direct naar inhoud van Regels
Plan: Alphen Stad - eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.alphenstad1her-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 aan-huis-verbonden beroep:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk uitoefenen van een dienstverlenend beroep die ondergeschikt is aan de woonfunctie.

1.2 aanbouw:

Een bijbehorend bouwwerk welke door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. De oppervlakte van bestaande hoofdgebouw is geen onderdeel van het achtererfgebied.

1.6 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:

een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker;

1.7 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 archeologisch themapark:

Een park waar bezoekers worden geïnformeerd en inzicht wordt verschaft in de geschiedenis van de menselijke cultuur en de relatie tussen historische/antieke beschavingen en hun natuurlijke omgeving.

1.12 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.13 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.14 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwvlak c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.16 bedrijf:

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die slechts bestemd is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.18 beperkt kwetsbaar gebouw:

1. Gebouwen met een woonfunctie:

  • a. met een dichtheid van ten hoogste 2 woonfuncties per ha,
  • b. om te worden gebruikt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf, of
  • c. die onderdeel zijn van een lintbebouwing die loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op een buisleiding, voor zover het betreft het risico op een ongewoon voorval waarbij die buisleiding is betrokken.

2. Gebouwen met een logiesfunctie:

  • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van ten hoogste 2 logiesfuncties per ha, of
  • b. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

3. Gebouwen met een onderwijsfunctie voor volwassenenonderwijs, voor ten hoogste 50 personen.

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

5. Gebouwenmet een winkelfunctie:

  • a. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 2000 m², maar niet een supermarkt of grootschalige, of
  • b. met ten hoogste vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van ten hoogste 1000 m².

6. Gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie, voor zover op enig moment ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende tenminste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur.
  • b. voor godsdienst voor zover ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwqezig zijn op ten hoogste drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor ten hoogste 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, met ten hoogste 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor ten hoogste 200 personen.

7. Gebouwen met een sportfunctie.

8. Gebouwen met een industriefunctie, maar niet een lichte industriefunctie, voor ten hoogste 50 personen.

1.19 bestaand gebruik:

Het gebruik zoals dit bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding het bestemmingsplan en rechtens mag bestaan.

1.20 bestaand hoofdgebouw:

het hoofdgebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is of mag worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.21 bestaande bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of mogen worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.22 bestaande voorzieningen

voorzieningen die reeds aanwezig zijn ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.23 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.25 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bevi inrichting:

Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 bijgebouw:

Een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.29 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.30 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag:

Een verdieping van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor gebruiksfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden geeft als de daaronder gelegen bouwlagen, uitgezonderd, een kap, zolder en kelder.

1.32 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 bruto vloeroppervlak:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

1.37 casino:

Een uitgaansgelegenheid waar de bezoekers kunnen gokken door hun geld in te zetten op roulette, blackjack, fruitautomaten en andere spelletjes in een poging om hun inzet te vergroten.

1.38 centrumdoeleinden:

Gemengde functies die doorgaans in het centrum van een gemeente uitgevoerd worden, zoals daar zijn kantoorfunctie, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en wonen.

1.39 clubgebouw:

Een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten.

1.40 collectief evenement:

Een evenement dat wordt georganiseerd vanuit het collectief belang en waar maatschappelijk draagvlak voor is, dus voor iedereen toegankelijk, zoals Koningsdag, de Sinterklaasintocht, sportwedstrijden op grootscherm, schaatstochten, dodenherdenking en 5 mei-vieringen.

1.41 cultuur en ontspanning:

culturele en ontspannende vrijetijdsbesteding zoals een attractiepark, bioscoop, bowlingbaan, museum, muziekschool en congrescentrum.

1.42 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.43 dagrecreatie:

Vorm van recreatie die niet langer duurt dan een dag. Er is dus geen sprake van overnachting.

1.44 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlakvan het dak is geplaatst.

1.45 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in een of beide dakvlak(ken) is (of zijn) geplaatst.

1.46 dakvlak:

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm

1.47 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of

commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.

1.48 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto's, boten en caravans.

1.49 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.50 dienstverlening:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.51 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw. 

1.52 evenementen:

een georganiseerde, publieke en bijzondere gebeurtenis, in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in vormen van risicocategorieën:

  • A. waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • B. waarbij het waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • C. waarbij het zeker or de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
1.53 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.54 geluidsbelasting vanwege industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.55 geluidszone - industrie:

geluidszone rondom industrieterrein waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten en welke op de verbeelding is weergegeven en deel uitmaakt van dit plan.

1.56 geluidszone:

Een krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.57 groenvoorzieningen:

Het geheel van aanplant in een gebied - veelal in openbaar gebied - danwel het aanbrengen of voorzien van groen.

1.58 groepsrisico:

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.59 hoekwoning:

een woning gelegen op de hoek van een aaneengesloten rij woningen

1.60 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder.

1.61 hoofdgebouw:

Een bouwwerk of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.62 horeca I:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.63 horeca II:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.64 horeca III:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.65 huishouden:

Persoon of groep personen die onderling een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.66 inventarisatiekaart:

De kaart die aangeeft welke functies er in het gebied zitten op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.67 invloedsgebied:

Gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.68 kamerverhuur:

Een woonfunctie voor het verschaffen van een (tijdelijk) nachtverblijf aan meer dan één huishouden, waarbij de bewoners samen één voordeur delen. Inwoning van één huishouden (bestaande uit één persoon) bij een hoofdhuishouden (hospes/hospita) valt niet binnen de reikwijdte van het begrip kamerverhuur.

1.69 kampeermiddelen:

Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.

1.70 kampeerterrein:

Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.71 kantoor:

Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.72 kap:

Een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw waarvoor geldt dat:

  • a. de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 meter wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en;
  • b. de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben.
1.73 kas:

Gebouw, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal.

1.74 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

1.75 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van onder meer wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie.

1.76 kwaliteitsgids:

Een gids, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden richtlijnen geeft voor de invulling van het plangebied.

1.77 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie:

geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.78 kwetsbaar gebouw:
  • 1. Gebouwen met een woonfunctie met een dichtheid van meer dan 2 woonfuncties per ha.
  • 2. Gebouwen met een logiesfunctie:
    • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van meer dan 2 logiesfuncties per ha, of
    • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m².
  • 3. Gebouwen met een onderwijsfunctie:
    • a. voor volwassenenonderwijs, voor meer dan 50 personen

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van meer dan 1500 m².

5. Gebouwen met een winkelfunctie:

  • a. voor zover sprake is van een supermarkt of grootschalige detailhandel,
  • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 2000 m², of
  • c. met meer dan vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van meer dan 1000 m².

6. gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie voor zover op enig moment meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende ten minste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur,
  • b. voor godsdienst, voor zover meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn op meer dan drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor meer dan 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, voor meer dan 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor meer dan 200 personen.

7. Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie, zonder een bedgebied.

8. Gebouwen met een industriefunctie voor meer dan 50 personen.

1.79 langzaam verkeer:

De voetganger, de fiets, fiets met trapondersteuning, snorfiets, bromfiets, inclusief bredere varianten zoals een bakfiets, het gehandicaptenvoertuig, en de geleider/berijder van bijvoorbeeld een paard. Ook bestemmingsverkeer en een motorvoertuig met een snelheidsbeperking zoals een landbouwvoertuig valt onder het begrip langzaam verkeer.

