direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsweg 123A, Schellinkhout
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden die zijn gelegen aan Dorpsweg 123A in Schellinkhout. Het plangebied omvat een gedeelte van het kadastrale perceel met nummer 930. Op dit moment is op de gronden een tweede bedrijfswoning (verder: bedrijfswoning) aanwezig. De woning heeft echter geen functionele binding meer met het naastgelegen agrarische bedrijf en daarom wordt de woning omgezet tot plattelandswoning. Het vigerende bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om een bestaande bedrijfswoning te wijzigen in een plattelandswoning. Met voorliggend wijzigingsplan wordt dit gerealiseerd.

De gemeente Drechterland heeft aangegeven positief tegenover een wijziging tot plattelandswoning te staan, mits wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onderdeel hiervan is het aantonen van een goed woon- en leefklimaat. Met voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft een gedeelte van het perceel met kadastraal nummer 930. Het plangebied is gelegen tussen het agrarische perceel Dorpsweg 123 en het bedrijfsperceel Dorpsweg 125. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 335 m2. De Dorpsweg leidt richting het noorden naar het dorp Schellinkhout en richting het zuiden gaat de Dorpsweg over in de Zuiderdijk. Deze weg leidt naar Grootebroek. Navolgende afbeelding toont het plangebied indicatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: luchtfoto ter plaatse met het plangebied indicatief aangegeven met een geel kader

 

1.3 Planvoornemen

In de bestaande situatie is er in het plangebied van voorliggend wijzigingsgebied een agrarische bedrijfswoning aanwezig. Echter, de woning met bijbehorende gronden heeft geen functionele binding meer met het agrarische bedrijf op nummer 123.

De Wet plattelandswoningen maakt omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk, zonder dat het agrarische bedrijf waar de woning toe behoorde, wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

Het voorliggende wijzigingsplan regelt dat de bedrijfswoning met bijbehorende gronden de aanduiding plattelandswoning krijgen, zodat de gronden planologisch worden losgekopppeld van het agrarische bedrijf op nummer 123 en dit agrarische bedrijf niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

 

1.4 Geldende juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid', vastgesteld op 24 juni 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het wijzigingsgebied bestemd met de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Het gehele plangebied is aangewezen als bouwvlak. Daarnaast geldt de voor het zuidwestelijk deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 46). Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (artikel 44). De onbebouwde delen zijn aangeduid als 'weidevogelleefgebied' en het gehele plangebied is aangeduid als 'kwaliteitszone'. Het zuidwestelijk deel van het plangebied, vanaf de achtergevel van de bedrijfswoning heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'.

Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer met het voorliggende wijzigingsplangebied daarin aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01_0002.jpg"  

Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan met wijzigingsgebied in rood kader

1.5 Probleemstelling en oplossingsrichting

De vigerende bestemming met aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' is bedoeld voor een bedrijfswoning. Een bedrijfswoning heeft een binding met het bedrijf waar het toe behoort. De voorliggende woning op nummer 123A is ooit noodzakelijk geweest ten behoeve van het bedrijf op nummer 123. Inmiddels is die functionele verbinding verdwenen en daarom is de functieaanduiding niet meer in overeenstemming met de feitelijke situatie.

In artikel 3.7.10 (wijziging naar plattelandswoning) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een plattelandswoning te realiseren. Dit arikel luidt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak, wordt gewijzigd in die zin dat een bedrijfswoning de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" krijgt, mits:

  • a. de woning niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik is;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid kan de feitelijke situatie planologisch-juridisch worden geregeld. Aan de voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan kan worden voldaan. Aan lid a wordt voldaan nu de woning niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik is. Op de aspecten genoemd onder b wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan.

1.6 Inzet van dit wijzigingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan voegt aan de bestemming Agrarisch ter plaatse van het gehele plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' toe. De functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' wordt van de verbeelding verwijderd. De overige aanduidingen en dubbelbestemmingen worden vanuit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. De regels uit de vigerende agrarische bestemming worden overgenomen met dien verstande dat de regels een plattelandswoning toelaten in de bestaande omvang. Naast de plattelandswoning zijn bijbehorende bouwwerken toegelaten zoals dat ook mogelijk is bij een bedrijfswoning.

Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)

 

1.7 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het hiernavolgende Hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Of aan de wijzigingsvoorwaarden en overige omgevingsaspecten kan worden voldaan, is vervolgens getoetst in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in Hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

 

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.

Bereikbaarheid is een andere doelstelling van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.

Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.

In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het Barro is de juridisch bindende doorvertaling van het SVIR en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is niet gelegen op een locatie waardoor een van de onderwerpen uit het Barro wordt geraakt. Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en het plan is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.

 

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. De met dit wijzigingsplan beoogde realisatie van twee woningen wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder is daarom niet aan de orde. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient echter te voldoen aan een behoefte die dient te worden gemotiveerd (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is de behoefte evident aangezien de woning niet meer in gebruik is als bedrijfswoning en reeds wordt bewoond als plattelandswoning.

2.1.4 Wet plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft aangepast voor wat betreft burgerbewoning van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen in het buitengebied. Voor 2013 was het niet mogelijk dat (voormalige) agrarische bedrijfswoningen door derden mochten worden bewoond. De wetswijziging heeft er toe geleid dat het nu wel mogelijk is om als ‘burger’ in (voormalige) agrarische bedrijfswoningen te wonen, zonder dat dit de bedrijfsvoering van het bijbehorende nog in werking zijnde agrarische bedrijf beperkt en dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende nabijgelegen agrarisch bedrijf. Wel worden plattelandswoningen beschermd tegen milieugevolgen van overige omliggende bedrijven.

Door verschillende ontwikkelingen in het buitengebied neemt de vraag toe om agrarische bedrijfswoningen los te koppelen van het agrarische bedrijf en in gebruik te nemen als burgerwoning. Denk bijvoorbeeld aan agrariërs die hun bedrijf verkopen en als burger willen blijven wonen in hun (voormalige) agrarische bedrijfswoning. Een (voormalige) agrarische bedrijfswoning kan echter
pas in gebruik worden genomen als burgerwoning nadat de woning een “gewone” woonbestemming heeft gekregen. Juist dit punt zorgt in de praktijk voor problemen, omdat het toekennen van een woonbestemming vaak (ongewenste) beperkingen met zich meebrengt voor het agrarische bedrijf waarvan de woning oorspronkelijk deel uitmaakte. Voor burgerwoningen gelden namelijk strengere milieunormen dan voor bedrijfswoningen. Dat geldt ook als betrokken partijen – bewoner en agrariër – hierover geen conflict hebben. Door de (mogelijke) beperkingen voor het eigen agrarisch bedrijf neemt de kans op ongewenste situaties, zoals illegale burgerbewoning of leegstand van agrarische bedrijfswoningen toe.

De wetgeving komt tegemoet aan bovengenoemde knelpunten. Kern van de wetgeving is de introductie van de plattelandswoning. Een plattelandswoning is een (voormalige) agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door burgers die geen functionele binding hebben met het bijbehorende nog functionerende agrarisch bedrijf. De wetgeving regelt namelijk dat de plattelandswoning qua milieubescherming gelijkgesteld wordt met de (voormalige) bedrijfswoning. De bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf waarvan de bedrijfswoning oorspronkelijk deel uitmaakte, wordt hierdoor niet langer beperkt.

Gevolg van het voorgaande is wel dat bewoners van een plattelandswoning niet beschermd worden tegen de milieueffecten (geur- en geluidhinder en luchtkwaliteit) van het agrarisch bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. Dit betekent dat plattelandswoningen minder milieubescherming genieten dan normale burgerwoningen.

De wetgeving voor plattelandswoningen is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is. Voormalige agrarische bedrijfswoningen waarbij de activiteiten van het agrarische bedrijf in het geheel zijn beëindigd, dienen een “gewone” woonbestemming te krijgen.

Een (voormalige) agrarische bedrijfswoning kan pas in gebruik worden genomen als plattelandswoning nadat dit planologisch is geregeld via bijvoorbeeld een bestemmingsplan of omgevingsvergunning.

