 bruto vloeroppervlak;
  • b. kleinschalige detailhandel:
    • 1. in de vorm van een gemakswinkel;
    • 2. bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, benzinestations, alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;
    • 3. als leerwerkplaats bij beroepsonderwijs, met een assortiment dat aansluit op de aard van de onderwijsinstelling;
    • 4. bij een agrarisch bedrijf, met een assortiment van producten uit eigen teelt, of
    • 5. ondergeschikt aan een beroep aan huis of aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit op de hoofdbestemming;
  • c. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
  • d. afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen, kantoorlocaties en brandstofverkooppunten;
  • e. kringloopwinkels.

Toetsing

Het plangebied voorziet niet in nieuwe detailhandel. Wel is in het plangebied binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Bedrijf' een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van kleinschalige detailhandel bij een bedrijf. Dit is opgenomen in artikel '4.4.1 Detailhandel'. Voor het toestaan van kleinschalige detailhandel worden de uitzonderingsmogelijkheden gehanteerd zoals genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 onder b tot en met e van provinciale Verordening Ruimte. Hiermee voldoet het plan aan artikel 2.1.4 van de Verordening Ruimte.

Artikel 2.2.1

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in een ruimtelijke opwaardering. De ruimtelijke consequenties en de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn beschreven in paragraaf 2.4. Het plan voldoet hiermee aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Conclusie

Het bestemmingsplan is in lijn met de Verordening Ruimte.

3.3.4 Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. Sinds 2008 is het beleidsveld wonen sterk in beweging. De woningmarkt en daarmee ook de noodzakelijke doorstroming is nagenoeg tot stilstand gekomen. Woningen staan langer te koop en prijzen dalen. Ondanks de crisis is tot 2010 doorgebouwd, daarna is de nieuwbouw gestagneerd.

De crisis op de woningmarkt is niet in zijn geheel te wijten aan de economische recessie. Onderzoek toont aan dat de woningmarkt structureel is veranderd. Aan de vraagkant is kwaliteit belangrijker geworden. Ook veranderen demografische voorspellingen. In sommige landelijke regio's van Zuid-Holland daalt de bevolkingsomvang. Anticiperend beleid is nodig evenals een verbreding van de focus van alle woonpartners: van alleen woningen bouwen naar verbeteren van de leefomgeving. De voornaamste ambitie op het gebied van wonen is dat woningen passend zijn voor de huishoudens die ze bewonen. Passend betekent dat:

  • Voldoende woningen aansluiten bij de sociaaleconomische situatie van bewoners, zo mogelijk ook voor een volgende levensfase (levensloopbestendig);
  • Woonmilieus passen bij de wensen van bewoners, bijvoorbeeld qua bereikbaarheid, voorzieningen, levensloopbestendigheid, dichtheid, relatie met groen;
  • Woningen en woonmilieus duurzaam (People, Planet, Profit) zijn, nu en in de toekomst;
  • Woonmilieus passen binnen de ruimtelijke visie.

Met dat uitgangspunt in het achterhoofd zijn vijf ambities geformuleerd:

  • 1. Regionale verscheidenheid behouden en benutten;
  • 2. Provincie stelt kaders voor de lange termijn; regionaal vindt uitwerking plaats;
  • 3. Voldoende goed woningaanbod voor iedereen;
  • 4. Niet meer woningen plannen dan nodig zijn;
  • 5. Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.

Conclusie

De Woonvisie doet geen specifieke uitspraken over de locatie. De ontwikkelingen in de markt laten echter zien dat de uitgangspunten al weer gedeeltelijk achterhaald zijn. De ontwikkeling voldoet daarom wel aan de ambities gesteld door de provincie.

3.3.5 Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010-2020

Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosetta indeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.

Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod.

Over het algemeen komt een behoefte naar voren aan meer woningen in zeven van de negen woonmilieus: grootstedelijk, rustig en exclusief stedelijk, grondgebonden en exclusief suburbaan, landelijk en dorps. Het overschot zit in de levendig-stedelijke milieus en de compact-suburbane milieus. Voor de gemeente Capelle aan den IJssel is er een overschot aan compact suburbaan en een tekort aan grondgebonden suburbaan, landelijk en dorps wonen.

Conclusie

Op grond van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van de provincie Zuid-Holland is hier sprake van “Inpassen” waarbij artikel 2.2.1 onder a van de Verordening van toepassing is. De voorgenomen transformatie naar een aantrekkelijk woon-werkgebied is conform het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030-Parkstad naast economische motor

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 10 juni 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie 2030 biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen. Het doel van deze structuurvisie is het weergeven van de toekomstige inrichting van de gemeente in 2030. De structuurvisie dient als leidraad en toetsingskader voor toekomstige plannen en is voorzien van een (wettelijk verplicht) uitvoeringsprogramma.

In de structuurvisie is de ambitie vastgelegd dat Capelle aan den IJssel in 2030 een aantrekkelijke en duurzame parkstad is met een gedifferentieerd woonaanbod en veel groen en water. Het karakter van de Parkstad wordt bepaald door de groene randen van de stad, de groene hoofdstructuren in de stad en het groen en water midden in de woongebieden.

Er is behoefte aan centrale wijkfuncties met een goed basisaanbod aan winkels en dienstverlening in elke wijk. Zorg, onderwijs en basisgezondheidszorg zijn op wijkniveau gebundeld. Dergelijke centra zijn meer dan een plaats om boodschappen te doen. Dit zijn ook de plaatsen in de wijk waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. De wijkvoorzieningen zijn een aanvulling op het stedelijk niveau.

In de structuurvisie komen de ruimtelijke claims vanuit wonen, economie, verkeer en vervoer, buitenruimte, sport, recreatie, welzijn, onderwijs en zorg samen. Daarbij worden de hoofdlijnen geformuleerd en afwegingen en keuzen gemaakt.

Herstructurering en woonkwaliteit

Voor het plangebied is de visie op herstructurering en woonkwaliteit relevant. De Mient is op de kaart (her)ontwikkellocaties aangeduid als een van de projecten. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de huidige (volgroeide) stad vraagt om onderhoud en om gerichte kwaliteitsimpulsen zoals het toevoegen van groen, voorzieningen, andere woningtypen, etc.Herstructurering van de bestaande omgeving is een nieuwe uitdaging waarbij diverse belangen spelen. Hoewel de opgaven kleiner zijn dan bij nieuwbouwprojecten uit de ‘groeiperiode’, zijn ze ingewikkelder.

Economie

Bedrijventerrein De Mient is in de loop der tijd ingesloten door woonwijken. Hierdoor is de aantrekkelijkheid om te ondernemen op deze locatie onder druk komen te staan. Om te voorkomen dat in de toekomst achteruitgang optreedt bij het ondernemen wordt voor De Mient daarom ingezet op herstructurering waarbij werken, zij het in de lichtere milieu categorieën mogelijk moet zijn. De Mient - Noord is op de kaart bedrijfslocaties aangeduid als toekomstig woon-werkgebied.

Verder wordt in de structuurvisie aangegeven dat de bereikbaarheid van de locatie in de huidige situatie niet optimaal is. De potentie van het terrein lijkt naar de toekomst beperkt. Daarom zijn studies verricht naar de mogelijkheden van een functiewijziging voor dit gebied, van bedrijventerrein naar woonwerkgebied.

De Structuurvisie biedt in 2020 plaats aan een grondgebonden woonmilieu met lichte vormen van bedrijvigheid die passen bij het wonen. De bedrijven, die zich om milieutechnische redenen moeizaam verhouden met wonen, zullen moeten worden verplaatst naar het Hoofdweggebied of het Rivium. Daarnaast zal de bebouwing zodanig moeten worden vormgegeven dat de omliggende gebieden/woonwijken geen overlast hebben van de bedrijvigheid (reductie van verkeersoverlast).