1.80 leisure:

vrijtijdsbesteding.

1.81 longeercirkel:

een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).

1.82 maaiveld:

Het niveau van de straat of omliggende grond.

1.83 maatschappelijke voorzieningen:

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport en ontspanning, onderwijs en opvoeding, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.84 manege:

een bedrijf dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden (voor de ruitersport).

1.85 NEN:

Nederlandse norm van het Nederlands Normalisatie-instituut.

1.86 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.

1.87 nokverhoging:

vergroting van de ruimte onder een dak, waarbij het voordakvlak wordt verlengd en de nok hoger en verder naar achter komt te liggen en aan de achterkant een nieuwe goot wordt gecreëerd.

1.88 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.89 onderdoorgang:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.90 ondergeschikte bouwdelen:

Bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen.

1.91 ondersteunende detailhandel:

kleinschalige detailhandel waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit

1.92 ondersteunende horeca:

verstrekken van eten en drinken waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit.

1.93 openbaar toegankelijk gebied:

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.94 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.95 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.96 paardenbak:

een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden kunnen worden getraind.

1.97 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.98 parkeervoorziening

voorziening ten behoeve van het parkeren van voertuigen

1.99 peil:

het niveau gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.100 penthouse:

Een bijzondere, op de top van een gebouw gesitueerde bouwlaag, geen kap of kapverdieping zijnde, waarvan de gevels ten opzichte van de gevels van de onderliggende bouwlagen terugliggen.

1.101 plaatsgebonden risico:

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.102 plan:

Het bestemmingsplan Alphen Stad - eerste herziening met identificatienummer NL.IMRO.0484.alphenstad1her-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.103 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf;

1.104 Programma van Eisen:

document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

1.105 prostitutiebedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.

1.106 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.

1.107 risicovolle activiteit:

Een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.108 risicovolle inrichting:

Een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.109 scheidingslijn maatvoering:

Een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan.

1.110 seksbedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling.

1.111 seksinrichting:

voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf

1.112 slopen:

Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.113 speelvoorziening:

Voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.

1.114 sportvoorzieningen:

een overdekte danwel onoverdekte voorziening ten behoeve van sportactiviteiten zoals een zwembad, sportvelden, ijsbaan of tennisbaan

1.115 staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.116 staat van Horeca-activiteiten:

De Staat van Horeca-activiteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.117 stap- en trainingsmolen:

Een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.

1.118 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.119 ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan

Het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Alphen Stad (NL.IMRO.0484.01alphenstad-VA01).

1.120 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.121 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.

1.122 verblijfsvoorziening

voorziening behorend bij de naastgelegen bestemming gericht op het verblijf van personen, zoals brandgangen en voetgangerspaden.

1.123 verkeersvoorzieningen:

verzameling van objecten in het beheer van de infrastructuur voor de geleiding van het verkeer.

1.124 vogelpark:

Dierenpark met de nadruk op vogels.

1.125 voldoende parkeergelegenheid:

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.126 volière:

Een in de open lucht geplaatste vogelkooi.

1.127 volkstuin:

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker voedings- en/of siergewassen teelt voor (hoofdzakelijk) eigen gebruik.

1.128 voorgevel:

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, ligging, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.129 voorgevelrooilijn:

De denkbeeldige lijn gevormd door het verlengde van de voorgevel.

1.130 watervoorzieningen:

voorzieningen die verband houden met de waterhuishouding, de aanvoer en afvoer van water en de doorstroming van water.

1.131 waterzuiveringsinstallatie:

Een (riool)waterzuiveringsinstallatie (rwzi), ook wel afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) genoemd, zuivert het afvalwater van huishoudens, bedrijven en veelal ook van wegverhardingen dat via het riool wordt aangevoerd.

1.132 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.133 wonen:

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning

1.134 woning:

Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.135 woonwagen:

Voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemde standplaats is geplaatst.

1.136 woonwagenstandplaats:

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.137 zeer kwetsbaar gebouw:
  • a. Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
  • b. gebouwen met een woonfunctie voor zorg;
  • c. gebouwen met een onderwijsfunctie voor basisschoolonderwijs aan minderjarigen en voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
  • d. gebouwenmet een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang;
  • e. gebouwen met een celfunctie.
1.138 zendmast:

Zendmast ten behoeve van mobiele communicatie.

1.139 zone:

een als zodanig aangeduid gebied op de verbeelding waarvoor specifieke regels gelden.

1.140 zonegrens:

De begrenzing van een zone.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

De hoek tussen een hellend dakvlak en het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkappelen. In het geval een dakkapel in horizontale richting meer dan 50% van het dakvlak beslaat, wordt de bovenkant van de dakkapel als goothoogte beschouwd.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het peil ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de breedte en diepte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

2.7 bruto vloeroppervlakte:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen, bepaald volgens NEN 2580.

2.8 gebruiksoppervlakte woonfunctie:

de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren van het bestaand  oorspronkelijk hoofdgebouw, bepaald volgens NEN 2580.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

2.10 bouwlaag

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.alphenstad1her-VA01_0001.jpg"

Afbeelding: principeprofiel standaard bebouwing in relatie tot de begrippen 'bouwlaag', 'begane grond' en 'dak'

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is verkoop voor motorbrandstoffen zonder lpg met ondersteunende detailhandel toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie', locatie President Kennedylaan 10, is een waterzuiveringsinstallatie toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie', locatie Concertweg 51, is een zend-/ontvangstinstallatie toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', locatie Watertorenpark 29, Concertweg 51 en Prins Bernhardlaan 1a-d, is een grootschalige nutsvoorziening toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'Gasdrukmeet- en regelstation' is een gasdrukmeet- en regelstation met ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren toegestaan;
  • f. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

3.2 Algemene bouwregels

3.3 Specifieke bouwregels

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub b voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

3.4.2 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub f voor het bouwen van bij het hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van de aan-en uitbouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

Artikel 4 Centrum - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

4.2 Algemene bouwregels

4.3 Specifieke bouwregels

4.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de breedte en situering van vanuit het openbaar toegankelijk gebied zichtbare gevels van gebouwen, voorzover deze zijn gelegen aan en zijn gericht op de dijkstraten en de Oude Rijn;
  • b. de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:
    • 1. verblijfs- en voetgangersgebieden;
    • 2. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen.

4.5 Afwijken van de bouwregels

4.5.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub b voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

4.5.2 Voorgevelbreedte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 onder i ten behoeve van het bouwen van een voorgevelbreedte van meer dan 10 meter, met dien verstande dat daardoor geen wezenlijke aantasting ontstaat van de historische gevelstructuur.

4.5.3 Terugliggende dakverdieping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale goothoogte zoals bepaald in artikel 4.2 onder c ten behoeve van het bouwen van een terugliggende dakverdieping met dien verstande dat de dakverdieping 1 meter terug ligt ten opzichte van het openbaar toegankelijk gebied.