In het bestemmingsplan Drechterland Zuid is - om in te kunnen spelen op ontwikkelingen als in voorliggend wijzigingsplan wordt geregeld - een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in gebruik nemen van een bedrijfswoning voor burgerbewoning.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert
ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor
een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
  • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op
    klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering
    van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan
met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden
    toegevoegd.
  • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad
    functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

De voorliggende ontwikkeling komt tegemoet aan de vraag die er bestaat voor de bestendiging van een woonlocatie en is in lijn met de ambititie die er daarvoor bestaat. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie NH2050 ruimte biedt voor de omzetting naar plattelandswoning op deze locatie.

2.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA. De leidraad is verankerd in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

Schellinkhout is gelegen in het gebied West-Friesland Oost en specifiek in het 'Oude zeekleilandschap met een lange linten die deels zijn verstedelijkt'. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het oostelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en West, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01_0004.jpg"

Afbeelding: openheid en ruimtebeleving West-Friesland Oost, planlocatie indicatief aangegeven met groene pijl

In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lintdorpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking en van stolpenreeksen. De linten zijn vaak gelegen op de kreekruggen (Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Opperdoes) en op oude dijken (Zwaagdijk, Andijk).

Linten zijn soms heel uitgestrekt, rechtlijnig en verstedelijkt, bijvoorbeeld tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben soms een grilliger verloop, zoals in Schellinkhout en Oosterleek. In veel van deze linten vindt geleidelijke verdichting en uitbreiding plaats met een mix aan functies van een verschillende omvang (zoals wonen, agrarische functies, handelsbedrijven, recreatieve functies, maneges etc.). Hoe meer het lint verdicht hoe diverser de functies en de maat en schaal van de bebouwing. Soms is het moeilijk de grens tussen kern (bebouwde kom) en landelijk lint vast te stellen. Verdere groei van bebouwing aan en langs de linten leidt tot verdere verdichting van het landschap en het verdwijnen van doorzichten en open gebieden. Er zijn ook linten die inmiddels zodanig verdicht zijn dat er vanaf het lint weinig tot geen doorzichten naar het landschap meer zijn.

Langs enkele linten staan reeksen stolpboerderijen zoals in Schellinkhout, Wijdenes, Oosterblokker, Westwoud en Venhuizen.

Bepaald is dat de ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij het behouden van openheid, doorzichten en de bestaande verkavelingsstructuur. In voorliggend geval wordt er geen bebouwing gerealiseerd, maar enkel een functiewijziging doorgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de ontwikkelingsprincipes van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

2.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De laatste wijziging van de PRV is op 27 mei 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot Kleinschalige ontwikkeling, Natuurnetwerk Nederland en Strandzonering aangepast. De gewijzigde PRV is op 7 juni 2019 in werking getreden. De verordening is een juridische doorvertaling van het beleid uit de Structuurvisie.

De voorliggende ontwikkeling valt onder de definitie van 'kleinschalige ontwikkeling'. De locatie valt aan te merken als Bestaand Stedelijk Gebied (BSG) Een kleinschalige ontwikkeling binnen BSG is mogelijk. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan artikel 5c.

Omdat er geen windturbines worden gerealiseerd is er geen strijd met artikel 32. De overige artikelen uit de PRV zijn voor het wijzigingsplan niet relevant.

2.2.4 Ontwerp Omgevingsverordening NH2020

Met ingang van 18 februari 2020 heeft het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2020 ter inzage gelegen. Ondanks dat deze verordening nog geen rechtskracht heeft wordt hierna een toets gedaan aan de verordening.

Het voorliggende plangebied is gelegen in het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) 'Schellinkhout en Omgeving' en in de werkingsgebieden 'Landelijk gebied', 'Natura2000 bufferzone' en 'Noord-Holland Noord'. Deze werkingsgebieden en BPL vereisen een voorzichtige omgang met de omgeving en de structuur van gebieden. Uitbreiding van bebouwing en extra woningen zijn niet zonder meer toegestaan. In voorliggend geval is er reeds lange tijd een bedrijfswoning aanwezig die zich voegt in de bestaande lintbebouwing. Er worden geen extra bebouwingsmogelijkheden gecreëerd of anderszins extra mogelijkheden geschapen die afbreuk kunnen doen aan de waarden van de werkingsgebieden. Het is immers al in gebruik als woning en dit zal zo blijven.