Conclusie

Het plan is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Gebiedsvisie Centraal Capelle

De gebiedsvisie Centraal Capelle is op 14 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De gebiedsvisie vormt het kader voor de ruimtelijke ontwikkeling voor het centrumgebied en werkt aan een belangrijke opgave: een vernieuwing van het centrumgebied Centraal Capelle. De ambities in de Structuurvisie 2030 worden in de gebiedsvisie Centraal Capelle concreet gemaakt. Ook worden in de gebiedsvisie cruciale keuzes gemaakt waarover al jaren gesproken wordt, zoals de bereikbaarheid van het centrum. Met deze gebiedsvisie kunnen diverse locaties waar voor nu en voor de langere termijn een ontwikkeling wenselijk is met een concrete visie in samenhang en in hoog tempo (her)ontwikkeld worden.

De gebiedsvisie is bedoeld om andere partijen te stimuleren en uit te nodigen tot initiatieven die aansluiten bij de ambities in de gebiedsvisie. De insteek is om ontwikkeling door andere partijen mogelijk te maken. Door als gemeente het voortouw te nemen in een ambitieuze aanpak wordt de interesse vanuit de markt verder aangewakkerd en geconcretiseerd en ontstaat het vertrouwen en de energie bij derden om te investeren. Om te voorkomen dat de gemeente 'vernieuwt om het vernieuwen' geeft de gemeente de volgende uitgangspunten mee voor de verbetering van Centraal Capelle:

  • 1. Versterk het Capelse karakter;
  • 2. Benut wat er al is;
  • 3. Biedt ruimte aan initiatieven.

Conclusie

Het plangebied is op de routekaart aangeduid als 'ontwikkellocatie' (zie figuur 3.1). Voor ontwikkellocaties zijn zogenoemde gebiedspaspoorten opgesteld. Hier wordt in volgende paragraaf op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de gebiedsvisie Centraal Capelle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0008.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede Routekaart

3.4.3 Gebiedspaspoort De Mient

Het gebiedspaspoort De Mient is een uitwerking van de gebiedsvisie Centraal Capelle en is op 14 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarnaast heeft de gemeenteraad besloten om in afwijking van het Welstandsbeleid 2013 de ontwikkellocatie De Mient welstandsvrij te maken. Het gebiedspaspoort vormt het ruimtelijke kader voor de ruimtelijke ontwikkeling voor De Mient. Het gebiedspaspoort beschrijft de ambitie voor De Mient, waarbij het verhogen van de levendigheid en het verbeteren van de verbinding met de omliggende woonwijken voorop staat. Voor de locatie zijn twee belangrijke uitgangspunten opgenomen:

  • 1. vrijheid bieden zodat er een grote diversiteit aan initiatieven voor de herontwikkeling ontstaat;
  • 2. mogelijkheden bieden voor zelfbouw: initiatiefnemers de kans geven om in dit gebied hun creativiteit en ondernemerschap tot een bijzonder resultaat te brengen.

Om een richting aan initiatieven te geven, heeft de gemeente 10 eenvoudige regels opgesteld.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in lijn met het gebiedspaspoort De Mient.

3.4.4 Woonvisie 2013-2020 Parkstad naast economische motor

Op 10 juni 2013 is door de gemeenteraad de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Het beleidsveld wonen is de komende jaren erg dynamisch. Er spelen vele ontwikkelingen. Zo is dankzij de economische crisis de woningmarkt vastgelopen en veranderd in een kopersmarkt. De financieringsmogelijkheden van consumenten zijn beperkt, de wet- en regelgeving wijzigt. Binnen deze wispelturige context waarvan het voor zowel de markt als de overheid moeilijk is in te schatten welke koers gevaren moet worden, probeert de gemeente Capelle aan den IJssel via de Woonvisie enig houvast te creëren en van Capelle aan den IJssel een Parkstad te maken met een gevarieerde woningvoorraad waar vanzelfsprekend voor iedereen plaats is.

In de woonvisie ligt de nadruk op actief beheer en vernieuwing. Dit betekent dat aandacht moet uitgaan naar het versterken van de Capelse woonmilieus door de woonmilieubalans te herstellen. In de stadsregio is afgesproken om woonmilieus waarvan een overschot is (compact-suburbaan) te verminderen en schaarse woonmilieus toe te voegen (landelijk, dorps en exclusief).

Hoewel de woningvoorraad binnen Capelle aan den IJssel voornamelijk uit kwalitatief goede jonge woningen bestaat, is een deel kwetsbaar. Het zijn kleine, goedkope en relatief oude woningen die in concentraties in elkaars nabijheid staan. Deze woningen zullen de komende jaren scherp in de gaten moeten worden gehouden om te voorkomen dat achteruitgang optreedt. Hierbij kan worden gedacht aan goed onderhoud van de openbare ruimte, sociale en fysieke ingrepen al dan niet in combinatie met de ontwikkeling van een gebied.

In de woonvisie is De Mient als een project voor woningbouw aangeduid.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Woonvisie.

3.4.5 Welstandsnota

Op 11 november 2013 is de Welstandsnota vastgesteld. In de Welstandsnota wordt aangegeven aan welke welstandscriteria bouwplannen worden getoetst en op welke accenten in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet. Bij besluit van 14 maart 2016 is door de gemeenteraad het plangebied welstandsvrij verklaard.

Conclusie

De welstandsnota is niet van toepassing op het plangebied.

3.5 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


De beoogde ontwikkeling betreft een transformatiegebied met een oppervlakte van circa 9.000 m2 en maximaal 25 woningen. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet.


Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de navolgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.


Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen met uitzondering van 30 km/h wegen en woonerven bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting aan de gevel vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidsbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het jaargemiddeld geluidsniveau. In de Wgh zijn verschillende grenswaarden opgenomen voor nieuwe woningen, bestaande woningen langs nieuwe wegen en de reconstructie van een weg. De voorkeursgrenswaarde bedraagt voor alle gevallen 48 dB en de maximale hogere grenswaarde varieert van 53 dB (bijvoorbeeld bij een nieuwe weg en/of nieuwe woning in buitenstedelijk gebied) tot maximaal 68 dB (in het geval van een vervangende nieuwbouw langs een bestaande weg in stedelijk gebied). Dit is nader uitgewerkt in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Grenswaarden Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai bij woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0009.jpg"


Cumulatie

Bij het vaststellen van hogere grenswaarden of het motiveren dat een hogere gecumuleerde geluidbelasting (Lcum) dan 50 dB(A) wordt geaccepteerd, is cumulatie van belang. In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is aangegeven welke bronnen hierbij moeten worden meegenomen en volgens welke methode moet worden gecumuleerd.


Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein IJsseldijk. Vanwege de ligging binnen deze zone is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1).1 Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Meeuwensingel aan de noordzijde van het plangebied weliswaar hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, echter niet hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. Voor deze woningen dient een hogere waarde te worden vastgesteld.


Ten gevolge van het industrieterrein IJsseldijk is de geluidbelasting op het plangebied niet hoger dan 55 dB(A). Daarmee is woningbouw overal mogelijk. Wel dienen hogere waarden te worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0010.jpg"

Figuur 4.1 Geluidzone industrieterrein IJsseldijk (bron: provincie Zuid-Holland, Staat van Zuid-Holland, kaart Geluidshinder)


Alleen voor de toekomstige woningen binnen de geluidzone van de Meeuwensingel en belast door het wegverkeerslawaai van meer dan 48 dB is sprake van cumulatie met geluid ten gevolge van industrieterrein IJsseldijk. De gecumuleerde geluidbelasting in evenwel altijd lager dan 55 dB, hetgeen niet hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen van 63 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB(A) voor industrielawaai. Cumulatie leidt dus niet tot een onacceptabel woon- en leefklimaat.


De herontwikkeling van het bedrijventerrein wordt niet belemmerd door wegverkeers- en/of industrielawaai.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel

Op 14 december 2015 is het parkeerbeleid 2015 Capelle aan den IJssel door de gemeenteraad vastgesteld.