4.5.4 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub g en h voor het bouwen van bij het hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

4.6 Specifieke gebruiksregels - Horeca III

Horeca III vestigingen zijn toegestaan met dien verstande dat:

4.7 Specifieke gebruiksregels - bouwlaag boven de begane grond

Het in artikel 4.1, lid a tot en met g genoemde gebruik is op de eerste bouwlaag boven de begane grond toegestaan indien sprake is van bestaand legaal gebruik.

4.8 Afwijken van de gebruiksregels
4.8.1 Functies boven de begane grond

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 sub a, b en d ten behoeve van detailhandel, cultuur en ontspanning en/of horeca I of II van de Staat van Horeca-activiteiten op de eerste bouwlaag boven de begane grond, mits:

  • a. dit gebruik behoort bij de begane grond;
  • b. het karakter en de functie van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de mogelijkheden tot instandhouding en bevordering van de woonfunctie op bovenbouwlagen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 5 Centrum - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

5.2 Algemene bouwregels

5.3 Specifieke bouwregels

5.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de breedte en situering van vanuit het openbaar toegankelijk gebied zichtbare gevels van gebouwen, voorzover deze zijn gelegen aan en zijn gericht op de dijkstraten en de Oude Rijn;
  • b. de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:
    • 1. verblijfs- en voetgangersgebieden;
    • 2. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen.

5.5 Afwijken van de bouwregels

5.5.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub b voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.5.2 Voorgevelbreedte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 onder i ten behoeve van het bouwen van een voorgevelbreedte van meer dan 10 meter, mits daardoor geen wezenlijke aantasting ontstaat van de historische gevelstructuur.

5.5.3 Terugliggende dakverdieping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale goothoogte zoals bepaald in artikel 5.2 onder c ten behoeve van het bouwen van een terugliggende dakverdieping met dien verstande dat de dakverdieping 1 meter terug ligt ten opzichte van het openbaar toegankelijk gebied.

5.5.4 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub g en h voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.6 Specifieke gebruiksregels

5.7 Specifieke gebruiksregels - bouwlaag boven de begane grond

Het in artikel 5.1, lid a tot en met e genoemde gebruik is op de eerste bouwlaag boven de begane grond toegestaan indien sprake is van bestaand legaal gebruik.

5.8 Afwijken van de gebruiksregels
5.8.1 Kleine vormen van kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder f om kleinschalige kamerverhuur mogelijk te maken, met dien verstande dat een aanvraag moet voldoen aan de op het moment van aanvragen geldende beleidsregels voor tijdelijk wonen.

  • a. per locatie slechts sprake is van huisvesting voor maximaal 4 personen, waarbij het huishouden van de eventuele hoofdbewoner(s) in het pand als één persoon wordt gezien;
  • b. de huisvesting plaats vindt binnen de geldende bebouwingsmogelijkheden;
  • c. er geen belemmeringen ontstaan voor de (uitbreiding van) omliggende functies die mogelijk zijn op grond van dit bestemmingsplan;
  • d. de verhuurder ervoor zorgt dat er geen overmatige overlast ontstaat voor omwonenden;
  • e. als er geen hoofdbewoner in het pand aanwezig is, de verhuurder zorgt voor een vast aanspreekpunt voor omwonenden;
  • f. bewoners die langer dan vier maanden in Nederland (zullen) verblijven, ingeschreven worden in de Basisregistratie personen van de gemeente.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van artikel 6.5 Specifieke gebruiksregels en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Specifieke bouwregels Archeon

6.2.2 Specifieke bouwregels Avifauna
  • a. Bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. Bedrijfswoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
  • c. De bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, bedraagt:
    • 1. voor kassen maximaal 20 meter;
    • 2. voor horecavestigingen maximaal 20 meter;
    • 3. voor bijgebouwen ten behoeve van horecavestigingen maximaal 3 meter;
    • 4. voor entreegebouwen maximaal 15 meter;
    • 5. voor parkgebouwen, zoals multifunctionele ruimten, uitgifte punten, tentoonstellingsruimten, dierenverblijven en overige ruimten ten behoeve van het dierenpark maximaal 15 meter;
    • 6. Voor overige gebouwen, zoals kantoorgebouwen en kantines maximaal 9 meter;
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
    • 1. voor volières maximaal 20 meter;
    • 2. voor overdekte rustgelegenheden maximaal 6 meter;
    • 3. voor speeltoestellen maximaal 10 meter;
    • 4. voor glijbaantorens maximaal 30 meter;
    • 5. voor informatieborden maximaal 10 meter;
    • 6. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 meter.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de aard en omvang van de horecavoorzieningen en milieugerelateerde activiteiten die uitgevoerd worden binnen de bestemming, indien en voor zover het stellen van deze eisen bepalend is voor het voorkomen van overlast in de aangrenzende woonwijk.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Avifauna

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 sub c en d, onder 1, voor het oprichten van kassen en volières met een bouwhoogte van maximaal 30 meter, met dien verstande dat:

  • a. de bouwwerken ruimtelijk passend zijn;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Specifieke gebruiksregels Archeon
  • a. De voorzieningen ten behoeve van culturele en ontspannende vrijetijdsbesteding met ondersteunende detailhandel zijn uitsluitend ten behoeve van een archeologisch themapark.
    • 1. Het archeologisch themaparkheeft tot doel de bezoekers van het park op een directe wijze te informeren over opgravingen, oudheidkundige vondsten en geschiedenis van de menselijke cultuur, waarbij met behulp van reconstructies op ware grootte inzicht wordt verschaft in de relaties tussen prehistorie, middeleeuwen, antieke beschavingen en hun natuurlijke omgeving;
    • 2. De voorzieningen en uit te oefenen activiteiten staan naar aard en omvang in relatie tot en zijn afgestemd op de thematiek van het archeologische themapark;
    • 3. De ruimtelijke uitstraling van de attracties, activiteiten en andere voorzieningen zijn qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar met het karakter van de omringende woonomgeving waarbij in aanvulling geldt dat het archeologisch themapark door een groene wal en een omliggende watergang afgescheiden wordt van de omliggende woonomgeving;
  • b. Parkeren ten behoeve van het archeologisch themapark wordt buiten het park gerealiseerd;
  • c. De bruto vloeroppervlakte van de horecavoorzieningen bedraagt:
    • 1. voor congres- en vergadervoorzieningen maximaal 1400 m², met een maximum van 500 m² per voorziening;
    • 2. voor overnachtingsvoorzieningen maximaal 1000 m², met een maximum van 500 m² per voorziening;
    • 3. overige horecavoorzieningen maximaal 1800 m², met een maximum van 300 m² per voorziening;
  • d. In aanvulling op het bepaalde in sub c, onder 2, geldt dat overnachtingsvoorzieningen uitsluitend door groepen in samenhang met de doeleinden van het archeologisch themapark worden gebruikt.

