direct naar inhoud van Artikel 16 Wonen
Plan: Buitengebied 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0491.BP1030BG011-vg01

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bed & breakfast in het hoofdgebouw;
  • c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;

met de daarbij behorende voorzieningen.

16.1.2

Ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een loonwerkersbedrijf.

16.1.3

Ter plaatse van de aanduiding "atelier" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een atelier.

16.1.4

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kanobedrijf" zijn de in lid 16.1.1bedoelde gronden tevens bestemd voor een verhuurbedrijf van kano's.

16.1.5

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kinderdagverblijf" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een kinderdagverblijf.

16.1.6

Ter plaatse van de aanduiding "museum" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een museum.

16.1.7

Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een kantoor.

16.1.8

Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" zijn de in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

16.1.9

Ter plaatse van de aanduiding "bed & breakfast" zijn in lid 16.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor "bed & breakfast".

16.1.10

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - molen' zijn de in lid 16.1.1bedoelde gronden tevens bestemd voor behoud van de aanwezige molen.

16.2 Bouwregels
16.2.1

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. binnen iedere bestemmingsvlak met de aanduiding "vrijstaand" één vrijstaande woning mag worden gebouwd; tenzij in het bestemmingsvlak de aanduiding "aantal wooneenheden" is opgenomen in welk geval het betreffende aantal vrijstaande woningen mag worden gebouwd;
  • b. binnen ieder bestemmingsvlak met de aanduiding "twee-aaneen" twee vrijstaande of aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd; tenzij in het bestemmingsvlak de aanduiding "aantal wooneenheden" is opgenomen in welk geval het betreffende aantal vrijstaande of aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
  • c. binnen ieder bestemmingsvlak met de aanduiding "aaneengebouwd" drie aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
  • d. de nieuwe woning mag uitsluitend worden gebouwd binnen een afstand van 10 m van de bestaande woning;
  • e. de inhoud van een woning mag ten hoogste 700 m3 bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e geldt dat voormalige agrarische bedrijfswoningen en een aangebouwde voormalig agrarische bedrijfsruimte mag worden verbouwd tot woonruimte als uitbreiding van de bestaande woning, op voorwaarde dat daardoor de aard van de woning (boerderij) niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • g. van de woningen mag de goothoogte niet meer dan 4 m en de hoogte niet meer dan 10 m bedragen;
  • h. bij iedere woning mogen bijgebouwen worden opgericht, waarbij:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. de hoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 4. de afstand van de bijgebouwen tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
    • 5. de bijgebouwen uitsluitend achter de verlengde voorgevel van de woning mogen worden gebouwd.
  • i. de afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
  • j. voor zover de maatvoering van een woning als bedoeld onder e en g ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum;
  • k. voor zover de afstand van bijgebouwen tot de woning ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet voldoet aan het bepaalde onder h, sub 3, geldt de bestaande afstand als maximum;
  • l. bij iedere woning mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, waarbij:
    • 1. de hoogte maximaal 1 m mag bedragen indien deze worden geplaatst voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
    • 2. de hoogte maximaal 2 m mag bedragen indien deze worden geplaatst achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • m. in afwijking van het bepaalde onder e mag de inhoud van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' niet worden vergroot.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder d voor een andere situering van de woning op het perceel indien zulks vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gebiedseigen waarden en de stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving. Burgemeester en wethouders vragen in het kader van de beoordeling advies bij een ter zake deskundige.

16.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of een stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij bij een burgerwoning, onder de voorwaarde dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak of stapmolen per woning wordt gerealiseerd;
  • b. de paardenbak of de stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter hoofdgebouwen;
    • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 4. maximaal 50 m achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak;
    • 5. minimaal 25 m van woningen van derden;
  • c. de omvang van een paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • e. indien de paardenbak of de stapmolen vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • f. de paardenbak of de stapmolen wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • g. verlichting bij een paardenbak (of stapmolen) uitsluitend is toegestaan indien deze niet onevenredig storend is voor/in de omgeving en geen onevenredige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Ten behoeve hiervan kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de verlichting;
  • h. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
16.3.3

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 onder h voor zover het de vernieuwing van bijgebouwen betreft, met dien verstande dat minimaal 50% van het teveel aan m2's aan bijgebouwen wordt gesloopt.

16.3.4

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder h ten behoeve van het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • c. de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit de bestemming "Verkeer";
  • d. bij de stalruimte ten minste 1 ha grond hoort, waarop de stalruimte wordt gebouwd;
  • e. de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.
16.4 Specifieke gebruiksregels
16.4.1

Ter plaatse van de aanduiding "aantal wooneenheden" mag het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen op bestemmingsvlakken worden gebruikt voor de huisvesting van het aantal huishoudens, zoals aangegeven.

16.4.2

Ten behoeve van de in lid 16.1.3 en 16.1.4 genoemde functies mag de inhoud van de bebouwing ten dienste van die functies niet meer bedragen dan de inhoud ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan.

16.4.3

Vrijstaande bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen mogen niet worden gebruikt voor zelfstandige bewoning.

16.4.4

Onder de in lid 16.1 bedoelde bestemming wordt mede begrepen het gebruik van gebouwen voor beroepsmatige activiteiten in de woning onder de voorwaarde dat:

  • a. de woonfunctie de primaire functie blijft;
  • b. de totale oppervlakte ten hoogste 25 m2 bedraagt;
  • c. voor de activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • d. het beroep door de bewoner(s) van het pand wordt beoefend;
  • e. detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover deze gerelateerd is aan het aan huis gebonden beroep en daaraan ondergeschikt is met een maximumaandeel van 10% van de totale omzet.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van de vestiging van recreatiewoningen, bed & breakfast, een museum of bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft. Door de afwijking mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Aan de afwijking ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de volgende extra voorwaarden verbonden:

  • a. de activiteit heeft geen onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • b. in de parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden voorzien;
  • c. extra parkeergelegenheid dient landschappelijk te worden ingepast;
  • d. de oppervlakte van de functie mag niet meer bedragen dan 100 m
  • e. de bewoner van de betreffende woning dient in het bedrijf werkzaam te zijn;
  • f. detailhandel is uitgesloten.
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
16.6.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het realiseren van maximaal één extra wooneenheid ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" of ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument" onder de voorwaarde dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing; aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen geen rechten worden ontleend voor extra bijgebouwen.

16.6.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 4' te wijzigen in de bestemming Agrarisch met waarden ten behoeve van een grondgebonden graasdierbedrijf onder de voorwaarde dat:

  • a. is aangetoond, dat het om in potentie een volwaardig agrarisch bedrijf gaat;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang;
  • c. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven;
  • d. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • e. er geen sprake is van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en de woonkwaliteit van nabij gelegen gronden en bouwwerken.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.