direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Zuidkade 88-102 II
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0499.BPL12043WBD-OH01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn. Omdat in onderhavig geval sprake is van een functieverandering is er een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een lichte verontreiniging, waarvan zink de belangrijkste parameter, aanwezig is. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden en de aanwezige verharding en bebouwing is het advies vervolgonderzoek uit te voeren nadat de opstallen gesloopt zijn en de terreinverhardingen weg zijn. Gelet op de omvang van het project en de aangetroffen lichte verontreinigingen is het t.b.v. de uitvoerbaarheidsvraag in het kader van de Wet ruimtelijke ordening aannemelijk dat bodem verder niet aan uitvoering van dit plan in de weg staat.

4.1.2 Lucht

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Dit plan is een NIBM-project waardoor lucht verder niet van invloed is op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt. Daarom is onderzoek verricht. Een verslag van dat onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan te raadplegen. Uit dit onderzoek blijkt dat hogere waarden nodig zijn van 61 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt in de berekeningen niet overschreven. Voor het plangebied is ontheffing voor hogere waarden aangevraagd en verleend door de gemeente Boskoop conform de onderstaande tabel.

  Hogere waarde (dB)   Weg   Aantal woningen  
  63   N207   50  
  58   Zuidkade   30  
  63   Zuidkade   30  

Deze hogere waarden zijn reeds verleend. Wettelijk gezien is daarmee het plan akoestisch gezien uitvoerbaar. Echter, het plan wijkt af van het gemeentelijke beleid. Dit gemeentelijke beleid is er op gericht geen hogere belastingen toe te staan dan 53 dB tenzij er aanvullende maatregelen getroffen worden. Denk daarbij aan geluidluwe gevel(s), een rustige(re) buitenruimte of een aanpassing van de woningindeling. Voor een aantal appartementen worden daarom de buitenruimtes afsluitbaar gemaakt, zodat ook deze voldoen aan de beleidsregel tot het treffen van aanvullende maatregelen.

4.1.4 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:

  • 1. Is er niet (te veel) overlast voor de omgeving vanuit de nieuwe functie en is er niet (te veel) overlast van de omgeving op de nieuwe functie?
  • 2. Kan de nieuwe functie wel goed functioneren in die omgeving en kan de omgeving nog wel goed functioneren met deze nieuwe functie?

Uit het onderzoek volgt dat in de nabije omgeving van het plangebied een tweetal bedrijven gevestigd zijn die van belang zijn vanuit het oogpunt van milieuzonering. Op de locatie Zuidkade 37 is Timmer- en aannemersbedrijf Joh. Verweij gevestigd. Voor dit bedrijf is een vergunning van 17 december 1991 van kracht. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op 22 meter. De afstand tussen de grens van het plangebied en de inrichting van dit Timmer- en aannemersbedrijf is 40 meter. De handreiking Bedrijven en Milieuzonering geeft voor kleine aannemersbedrijven met werkplaats een grootste hinderafstand aan van 30 meter. Onderhavig plan vormt dan ook geen belemmering voor deze inrichting en de inrichting geeft geen verwachte overlast in het plangebied. Op de locatie Zuidkade 41a is daarnaast P.J. van Bemmel gevestigd. Dit is een visverwerkingsbedrijf dat inmiddels meldingsplichtig is en ressorteert onder de werkingssfeer van het ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’. In dit Besluit zijn geen afstandeisen opgenomen, maar is een geluidsnorm opgenomen ter hoogte van de gevel van de dichtstbijzijnde woning. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan Zuidkade 39 op een afstand van 15 meter. De afstand tot het plangebied is 104 meter. De realisatie van onderhavig plan vorm dan ook geen belemmering voor deze inrichting en de inrichting geeft geen verwachte overlast in het plangebied.

4.1.5 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) gepubliceerd. In de circulaire RNVGS is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Bepaalde maatschappelijke activiteiten, brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang en kinderdagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Uit het onderzoek volgt dat er met betrekking tot het plangebied voor het transport van gevaarlijke stoffen over water of spoor of door buisleidingen geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan. Tevens is geen EV-relevante bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied aanwezig. Het plangebied ligt wel in het invloedgebied GR van de N207. Uit een indicatieve berekening is gebleken dat de toename van het groepsrisico ten gevolge van alle ontwikkelingslocaties binnen het invloedgebied minimaal is. Er wordt dan ook geen verantwoording groepsrisico noodzakelijk geacht. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het onderzoek te vinden.