6.5.2 Specifieke gebruiksregels Avifauna

De voorzieningen ten behoeve van culturele en ontspannende vrijetijdsbesteding met ondersteunende detailhandel zijn uitsluitend ten behoeve van een vogelpark.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.f

7.2 Algemene bouwregels

7.3 Specifieke bouwregels

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.4.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 sub c voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

7.4.2 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 sub g en h voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

7.4.3 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2 sub b voor het splitsen van een bestaande woning in meerdere woningen, met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksoppervlakte van het bestaande hoofdgebouw is groter dan of gelijk aan 120 m²;
  • b. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat niet kleiner is dan 50 m²;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden bedoeld in artikel 7.1 sub a en d gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. De functies zijn slechts mogelijk indien rekening wordt gehouden met de van toepassing zijnde hogere waarde;
  • b. In een gebouw waarop een hogere waarde van toepassing is, is het geluidniveau in verblijfruimtes maximaal 33 dB vanwege spoor- en/of wegverkeerslawaai;
  • c. Ter bepaling van de gevelisolatie (GA,k ) wordt rekening gehouden met de in tabel 7.1 van Bijlage 4 Algeheel akoestisch onderzoek weergegeven benodigde gevelisolatie vanwege het geluid afkomstig van spoor- en/of wegverkeer.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Wonen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de aanduiding 'wonen uitgesloten', zoals genoemd in artikel 7.1 sub a, in combinatie met artikel 7.2 sub b, om wonen mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. er sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • b. het een stedenbouwkundig verantwoord project betreft;
  • c. het past binnen het regionale woningbouwprogramma;
  • d. het voorgenomen gebruik levert geen belemmeringen op voor de omgevingsaspecten ter plaatse;
  • e. het past, voor zover van toepassing, binnen de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot tijdelijk wonen (Nadere regels Tijdelijk wonen), zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
  • f. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de aangrenzende percelen, met dien verstande dat ten aanzien van akoestiek:
    • 1. rekening wordt gehouden met de van toepassing zijnde hogere waarde;
    • 2. in een gebouw waarop een hogere waarde van toepassing is, het geluidniveau in verblijfruimtes maximaal 33 dB is vanwege spoor- en/of wegverkeerslawaai;
    • 3. ter bepaling van de gevelisolatie (GA,k ) rekening wordt gehouden met de in tabel 7.1 van Bijlage 4 Algeheel akoestisch onderzoek weergegeven benodigde gevelisolatie vanwege het geluid afkomstig van spoor- en/of wegverkeer;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en straatbeeld;
    • 3. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

7.6.2 Functies boven begane grond

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 sub b, d en e ten behoeve van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en/of sportvoorzieningen op de bouwlagen boven de begane grond, mits:

  • a. dit gebruik behoort bij de begane grond;
  • b. het karakter en de functie van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

8.2 Algemene bouwregels

8.3 Specifieke bouwregels

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

9.2 Algemene bouwregels

9.3 Specifieke bouwregels

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.4.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 sub b voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

9.4.2 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 sub e en f voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

9.4.3 Overige bouwwerken met hogere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 sub g, onder 3, ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 6 meter, met dien verstande dat:

  • a. het bouwwerk ruimtelijk passend is;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

Artikel 10 Natuur - Zegersloot

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Zegersloot' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

10.2 Nadere bestemmingsomschrijving

De voor Natuur - Zegersloot aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 10.1 conform het bestaande gebruik zoals aangegeven op de inventarisatiekaart bestemd voor:

10.3 Algemene bouwregels

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:

10.4 Specifieke bouwregels

Ten behoeve van de maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:

10.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 10.2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, zoals aangegeven op de inventarisatiekaart, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaand gebruik zoals genoemd in artikel 10.2 en het gebruik te veranderen naar gebruik zoals genoemd in artikel 10.1 en 10.2 mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de wijziging in gebruik mag de kwaliteiten van het gebied zoals genoemd in artikel 10.1 niet aantasten en moet voldoen aan de Kwaliteitsgids Park Zegersloot behorende bij dit bestemmingsplan;
  • b. het voorgenomen gebruik levert geen milieuhygienische belemmeringen op voor de belendende percelen.

10.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;

10.8 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in artikel 10.7 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting;
  • b. het gaat om het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak;
  • c. het gaat om het verharden van gronden binnen het bouwvlak;
  • d. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

10.9 Verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.7 wordt verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in artikel 10.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

10.10 Voorwaarden omgevingsvergunning

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 10.7, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 11 Recreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Specifieke bouwregels dagrecreatie

11.2.2 Specifieke bouwregels volkstuinen
  • a. Per volkstuinencomplex wordt maximaal één verenigingsgebouw gebouwd, met dien verstande dat:
  • b. Op een tuin van maximaal 150 m² mag een tuinhuisje worden gebouwd van maximaal 5 m² alsmede broeibakken of kassen tot maximaal 10 % van de oppervlakte van de tuin (= gezamenlijke bebouwing van maximaal 20 m²), met dien verstande dat
  • c. Op een volkstuin met een oppervlakte van meer dan 150 m² mag een tuinhuisje worden gebouwd van maximaal 14 m² alsmede broeibakken of kassen tot maximaal 10 % van de oppervlakte, doch niet meer dan 20 m² (= gezamenlijke bebouwing van maximaal 34 m²), met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van de bouwwerken maximaal 2,85 meter bedraagt;
    • 2. voor broeibakken de bouwhoogte maximaal 0,7 meter bedraagt;
    • 3. voor kassen de bouwhoogte maximaal 2,85 meter bedraagt;
    • 4. overige bouwwerken niet toegestaan zijn;
  • d. In uitzondering op het bepaalde in sub a tot d mogen gebouwen en bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 12 Recreatie - Zegersloot

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Zegersloot aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden;
  • c. verkeers-, water-, groen-, parkeer-, geluidwerende-, speel- en nutsvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie' is een zendmast toegestaan.

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

12.2 Nadere bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie -Zegersloot aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 12.1 conform het bestaande gebruik zoals aangegeven op de inventarisatiekaart bestemd voor:

  • a. agrarisch;
  • b. bowlingbaan;
  • c. verblijfsrecreatie in de vorm van een camping;
  • d. golfbaan;
  • e. Horeca I en II van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • f. houtopstanden;
  • g. loods;
  • h. manege;
  • i. scouting;
  • j. informatiecentrum en buitenschoolse opvang;
  • k. waterskibaan;
  • l. onderwater natuurgebied;
  • m. windsurfvereniging;
  • n. kinderboerderij;
12.3 Algemene bouwregels

12.4 Specifieke bouwregels

12.5 Afwijken van de bouwregels
12.5.1 Aan-, uit- en bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3 sub a met dien verstande dat:

  • a. Aan- en uitbouwen zijn toegestaan, voorvoor geldt dat de bouwhoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw ;
  • b. Bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.
  • d. de uitbreiding bijdraagt aan het behoud danwel versterking van de landschappelijke-, cultuurhistorische en natuurwaarden zoals omschreven in artikel 12.1;
  • e. bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een inrichtings- en beheersplan ingediend die getoetst wordt aan de Kwaliteitsgids Park Zegersloot behorende bij dit bestemmingsplan.
12.6 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 12.2 dat bestond ten tijde van, zoals aangegeven op de inventarisatiekaart, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal paarden' is het maximale aantal paarden toegestaan dat is aangeduid op de verbeelding.

