Plan: | Kerkweg Berkenwoude |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0491.WP1432KW001-VA01 |
Tussen de huisnummers 77 en 77b aan de Kerkweg te Berkenwoude, gemeente Bergambacht, ligt een kavel met een dagrecreatieve bestemming. Het plan ligt voor om op deze locatie woningen in de vorm van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) te realiseren.
In het vigerende bestemmingsplan Dorpsgebied is de locatie aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie: op het perceel ligt een wijzigingsbevoegdheid om de recreatieve bestemming van het perceel te wijzigen in een woonbestemming. In de wijzigingsbevoegdheid is bepaald dat hier ten hoogste 10 woningen gebouwd mogen worden. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende plan waren er echter nog geen concrete plannen. Vandaar dat het perceel bestemd is volgens het laatste gebruik.
Voor deze bestemmingswijziging zijn in het vigerende plan wijzigingsregels opgenomen waaraan voldaan moet worden. Het voorliggende wijzigingsplan is getoetst aan deze wijzigingsregels en maakt de beoogde bestemmingswijziging van 'Recreatie - Dagrecreatie' in 'Wonen' juridisch-planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Kerkweg, tussen de huisnummers 77 en 77b. De locatie ligt globaal gezien ten noord-westen van het dorp Berkenwoude. Berkenwoude ligt op zijn beurt weer ten noorden van Bergambacht. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Kerkweg, de perceelsgrenzen van de aangrenzende woningen en de waterloop ten westen van het plangebied. Zie figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in kleiner en groter verband (bron: Bing Maps)
De locatie maakt onderdeel uit van het op 25 oktober 2011 vastgestelde bestemmingsplan Dorpsgebied. De locatie is bestemd in overeenstemming met het toenmalige gebruik (recreatie, met een manege), maar door de wijzigingsbevoegdheid tevens ontwikkelingsgericht. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de vigerende plankaart.
Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerend plan. De rode begrenzing geeft het betreffende perceel aan.
Het perceel heeft de bestemming Recreatie - Dagrecreatie met bouwvlak en de aanduiding 'manege'. De aanduiding bepaald dat ter plaatse (uitsluitend) een manege is toegestaan. Binnen het bouwvlak mag tot een maximum goothoogte van 3 m gebouwd worden. Het maximum bebouwingspercentage van het bouwvlak is 3%.
Verder ligt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 9' op het perceel. Ter plaatse van deze aanduiding kan het plan onder voorwaarden gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen'. In hoofdstuk 3 vindt toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de wijzigingsregels plaats.
Het doel van voorliggend document is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van maximaal 10 woningen op het perceel tussen de Kerkweg 77 en 77a in Berkenwoude. De planvorm die hierbij gehanteerd wordt is een wijzigingsplan, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit artikel schrijft voor dat burgemeester en wethouders een begrensd gebied binnen een bestemmingsplan kunnen aanwijzen waarvan de bestemming, na toetsing aan gestelde wijzigingsregels, gewijzigd kan worden in een andere bestemming.
De procedure behorende bij een wijzigingsplan staat beschreven in artikel 3.9a van de Wro en in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 3.9a Wro geeft onder andere aan dat het wijzigingsplan en de stukken die hierop betrekking hebben ook langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Afdeling 3.4 regelt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van besluiten van de overheid.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting volgen de regels en de verbeelding.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en beoogde situatie beschreven.
Bestaande situatie
In het geldende bestemmingsplan is het perceel bestemd ten behoeve van een manege. In de bestaande situatie is er een klein gebouwtje van circa 4 m hoog aanwezig. De manege die hier voorheen gevestigd was heeft het terrein reeds verlaten. Aan weerszijden van het gebouw zijn twee paardenbakken aanwezig. Zie figuur 2.1 voor een impressie van de huidige situatie van de locatie.