De Gemeente Capelle aan den IJssel wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. De gemaakte beleidsmatige afwegingen en keuzes hebben geresulteerd in het Parkeerbeleid 2015. In dit beleidsplan wordt onder meer benoemd dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter nieuwe, goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Dit schept duidelijkheid naar alle partijen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

Deze Parkeernormen 2015 is een aanvulling op het Parkeerbeleid 2015 en vervangt de vorige Nota uit 2006. Het beleid levert de kaders teneinde de uitkomsten voor het parkeervraagstuk aan de voorkant van het planproces te genereren en zo nodig te vertalen naar verplichtingen.

Onderzoek

In het kader van de beoogde transformatie is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Ontsluiting

Het plangebied is gelegen aan de Mient en wordt vervolgens ontsloten via de Anzere op de Meeuwensingel of via de Dijk (Dorpsstraat). Vanaf de Meeuwensingel wordt ontsloten op de Rivierweg, Rembrandtsingel en Slotlaan op de N219 richting Rotterdam en Nieuwerkerk aan den IJssel. De Mient is een erftoegangsweg waar een snelheidsregime geldt van 30km/u waar de fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer. Het gebied wordt tevens ontsloten door openbaar vervoer via de bushalte van lijn 37 op de Meeuwensingel. Op relatief korte afstand bevinden zich daarnaast twee metrohaltes: Slotlaan en Capelle Centrum.


Verkeersgeneratie en afwikkeling

In het deelgebied De Mient-Noord worden ten hoogste 25 nieuwe woningen gebouwd. Deze woningen genereren circa 25*6 = 150 mvt/etmaal. Deze woningen komen in de plaats van 12.450 m2 bvo bedrijfsbebouwing met een dagelijkse verkeersgeneratie van circa 550 mvt/etmaal. Deze herontwikkeling betekent een afname van de verkeersgeneratie van circa 400 mvt/etmaal en heeft een zeer beperkte invloed en relatief positief effect op de verkeersafwikkeling op de Anzere en de aansluiting hiervan op de Meeuwensingel.


Parkeren

Voor de ontwikkeling van de woningen is een parkeernorm vastgesteld van 2 opstelplaatsen per terrein. Dit houdt in dat er voor de 25 woningen 50 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden op eigen terrein. In de openbare ruimte dient per woning 0,3 parkeerplaats voor bezoekers gerealiseerd te worden. Dit houdt in dat er ten behoeve van bezoekersparkeren 8 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden in de openbare ruimte bij realisatie van 25 woningen. Voor de overige functies zijn de parkeernormen uit de Nota parkeernormen Capelle aan den IJssel van toepassing.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

Het voorgenomen plan betreft de beoogde ontwikkeling van een mix van wonen en werken. Deels gaat het om bestaande bedrijvigheid. Het plangebied kan worden getypeerd als een gemengd gebied, de omgeving als rustig woongebied.

In het plangebied zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten. Voor het plangebied is een specifieke Staat van Bedrijfactiviteiten - De Mient gehanteerd. Bedrijven uit deze categorieën zijn goed inpasbaar in de woonomgeving. Bedrijven tot categorie 3.1 zijn alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid alleen als deze bedrijven naar aard en omvang geacht kunnen worden te behoren tot categorie 2. De in het plangebied aanwezige bedrijven met een hogere milieucategorie zijn aangeduid met een specifieke functieaanduiding. In het plangebied betreft dit uitsluitend een hoveniersbedrijf dat zich naar verwachting zal vestigen op De Mient.

Ter plaatse van de beoogde woningen zal derhalve sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het plangebied en ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.


Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van de percelen Mient 1-7 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) Uit het onderzoek zijn lichte verontreinigingen aangetoond in grond en grondwater. De aangetoonde gehalten geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek, dan wel het treffen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt op basis van deze resultaten geschikt geacht voor de beoogde woonbestemming.

Bij grondverzet is het over het algemeen geen veiligheidsklasse van toepassing; op het westelijke locatiedeel dient bij grondverzet in de toplaag tot 0,5 m-mv de regelgeving van de basisklasse te worden gehanteerd.

Aanbevolen wordt om na de sloop van de panden een actualisatie onderzoek uit te voeren, waarbij enerzijds ruimte is voor onderzoek onder de gesloopte panden en anderzijds voor onderzoek naar vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl) nabij de chemicaliënkluizen.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.


Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.


Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.


Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.


Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0011.jpg"

Figuur 4.2 Risicobronnen in de omgeving van het plangebied (bron: professionele risicokaart)


Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.7 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.


Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0012.jpg"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.


Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.


Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op maximaal 25 woningen en herontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein (afschaling milieucategorie) en leidt niet tot een toename van de verkeersgeneratie (zie bijlage 4). Dit aantal van 25 woningen valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.


Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard onder andere het 'deelwaterplan Middelwatering en Oostgaarde' opgesteld. Het waterplan beschrijft een samenhangend strategisch beleid voor het beheer van het watersysteem voor Middelwatering. Met het (gehele) waterplan streeft de gemeente naar een robuust watersysteem van voldoende kwaliteit met een aantrekkelijke uitstraling dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel.

Voor de verschillende waterthema's wordt in het deelwaterplan een korte beschrijving gegeven van de hoofd- en subdoelstellingen, zoals verwoord in het visiehoofdstuk van het deelwaterplan. Vervolgens wordt toegelicht hoe deze doelstellingen binnen het deelgebied zijn doorvertaald in een streefbeeld en welke oplossingsrichtingen worden aangereikt om hieraan verder invulling te gaan geven. Specifieke maatregelen voor de periode 2010 - 2015 die hieruit volgen zijn opgenomen in kaders. Hierbij is een onderverdeling gemaakt tussen:

  • Inspanningen die vallen onder reguliere werkzaamheden en autonome ontwikkelingen;
  • Maatregelen die worden gerealiseerd door mee te liften met ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Overige 'extra' maatregelen, die in het kader van dit waterplan worden verlangd.

Een nadere beschrijving van de maatregelen, inclusief prioritering en kostenverdeling zijn opgenomen in het deelwaterplan.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt binnen het peilgebied Capelle a/d IJssel. Aangezien het plangebied deel uitmaakt van reeds bestaand bebouwd gebied, hoeft het peil niet te worden aangepast.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand 50 tot 80 cm onder maaiveld ligt en dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand 40 cm onder maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Aan de west- en noordzijde van het plangebied ligt een hoofdwatergang, met aan beide zijden een beschermingszone van 5 m.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In algemene zin kan er worden geconcludeerd dat er in Capelle aan de IJssel sprake is van een te voedselrijk watersysteem met plaatselijk te lage zuurstofgehalten. Het doorzicht is echter doorgaans groter dan 40 cm en er is geen sprake van een te hoog chlorofyl-a gehalte. De voedselrijkdom komt vooral tot uiting in de plaatselijk hoge bedekking van kroos.

Veiligheid en waterkeringen

De Dorpstraat aan de zuidzijde van het plangebied is een primaire waterkering met een kern- en beschermingszone (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0013.jpg"

Figuur 4.3 Primaire waterkering met kern- en beschermingszone (bron: HHSK op de kaart)

Afvalwaterketen en riolering

Naar verwachting is het bestaande bedrijventerrein voorzien van een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt herontwikkeling van het bestaand bedrijventerrein naar een woon-werkgebied mogelijk.

Bodem en grondwater

De ontwikkeling vindt plaats in een reeds verhard gebied. De ontwikkeling is niet van invloed op de bodem en het grondwater.

Waterkwantiteit

Er vindt geen toename van verharding plaats. Het plangebied is reeds verhard. Naar verwachting neemt het verhard oppervlakte juist af.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De kern- en beschermingszone van de primaire waterkering liggen over de zuidelijke punt van het plangebied heen. Hier is reeds bebouwing aanwezig. In de kern- en beschermingszone gelden beperkingen ten aanzien van nieuwe bouwwerken en werkzaamheden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Specifieke afspraken met betrekking De Mient-Noord

In het kader van ontwikkeling van de zelfbouwkavels in De Mient-Noord zijn met Hoogheemraadschap specifieke afspraken gemaakt. Hierna is weergegeven waaraan initiatiefnemers rekening mee moeten houden.

  • Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van werkzaamheden in de zone van vijf meter langs de watergang aan de Meeuwensingel en in de zone van één meter langs de watergang aan de Anzere is een watervergunning nodig van het Hoogheemraadschap. De genoemde afstand is gemeten vanaf de boveninsteek van de watergang. Onder boveninsteek wordt het punt bedoeld, waar het talud van de watergang overgaat in het horizontale maaiveld.

  • Beschoeiing

De huidige beschoeiing langs de watergangen Meeuwensingel en Anzere is verouderd en zal voorafgaand aan de uitgifte van de kavels door de gemeente worden vervangen. Na overdracht van de kavel is de initiatiefnemer van een zelfbouwkavel eigenaar van de beschoeiing. Daarmee is meen vervolgens verantwoordelijk voor het onderhoud. Vervanging of vernieuwing van de beschoeiing moet worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.

  • Vlonders en terrassen

Het realiseren van vlonders en terrassen boven de watergang is mogelijk als de watergang 3 meter of breder is op de waterlijn. Dit is bij de watergang(en) langs de zelfbouwkavels het geval. Voor het realiseren van vlonders moet worden voldaan aan de voorwaarden van algemene regel nummer 10 behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, is geen vergunning nodig en kan worden volstaan met een melding.

De betreffende watergangen zijn eigendom van het Hoogheemraadschap. Indien de vlonder boven het eigendom van het hoogheemraadschap wordt aangebracht, wordt hiervoor jaarlijks precario in rekening gebracht. Het bedrag wordt periodiek geïndexeerd en bedraagt voor 2017 € 3,45 per m2 met een minimum van € 55,35 per vlonder.

  • Bebouwing

Het onderhouden van de betreffende watergangen aan de Meeuwensingel en de Anzere vindt door het Hoogheemraadschap plaats vanaf het water en vanaf de waterkant. Het betreft niet de waterkant aan de zijde van De Mient – Noord. Het is daarom mogelijk om tot aan de boveninsteek van de watergang te bouwen. Het is ook mogelijk om direct op de oeverlijn te bouwen. Initiatiefnemers doen dit dan tot aan de beschoeiing of als vervanging van de beschoeiing. Hier moet de initiatiefnemer de gemeente altijd over informeren. De gemeente compenseert in overleg met het Hoogheemraadschap het eventueel ontstane waterbergingsverlies. Voor het bouwen tot aan de watergang is een watervergunning nodig van het hoogheemraadschap.

  • Regenwaterafvoer

Initiatiefnemers zijn verplicht om het regenwater vanaf de kavel zelf op de watergang af te voeren. Het afvoeren van regenwater op de watergang moet worden gemeld bij het Hoogheemraadschap. Gelet op klimaatveranderingen heeft het de voorkeur om het regenwater zoveel mogelijk op of via de eigen kavel te verwerken of (vertraagd) af te voeren. Bijvoorbeeld met een groen dak, opvang via een regenton of met behulp van infiltratie in de bodem.

  • Overige informatie

Voor het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag worden door het Hoogheemraadschap leges in rekening gebracht. De proceduretermijn is maximaal 8 weken.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Gemeentelijk beleid

De Groenvisie 'Groene lijnen naar de toekomsti' is op 19 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en heeft als input gediend voor de structuurvisie 2030. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en geeft een antwoord op de vraag: "hoe zorgen wij ervoor dat die groene kwaliteit blijft, meeontwikkelt en sterker wordt?" De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het in standhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdig, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant.

De visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers 'landschap en cultuurhistorie', 'ecologie' en 'cultuurlijk groen'. De hoofdstructuur krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema's ontwerp, inrichting, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt circa 5 km ten zuidoosten van het plangebied en betreft het Vogelrichtlijngebied Boezems Kinderdijk. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0014.jpg"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: interactieve atlassen provincie Zuid-Holland)


Vanwege de afstand tot beschermde natuurgebieden en het feit dat het een herontwikkeling betreft kunnen negatieve effecten als gevolg van areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring en vermesting/verzuring op voorhand worden uitgesloten. Significant negatieve effecten op de natuurlijke waarde en kenmerken van het Natura 2000-gebied treden niet op.


De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 3). De conclusies van de quick scan zijn als volgt:

  • het gebied heeft potentie voor vaste rust- en verblijfsplaatsen (broedplaatsen) voor huismus;
  • het gebied heeft potentie voor vaste rust- en verblijfsplaatsen (najaarsverblijven) van gebouwbewonende vleermuizen;
  • voor overige strikt beschermde plant- en diersoorten heeft het gebied geen potenties;
  • in het gebied komen waarschijnlijk algemenere plan- en diersoorten voor met een lichte beschermingsstatus (zoals algemene broedvogels).


Dat betekent dat nader onderzoek noodzakelijk is.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Nader onderzoek naar beschermde soorten is noodzakelijk. Indien deze streng beschermde soorten daadwerkelijk aanwezig blijken te zijn, dienen maatregelen te worden getroffen om overtreding van de wet te voorkomen. Het bestemmingplan biedt voldoende ruimte/mogelijkheden om deze maatregelen, zoals aanbieden vervangende verblijfplaatsen, te nemen. Naar alle waarschijnlijkheid vormt de Wet natuurbescherming dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Dit moet blijken uit het nog uit te voeren nader onderzoek.

Het bestaande structurele groen is in dit bestemmingsplan voorzien van een passende groenbestemming. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de gemeentelijke Groenvisie.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

V erdrag van Malta

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese

verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed,

hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Capelle aan den IJssel (AWK) en de Nota Archeologie. In de nota is onder andere de voorwaarde opgenomen, dat bestemmingsplannen voorzien moeten zijn van een archeologieparagraaf, planregels en een archeologische verbeelding.

Het archeologisch beleid van de gemeente waarborgt een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Onderzoek

Bewoningsgeschiedenis

De bewoningsgeschiedenis van Capelle aan den IJssel hangt nauw samen met de landschapsontwikkeling van het kust- en rivierengebied. Aan het einde van de laatste ijstijd (rond 12.000 jaar voor Christus) ontstonden langs de toenmalige rivieren reeksen van zandlichamen. Het zijn rivierduinen ('donken') waarvan het zand afkomstig was van de drooggevallen en later uitgewaaide rivierbeddingen. Mogelijk zijn er rivierduinafzettingen aanwezig in de ondergrond, ter hoogte van het kasteelterrein onder de rivierdijk. Ongeveer 10.000 jaar geleden, aan het begin van het Holoceen, steeg de zeespiegel als gevolg van een klimaatverbetering. Hierdoor ontstonden er ook bewoonbare plekken langs rivieren en geulen. Naar verwachting zijn er in de ondergrond dergelijke stroomgordelafzettingen uit de periodes rond 4500 en 2500 voor Christus aanwezig. Zowel rivierduinafzettingen als prehistorische rivieroevers zijn in de nabije omgeving van Capelle aan den IJssel (Alblasserwaard, IJsselmonde en Rotterdam) volop benut door de mens om de rijke en gevarieerde omgeving te exploiteren. Het gaat om jagers, verzamelaars en vissers uit de Midden-Steentijd, gevolgd door de eerste, beginnende boerengemeenschappen vanaf 5000 voor Christus uit de Nieuwe Steentijd.

In het derde millennium voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen. Het landschap erachter verzoette, er ontstonden moerassen waarin veen werd gevormd. De beginnende veenvorming zette zich ook in de Bronstijd onverminderd voort. Het gebied van Capelle aan den IJssel wordt nagenoeg één groot moeras, waardoor de bewoningsmogelijkheden voor de mens zeer beperkt werden.

De eerste, daadwerkelijk in Capelle aan den IJssel aangetroffen archeologische resten dateren uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd. Het gaat om enkele vondsten van aardewerken potten en een greppel, die bij opgravingen zijn aangetroffen in de directe omgeving van het kasteelterrein 't Slot'.