Er is geen strijd met het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2020.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Landschap

Op 23 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Landschap vastgesteld. Deze structuurvisie biedt op hoofdlijnen de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland. De visie kan dienen als kapstok voor uitwerkingen en bestemmingsplannen. De structuurvisie geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland. Het kan worden gezien als een uitwerking van de Toekomstvisie Drechterland uit 2009. In deze visie heeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. Hiermee geeft de visie richting aan de ontwikkeling die zij voor ogen heeft. Belangrijk in deze visie is het landschap van Drechterland. Het aantrekkelijke landschap wordt gezien als belangrijkste troef op het gebied van recreatie en toerisme.

Op basis van de structuurvisie is het voorliggende plangebied gelegen in een cultuurhistorisch lint wat tevens is aangeduid als route tussen scheggen en dijk. De cultuurhistorische linten worden gekenmerkt door een licht kronkelig verloop en een beperkte wegbreedte met de voorgevels van bebouwing vaak dicht op de weg. Langs de cultuurhistorische linten staan woonhuizen en (voormalige) boerderijen in de vorm van karakteristieke stolpen. Soms staat achter de woning/stolp bedrijfsbebouwing. De huizen hebben in het algemeen één bouwlaag met kap en een enkele keer twee bouwlagen. Sommige woningen hebben een groene kraag van beplanting aan de achterkant en/of een grote solitaire boom aan de voorkant. De bedrijfsgebouwen zijn in het algemeen niet breder dan de kavel van het huis. De cultuurhistorische linten zijn op afstand mede herkenbaar aan de kerken.

Er zijn uitgangspunten opgenomen voor ontwikkelingen in cultuurhistorische linten. Deze linten vallen in het deelgebied dat is aangeduid als 'behouden en versterken'. Dit gaat onder andere over het behoud van het bebouwingspatroon, karakteristieke bebouwing en nieuwe bedrijsbebouwing op agrarische percelen.

Omdat er met voorliggend wijzigingsgebied geen nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd maar alleen een functiewijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning plaatsvindt, vindt er geen aantasting van de aanwezige waarden plaats. Bovendien is er achter de plattelandswoning bedrijfsbebouwing aanwezig waardoor er van doorzicht geen sprake meer is. Het initiatief past binnen de kaders van de Structuurvisie Landschap.

2.3.2 Notitie Wet plattelandswoningen

Door de Omgevingsdienst NHN (ODNHN) is een notitie opgesteld om gemeenten te adviseren over de toetsing en afweging die nodig is om te beoordelen of een plattelandswoning ruimtelijk mogelijk kan worden gemaakt.

Belangrijke aandachtspunten die hierin op basis van jurisprudentie worden genoemd zijn:

  • de noodzaak tot motivering dat sprake van een goede ruimtelijke ordening waarvan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onderdeel is.
  • Toepassing van de juiste wetgeving

Bij de totstandkoming van dit wijzigingsplan is rekening gehouden met de beleidsnotitie. Bovendien is rekening gehouden met een advies dat op 29 november 2019 is uitgebracht door de ODNHN. Dit advies is betrokken bij het schrijven van Hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Verkeer en parkeren

3.1.1 Verkeer

Om te beoordelen wat de invloed van het wijzigingsplan is op de verkeersstromen wordt een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie.

In de bestaande situatie is er een bedrijfswoning aanwezig en in de toekomstige situatie is de bedrijfswoning omgezet naar plattelandswoning. Aan de hoeveelheid verkeersstromen verandert niets en daarom kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het verkeersaspect.

3.1.2 Parkeren

Omdat er in de bestaande situatie reeds gewoond wordt en dat in de toekomstige situatie zo blijft, verandert er aan de parkeersituatie niets. Voor een vrijstaande woning stelt de CROW een minimale parkeereis van 2 parkeerplaatsen. Op het perceel is hiervoor voldoende ruimte.

3.2 Duurzaamheid

In het voorliggende geval is geen sprake van sloop nieuwbouw, maar van een functiewijziging. Vanuit het aspect duurzaamheid is er daarom geen aanleiding om voorwaarden te stellen. Het zuidwestelijke dakvlak leent zich wel goed om in de toekomst zonnepanelen te plaatsen en zo de woning te verduurzamen.