Figuur 2.1 De huidige situatie van het plangebied
Het plangebied heeft een oppervlakte van 2.622 m² en wordt ontsloten door de Kerkweg. Het terrein is op de bebouwing na geheel onverhard. De Kerkweg is de centrale weg door het dorp Berkenwoude en loopt verder in noord-westelijk richting het buitengebied in. In de directe omgeving zijn twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen aanwezig. De directe omgeving is vrij monofunctioneel, maar verder richting het dorp Berkenwoude liggen er ook andere functies aan de Kerkweg. Aan de overzijde van het plangebied ligt een speelvoorziening en dierenweide.
Beoogde situatie
In het plangebied worden maximaal tien kavels uitgegeven. Op deze kavels kunnen vrijstaande, twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Vanuit de wens van het college om toekomstige bewoners actief te betrekken bij de ontwikkeling, wordt er bij dit project gedacht aan collectief en particulier opdrachtgeverschap. De exacte constructie is echter nog niet duidelijk.
Het eindbeeld en de inrichting van het terrein is nog niet vast te stellen. Er is echter wel een aantal planologische kaders waarbinnen de ontwikkeling moet passen, en er moet rekening gehouden worden met het bepaalde in de wijzigingsregels. Hierin is bepaald dat de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt en dat er watercompensatie moet plaatsvinden. De watercompensatie wordt gerealiseerd aan het perceel aan de overzijde van de Kerkweg. Door de goothoogte te maximaliseren op 6 m wordt er aansluiting gevonden bij de woningen in de directe omgeving.
Naast de regels uit het wijzigingsplan wordt ook een beeldkwaliteitsplan voor de locatie vastgesteld. Bij de verlening van de omgevingsvergunningen zal dit beeldkwaliteitsplan tevens als toetsingkader dienen.
Conclusie
De directe omgeving kenmerkt zich door vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen met één of twee bouwlagen met kap. Door de planologische kaders zal de toekomstige situatie in lijn zijn met de directe omgeving. Er zullen vrijstaande woningen en mogelijk twee aaneengebouwde woningen op een nu onbebouwd stukje van het bebouwingslint ontstaan, dat daardoor een meer continu karakter krijgt.
In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau.
In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt getoetst aan de planologische voorwaarden die gesteld zijn aan de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende plan. Dit zijn regels ten aanzien van parkeren, watercompensatie, goothoogte en woon- en leefklimaat. Zo geldt ten aanzien van parkeren bijvoorbeeld dat er per woning een bepaald aantal parkeerplaatsen gerealiseerd moet worden, en moet er bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 250 m² water gecompenseerd worden.
Beleid op rijksniveau
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten.
EHS (Barro)
In artikel 2.10 en verder van het Barro is beschreven dat de Ecologische Hoofd Structuur
(EHS) bij provinciale verordening aangewezen en beschreven moet worden. In de
provinciale verordening dient ook beschreven te worden hoe de wezenlijke kenmerken
en waarden beschermd worden. Het plangebied grenst aan een gebied dat is aangewezen als
EHS. In paragraaf 4.8 wordt hier op ingegaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Voorliggend wijzigingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. Toetsing aan de ladder is dus relevant. In dit geval gaat het echter om een in het verleden toegekende (vigerende) bouwmogelijkheid. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende plan is onderzocht dat er behoefte is aan de 10 te bouwen woningen. De structuurvisie onderschrijft dit. Daarnaast spreekt de regionale woonvisie 'Regionale Agenda Wonen Midden - Holland' van een woningbehoefte van 13.000 nieuwe woningen in de periode van 2010 t/m 2019. Deze aantallen zijn niet uitgesplitst naar gemeente.
Ten aanzien van lid 'b' wordt ook voldaan, aangezien de woningen binnen het bestaand stedelijk gebied gebouwd worden. Hierdoor is lid 'c' niet meer relevant.