Uit hetzelfde gebied zijn vondsten bekend uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Direct ten westen van het kasteelterrein werd bij opgravingen een dam die ingegraven was in een kreekbedding aangetroffen. In de dam waren drie houten duikers aangelegd. Dam met duikers dateren uit de Romeinse tijd. Bij de opgravingen in deze zone werden verder nog verschillende geulen en geulfasen gekarteerd, met daarin spoelhout, grind en fragmenten aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Alle bewoningssporen zijn gekoppeld aan geul- en oeversituaties. Waarschijnlijk gaat het om een veenwatertje via welke het hooggelegen veengebied afwaterde naar de Nieuwe Maas. Nabij de monding zal in de Romeinse tijd langs de oevers al klei zijn afgezet, afkomstig van de zich ontwikkelende Hollandsche IJssel. In de loop van de 3e eeuw na Christus stopte de bewoning: het gebied wordt verlaten. De politieke situatie kan hierbij een rol hebben gespeeld, maar evenzeer kan vernatting van het landschap een rol hebben gespeeld.

Het gebied wordt ontgonnen vanaf de 10e-12e eeuw, Het gaat om een strookvormige verkaveling met boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten; in dit geval lag het bewoningslint vermoedelijk ter plaatse van 's-Gravenweg, even ten noorden van het plangebied. Uit deze periode zijn uit Capelle slechts enkele, verspreide vondsten bekend, daterend uit de 11e-12e eeuw. Ontginningsnederzettingen uit de 10e-12e eeuw, zoals aangetroffen in Gouda, Rotterdam en Spijkenisse, ontbreken (nog) in Capelle aan den IJssel.

Als gevolg van overstromingen in de 12e eeuw gingen grote delen van de ontginningen ten onder. Ze werden afgedekt met een kleilaag. In Capelle aan den IJssel reikte deze kleilaag vanaf de rivier tot enkele kilometers noordwaarts. Al spoedig was men volop bezig om het verloren gegane gebied opnieuw in cultuur te brengen, onder meer door de aanleg van dijken langs de rivier. De dijk en de directe omgeving ervan werd ook vestigingsplaats voor nieuwe nederzettingen, zoals Capelle. Rond 1280 is hier sprake van een parochiekerk; het is de eerste schriftelijke vermelding van Capelle. De kerk gaat mogelijk terug op een kleine, houten ontginningskapel, die al voor 1122 'onder aen die yseldyck' moet zijn gesticht door de Utrechtse geestelijkheid van de Sint-Salvator of Oudmunsterkerk. Capelle dankt naar alle waarschijnlijkheid zijn naam aan deze eerste kapel. Omstreeks 1275 bouwde Dirk Traveys van Moordrecht, op de plaats van het huidige kasteeleiland, het eerste stenen huis van Capelle. Het gaat in eerste instantie om een eenvoudig huis van 4 bij 8 meter met twee woonlagen en een met leien gedekt zadeldak. Traveys bouwde dit huis vermoedelijk naast een houten boerderij. Rond 1285 werd het stenen huis uitgebreid met een donjon (versterkte woontoren) van 10 bij 15 meter. Het geheel kwam op een omgracht eiland te liggen. In de loop der tijd is het complex diverse malen verbouwd. In 1612 werd een compleet nieuw slot gebouwd. Ook schijnt toen de tweede, buitenste gracht te zijn gerealiseerd. In 1798 werd het complex gesloopt en ontstond het eiland met dubbele omgrachting. Ten noorden van dit kasteelterrein lag in de Middeleeuwen een omgrachte boerderij (moated site). Ten westen van het kasteelterrein zijn onder meer resten aangetroffen van nog een boerderij.

De archeologische gegevens vanaf de 14e eeuw en later zijn echter in het algemeen vrij schaars. Ze worden aangevuld door en maken plaats voor de historische informatie, die laat zien dat Capelle aan den IJssel vooral leefde van landbouw en visserij. In de 18e-19e eeuw werd in het gebied ten noordwesten van de tegenwoordige Ringvaart turf gegraven als brandstof. Het veengebied verdween voor een groot deel en er ontstonden plassen. Vanaf de 17e eeuw vindt bedijking van de polders plaats en wordt hard gewerkt aan het droogleggen van de veenplassen, ontstaan als gevolg van het turfsteken in het gebied. Het plangebied bestrijkt de voormalige Middelmolenspolder. De Middelmolenspolder had twee molens die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het drooghouden van de noordelijke polders.

Al vroeg was er op het Capelse grondgebied ook sprake van industriële bedrijvigheid: touwslagerij, kleiwinning in de uiterwaarden voor de baksteenproductie, houtvlotters, scheepsbouw, glasblazerij et cetera. In het plangebied bevond zich in ieder geval steenbakkerij De Oude Plaats, ter hoogte van het huidige Plantsoen. De resten van de steenovens zijn nog zichtbaar op foto's daterend uit het begin van de 20e eeuw en houden zich naar verwachting nog steeds in de bodem schuil. Aan de dijk, in het verlengde van de 'Hooge Boezem', stond verder korenmolen 'De Hoop'. Op een ets van Rademaker uit 1632 is al een molen op deze plaats weergegeven. De molen werd in 1918 gesloopt. Het is nog onduidelijk of (resten van) de fundering van de molen zich nog in het dijklichaam bevinden.

Van een dijkdorp met de buurtschappen Keten en Oude Plaat en een bewoningslint langs 's-Gravenweg groeide Capelle aan den IJssel ten slotte uit tot een moderne stad. Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw werden wijk na wijk gebouwd. De wijk Middelwatering werd aangelegd in de jaren zestig, en vormde zo de aanleiding tot de bovengenoemde opgravingen om en nabij het kasteelterrein.

Archeologische verwachting

In het gehele plangebied kunnen bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd voorkomen. Het plangebied grenst aan de zuidkant aan de rivierdijk. Vooral op en aan de rivierdijk kunnen bewoningssporen aanwezig zijn vanaf ongeveer de 13e eeuw. Op de AWK van de gemeente Capelle aan den IJssel is aan de dijk, met een strook ter weerszijden ervan, een zeer hoge archeologische verwachting toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP17DeMient-4002_0015.jpg"

Figuur 4.5 Archeologische waardenkaart

Op basis van de archeologische waardenkaart geldt voor het hele plangebied een omgevingsvergunningplicht voor bouw- en graafwerkzaamheden. Afhankelijk van de toegekende verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht vanaf een bepaalde diepte onder het maaiveld of oppervlakte. Deze omgevingsvergunningplicht is opgenomen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

Waarde - Archeologie 2

Voor het gebied grenzend aan de rivierdijk geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 3

Voor het binnendijks gelegen gebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan.

Conclusie

Het bestemmingsplan houdt voldoende rekening met het aspect archeologie.

4.12 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet en Erfgoedwet

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen

door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast

de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van

cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een

gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester

en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te

maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging

van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan

gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan,

blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en

de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.

Visie Erfgoed en Ruimte

De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.

Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

Gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed 'Bakens in de tijd'

De gemeentelijke beleidsnota cultureel erfgoed fungeert als kadernota voor de gebieden waarin cultureel erfgoed volgens de gangbare indeling te onderscheiden is. Cultuurhistorie in brede zin is de samenbundeling van:

  • bouwkunst en stedenbouwkundige structuren;
  • archeologie;
  • landschappelijke structuren en elementen.

Onderzoek

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De rivierdijk en Molenvliet 'Water de Mient' zijn wel van cultuurhistorische waarden. Deze elementen worden niet aangetast en positief bestemd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Duurzaamheidsagenda 2015-2018

Samen met allerlei partijen werkt de gemeente met de Duurzaamheidsagenda 2015-2018 aan een duurzaam Capelle. Inhoudelijk staat energie de komende jaren centraal. Daarbij gaat het zowel om minder energie verbruiken als om het opwekken van duurzame energie. De komende jaren werken huishoudens en bedrijven, maar ook de gemeentelijke organisatie en andere organisaties aan 5% energiebesparing en 5% duurzame opwekking van energie. Naast het besparen van energie en het opwekken van duurzame energie gaat duurzaamheid ook over een schone leefomgeving. Werk maken van duurzaamheid vergt investeringen, maar levert op termijn ook geld en werkgelegenheid op en draagt bij aan de lokale economie. Naast de samenwerking met allerlei partijen blijft de gemeente de komende jaren ook zelf aan duurzaamheid werken. Eén van de spelregels van de tien van De Mient uit het gebiedspaspoort is “het initiatief is van nu”: dit betekent dat duurzaamheid vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van een initiatief op De Mient.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de duurzaamheidsagenda 2015-2018.