3.3 Water

3.3.1 Algemeen

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het
Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot
ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

3.3.2 Provinciale Watervisie 2021

Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is vastgelegd in de Watervisie 2021.

De Watervisie is een integraal onderdeel van het omgevingsbeleid. Er worden doelen gesteld voor primaire en regionale waterkeringen. Bij dijkversterkingen die tot 2021 plaatsvinden wordt toegezien op een goede ruimtelijke inpassing. Voorliggend wijzigingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied van de primaire waterkering Zuiderdijk. Doordat slechts sprake is van een functiewijziging en er niet wordt gebouwd is er geen sprake van strijd met de Watervisie.

3.3.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op
lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het
Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's
waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het
veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is
integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan
invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

3.3.4 Watertoets

Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie
goed te beschouwen.

Waterkering

De planlocatie is gelegen in de beschermingszone van de primaire waterkering Zuiderdijk. Het ligt aan de rand van de beschermingszone. Omdat het wijzigingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt, maar slechts een functiewijziging waarbij het feitelijke gebruik als wonen niet wijzigt, heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de waterkering.

Oppervlaktewater

In het voorliggende plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Verharding en compenserende maatregelen

Het voorliggende wijzigingsplan maakt niet meer verharding mogelijk dan mogelijk is in het vigerende bestemmingsplan.

Waterkwaliteit en riolering

Aan de wijze van afwateren en afvoer naar het riool verandert niets. Ook is er geen sprake van een nieuw materiaalgebruik waardoor de waterkwaliteit zou kunnen worden beïnvloed.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er op het aspect van water niets verandert. Het wateraspect vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.4 Hinder van bedrijven

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming
tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

De voorliggende woning op Dorpsweg 123A is een woning van derden ten opzichte van de omliggende bedrijven en het blijft een woning van derden en werkt in de bestaande situatie daarom al beperkend. Om deze reden worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de omzetting van een bedrijfswoning naar plattelandswoning. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk worden de milieuaspecten/omgevingsaspecten behandeld om te beoordelen of omliggende bedrijven hinder geven aan de te realiseren plattelandswoning. In paragraaf 3.12 wordt geconcludeerd dat dit niet het geval is en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Specifiek met betrekking tot de voormalige 'eigen' veehouderij waartoe de plattelandswoning behoorde, kan het volgende worden gesteld. Op het bedrijf zijn paarden en koeien aanwezig. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden. Het fokken en houden van rundvee (SBI-2008: 0141, 0142) valt onder categorie 3.2 met een afstand van 100 meter voor geur, 30 meter voor stof en 30 meter voor geluid. Een paardenfokkerij is een categorie 3.1-bedrijf met een afstand van 50 meter voor geur, 30 meter voor stof en 30 meter voor geluid. Gezien de omgeving waar verschillende functies aanwezig zijn, zoals een bedrijf op nummer 125, agrarische bedrijven ten noorden van de planlocatie zoals het voormalige eigen bedrijf en het bedrijf op 119, horeca op 146A, het recreatiepark op 129A, bedrijvigheid op 113A, het dorpshuis (109) en de dienstverlening op 120, is het gebied aan te merken als 'gemengd gebied' en niet als woongebied. Het betreft een levendig lint waar van oudsher diverse functies naast elkaar voorkomen. De richtafstanden mogen daardoor met één stap worden teruggebracht. De richtafstand voor het houden van koeien wordt hiermee 50 meter en die voor het houden van paarden 30 meter.

Wanneer we de situatie op het voormalige eigen bedrijf beschouwen komt de conclusie naar voren dat aan deze afstanden wordt voldaan. In de schuur die aan de noordoostzijde van voorliggend plangebied grenst, ligt hooi en stro opgeslagen en staan machines gestald. Aan de oostzijde van die stal staan enkele paarden gestald. Dit is op meer dan 30 meter afstand van de plattelandswoning, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Bovendien is er een fysieke barrière tussen de woning en de paarden. Overige paarden staan op grotere afstand van de plattelandswoning. De koeien staan in de nieuwe koeienstal - het meest oostelijke gebouw op het terrein staat op circa 145 meter afstand van de plattelandswoning, waarmee ruim wordt voldaan aan de richtafstand voor koeien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0498.WPDorpsweg123A-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: luchtfoto ter plaatse van het voorliggend plangebied en het voormalige 'eigen' bedrijf