Voor het overige richten deze documenten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Deze documenten richten zich meer op projecten van nationaal belang, zoals de mainports. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid op provinciaal niveau - Provinciale Structuurvisie
Op provinciaal niveau zijn de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland van toepassing. De structuurvisie bevat hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren beleid, de verordening schrijft voor waar verstedelijking plaats dient te vinden. De structuurvisie bestaat uit twee kaarten: de kwaliteitskaart en de functiekaart. Deze kaarten hebben eenzelfde status en vullen elkaar aan. Het plangebied wordt op de functiekaart aangeduid als 'bestaand stads- en dorpsgebied 2010' en 'belangrijk weidevogelgebied'. Het plangebied heeft geen aanduiding op de kwaliteitskaart. Zie figuur 3.1 voor een uitsnede van de functiekaart ter plaatse van het plangebied.
figuur 3.1 uitsnede functiekaart
Er volgt verder geen concreet beleid uit de aanduiding 'belangrijke weidevogelgebied'. De aanduiding 'stads en dorpsgebied' betekent dat het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied valt en er dus stedelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Beleid op provinciaal niveau - Verordening Ruimte
Het tweede relevante provinciale plan is de Verordening Ruimte, die voortvloeit uit de structuurvisie. Feitelijk zijn de doelstellingen geformuleerd in de structuurvisie, en is de verordening het juridisch instrument om deze doelstellingen uit te voeren. De verordening is dus minder beschrijvend en meer juridisch van aard. De regels in de verordening zijn algemeen bindend, terwijl de visie in de structuurvisie alleen bindend voor de provincie zelf zijn. Eén van de belangrijkste instrumenten uit de verordening is de zogenaamde 'rode contour', ofwel bebouwingscontour, welke het gebied begrenst waarbinnen gebouwd mag worden ten behoeve van wonen en werken. Figuur 3.2 geeft de ligging van het project op de bebouwingscontourenkaart weer (het gebied buiten de contour is half transparant).
Figuur 3.2 Bebouwingscontour Verordening Ruimte met de te ontwikkelen locatie aan de Kerkweg (rood)
De beoogde nieuwe woningbouwlocatie ligt binnen deze contour. Hierdoor staat het provinciaal beleid wat betreft het bestaand bebouwd gebied de bestemmingswijziging niet in de weg.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, bestaande en nieuwe landgoederen, ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit.
Direct ten westen van het plangebied liggen gronden die als EHS zijn aangewezen. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.
In 2008 is de gemeentelijke structuurvisie 'Beleef Bergambacht' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Figuur 3.3 geeft een uitsnede van de bij de structuurvisie behorende kaart weer, ter plaatse van het plangebied.
figuur 3.3 Uitsnede uit de structuurvisie 'Beleef Bergambacht'
Het perceel is aangemerkt als 'bouwen in lage dichtheid' en wordt expliciet genoemd in de structuurvisie: (4) 'Ontwikkelingslocaties aan de Kerkweg, kunstgrasvoetbalveld gecombineerd met speelveld .' Het voornemen staat als 'hoog' op de prioriteitenlijst van te verwezenlijken projecten.
Het realiseren van grondgebonden woningen is in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
Het perceel aan de Kerkweg is in het vigerende plan voorzien van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 9'. Deze wijzigingsbevoegdheid geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid de bestemming van dit gebied te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van maximaal tien woningen. Voorwaarde is dat aan de wijzigingsregels wordt voldaan:
prijssegment woning | aantal parkeerplaatsen per woning |
duur segment | 2,2 |
midden segment | 1,9 |
goedkoop segment | 1,7 |
De beoogde ontwikkeling zal hieronder puntsgewijs getoetst worden aan deze regels.
a. goothoogte
Op het bouwvlak op de verbeelding wordt een maatvoeringvlak aangebracht, met daarin een aanduiding 'maximale goothoogte' van 6 m. De maximale goothoogte is hiermee begrensd zodat aan deze eis wordt voldaan.