4.14 Overige sectorale aspecten

4.14.1 Beleid bed and breakfast

De Bed and Breakfast sector in Nederland is de laatste jaren sterk gegroeid. Gemeenten krijgen steeds vaker verzoeken voor het starten van een B&B-activiteit binnen een woonfunctie. De gemeente Capelle aan den IJssel vormt geen uitzondering op deze landelijke tendens. Om aan de vraag te kunnen voldoen, heeft de gemeenteraad op 12 december 2012 Bed and Breakfastbeleid vastgesteld.

Voorgesteld wordt om de voorwaarden waaronder een Bed and Breakfast toelaatbaar is op te nemen in de bestemmingsplannen die worden herzien. Op die manier kan middels een binnenplanse afwijking een vergunning verleend worden voor een Bed and Breakfast.

Een bed and breakfast is een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal 8 personen (4 kamers), met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

In principe kan er overal binnen de gemeentegrenzen een Bed and Breakfast opgericht worden. Echter de voorwaarden beperken de locatie waar een Bed and Breakfast daadwerkelijk mogelijk is/ gerealiseerd kan worden. Zo dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein (voldoende = voldoen aan de parkeernorm van 1 parkeerplaats per kamer). Het bevoegd gezag kan hier gemotiveerd van afwijken.

Conclusie

In voorliggend bestemmingsplan is de mogelijkheid voor bed and breakfast opgenomen.

4.14.2 Prostitutiebeleid

Op 4 juli 2000 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van het voorstel inzake het prostitutiebeleid en het aanvullen van de Algemeen Plaatselijke Verordening, het prostitutiebeleid voor de gemeente vastgesteld. Besloten is seksinrichtingen geen bestemming binnen woongebieden te geven en het maximum aantal vergunningen te stellen op één. Een “nulbeleid” was gelet op het rijksbeleid niet toegestaan.

Conclusie

Voor het plangebied is een verbod voor seksinrichtingen opgenomen. Locaties voor seksinrichtingen zijn in de gemeente specifiek aangewezen. Hiermee past het bestemmingsplan binnen de kaders van het prostitutiebeleid.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'B' voor 'Bedrijf'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht tenzij anders is aangegeven.
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de minimum en maximum bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

Verantwoording planvorm en de gehanteerde bestemmingen

Het nieuwe bestemmingsplan Mient is opgesteld op basis van de gebiedsvisie Centraal Capelle en het gebiedspaspoort De Mient. Het plan heeft de vorm van zowel een gedetailleerd eindplan als een flexibel ontwikkelplan. Voor alle bestemmingen geldt evenwel dat de nodige flexibiliteit is ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

In De Mient – Noord ligt de nadruk op flexibele zelfbouwkavels voor particulieren in een woonwerkomgeving. De basis voor de regeling is bepaald op basis van het gebiedspaspoort. De gronden zijn daarom bestemd voor 'Gemengd'. De bedrijfspercelen op De Mient – Midden en De Mient - Zuid zijn overeenkomstig de vigerende bestemming bestemd voor 'Bedrijf', aangezien de gemeente geen eigenaar is van een groot deel van deze gronden en de invloed beperkt is. Daarnaast zijn voor deze percelen door de eigenaren (vooralsnog) geen concrete plannen voor herontwikkeling ingediend. Wel is de algemene milieucategorie voor het gehele gebied verlaagd naar maximaal milieucategorie 2 en wordt een breder gebruik van de percelen gestimuleerd door het toestaan van ondergeschikte functies naast de bedrijfsfunctie. Een transformatie naar wonen is in dit plan niet mogelijk, maar kan in een later stadium (buiten dit bestemmingsplan) worden gerealiseerd.

Tot slot zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water' opgenomen voor de openbare gebieden en waterpartijen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
  • De Algemene regels bevatten een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de algemene gebruiksregels);
  • De Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Capelle aan den IJssel zijn gehanteerd.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Begrippen ( Artikel 1 )

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.

Algemeen

Bouwvlak

De (hoofd)gebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangegeven. Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

Bouw- en goothoogte

In de bouwregels van de bestemming 'Bedrijf' is of op de verbeelding is aangegeven wat de maximum goot- en bouwhoogte is. Voor de bestemming 'Gemengd' geldt - met uitzondering van kavel M3-02 - een maximum bouwhoogte van 10 m indien het gebouw met een plat dak wordt gerealiseerd en een maximum goot- en bouwhoogte van 6 m respectievelijk 11 m indien het gebouw wordt gerealiseerd met een dak. Daarop gelden nog twee uitzonderingen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt in afwijking van het bovenstaande een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 6 m. Daarnaast is voor enkele zelfbouwkavels binnen het bouwperceel een scheiding opgenomen waarbinnen de maximum bouwhoogte 4 m bedraagt.

Hieronder volgt per bestemming een toelichting.

Bedrijf (Artikel 3)

Toegestane functies

Binnen deze bestemming zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - De Mient' algemeen toegestaan. Bij verhuizing of beëindiging van het ene bedrijf, kan een ander bedrijf uit deze categorieën zich ter plaatse vestigen. Naast de bedrijfsfunctie zijn bedrijfsgebonden kantoren toegestaan mits het bruto vloeroppervlak minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' mag de bebouwing worden gebruikt als kantoor. Dit betreft een bestaande situatie.

Bouwregels

Gebouwen ten dienste van de bestemming mogen alleen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het maximum bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt 70%. Op de verbeelding en in de regels zijn daarnaast de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Specifieke gebruiksregels

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de specifieke gebruiksregels geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen (Wgh-inrichtingen) eveneens niet toegestaan en zijn verschillende vormen van gebruik als strijdig met het plan aangemerkt.

Tot slot zijn bepalingen opgenomen die borgen dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is bij een gebruikswijziging of oprichting van een gebouw.

Afwijken van de gebruiksregels

Binnen de bestemming is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Ondergeschikte detailhandel

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken behoeve van het toestaan van de ondergeschikte detailhandel. Een ondergeschikte activiteit is over het algemeen zeer beperkt bedrijfsmatige en/of ruimtelijke van omvang. Daarom is bepaald dat de bruto vloeroppervlakte van detailhandelsactiviteiten al dan niet in combinatie met een showroom ten hoogste 20% per bedrijf bedraagt en voor zover het een beperkt aantal soorten detailhandel betreft.

Ondergeschikte lichte horeca

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken behoeve van het toestaan van de ondergeschikte lichte horeca mits de bruto vloeroppervlakte van ondergeschikte lichte horeca-activiteiten ten hoogste 20% per bedrijf bedraagt.

Parkeren

In dit lid is bepaald dat kan worden afgeweken van de parkeernormen voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. Dit kan in bijzondere omstandigheden het geval zijn. Zolang kan worden aangetoond dat een afwijkende parkeernorm voorziet in een passende parkeergelegenheid kan dus worden afgeweken van de norm.

Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Door middel van een binnenplanse afwijking kan het college van burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning bedrijven uit categorie 3.1. Ook bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen mogelijk worden gemaakt door middel van een binnenplanse afwijking. De aard van het bedrijf en de invloed van het bedrijf op de omgeving moet gelijk gesteld kunnen worden met een bedrijf uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.

Gemengd (Artikel 4)

Toegestane functies

Uitgangspunt voor De Mient-Noord is de realisatie een gemengd gebied, waarbij een combinatie van wonen en werken het uitgangspunt is. Lichte bedrijvigheid uit maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - De Mient, wonen en bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf zijn direct passend binnen de ambities om dit gedeelte van De Mient te herontwikkelen tot uniek woon-werkgebied. Deze functies zijn daarom naast elkaar toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' is tevens een hoveniersbedrijf toegestaan uit milieucategorie 3.1.