Qua verkeer kan worden gesteld dat veel verkeersbewegingen niet langs de plattelandswoning gaan maar via de oostzijde het land op. Zoals de luchtfoto laat zien gaan de koeien vanuit de stal het weiland in. Veel machines en tractorbewegingen gaan direct het land in en niet de Dorpsweg op. De poorten van de boerderij gaan in de avond dicht. Na 9u 's avonds gaat er geen verkeer meer het pad op of af, met uitzondering van een enkele keer dat de bewoners (van 123) zelf later thuiskomen. Specifiek:

  • 2 x per week komt een melkauto rond 11u melk ophalen.
  • 1 x per week komt een veehandelaar met een personenauto en trailer (overdag).
  • 1 x per maand komt een voerauto (vrachtwagen) voor het vee.
  • gemiddeld 1 x per dag (overdag) gaat de tractor de weg op en af.
  • enkele keren per dag gaat een personenauto van bewoners of bezoekers het pad op en af.

Deze verkeersbewegingen zijn in hoeveelheid en aard niet significant en zullen niet bijdragen aan een slecht woon- en leefklimaat.

Voorts is er op Dorpsweg 121 een woonbestemming aanwezig die op een vergelijkbare afstand van het agrarische bedrijf aanwezig is. De stallen staan op kortere afstand van de woonbestemming dan van de plattelandswoning. Ook op de woonbestemming is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waardoor niet hoeft te worden getwijfeld aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op Dorpsweg 123A. Bovendien wordt het agrarische bedrijf hierdoor niet extra belemmerd door de plattelandswoning.

Concluderend kan worden gesteld dat gezien de afstanden van de dieren tot de plattelandswoning wordt voldaan aan de richtafstanden. In de loop der jaren zijn de aanwezige dieren steeds meer naar achteren op het agrarische perceel verplaatst, om het woon- en leefklimaat te verbeteren. Door de situering van de plattelandswoning aan de weg heeft het wegverkeer in de bestaande situatie al de meeste invloed op het geluid in de woning. De marginale bijdrage van het verkeer van en naar het agrarische perceel heeft daar geen significant effect op. Bovendien is er reeds sprake van een woning/woonbestemming op vergelijkbare afstand van het agrarische bedrijfsperceel waar ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zoals in paragraaf 3.5 wordt gemotiveerd heeft ook de luchtkwaliteit geen significant effect op het aanwezige woon- en leefklimaat van de plattelandswoning, deze is voldoende te noemen. Geconcludeerd wordt daarom dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de plattelandswoning.

3.5 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de
belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde
grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen"
(NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide
jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Zoals in paragraaf 3.1.1 reeds is toegelicht wijzigt de hoeveelheid verkeer als gevolg van de voorliggende bestemmingswijziging niet. De ontwikkeling heeft daarom geen effect op de luchtkwaliteit ter plaatse.

De NSL-monitoringstool toont aan dat in de omgeving van het plangebied nergens een overschrijding plaatsvindt van NO2, PM10, of PM2,5. De luchtkwaliteit mag daarom aanvaardbaar worden geacht voor de plattelandswoning. Deze conclusie wordt verder versterkt door de bestaande situatie die is beschreven in paragraaf 3.4. De meeste werkzaamheden op het agrarische bedrijf vinden plaats aan de oostzijde van het agrarische perceel, waarmee voldoende afstand wordt gehouden tot de plattelandswoning.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.6 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden
gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de
Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een)
beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

In het voorliggende geval betreft het een functiewijzigin waarbij niet wordt gebouwd of verbouwd. Verstoring van beschermde plant- of diersoorten is derhalve niet aan de orde. Ook is een beoordeling van stikstofdepositie om dezelfde reden niet nodig.

3.7 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke
situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.


De bedrijfswoning is een geluidgevoelige bestemming en dit blijft het geval na omzetting naar een plattelandswoning. Doordat er aan deze situatie niets wijzigt is akoestisch onderzoek Wet geluidhinder niet aan de orde.