b. watercompensatie
De totale toename van verharding bedraagt ongeveer 1.722 m². Dit betekent dat er 172 m² nieuw water aangelegd zal worden, hiertoe zal dit aantal m² aan de overzijde van de Kerkweg gerealiseerd worden op gronden die in eigendom zijn van de gemeente Bergambacht. Hierdoor wordt voldaan aan de eis ten opzichte van watercompensatie. Overigens hanteert het Hoogheemraadschap een toename van 500 m² aan verhard oppervlak als ondergrens ten aanzien van watercompensatie.
c. aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer er in het plangebied geen hinder ondervonden wordt door externe factoren. Een voorbeeld van hinder is bijvoorbeeld geluidhinder veroorzaakt door een nabijgelegen bedrijf. Bedrijven hebben richtafstanden ten aanzien van de verschillende soorten hinder die zij veroorzaken. Binnen deze afstanden vanuit het bedrijf mogen in principe geen hindergevoelige functies zoals woningen voorkomen. Afhankelijk van bijvoorbeeld de aard van het bedrijf en de productiecapaciteit wordt er een richtafstand per hinderaspect opgesteld. Om te bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid eventuele hinderveroorzakende bedrijven in de omgeving van het plangebied. Relevante hinder is bijvoorbeeld geurhinder, geluidhinder en luchtverontreiniging.
In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
d. parkeren
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning worden per woning de normen gehanteerd zoals opgenomen in de wijzigingsregels. Binnen het wijzigingsgebied is voldoende ruimte beschikbaar voor de benodigde parkeervoorzieningen. Zodoende wordt aan de parkeereis voldaan.
Het beleid op nationaal niveau, de SVIR en het Barro, richten zich op een dermate groot schaalniveau dat dit geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling. Er is sprake van duurzame verstedelijking. Daarnaast ligt de locatie binnen de bebouwingscontour, zoals aangegeven in de Verordening Ruimte en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
In de gemeentelijke structuurvisie 'Beleef Bergambacht' wordt de bouw van woningen in lage dichtheid op de locatie aan de Kerkweg expliciet genoemd als een gewenste en te verwezenlijken ontwikkeling.
De beoogde wijziging van het bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden voor de planwijziging die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Dorpsgebied. Ook hierdoor zijn er geen belemmeringen voor de planwijziging.
In de wijzigingsregels is opgenomen dat ter plaatse van de ontwikkeling sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In het algemeen kan bij dergelijke ontwikkelingen worden gesteld dat er sprake moet zijn van 'een goede ruimtelijke ordening'. Dit begrip heeft zowel betrekking op ruimtelijke uitstraling als op aspecten als bodemgesteldheid, milieueffecten, verkeersaantrekking en flora en fauna. Om te toetsen of aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening wordt voldaan is in dit hoofdstuk een aantal onderzoeken beschreven. Doel is aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op onder andere de volgende milieuaspecten: ecologie, water, bodemkwaliteit, externe veiligheid en verkeersaantrekking en verkeersgeluid. Per aspect wordt onderzocht of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bodemverontreinigingen bekend zijn. De voorgestelde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, er is sprake van een functiewijziging van recreatie naar wonen.
Gezien de functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. Door middel van een verkennend bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied (zie Bijlage 2).
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese “niet verdachte locatie” niet juist is. De resultaten van de analyses wijzen ter plaatse van boring 7 op de mogelijke aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In verband met de voorgenomen herontwikkelingswerkzaamheden en wijziging van het gebruik van de onderzoekslocatie wordt daarom aanbevolen om de omvang van de verontreiniging met zware metalen in de bovengrond nader in kaart te brengen. Met het nader onderzoek wordt inzicht verkregen in de omvang van de verontreiniging.
Door middel van een nader bodemonderzoek (zie Bijlage 3) is aangetoond wat de aard en de omvang van de verontreiniging betreft. Op basis van de resultaten van het nader bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging zich beperkt. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op 42 m³. Omdat de omvang van de verontreiniging meer dan 25 m³ bedraagt is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De onderzoeksresultaten dienen voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag welke de urgentie van de sanering dient te bepalen.
