direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen - 1
Plan: Lagewei-Vrouwenpolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01

Artikel 10 Wonen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen en bijgebouwen
  • a. de gebouwen (hoofdgebouwen, aan-, uitbouwen en bijgebouwen) worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;
    • 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  • d. de bouwhoogte c.q. nokhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte c.q. nokhoogte;
  • e. indien enkel een goothoogte is aangegeven bedraagt de dakhelling van de kap ten hoogste 45o;
  • f. uitbreiding van hoofdgebouwen mag uitsluitend plaatsvinden in de vorm van aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen;
  • g. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • h. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in of binnen een afstand van 3 m evenwijdig aan de voorste bouwgrens te worden gebouwd;
  • i. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de niet aaneengebouwde zijde ten minste 2 m;
  • j. de diepte van aaneengebouwde hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 12 m.

10.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, bedraagt ten minste 2 m;
  • b. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m of 0 m;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw ten minste 2 m indien deze grenst aan de openbare weg of openbaar groen;
  • d. de breedte van aan- en uitbouwen aan de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de diepte van aan- en uitbouwen bij aaneengebouwde hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • f. de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • g. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • h. de nokhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • i. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • j. de nokhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • k. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m².

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken ten behoeve van dakkapellen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 onder c teneinde dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw toe te staan met een breedte van ten hoogste 100% van het dakvlak, indien de stedenbouwkundige situatie, bijvoorbeeld door de ligging aan de hoofdstructuur, de daardoor ontstane hogere goothoogte toelaatbaar acht.

10.3.2 Afwijken van de maximale oppervlakte aan erfbebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder k teneinde een gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 75 m² toe te staan, indien het oppervlak van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf tezamen meer dan 250 m² bedraagt.

10.3.3 Afwijken van de bouwhoogte voor bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder i en j teneinde een grotere maatvoering (hoogte) voor bijgebouwen toe te staan, waarbij geldt dat:

  • a. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. de goothoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • c. de dakhelling minimaal 45° en maximaal 60° bedraagt.

10.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Met betrekking tot het gebruik geldt dat tijdelijke of permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
  • b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m².