12.7 Afwijken van de gebruiksregels

12.7.1 Wijzigen gebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestaand gebruik zoals genoemd in artikel 12.2 en het gebruik veranderen naar gebruik zoals genoemd in artikel 12.1 of artikel 12.2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De wijziging in het gebruik tast de kwaliteiten van het gebied zoals genoemd in artikel 12.1 niet aan en voldoet aan de Kwaliteitsgids Park Zegersloot behorende bij dit bestemmingsplan;
  • b. Het voorgenomen gebruik levert geen milieu-hygienische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • c. Het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;

12.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;

12.9 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod als bedoeld in artikel 12.8 is niet van toepassing indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting;
  • b. het gaat om het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak;
  • c. het gaat om het verharden van gronden binnen het bouwvlak;
  • d. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

12.10 Verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.8 wordt verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in artikel 12.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

12.11 Voorwaarden omgevingsvergunning

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 12.8, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

13.2 Algemene bouwregels

13.3 Specifieke bouwregels

13.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  • a. de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:
  • b. het streven om door concentratie en bundeling van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een evenwichtig landschapsbeeld te behouden en waar mogelijk te versterken.

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu en de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld.

Artikel 14 Sport - Zegersloot

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport - Zegersloot aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

14.2 Nadere bestemmingsomschrijving

De voor Sport -Zegersloot aangewezen gronden zijn, naast de functies genoemd in artikel 14.1 conform het bestaande gebruik zoals aangegeven op de inventarisatiekaart bestemd voor:

  • a. jongerencentrum;
  • b. scouting;
  • c. buitenschoolse opvang.

14.3 Algemene bouwregels

14.4 Specifieke bouwregels
  • a. In uitzondering op artikel 14.3 sub a mogen bouwwerken buiten het bouwvlak, zoals deze ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn, in stand blijven;
  • b. In uitzondering op artikel 14.3 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
  • c. In aanvulling op het bepaalde in artikel 14.3 onder b ten tweede geldt dat daar waar er op de verbeelding sprake is van de figuur 'verbinding' voor de berekening van het totale bruto vloeroppervlakte voor gebouwen, alle verbonden vlakken tezamen dienen te worden berekend.

14.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  • a. de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:
  • b. het streven om door concentratie en bundeling van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een evenwichtig landschapsbeeld te behouden en waar mogelijk te versterken.

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu en de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld.

14.6 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken bedoeld in artikel 14.2 dat bestond ten tijde van inwerkingtreding, zoals aangegeven op de inventarisatiekaart, mag niet worden gewijzigd in een ander gebruik.

14.7 Afwijken van de gebruiksregels
14.7.1 Wijzigen gebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestaand gebruik zoals genoemd in artikel 14.2 en het gebruik veranderen naar gebruik zoals genoemd in artikel 14.1 of artikel 14.2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De wijziging in het gebruik mag de kwaliteiten van het gebied zoals genoemd in artikel 14.1 niet aantasten en moet voldoen aan de Kwaliteitsgids Park Zegersloot behorende bij dit bestemmingsplan;
  • b. Het voorgenomen gebruik levert geen milieu-hygienische belemmeringen op voor de belendende percelen;
  • c. Het voorgenomen gebruik is aanvaardbaar geelt op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
  • d. Ten behoeve van het voorgenomen gebruik worden voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak gerealiseerd.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
  • b. voorzieningen gericht op de verblijfs- en bestemmingsfunctie van het verkeer;
  • c. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - maatschappelijk en sport' zijn sportactiviteiten en maatschappelijke activiteiten toegestaan;
  • f. water-, groen-, geluidwerende- en nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met uitsluiting van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de beeldkwaliteit.

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;
  • b. het verkeer en vervoer per rail met inbegrip van kruisingen -zowel gelijkvloers als ongelijkvloers- met wegen en waterwegen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • d. water-, groen-, geluidwerende- en nutsvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is een tunnel toegestaan;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

16.2 Bouwregels

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen gericht op de verblijfs- en bestemmingsfunctie van het verkeer;
  • b. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • c. groenvoorzieningen, met inachtneming van artikel 17.6 Specifieke gebruiksregels;
  • d. water-, speel- en nutsvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding'parkeergarage' is een parkeergarage toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - maatschappelijk en sport' zijn sportactiviteiten en maatschappelijke activiteiten toegestaan;
  • h. terrassen, behorende bij direct bij de betrokken gronden gelegen horecavoorzieningen, voorzover deze horecavoorzieningen aldaar zijn toegestaan volgens dit bestemmingsplan;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

17.2 Algemene bouwregels

17.3 Specifieke bouwregels

17.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

Deze nadere eisen kunnen allen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de beeldkwaliteit.

17.5 Afwijken van de bouwregels
17.5.1 Scootmobielstalling

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 sub a voor de plaatsing van een berging voor een scootmobiel, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 3 m3 bedraagt;
  • b. het bouwwerk ruimtelijk passend is;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.6 Specifieke gebruiksregels

Bestaande groenvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 17.1 sub c, zoals deze op het tijdstip van aanwezig zijn, mogen niet worden gewijzigd in een ander gebruik zoals bedoeld in artikel 17.1.

17.7 Afwijken van de gebruiksregels
17.7.1 Groenvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestaand gebruik zoals genoemd in artikel 17.1 sub c, en het gebruik te veranderen naar overige functies zoals genoemd in artikel 17.1, met dien verstande dat:

  • a. overleg met de directe betrokkenen in de omgeving heeft plaatsgevonden;
  • b. het voorgenomen gebruik aanvaardbaar is gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watervoorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de recreatievaart;
  • d. kunstwerken;
  • e. bruggen, tevens bestemd voor verkeersvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

18.2 Bouwregels

Artikel 19 Water - Waterweg

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water -Waterweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watervoorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van scheepvaart;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de recreatievaart;
  • e. kunstwerken;
  • f. bruggen, tevens bestemd voor verkeersvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

19.2 Bouwregels

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

20.2 Algemene bouwregels

20.3 Specifieke bouwregels

20.4 Specifieke bouwregel - Rode Dorp

In aanvulling op c.q.afwijking van de andere artikelen geldt ter plaatse van de aanduiding Wonen-Rode Dorp bij sloop en nieuwbouw het volgende:

  • a. Binnen alle vlakken met de aanduiding Wonen- Rode Dorp tezamen, zijn in totaal 172 woningen toegestaan;
  • b. De woningen hebben een maximale diepte van 10 meter;
  • c. De voor- en achtergevel van de woningen mag binnen het bouwvlak worden verschoven ten opzichte van de oorspronkelijk situatie;
  • d. Ter hoogte van Jan Nieuwenhuizenstraat wordt de bestaande verspringing op een vergelijkbare wijze teruggebracht.

20.5 Afwijken van de bouwregels
20.5.1 Vergroten aantal woningen binnen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub b voor het vergroten van het bestaand aantal woningen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. Het woon- en leefmilieu;
    • 2. De stedenbouwkundige structuur en straatbeeld;
    • 3. De verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 4. De gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen;
  • b. Het past binnen het regionale woningbouwprogramma.