De archeologische (verwachtings)waarden zijn in beeld gebracht aan de hand van de beleidsadvieskaart van het gemeentelijk archeologiebeleid, dat op 6 september 2011 door de gemeenteraad werd vastgesteld. Op het plangebied ligt op basis van de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente een lage archeologische verwachtingswaarde en gelden geen voorschriften. Een inventariserend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Zie figuur 4.2. De groene omkadering duidt de ligging van het plangebied aan.
Figuur 4.2 archeologische beleidsadvieskaart
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
In de nabije omgeving van het plangebied zijn Bevi- of BRZO-inrichtingen aanwezig. Ten noorden van het plangebied op circa 550 m zijn wel de risicovolle inrichting en "G.T. Timmer"en "Nicolaas Bom". Beide inrichtingen beschikken over de opslag van 3 m3 propaan. Ten gevolge van deze opslag beschikt de inrichting over een plaatsgebonden risicocontour van maximaal 12 meter. De inrichtingen zijn op ruim voldoende afstand gelegen. De inrichtingen beschikken niet over een invloedsgebied voor het groepsrisico. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het plangebied is een buisleiding gelegen (A-553). door deze buisleiding wordt onder hogedruk aardgas getransporteerd. De effectafstand ten gevolge van deze transportleiding bedraagt 430 meter. Het plangebied is echter op circa 475 m van de leiding gelegen. Daarmee heeft de hogedrukaardgasleiding geen effect op de toekomstige woningen. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk. In figuur 4.2 is de locatie ten opzichte van de leiding en de inrichting weergegeven.
Figuur 4.2 Leiding en risicovolle inrichting ten opzichte van de toekomstige woningen (www.risicokaart.nl)
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van maximaal 10 woningen. een dergelijke ontwikkeling valt binnen de categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden zoals opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate. Nadere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer is daardoor niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide direct langs de Kerkweg maximaal 22,7 µg/m³ bedraagt, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 21,9 µg/m³ en het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof in 2012 was maximaal 10. Aan de normen uit de Wet Milieubeheer wordt ruimschoots voldaan. Voor 2020 geldt dat eveneens ruimschoots aan de normen uit de Wet Milieubeheer voldaan wordt het gehalte stikstofdioxide bedraagt maximaal 16,5 µg/m³ en het gehalte fijnstof maximaal 21,7 µg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen van het 24-uur gemiddelde voor fijnstof bedraagt maximaal 10 dagen. Ter plaatse van het gehele plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek en conclusie
Bekeken dient te worden of de realisatie van de 10 woningen gevolgen heeft voor/vanwege omliggende bedrijven/inrichtingen. De woningen worden gerealiseerd in een bestaand lint van woningen aan de Kerkweg te Berkenwoude. In de nabije omgeving van deze woningen zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig. Ter plaatse van de te realiseren woningen is er dan ook sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten zuiden van de Kerkweg te Berkenwoude in de gemeente Bergambacht. Het betreft een uitloopgebied van paarden grenzend aan een sloot met knotwilgen. In het gebied staat een klein gebouwtje van een ruitervereniging. Verder grenst het gebied aan enkele woningen.
Beoogde situatie
Het wijzigingsplan bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 10 woningen.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Direct aan de westzijde van het plangebied is wel EHS-gebied aanwezig. Dit betreft bestaande natuur.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied Boezemse Kinderdijk en ligt circa 7,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Aangezien het plangebied ver buiten het Natura 2000-gebied ligt en relatief kleinschalig is, treedt er geen areaalverlies, verstoring, versnippering en verandering van de waterhuishouding op. De realisatie van maximaal 10 woningen leidt met de zeer beperkte verkeersgeneratie niet tot een waarneembare toename van de stikstofdepositie, mede gelet op het feit dat voorheen een functie met paarden aanwezig was. De realisatie van maximaal 10 woningen heeft geen significant negatief effect op de aangrenzende EHS, of het op ruime afstand gelegen aanwezige Natura 2000-gebied.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 10 woningen. In het kader hiervan is een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen waarschijnlijk de volgende beschermde soorten voor, zo blijkt uit de quickscan:
Tabel 5.1 beschermde soorten
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | zwanenbloem, gewone dotterbloem, huisspitsmuis, mol, egel, veldmuis, konijn en haas bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, bastaard groene kikker en de grote groene kikker |
|
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine Modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | |
bijlage IV HR | rugstreeppad, ringslag | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | |
cat. 5 | geen |
Conclusie
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Kerkweg, de verbindingsweg van en naar het buitengebied van Berkenwoude. De Kerkweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met binnen de bebouwde kom een maximumsnelheid van 30 km/h en buiten de bebouwde kom van 60 km/h. Het langzaam verkeer wordt conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig gemengd / via fietssuggestiestroken afgewikkeld.