Gebouwen

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. De breedte en diepte van het bouwvlak is bepaald op basis van het 'kavelpaspoort De Mient-Noord'. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwlak worden gebouwd. Per bouwvlak is ten hoogste één hoofdgebouw toegestaan. Op één locatie zijn twee hoofdgebouwen toegestaan. Dit is op de verbeelding aangeduid. Het bouwperceel mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd met hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken (geen carports zijnde).

Tevens is op de verbeelding op één locatie een figuur 'gevellijn' opgenomen. Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen is bepaald dat de gevel van hoofdgebouw voor ten minste 50% in de gevellijn dient te worden gebouwd.

De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt in het geval gebouwen plat worden afgedekt 10 m. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen die met kap worden afgedekt bedraagt 6 m respectievelijk 10 m. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1 en 2' zijn uitzonderingsregels van toepassing. Daarnaast is voor enkele zelfbouwkavels binnen het bouwperceel een scheiding opgenomen waarbinnen de maximum bouwhoogte 4 m bedraagt.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een aparte maximum maatvoering opgenomen.

Afwijken van de gebruiksregels

Binnen de bestemming is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Ondergeschikte detailhandel

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken behoeve van het toestaan van de ondergeschikte detailhandel. Een ondergeschikte activiteit is over het algemeen zeer beperkt bedrijfsmatige en/of ruimtelijke van omvang. Daarom is bepaald dat de bruto vloeroppervlakte van detailhandelsactiviteiten al dan niet in combinatie met een showroom ten hoogste 20% per bedrijf bedraagt en voor zover het een beperkt aantal soorten detailhandel betreft.

Bed and Breakfast

Door middel van een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden met een omgevingsvergunning een Bed and Breakfast mogelijk gemaakt worden binnen de woonfunctie. Voorwaarden zijn dat onder andere de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft, het geen belemmeringen oplevert voor de omliggende functies en maximaal 30% van het vloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van Bed and Breakfast tot een maximum van 80 m2. Dit mag ook in een bestaand bijbehorend bouwwerk.

Groen (Artikel 5)

De belangrijke groenvoorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen etc. mogelijk.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)

De wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.

Water ( Artikel 7 )

De bestaande watergangen langs de randen van het plangebied zijn bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers etc.

Waarde - Archeologie 2 en 3 (Artikel 8 en Artikel 9)

Omdat in het plangebied gebieden aanwezig zijn waar een kans aanwezig is dat er archeologische sporen in de grond aanwezig zijn, zijn verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Het in het plangebied gelegen archeologisch monument heeft een specifieke dubbelbestemming gekregen. De dubbelbestemmingen corresponderen met de gemeentelijke archeologiekaart. Per dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden verbonden. Archeologisch onderzoek is in verband met een omgevingsvergunning slechts noodzakelijk indien de bouwwerken, werken of werkzaamheden de maximale diepte (van de toegekende waarde) overschrijden. Deze maten verschillen per dubbelbestemming.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 10)

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 11)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijf mag een bepaald percentage van het bouwvlak worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk grond van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat de overgedragen grond nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Prioritering Regels (Artikel 12)

Dit artikel geeft een rangorde aan in gevallen waar:

  • een gebiedsaanduiding samenvalt met een dubbelbestemming;
  • een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming;
  • dubbelbestemmingen samenvallen.

Algemene bouwregels (Artikel 13)

De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Algemene gebruiksregels (Artikel 14)

In dit artikel zijn verschillende vormen van verboden gebruik aangeduid die strijdig zijn met het plan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)

In het eerste lid wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen. Tevens kan worden afgeweken van de regels en toestaan dat het beloop of de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen

onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe

aanleiding geeft.

Het tweede lid bepaald dat kan worden afgeweken van de parkeernormen en toestaan dat in minder of meer parkeergelegeheid wordt vorozien. Voorwaarde is datgeen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de parkeersituatie en de verkeersveiligheid.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 16)

In dit artikel zijn regels opgenomen die corresponderen met een gebiedsaanuiding. In het plan komen de volgende gebiedsaanduidingen voor.

Geluidzone - industrie (artikel 16.1)

Vanwege de aanwezig geluidszone van het gezoneerde industrieterrein IJsseldijk te Krimpen aan den IJssel is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone zijn geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende norm van ten hoogste 55 dB(A), gemeten op de gevel van een gevoelig object (woning).

Vrijwaringszone - vaarweg (artikel 16.2)

De voor 'vrijwaringszone - vaarweg' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor:

  • a. het behoud van een goede doorvaart van de scheepvaart;
  • b. verkeersvoorzieningen en gebruik ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
  • d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en van de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers.
  • e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 17)

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.

5.6 Toelichting op het overgangsrecht en slotregels

In artikel 18 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 18.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 18.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. De slotregel (artikel 19) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

5.7 Vergunningvrij bouwen

Naast de bouwbepalingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan gelden er per 1 november 2014 nieuwe regels met betrekking tot het vergunningvrij bouwen. Bewoners en bedrijven kunnen per 1 november eenvoudiger bijbehorende bouwwerken (aan- of uitbouwen, bijgebouwen) plaatsen of andere kleine bouwwerken aan de achterkant van een woning of ander hoofdgebouw neerzetten. Het vergunningvrij vergroten van het hoofdgebouw is bijvoorbeeld uitgebreid van 2,5 naar maximaal 4 meter en het wordt mogelijk om in het achtererf bij een woning een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen.

In artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. In artikel 3, bijlage II van het Bor zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen die vergunningvrij zijn als ze passen binnen de regels, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan. De activiteit mag niet strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. In het kader van de deregulering kiest de gemeente Capelle aan den IJssel ervoor om aan te sluiten bij deze landelijke regeling en geen specifieke bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan op te nemen. In de regels is opgenomen dat gebouwen binnen het bouwvlak opgericht moeten worden. Door deze formulering wordt het vergunningvrij bouwen en gebruik van artikel 2, Bijlage II van het Bor van toepassing verklaard en artikel 3, Bijlage II van het Bor buiten het bouwvlak uitgesloten.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en kunnen worden gerealiseerd. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan worden bestemd voor 'Wonen', is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan. Vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.

De nieuwe ontwikkeling is economisch uitvoerbaar. De gronden die worden ontwikkeld zijn in eigendom van de gemeente. De kosten en baten van deze nieuwe ontwikkeling past binnen de kaders van de grondexploitatie. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid verzekerd.

6.2 Exploitatieplan

Kostenverhaal

Daar waar de bestemmingen reeds zijn gerealiseerd is geen sprake meer van kostenverhaal, aangezien er geen nieuwe bouwplannen (conform art. 6.2.1. Bro) mogelijk worden gemaakt. Bij de nieuwe ontwikkelingen worden wel bouwplannen mogelijk gemaakt. Deze gronden zijn gemeentelijk eigendom en het kostenverhaal is verzekerd via de gemeentelijke gronduitgifte. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en wettelijk vooroverleg

7.1.1 Inspraak

In het kader van het opstellen van het gebiedspaspoort De Mient is een participatietraject gevolgd. Het gebiedspaspoort - dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan - is mede tot stand gekomen met de inbreng van omwonenden, ondernemers, bedrijveneigenaren, makelaars en marktpartijen. Er zijn diverse bijeenkomsten en gesprekken geweest die waardevolle input hebben geleverd voor het gebiedspaspoort. Over het concept gebiedspaspoort heeft een inspraaktraject plaatsgevonden. In verband met het uitgebreide participatietraject dat aan de totstandkoming van het gebiedspaspoort vooraf is gegaan, is het aantal inspraakreacties beperkt gebleven. Gedurende de inspraakperiode van het gebiedspaspoort zijn er geen inspraakreacties ontvangen. Daarom wordt in het kader van dit bestemmingsplan afgezien van een ter visie legging van een voorontwerp bestemmingsplan. De uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn immers in september 2016 gedeeld met bedrijven en omwonenden.