20.5.2 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub c voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

20.5.3 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub j voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

20.5.4 Nokverhoging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub d voor het oprichten van een nokverhoging aan de achterzijde van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw maximaal 8 meter vanaf peil bedraagt;
  • b. de goothoogte aan de voorzijde van het hoofdgebouw niet hoger is dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • c. de dakhelling ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande kapstructuur aan de voorzijde van het hoofdgebouw;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

20.5.5 Dakopbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub d voor het verhogen van de goothoogte door het toestaan van een derde bouwlaag, met dien verstande dat:

  • a. de derde bouwlaag voorzien is van een plat dak;
  • b. de hoogte van de derde bouwlaag maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de derde bouwlaag 1 meter terug is gelegen ten opzichte van de voorgevel;
  • d. de derde bouwlaag ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande structuur van het hoofdgebouw;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

20.5.6 Overkappingen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2 sub a voor overkappingen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 18 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de overkapping ruimtelijk passend is en aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige structuur en straatbeeld.

20.5.7 Aan-, uit- en bijgebouw bij hoekwoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub a en f voor het bouwen van een aan-, uit- of bijgebouw aan de zijgevel van de hoekwoning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de goothoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. een kap is toegestaan, waarbij deze architectonisch is afgestemd op het hoofdgebouw  en de maximale bouwhoogte niet hoger is dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

20.5.8 Dakterras

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2 sub f voor het bouwen van een dakterras in het achtererfgebied, met dien verstande dat:

  • a. het dakterras gerealiseerd wordt op een plat dak;
  • b. het dakterras ruimtelijk passend is;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
  • d. De terrasafscheiding van het dakterras dient minimaal 2 meter terug te liggen ten opzichte van de achter- en/of zijgevel van het bouwwerk waarop het terras wordt gerealiseerd, teneinde de privacy van het naastgelegen perceel in enige mate te respecteren.
  • e. Het onder d gestelde geldt niet indien de eigenaar van het naastgelegen perceel schriftelijk heeft bevestigd geen bezwaar te hebben tegen een kortere afstand dan de genoemde 2 meter.

20.5.9 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 20.2 sub b voor het splitsen van een bestaande woning in meerdere woningen, met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksoppervlakte van het bestaand hoofdgebouw groter of gelijk is aan 120 m²;
  • b. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat niet kleiner is dan 50 m²;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

20.6 Specifieke gebruiksregels

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. de bedrijfsactiviteiten mogen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefmilieu van de woonomgeving;
  • b. de bedrijfsactiviteiten mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  • c. het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken. Onevenredige hinder door klantenbezoek en leveranciers moet worden voorkomen;
  • d. de bedrijfsactiviteiten zijn ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en direct in verband met het beroep;
  • f. buitenopslag ten behoeve het bedrijf op het perceel is niet toegestaan, stalling van bedrijfsvoertuigen daarvan uitgezonderd;

20.7 Afwijken van de gebruiksregels

20.7.1 Kleine vormen van kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.1 onder a om kleinschalige kamerverhuur mogelijk te maken, met dien verstande dat een aanvraag moet voldoen aan de op het moment van aanvragen geldende beleidsregels voor tijdelijk wonen.

  • a. per locatie slechts sprake is van huisvesting voor maximaal 4 personen, waarbij het huishouden van de eventuele hoofdbewoner(s) in het pand als één persoon wordt gezien;
  • b. de huisvesting plaats vindt binnen de geldende bebouwingsmogelijkheden;
  • c. er geen belemmeringen ontstaan voor de (uitbreiding van) omliggende functies die mogelijk zijn op grond van dit bestemmingsplan;
  • d. de verhuurder ervoor zorgt dat er geen overmatige overlast ontstaat voor omwonenden;
  • e. als er geen hoofdbewoner in het pand aanwezig is, de verhuurder zorgt voor een vast aanspreekpunt voor omwonenden;
  • f. bewoners die langer dan vier maanden in Nederland (zullen) verblijven, ingeschreven worden in de Basisregistratie personen van de gemeente.

Artikel 21 Wonen - Woonwagenstandplaats

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

21.2 Bouwregels

Artikel 22 Wonen - Zegersloot

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Zegersloot' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

22.2 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:

22.3 Bijgebouwen- en aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen en aan en uitbouwen binnen het bestemmingsvlak gelden de volgende bepalingen:

22.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bestemmingsvlak gelden de volgende bepalingen:

22.5 Specifieke bouwregels

In uitzondering op artikel 22.4 sub e is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-paardenbak' een paardenbak toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. geen lichtmasten worden opgericht;
  • b. een open omheining wordt toegepast met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter;

22.6 Afwijken van de bouwregels

22.6.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2 sub a voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

22.6.2 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.2 sub b voor het splitsen van een bestaande woning in meerdere woningen, met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksoppervlakte van het bestaande hoofdgebouw is groter dan of gelijk aan 120 m²;
  • b. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat niet kleiner is dan 50 m²;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

22.6.3 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.4 sub e voor het bouwen van een paardenbak in het achtererfgebied, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 800 m² bedraagt;
  • b. geen lichtmasten worden opgericht;
  • c. een open omheining wordt toegepast met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter.
  • d. de paardenbak ruimtelijk passend is;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden;
    • 3. de stedenbouwkundige structuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

Artikel 23 Woongebied

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

23.2 Algemene bouwregels

23.3 Specifieke bouwregels

Naast artikel 23.1 en 23.2 gelden per gebied de volgende specifieke bouwregels:

23.3.1 Centrumgebied - Thorbeckestraat

Voor de aan de Thorbeckestraat voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

23.3.2 Centrumgebied - Aarplein

Voor de aan het Aarplein voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

23.3.3 Stationsomgeving - Havenstraat

Voor de aan van de Havenstraat voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met dien verstande dat:

23.3.4 Kerk en Zanen - Pijlkruid / Speenkruid

Voor de aan de Pijlkruid/Speenkruid voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

23.3.5 Kerk en Zanen - Zuiderkeerkring

Voor de aan de Zuiderkeerkring voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

23.3.6 Kerk en Zanen - Burggooi Zuid

Voor de in Burggooi Zuid voor 'Woongebied' aangewezen gronden geldt het volgende:

  • a. Stedenbouwkundige kwaliteitsdoelstellingen, opgenomen in Bijlage 9 Ontwerpschema, woongebied Burggooi Zuid behorende bij deze regels, worden in acht genomen bij de verdere uitwerking van het plan;
  • b. Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
    • 1. er zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan;
    • 2. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
    • 4. de goothoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 5. de bouwdiepte van een woning mag niet meer dan 15 meter bedragen;
    • 6. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 50% bedragen;
    • 7. de afstand tussen vrijstaande woningen en de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 8. de afstand tussen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen en één van beide zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter
    • 9. de afstand van de eindwoningen van rijenwoningen en de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.
  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd:
      • op het bijbehorende erf gelegen binnen deze bestemming;
      • binnen een bouwvlak;
      • op tenminste 1 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het erf, dat gelegen is buiten de woning, achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan tot een maximum van 100 m²;
    • 3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
      • indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
      • indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. een goede milieusituatie;
    • 7. de bescherming van de groenstructuur;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
    • 1. het bepaalde in artikel 23.3.6, lid b onder 3 om toe te staan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
    • 2. het bepaalde in artikel 23.3.6, lid c onder 1 om toe te staan dat een bijbehorend bouwwerk op een geringere afstand of voor de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
      • daardoor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
      • een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel en horizontaal niet dieper is dan 1,30 meter;
    • 3. het bepaalde in artikel 23.3.6, lid c onder 3 om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
    • 4. het bepaalde in artikel 23.3.6, lid c onder 4 om toe te staan dat de bouwhoogte van een bijbehorend wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter.
  • g. De in artikel 23.3.6, lid f genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de groenstructuur;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Nadere eisen
23.4.1 Ruimtelijke eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

23.4.2 Voorwaarden

De in artikel 23.4.1 genoemde eisen mogen uitsluitend worden gesteld, indien dit noodzakelijk is:

  • a. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en bouwwerken;
  • b. In verband met de verkeersveiligheid;
  • c. In verband met het waarborgen van de architectonische kwaliteit van het gebied.