In de directe nabijheid van het plangebied is geen openbaar vervoer aanwezig.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De bouw van maximaal 10 woningen zal leiden tot een gering aandeel extra verkeer op de Kerkweg (ca 67 mvt/etmaal). De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
In de wijzigingsregels van het plangebied is opgenomen dat per kavel in het plangebied moet worden voldaan aan vaste parkeernormen. Deze zijn afhankelijk van het prijssegment waarin de woningen vallen. De geldende normen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Parkeren ten behoeve van bezoekers is in deze normen verwerkt.
Tabel 4.7 parkeernormen
Prijssegment woning | Parkeernorm per woning |
Duur | 2,2 |
Middelduur | 1,9 |
Goedkoop | 1,7 |
Bij het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van middeldure woningen. Uitgaande van maximaal 10 nieuwe woningen, dient dan uitgegaan te worden van in totaal 19 parkeerplaatsen.
Uitgangspunt van de planvorming is dat per kavel twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden. In totaal komt dit neer op een totaal van 19 parkeerplaatsen, welke ook zijn voorzien voor bezoekersparkeren. De parkeerplaatsen dienen zo aangelegd te worden dat iedere parkeerplaats individueel bereikbaar is. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeereisen.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer is goed te noemen. De bouw van maximaal 10 nieuwe woningen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de realisatie dan ook niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg.
Langs het plangebied is de Kerkweg gelegen. De Kerkweg heeft binnen de bebouwde kom een snelheidsregime van 30 km/h en buiten de bebouwde kom een snelheidsregime van 60 km/h. De komgrens is ter hoogte van het plangebied gelegen.
Aangezien de 250 m brede geluidszone van het 60 km/h deel van de Kerkweg over het gehele plangebied is gelegen, is akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk.
Onderzoek en conclusie
Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Kerkweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
Als maatregel om de geluidsbelasting te reduceren is het verleggen van de komgrens bekeken. Bij het verleggen van de komgrens in westelijke richting is geen sprake meer van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Deze maatregel is echter vooralsnog ongewenst. Daarnaast stuiten andere maatregelen op bezwaren van verkeerskundige, financiele en stedenbouwkundige aard. Daarom dient een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Aangezien het exacte ontwerp nog niet bekend is en uit het onderzoek af te leiden is dat zeker voor 2 woningen geen hogere waarde nodig is zal voor de overige 8 woningen een hogere waarde aangevraagd worden. Voor de hoogte van de waarde wordt worst case aangesloten bij de hoogste geluidsbelasting. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.7. Het Hogere Waarden beleid staan het verlenen van hogere waarden niet in de weg.
