50.1 Wijzigingen
50.1.1 Beloop en profiel van wegen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
50.1.2 Zendmasten
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
-
a. er per dorp ten hoogste één mast wordt geplaatst;
-
b. bij de plaatsing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten, met uitzondering van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken waaronder monumenten, en de plaatsing niet binnen de directe omgeving van woonhuizen plaatsvindt;
-
c. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
-
d. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing voor één grote antenne boven meerdere kleine antennes (benutten van elkaars opstelpunten) alsmede de voorkeur voor plaatsing in stedelijk gebied;
-
e. de zendmasten een open constructie hebben;
-
f. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
-
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
50.1.3 Bestemming 'Verkeer'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
-
a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, en dergelijke van wegen en paden;
-
b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn.
50.1.4 Bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden" dan wel de bestemming “Verkeer - Fiets- en voetpaden” wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
-
a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
-
b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 29 van overeenkomstige toepassing zijn.
50.1.5 Bestemming 'Water - 1'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water - 1' dan wel de bestemming 'Water - 1' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
-
a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging, het verbreden van vaarroutes, het gedeeltelijk dempen van grachten bij erven en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, en dergelijke van vaarwegen c.a.;
-
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische waarden;
-
c. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van overeenkomstige toepassing zijn.
50.1.6 Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt aangebracht, mits:
-
a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien er sprake is van het verleggen van een bestaande leiding dan wel het leggen van een nieuwe leiding met een lengte van ten hoogste:
-
1. 1 kilometer, indien sprake is van een buisleiding voor het transport van gas (geen aardgas), olie of chemicaliën;
-
2. 5 kilometer, indien sprake is van een buisleiding voor het transport van aardgas;
-
3. 10 kilometer, indien sprake is van een buisleiding met een doorsnede van ten hoogste 1,00 m;
-
b. de leiding wordt gelegd op een diepte van minimaal 2,00 m beneden het maaiveld;
-
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.