23.5 Afwijken van de bouwregels

23.5.1 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikelen 23.3.3 sub e en f, sub f en g, 23.3.4 sub e en f, 23.3.6 sub f en g en sub f en g voor het bouwen van bij het hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

23.5.2 Penthouse, woongebied Kerk en Zanen

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.3.4 sub b onder 1 voor het bouwen van een penthouse, met dien verstande dat:

  • a. de ter plaatse geldende bouwhoogte met maximaal 4 meter wordt verhoogd;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van (ondergrondse) gasleidingen, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

24.2 Voorrangsbepaling

Ingeval van strijdigheid van regels, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.3 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Leiding - Gas' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 4 meter.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

24.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.3 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  • b. vooraf door het bevoegde gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • c. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • f. het leggen van kabels en leidingen;
  • g. het indrijven van voorwerpen.

24.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5 kan worden verleend indien:

  • a. het belang van de gasleidingen en de veiligheid van personen en goederen ter zake hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de gasleiding.

 

24.7 Specifieke gebruiksregel

Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding is niet toegestaan.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsverbindingen, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

25.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Leiding - Hoogspanning' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 4 meter.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.
25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen en de veiligheid van personen en goederen ter zake hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • c. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • e. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het leggen van kabels en leidingen;
  • h. het indrijven van voorwerpen.

25.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4 kan worden verleend indien:

  • a. het belang van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen en de veiligheid van personen en goederen ter zake hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

Artikel 26 Leiding - Riool

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een rioolpersleiding, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

26.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Leiding - Riool' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 4 meter.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de rioolpersleiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de rioolpersleiding.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het leggen van kabels en leidingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen.

26.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4 kan worden verleend indien:

  • a. het belang van de rioolpersleidingen hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de rioolpersleiding.

Artikel 27 Leiding - Water

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. binnen een afstand van 5 meter van de watertransportleiding, een watertransportleiding;

één en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

27.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Leiding - Water' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de waterleiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de waterleiding.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het leggen van kabels en leidingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen.

27.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4 kan worden verleend indien:

  • a. het belang van de waterleidingen hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de waterleiding.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 2

28.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

28.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 28.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek(opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 28.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 28.3 vooraf in acht zijn genomen.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

28.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 28.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 0 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

28.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

28.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 28.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

28.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 3

29.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

29.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 29.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 29.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 29.3 vooraf in acht zijn genomen.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

29.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 29.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

29.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek(opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

29.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 29.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

29.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 3a

30.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

30.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 30.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 30.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens wordden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 30.3 vooraf in acht zijn genomen.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

30.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 30.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

30.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

30.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 30.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

30.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 4

31.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

31.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 31.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 31.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 31.3 vooraf in acht zijn genomen.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

31.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 31.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

31.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

31.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 31.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

31.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 4a

32.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4a' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

32.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 32.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 32.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 32.3 vooraf in acht zijn genomen.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4a' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

32.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 32.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

32.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

32.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 32.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

32.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 5

33.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

33.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 33.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 33.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 33.3 vooraf in acht zijn genomen.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

33.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 33.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 10.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

33.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

33.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 33.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

33.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 5a

34.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5a' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

34.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 34.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 34.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 34.3 vooraf in acht zijn genomen.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5a' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

34.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 34.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld  of/ en over een totale oppervlakte kleiner dan 10.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

34.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

34.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 34.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

34.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken en andere cultuurhistorische objecten, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

35.2 Monumentale en karakteristieke bouwwerken

35.2.1 Bouwregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-monument' en 'specifieke bouwaanduiding-karakteristiek pand' wordt uitsluitend gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor inrichting en/of behoud en/of herstel van bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen worden gebouwd;
    • 2. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, zoals vastgelegd in de aanwijzing tot beschermd monument.

35.2.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-monument' en 'specifieke bouwaanduiding-karakteristiek pand' de als monumentale of karakteristieke aangewezen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen, met dien verstande dat:

  • a. het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
  • b. bij de aanvraag om sloopvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen een bouwhistorisch onderzoek wordt ingediend. 
  • c. over het verzoek om sloopvergunning wordt van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie om advies gevraagd.

35.2.3 Omgevingsvergunning niet vereist

Het in artikel 35.2.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  • b. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
  • c. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.

35.2.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.2.2 kan worden verleend met dien verstande dat:

  • a. uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden behouden blijven en door die werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • b. uit een onderzoek als genoemd onder a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
    • 1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
    • 2. documentatie plaatsvindt van de te slopen waarden;
    • 3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.

35.3 Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en patronen

Gereserveerd

35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de tot 'Waarde-Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het doorvoeren van veranderingen in de verkaveling of percelering van terreinen voor zover het geen gronden betreft die agrarisch in gebruik zijn;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen en paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen; het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • g. werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van voedergewassen);
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

35.5 Omgevingvergunning niet vereist

Het in artikel 35.4 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • a. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
  • b. welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
  • c. het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak.

35.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.4 kan worden verleend indien:

  • a. uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden behouden blijven en door die werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waardenen doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • b. uit een onderzoek als genoemd onder a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
    • 1. wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
    • 2. documentatie plaatsvindt van de te slopen waarden;
    • 3. voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.

Artikel 36 Waterstaat - Waterkering

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

36.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie 'Waterstaat-Waterkering' zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 6 meter.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen mogen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, gebouwd worden, met dien verstande dat het bouwplan uitsluitend betrekking heeft op vervanging, vernieuwing en/of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij geldt dat:
    • 1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
    • 2. gebruikt wordt gemaakt van de bestaande fundering.
36.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 36.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene aanduidingsregels

Artikel 37 overige zone - parkeren

37.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren' geldt dat het bevoegd gezag pas een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
37.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
37.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 37.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Artikel 38 overige zone - evenementen

38.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - evenementen' zijn de gronden mede aangewezen voor het structureel organiseren van (middel)grote evenementen met ondersteunende horeca.