3.8 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige
bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of
water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken,
het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe
bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Bodemonderzoek

Om in het voorliggende geval te beoordelen of er sprake is van een milieuhygiënische situatie van de bodem die kwalitatief voldoende is om te kunnen wonen is door Landview bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 1.

Uit het onderzoek blijkt het volgende. De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek niet bevestigd. Bij één van de boringen (boring 7) wordt de interventiewaarde voor lood overschreden. Voor het overige zijn op de locatie wel maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet bevestigd.

Het verhoogde gehalte van lood in de grond bij boring 7 kan zeer waarschijnlijk worden verklaard door
de aanwezigheid van puin in de grond. In puin houdende grond worden regelmatig verhoogde gehalten aan dergelijke stoffen aangetroffen.

De verhoogde concentraties van molybdeen en nikkel in het grondwater kunnen mogelijk worden verklaard door de aanwezigheid van zwevende fijne stofdeeltjes in het grondwater, zonder dat daadwerkelijk sprake is van verontreiniging. Dit is mogelijk ondanks het volgen van de vereiste procedures, zoals de filtratie van het bemonsterde grondwater. Waarschijnlijk is het bodemchemisch
evenwicht bij de plaatsing van de peilbuis dusdanig verstoord, dat de gestelde standaard wachttijd
van één week onvoldoende is geweest. De gemeten sterk verhoogde troebelheidswaarde staaft deze
veronderstelling.

In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of
barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van
verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge
prioriteit gegeven.

De verwachting, dat niet meer dan 50 mg (gewogen) asbest / kg ds in en op de grond aanwezig is, wordt in het onderzoek bevestigd. Op basis van de nu bekende gegevens mag de grond daarom als ‘asbestvrij’ worden beschouwd.

Beoordeling

De rapportage is aan de ODNHN voorgelegd ter beoordeling. De ODNHN concludeert dat de sterke verontreiniging met lood deels gerelateerd lijkt aan de bijmenging met baksteen en beperkt lijkt te zijn. Op basis van het onderzoek kan daarom worden gesteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor een woonfunctie. Er is waarschijnlijk sprake van een kleine spot met loodverontreiniging rond boring 7. Zolang de locatie rond de boring voorzien is van een goede grasmat en er niet in de grond wordt gewerkt of gespeeld zijn er geen risico's. Voorts zijn er ook geen verhoogde concentraties bestrijdingsmiddelen of asbest aangetroffen. De eigenaar van het perceel is op de hoogte van de beperkingen van de bodem en zal hier rekening mee houden.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

3.9 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de
omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van
luchthavens en het gebruik van windmolens.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van
een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.

Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk
besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.

In de directe omgeving van beide planlocaties zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Ook zijn er geen buisleidingen aanwezig
waarmee rekening dient te worden gehouden in voorliggend wijzigingsplan.

3.10 Cultuurhistorie en archeologie

3.10.1 Cultuurhistorie

Zoals in paragraaf 2.3.1 is beschreven is het lint waar voorliggend plangebied in is gelegen aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Omdat het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen bezit en er aan de bestaande bebouwing niets wijzigt, kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan geen negatieve invloed heeft op de aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving.

3.10.2 Archeologie

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan Drechterland Zuid heeft het voorliggende plangebied een archeologische dubbelbestemming gekregen. Bij bodemroeringen boven 100 m2 en dieper dan 0,4 meter is archeologisch onderzoek nodig. In voorliggend geval wordt niets gebouwd waardoor onderzoek niet aan de orde is. De archeologische dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend wijzigingsplan, waardoor de mogelijk aanwezige archeologische waarden blijvend zijn beschermd.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige
activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als
aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

De voorliggende ontwikkeling betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Er is reeds bewoning mogelijk en dat blijft het geval. De conclusie is dat vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet is aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling of PlanMER uit te voeren.