7.1.2 Wettelijk vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voor commentaar toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Door BOOR, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Evides, Tennet en de Veiligheidsregio is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De provincie Zuid-Holland en DCMR Milieudienst Rijnmond hebben wel inhoudelijk gereageerd. Deze worden hierna samengevat en van reactie voorzien.

Provincie Zuid-Holland

Reactie

  • 1. De provincie hanteert een selectief locatiebeleid voor kantoren. Uitgangspunt is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de concentratielocaties voor kantoren en binnen de scienceparken (artikel 2.1.2 van de verordening). Deze locatie betreft geen kantorenlocatie zoals aangewezen op kaart 1 van de verordening. Buiten deze locaties is nieuwe kantoorvestiging alleen bij uitzondering toegestaan. Het gaat daarbij om kantoren kleiner dan 1.000 m2, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden kantoren. In de regels (artikel 3 'Bedrijf' en 4 'Gemengd') voor toegestane functies binnen het plangebied is een ontwikkelmogelijkheid voor kantoren opgenomen voor het gehele plangebied. Het plan begrenst deze ontwikkelmogelijkheid conform bovengenoemde uitzonderingsregel per vestiging, maar in het plan dient ook de totale omvang begrensd te worden.
  • 2. Ingevolge artikel 2.1.2, lid 2, kunnen weliswaar op deze locatie kleinschalige kantoren worden mogelijk gemaakt, maar daarvan moet wel worden aangetoond dat het plan voorziet in een aantoonbare behoefte die regionaal is afgestemd (artikel 2.1.1 lid 1 van de verordening). In de door de Gedeputeerde Staten aanvaarde Agenda Kantoren van het MRDH is geen metrage kantoren opgenomen voor deze locatie. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient ook te worden doorlopen voor realisering van kleinschalige zelfstandige kantoren.
  • 3. Uitgangspunt van het provinciaal detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden. De locatie De Mient betreft geen bestaande winkelconcentratie, daarom zijn er op grond van het beleid slechts beperkte detailhandelsmogelijkheden. Buiten de centra kan alleen ruimte worden geboden aan specifieke branches van detailhandel (‘perifere detailhandel’) of, onder voorwaarden, een aantal vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse goederen. Enkele detailhandelsmogelijkheden die in het plan zijn opgenomen zijn niet in overeenstemming met het beleid. Het betreft de volgende artikelen in het plan:
    • a. Artikel 1.33 begripsomschrijving 'detailhandel in volumineuze goederen'. Verzocht wordt om deze begripsomschrijving aan te passen aan de VR (het begrip tuininrichtingsartikelen is niet voldoende begrensd; daarnaast zijn meubelbedrijven en volumineuze woongoederen alleen toegelaten binnen de bedrijventerreinen met PDV-locaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘'Kaart 2 Detailhandel').
    • b. Artikel 1.47 ondergeschikte activiteit juncto artikel 3.4.1/4.4.1 onder a. Het algemeen toestaan van detailhandel, met inbegrip van showrooms, als ondergeschikte activiteit past niet in de VR (Zie voor de uitzonderingsmogelijkheden van kleinschalige detailhandel het gestelde in artikel 2.1.4. lid 3 onder b tot en met e van de VR).

Beantwoording gemeente

  • 1. Naar aanleiding van de reactie hebben wij de vestiging van zelfstandige kantoren in het gebied heroverwogen. Wij vinden de vestiging van zelfstandige kantoren niet wenselijk gezien de grote hoeveelheid lege kantoorpanden die in de gemeente aanwezig zijn. Daarom hebben wij de bepaling in de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd' dusdanig aangepast dat alleen bij het bedrijf behorende kantoren (conform verordening ruimte) zijn toegestaan. Het bestaande kantoor bestemmen wij positief middels een functieaanduiding 'kantoor'. Het opnemen van een begrenzing voor de totale omvang aan kantoren is daarmee niet meer noodzakelijk. In de paragraaf over het provinciaal beleid wordt dit aangevuld.
  • 2. Zoals overwogen onder 1 vinden wij vestiging van zelfstandige kantoren op De Mient niet wenselijk. Deze worden dan ook niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet meer aan de orde.
  • 3. Per onderwerp geven wij de volgende reactie:
    • a. het begrip detailhandel in volumineuze goederen is bij nader inzien niet relevant. Deze wordt niet mogelijk gemaakt op De Mient. Daarom verwijderen wij het begrip uit artikel 1 Begrippen.
    • b. Naar aanleiding van de reactie hebben wij de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor detailhandel en lichte horeca binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd' opgesplitst. Voor het toestaan van kleinschalige detailhandel hanteren wij de uitzonderingsmogelijkheden zoals genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 onder b tot en met e van provinciale Verordening Ruimte. Tevens verwijderen in artikel 1.47 ondergeschikte activiteit de zinsnede 'Ondergeschikte detailhandel en horeca hoeven niet functioneel verbonden te zijn met de rest van de activiteiten op deze gronden.' Hiermee past het plan binnen de kaders van de provincie.

In de paragraaf over het provinciaal beleid wordt dit aangevuld.

DCMR Milieudienst Rijnmond

Reactie

  • 1. In het rapport van Peutz wordt gesteld dat nog één bedrijf met milieucategorie 3.1 op het bedrijventerrein De Mient aanwezig is en dat de overige bedrijven milieucategorie 2 zijn. Ook wordt gesteld dat het bestaande categorie 3.1 bedrijf positief bestemd zal blijven. Er is echter geen maatbestemming opgenomen.
  • 2. De stelling dat het maar om één bedrijf met milieucategorie 3.1 gaat kan niet worden nagegaan omdat een bedrijvenlijst ontbreekt. Uit de bedrijvenlijst van DCMR blijkt bijvoorbeeld dat aan de Mient 16C Lettergroothandel is gevestigd, een bedrijf met milieucategorie 3.1 vanwege metaalbewerkende activiteiten.
  • 3. In planregels 4.4.3a kan beter worden bepaald dat onder voorwaarden bedrijven uit categorie 3.1 toelaatbaar zijn in plaats van één categorie hoger. Bedoeld wordt immers bedrijven uit categorie 3.1 die ook in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - De Mient zijn opgenomen.
  • 4. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het in beeld brengen van de huidige luchtkwaliteit nodig. Hiervoor kan de jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit worden gebruikt die in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit plaatsvindt.

Beantwoording gemeente

  • 1. De als categorie 3.1 aangegeven drukkerij blijkt bij nader inzien in categorie 2 te vallen. Een specifieke maatbestemming in de vorm van een functieaanduiding is dus niet noodzakelijk. Wel wordt een functieaanduiding opgenomen om de vestiging van een hoveniersbedrijf uit categorie 3.1 mogelijk te maken.
  • 2. Het toevoegen van een bedrijvenlijst is niet gebruikelijk binnen de gemeente. Het is immers een momentopname, terwijl het bestemmingsplan in beginsel voor een periode van 10 jaar wordt vastgesteld. De inventarisatie en het opnemen van maatbestemmingen is afdoende voor het bestemmingsplan.
  • 3. Wij wijzigen de bepaling om bedrijven toe te laten uit ten hoogste categorie 3.1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - De Mient'.
  • 4. Uit navraag bij DCMR is gebleken dat dit niet noodzakelijk is. Het aspect luchtkwaliteit is in het bestemmingsplan voldoende in beeld gebracht.

7.2 Zienswijzen

Van 14 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 lag het ontwerpbestemmingsplan ter inzage, een ieder kon in deze periode zienswijzen kenbaar maken. Het ontwerp bestemmingsplan is tevens opnieuw richting de vooroverlegpartners gestuurd. In Bijlage 5 zijn de overlegreacties van de vooroverlegpartners beschreven is weergegeven in hoeverre deze zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt in de bijlage een aantal ambtshalve wijzigingen beschreven die zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan.