Plan: | Noordrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0489.BPNOR20120000-VI01 |
Binnen het bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt aan de Kooiwalbos. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Havenspoorlijn (IJsselmonde – Maasvlakte) en de omliggende autosnelwegen, waarbij met name de A15 (Ridderkerk – Europoort) van belang is. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in het memo 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai bedrijfswoning Noordrand', RBOI 25 janauri 2013 en opgenomen in Bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012). De berekeningsuitgangspunten, analyse en conclusies zijn in het akoestisch onderzoek opgenomen.
Resultaten
Op basis van de SRM II-berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de A15 wordt overschreden. Tevens is er sprake van overschrijding van de uiterste grenswaarde van 53 dB op de 2e en 3e bouwlaag van de zuidelijke gevel (waarneemhoogte 4,5 en 7,5 m). Op de begane grond bedraagt de maximale geluidsbelasting 53 dB, die overschrijdt de uiterste grenswaarde niet.
Ten gevolge van railverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. Er is geen sprake van overschrijding van de uiterste grenswaarde van 68 dB.
Conclusie
In het genoemde akoestisch onderzoek is onderbouwd dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk of doelmatig zijn. Voor de betreffende woning dient ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai een hogere waarde van 53 dB respectievelijk 61 dB te worden opgesteld. Het gemeentelijk geluidbeleid staat het verlenen van deze hogere waarden niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging, deze is weergegeven in Bijlage 1. Een toelichting op deze Staat is opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbestemming gehandhaafd. Nieuwe bedrijfslocaties worden niet mogelijk gemaakt. In het plangebied komt één bedrijfslocatie voor. De locatie grenst direct aan een woongebied. In de huidige situatie is een garage aanwezig met een brandstofverkooppunt. De bestaande menging van functies langs de weg, onder meer bestaande uit de functies wonen, kantoor en bedrijf, is gewenst en wordt daarom gecontinueerd in het voorliggende bestemmingsplan. Voor deze locatie wordt daarom geen zonering toegepast op basis van richtafstanden. Voor deze locatie wordt gewerkt met een milieuzonering op basis van de systematiek van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met een categorie-indeling op basis van richtafstanden maar een categorie-indeling op basis van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten direct naast of boven woningen. Deze categorieën zijn weergegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging. Alleen bedrijven met een beperkte milieu-invloed worden algemeen toegelaten (categorie B1). Bedrijfsactiviteiten uit overige categorieën zijn enkel toelaatbaar na afwijking van het bestemmingsplan en indien wordt aangetoond dat zij geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken in de omgeving. Binnen de bedrijfslocatie in dit bestemmingsplan zijn alleen bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met categorie B1.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen milieuzonering zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatsen van de woningen. Tevens wordt de bedrijvigheid niet in functioneren belemmerd. Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten zijn de horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van potentiële milieubelasting. De Staat van Horeca-activiteiten is weergegeven in Bijlage 2. Voor een nadere toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 3 van de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied zijn ter plaatse van de horecabestemming, gelet op de kenmerken van het gebied, horeca-activiteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Dit betreffen middelzware horeca-activiteiten die ook delen van de nacht geopend kunnen zijn en die daardoor hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Gezien het feit dat woningen op ruime afstand (140 m) liggen van de horecabestemming en het plangebied voornamelijk bestemd is als recreatiegebied is milieuhinder niet te verwachten. De huidige functie (Brasserie) is goed inpasbaar binnen horeca-activiteiten categorie 2.
Conclusie
Het aspect milieuzonering horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en de aanwezige woningen belemmeren de horeca niet in het functioneren.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Blootstellingscriterium
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking ‘kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat een persoon gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit dient te worden beoordeeld. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf. Toetsing aan de grenswaarden vindt daarom alleen plaats op locaties waar sprake is van significante blootstelling.
Besluit nibm
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³), of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Er is daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 op enkele locaties nabij het plangebied niet aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 wordt voldaan die vanaf 2015 van kracht is (40 µg/m³). Er wordt in 2011 wel voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 60 µg/m³ die op grond van het NSL tot en met 2014 wordt gehanteerd (zie figuur 4.2). Deze verruimde toetsingswaarde hangt samen met het feit dat Nederland van de Europese Commissie uitstel heeft gekregen om aan de grenswaarden te voldoen die volgen uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Het gaat om rekenpunten direct langs de A15. Uit figuur 4.3 blijkt dat deze overschrijdingen in 2015 en 2020, mede als gevolg van de dalende achtergrondconcentratie, niet meer voorkomen.
Op grotere afstand van de weg, waar personen verblijven, is in 2011 en de prognosejaren 2015 en 2020 geen sprake van overschrijdingen. Voor een groot deel van het plangebied is tevens van belang dat op grond van het blootstellingsprincipe, gelet op de jaargemiddelde verblijfstijd, geen sprake is van een significante blootstelling in relatie tot de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2.
Figuur 4.2 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Figuur 4.3 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2015 (bron:www.nsl-monitoring)
Voor PM10 geldt dat er zowel in 2011 als in de prognosejaren 2015 en 2020 geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarde voorkomen. Daarom worden alleen de gegevens voor 2011 in het figuur weergegeven (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4 Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Conclusie
Omdat direct langs de maatgevende weg voor luchtkwaliteit, de A15, op locaties waar significante blootstelling plaatsvindt wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is dat ook in de rest van het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft in opdracht van de gemeente Barendrecht alle risicobronnen binnen Barendrecht in beeld gebracht voor wat betreft de aspecten PR en GR. De inventarisatie van de DCMR biedt alle informatie over de voor het bestemmingsplan relevante risicobronnen. Onderstaand wordt per risicobron kort ingegaan op de risico's in relatie tot de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor meer informatie wordt verwezen naar de externe veiligheidsvisie die te raadplegen is op www.barendrecht.nl.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden, net buiten het plangebied, loopt de rijksweg A15. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron:www.risicokaart.nl). Voor deze weg geldt een veiligheidszone van 80 m, gemeten vanaf het midden van de weg. Tevens beschikt deze weg over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de buitenste rand van de rijbanen. Binnen deze zones komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, deze worden ook niet mogelijk gemaakt. De veiligheidszone is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Aan de aanduiding zijn specifieke gebruiksregels verbonden waarmee de ontwikkeling van kwetsbare objecten is uitgesloten en de ontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten na afwijking mogelijk wordt gemaakt.
Uit het in het ontwikkeling zijnde Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Over de spoorverbinding Barendrecht Vork - Waalhaven Zuid Oost vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid wordt ook voor spoorwegen een veiligheidsafstand en een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. De veiligheidszone voor het traject Barendrecht Vork - Waalhaven Zuid Oost betreft 25 - 37 m, gemeten vanuit het hart van de spoorbundel. Tevens beschikt dit spoor over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanuit de buitenste spoorstaven. Binnen deze zones komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, deze worden ook niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Ook voor de veiligheidszone van het spoor geldt dat een aanduiding is opgenomen op de verbeelding en dat in de regels bijbehorende specifieke gebruiksregels zijn opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Uit het in ontwikkeling zijnde Basisnet Spoor blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,3 maal de oriënterende waarde bedraagt. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van de A15 is een drietal buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. De kenmerken van deze leidingen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De kortste afstand tot het plangebied bedraagt circa 270 m. In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente wordt inzicht gegeven in het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico. Uit de beleidsvisie blijkt dat de PR10-6 contour niet reikt tot het plangebied. Het groepsrisico van de hogedrukaardgasleidinge A-517-KR en A-559-KR bedraagt respectievelijk 0,37 en 0,28 maal de oriënterende waarde. Binnen het invloedsgebied van de NAM aardgascondensaat leiding zijn geen personen aanwezig zodat er geen sprake is van een groepsrisico.
Tabel 4.3 Kenmerken buisleidingen
type leiding |
diameter (inch) |
druk (bar) |
PR 10-6
(m) |
invloedsgebied groepsrisico (m) | ||||||||||||
NAM aardgascondensaat- leiding 415101 |
11" | 95 bar | 13 m* | 32 m* | ||||||||||||
NV Nederlandse Gasunie A 517-KR |
30" | 66 bar | 0 m | 380 m | ||||||||||||
NV Nederlandse Gasunie A-559-KR |
36" | 66 bar | 0 m | 430 m |
* Dit betreffen afstanden die zijn overgenomen uit de circulaire K1-, K2-, K3-buisleidingen
Figuur 4.5 Ligging buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen (in rood)
(bron: www.risicokaart.nl)
Binnen het invloedsgebied van de leidingen, voor zover gelegen in het plangebied, is sprake van een zeer geringe personendichtheid. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een toename van de personendichtheid. Gelet op deze lage dichtheid, de minimale afstand tot de leiding en de hoogte van het groepsrisico wordt een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege gelaten.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. De minister van VROM heeft in 2008 een tweetal adviezen1 gepubliceerd over het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvang voorzieningen.
Onderzoek
Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de 150 Kv bovengrondse hoogspanningsverbinding Krimpen-Waalhaven. Voor deze hoogspanningsverbinding is een belemmeringenstrook opgenomen van 55 m (27,5 m aan weerszijden van deze verbinding, gemeten uit het hart van de verbinding). Deze belemmeringenstrook is weergegeven op de plankaart. Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen voor bouwen en gebruik in verband met de veiligheid van aanwezige personen en een ongestoorde bedrijfsvoering door de leidingbeheerder Tennet. Dit betekend dat water, groen en wegen wel zijn toegestaan, maar bebouwing wordt uitgesloten. Dit consoliderende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en daarom heeft dit geen invloed op de belemmeringstrook langs de hoogspanningsverbinding.
Voor 150 Kv hoogspanningsverbindingen geldt een indicatieve zone van 2 x 80 m waarbinnen terughoudend moet worden omgegaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Er is dus geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de specifieke magneetveldzone. De hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied vindt geen functiewijziging plaats zodat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat verspreid over het plangebied verschillende dempingen een tweetal verontreinigingen en één gesaneerde situatie aanwezig is. Indien zich op deze locaties concrete ontwikkelingen voordoen zal de kwaliteit van de bodem in ieder geval moeten worden onderzocht.
Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend is en er dus geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.