3.12 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen kan de conclusie worden getrokken dat er bij de te realiseren plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De relevante milieuaspecten zijn getoetst en hieruit blijkt dat er geen belemmeringen bestaan. Voor de overige omliggende bedrijven - los van het agrarische bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort - geldt dat de bedrijfswoning reeds belemmerend werkt en er derhalve geen nieuwe milieusituatie ontstaat. In paragraaf 3.4 en 3.5 wordt nader ingegaan op het woon- en leefklimaat als gevolg van het voormalige 'eigen' agrarische bedrijf. Daar wordt geconcludeerd dat de situatie op het agrarische bedrijf dusdanig is dat van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening en het wijzigingsplan mag uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

 

4.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

 

4.2 Toelichting op de bestemming

Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Agrarisch'. Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De enige wijziging die is aangebracht is dat de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' van de verbeelding is verwijderd en dat de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' op het perceel wordt aangebracht. De functieaanduiding wordt op het gehele perceel aangebracht om ervoor te zorgen dat er bijgebouwen behorende bij de plattelandswoning mogelijk zijn.

De overige van toepassing zijnde dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn overgenomen uit het moederplan Drechterland Zuid. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

 

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

 

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan ter beoordeling aan de overlegpartners voorgelegd. De volgende overlegpartners zijn om een reactie gevraagd:

  • Provincie Noord Holland
  • Regionale Uitvoeringsdienst Noord Holland Noord
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  • Gasunie
  • Veiligheidsregio Noord Holland-Noord
  • Archeologie West-Friesland
  • Liander
  • PWN
  • Rijkswaterstaat
  • Gemeente Drechterland
  • Gemeente Enkhuizen
  • Gemeente Stede Broec
  • Gemeente Medemblik
  • Gemeente Hoorn

Hierna wordt aangegeven van welke instantie een reactie is ontvangen, wat de reactie was en wat ermee is gedaan.

Provincie Noord-Holland

De provincie Noord-Holland geeft aan dat zij geen bezwaren heeft tegen het wijzigingsplan. De planlocatie is gelegen binnen BSG en niet in strijd met de PRV.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het wijzigingsplan.

Gasunie

De gasunie heeft het wijzigingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing concludeert de Gasunie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het wijzigingsplan.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen op het wijzigingsplan te hebben.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen.

Liander

Liander heeft geen opmerkingen op het wijzigingsplan.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen.

Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

De Veiligheidsregio geeft aan dat het plangebied niet is gelegen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Derhalve is er voor de besluitvorming, in het kader van externe veiligheid, geen advies van de veiligheidsregio nodig om inzicht te geven in het gevaar en de mogelijkheden voor de hulpverlening.

De bluswatervoorziening en bereikbaarheid voor het plangebied voldoen aan het gestelde in de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland, uitgave 2019.

In het Besluit Veiligheidsregio’s staan de opkomsttijden voor de brandweer. Op basis van dit besluit geldt voor een woonfunctie een opkomsttijd van 8 minuten. Uit de gegevens van de veiligheidsregio blijkt dat de brandweer in de dag situatie 10:02 minuten nodig heeft om het plangebied te bereiken. In de avond nacht weekend situatie is dit 11:54 minuten. Geadviseerd wordt om de bewoners te wijzen op de nut en noodzaak van rookmelders in de woning. 

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen in het wijzigingsplan. De gemeente heeft kennis genomen van het advies.

Gemeente Medemblik

De gemeente Medemblik heeft geen opmerkingen op het wijzigingsplan.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassingen.

Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

De omgevingsdienst heeft enkele opmerkingen op het wijzigingsplan:

  • De tekst in paragraaf 3.4 van de toelichting is akkoord voor omliggende bedrijven. De tekst dient te worden aangevuld met een beoordeling van het bedrijf waar de woning bij hoort/hoorde (geluid en geur). De tekst is hierop aangevuld.
  • Er dient in de toelichting te worden aangegeven dat er geen stikstofonderzoek noodzakelijk is omdat het een functiewijziging betreft. De tekst is hierop aangevuld.
  • Voor het aspect bodemkwaliteit merkt de OD op dat de initiatiefnemer zich ervan bewust moet zijn dat op het terrein sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Als er graafwerkzaamheden zullen worden verricht ter plaatse van de verontreinigingen dient er rekening te worden gehouden met ARBO-regelgeving. Hier is de initiatiefnemer zich van bewust.

De reactie heeft op een tweetal punten geleid tot aanpassingen van de toelichting.

5.2.2 Terinzagelegging

Conform de wettelijke eisen heeft het wijzigingsplan op grond van afdeling 3.4 Awb, 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.