Tabel 4.7 Ontheffingswaarden
locatie | aantal woningen | ontheffingswaarde | bron |
Kerkweg | 8 | 52 dB | Kerkweg |
De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en aanleggen van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit twee paardenbakken die volledig onverhard zijn met een kleine bijbehorende kantine. De oppervlakte van de kantine (verharding) bedraagt in totaal 58 m2. Het perceel is gelegen aan de Kerkweg te Berkenwoude. Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied Stolwijk en Berkenwoude met een waterpeil van -2,23 m t.o.v. NAP.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuidenwesten van het plangebied is een watergang aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied is geen KRW-waterlichaam gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten gevolg van de ontwikkeling wordt er circa 1.780 m² verharding gerealiseerd. Dit is circa 1.722 m² extra verharding ten opzichte van de huidige situatie. Conform de eisen van het waterschap dient bij de realisatie van extra verharding van meer dan 500m2, tien procent van het nieuw aan te brengen verhard oppervlak gecompenseerd te worden door middel van het aanleggen van nieuw oppervlaktewater. De compensatie-eis die door deze ontwikkeling ontstaat is dus circa 1722 m². Er dient dus 172 m² functioneel open water aangelegd te worden. Aan de overzijde van de Kerkweg is de mogelijkheid om dit aantal m² open water te realiseren aanwezig. Hier zal derhalve gebruik van gemaakt worden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plan is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor het voorliggende plan is door de verbreding van de watergang aan de noordzijde van het plangebied, ter compensatie van de toename in verharding, dus een vergunning op basis van de Keur nodig.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het wijzigingsgebied zoals deze luidt nadat het wijzigingsplan in werking is getreden.
Planregels
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het plan Dorpsgebied. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld de begripsbepalingen, de wijze van meten en de overgangsbepalingen) ook voor het voorliggende plan gelden. In dit wijzigingsplan komen geen nieuwe regels voor ten opzichte van het vigerende plan. Voor de uitleg van de planregels wordt dan ook verwezen naar het bestemmingsplan Dorpsgebied.
De overige maatvoering- en bouwaanduidingen in dit wijzigingsplan refereren naar het vigerende plan.
Verbeelding
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Het bestemmingsvlak (Wonen) geeft aan waar bepaald gebruik toegestaan is. Dit betreft het gehele plangebied. Binnen wonen mogen behalve de primaire woonfunctie ook tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water voorkomen.
Het bouwvlak betreft het gebied waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In lijn met het vigerende plan is voor de locatie een bouwvlak opgenomen vanaf de voorgevelbouwgrens tot de achterzijde van het perceel. Binnen dit gebied mogen dus de woningen opgericht worden. De voorgevelbouwgrens, en dus het gehele bouwvlak, is afgestemd op het akoestisch onderzoek.
Aanduidingen
In dit plan komen twee soorten aanduidingen voor: maatvoeringsaanduidingen en bouwaanduidingen. In het plangebied mag tot een maximale goothoogte van 6 m gebouwd worden conform het vigerende plan. Het maximum aantal te bouwen wooneenheden wordt weergeven door het gelijknamige maatvoeringsymbool. Overigens kan opgemerkt worden dat in het vigerende plan Dorpsgebied gesproken wordt over een 'maximale' goothoogte en in voorliggend plan van een 'maximum' goothoogte. Dit verschil komt voort uit het feit dat voorliggend plan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 en het 'moederplan' is opgesteld conform de normen van SVBP 2008.
Verder bepalen de bouwaanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen' en 'vrijstaand' dat deze woningtypes toegestaan zijn binnen het plangebied.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De gronden in plangebied zijn volledig in eigendom van de gemeente Bergambacht. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Indien er een noodzaak bestaat om (nadere) locatie-eisen of een fasering vast te stellen, dan zal dit eveneens worden gedaan via de gronduitgifte.
Uit het nader bodemoderzoek (zie ook paragraaf 4.2) is gebleken dat ter plaatse van een gedeelte van het plangebied sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Hiervoor dienen saneringsmaatregelen uitgevoerd te worden. De saneringswerkzaamheden dienen door middel van een BUS-melding gemeld te worden bij het bevoegd gezag. De kosten voor de saneringswerkzaamheden worden door de gemeente meegenomen in de grondexploitatie.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.
Het voornemen om op het perceel aan de Kerkweg woningen te realiseren was reeds voorzien in de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' en in het bestemmingsplan Dorpsgebied. Om die reden is afgezien van een afzonderlijke inspraakprocedure.