38.2 Voorwaarden evenementen

Maximum aantal dagen en personen

  • a. Per locatie met de aanduiding 'overige zone - evenementen' is het maximum aantal evenementdagen, het maximum aantal op- en afbouwdagen per risicocategorie en voor de kermis, met daaraan gekoppeld het maximum aantal personen, als volgt:


 
A   Op- en afbouw   B   Op- en afbouw   C   Op- en afbouw   Kermis   Op- en afbouw   Maximaal aantal personen  
Aarkade, t.h.v. Nutsgebouw   10   15   10   30   0   0   0   0   pm  
Aarplein Oost   5   8   8   24   0   0   14   10   1500  
Aarplein West   5   8   4   12   0   0   pm   pm   500  
Bospark, rond kinderboerderij   5   8   0   0   0   0   0   0   pm  
Burgemeester Visserpark   5   5   8   24   0   0   0   0   750  
Centrum   15   22   15   45   4   20   0   0   10.000  
Dagcampingterrein en T-steiger, Zegersloot   12   18   12   36   12   60   0   0   12.500  
Europapark   5   8   4   12   0   0   0   0   1500  
Evenenemententerrein naast Zegerplaza, Zegersloot   4   6   10   30   0   0   0   0   1200  
Grasveld naast Bonifaciusschool   3   5   4   12   0   0   0   0   500  
Hooftstraat en parkeerterrein naast Julianabrug   4   6   5   15   0   0   0   0   pm  
Julianastraat en plein voor Adventskerk   10   15   6   18   0   0   0   0   1500  
Lauraplein   5   8   6   18   0   0   0   0   750  
Oudshoornseweg, t.h.v. Oudshoornseweg 19 e.o.   2   4   4   12   0   0   0   0   400  
Parkeerterrein Paradijslaan   4   6   5   15   0   0   0   0   pm  
Parkeerterrein ARC   6   10   4   12   0   0   0   0   pm  
Parkeerterrein De Bijlen, Zegersloot   6   10   4   12   0   0   0   0   pm  
Parkeerterrein Chinese Palace, Zegersloot   3   5   0   0   0   0   0   0   ntb  
Parkeerterrein Dwarsligger   3   5   4   12   0   0   0   0   1.750  
Park Rijnstroom   5   8   12   25   0   0   0   0   pm  
Raadhuisstraat, tussen Pieter Doelmanstraat 20 en Raadhuisstraat 104   5   8   0   0   0   0   0   0   pm  
Rijnplein   15   23   15   45   0   0   0   0   1.500  
Stadhuisplein   5   8   5   15   0   0   0   0   800  
Thorbeckeplein   pm   pm   pm   pm   0   0   0   0   pm  
Van Mandersloostraat   5   8   0   0   0   0   0   0   pm  
Weteringpark   5   8   8   24   0   0   0   0   pm  
Winkelcentrum De Aarhof   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   600  
Winkelcentrum De Atlas   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   750  
Winkelcentrum De Herenhof, binnenplein   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   750  
Winkelcentrum De Ridderhof   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   500  
Zegerstrand, bij Wet 'n Wild   5   8   4   12   0   0   0   0   1.250  
Zegerplas   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm   pm  

Tijden evenement

  • c. Het evenement start vanaf 9.00 uur;
  • d. Het evenement eindigt op zondag tot en met donderdag uiterlijk om 00.00 uur, mits dit geen dag voorafgaand aan een officiële feestdag is, waarbij muziek en drankverstrekking een uur voor deze eindtijd stopt;
  • e. Het evenement eindigt op vrijdag, zaterdag en dagen voorafgaand aan officiële feestdagen uiterlijk om 01.00 uur, waarbij muziek en drankverstrekking een uur voor deze eindtijd stopt;

Tijden en gebruik muziek, op- en afbouwdagen evenementen

  • f. Op- en afbouwactiviteiten vinden plaats in de periode tussen 7.00 en 23.00 uur, bij voorkeur niet op zondagen;
  • g. In afwijking van sub f is afbouw van elektronische apparatuur toegestaan tot maximaal een half uur na de eindtijd zoals genoemd in artikel 38.2 onder d en e.
  • h. Tijdens op- en afbouwactiviteiten wordt geen gebruik gemaakt van onversterkte of versterkte muziek, met uitzondering van onversterkte of versterkte muziek voor het instellen/inregelen van apparatuur gedurende een periode van maximaal 60 minuten in de periode tussen 8.00 en 19.00 uur, mits dat noodzakelijk is in verband met het te organiseren evenement.

Geluid en overige aspecten

  • i. De maximale geluidbelasting op gevels van woningen van derden bedraagt niet meer dan is aangegeven in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot evenementen, zoals die gelden ten tijde van het evenement;
  • j. De geluidsbelasting vanwege evenementen wordt nabij woningen vastgesteld, met dien verstande dat de beoordelingshoogte hierbij minimaal 1,5 meter bedraagt;
  • k. Geluidsmetingen en berekeningen bij evenementen worden uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen aangegeven in de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999)', met dien verstande dat de toeslag van muziekgeluid, de bedrijfsduurcorrectie, de gevelcorrectie alsmede de meteocorrectie buiten beschouwing wordt gelaten;
  • l. Er wordt rekening gehouden met de aspecten milieu, gebruik openbare ruimte, verkeer en parkeren zoals is aangegeven in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot evenementen, zoals die gelden ten tijde van het evenement.

Artikel 39 overige zone - stationsomgeving

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stationsomgeving' met de bestemming 'Gemengd' zijn mede bestemd voor:

  • a. detailhandel en horeca I van de Staat van Horeca-activiteiten met een maximum bruto vloeroppervlakte van in totaal 4500 m², met dien verstande dat:
    • 1. deze functies langs de Prins Bernhardlaan en Stationsplein zijn toegestaan;
    • 2. deze functies op de begane grond zijn toegestaan;
    • 3. detailhandel kleinschalig is, waarvoor geldt dat;
      • per unit 250 m² is toegestaan;
      • het voorzieningen betreft die inspelen op de specifieke behoeften van reizigers, forenzen en werkenden op dat moment;
  • b. kantoren met een uitbreidingsmogelijkheid (voor zowel bestaande als nieuwe te vestigen kantoren) van in totaal 13.230m² bvo.

Artikel 40 overige zone - inventarisatiekaart natuur zegersloot

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-inventarisatiekaart Natuur-Zegersloot' zijn de functies genoemd in artikel 10.2 , en aangeduid op de 'Inventarisatiekaart Natuur-Zegersloot' toegestaan, naast de functies zoals genoemd in artikel 10.1.

Artikel 41 overige zone - inventarisatiekaart recreatie zegersloot

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-inventarisatiekaart Natuur-Zegersloot' zijn de functies genoemd in artikel 12.2, en aangeduid op de 'Inventarisatiekaart Recreatie-Zegersloot' toegestaan, naast de functies zoals genoemd in artikel 12.1.

Artikel 42 overige zone - inventarisatiekaart sport zegersloot

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-inventarisatiekaart Natuur-Zegersloot' zijn de functies genoemd in artikel 14.2, en aangeduid op de 'Inventarisatiekaart Sport-Zegersloot' toegestaan, naast de functies zoals genoemd in artikel 14.1.

Artikel 43 geluidszone - (gezoneerd) industrieterrein

43.1 Aanduidingsomschrijving

43.2 Bouwregels

 

Artikel 44 veiligheidszone - bedrijven

44.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' zijn de gronden mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten.

44.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-bedrijven' het volgende:

44.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen 'Veiligheidszone-bedrijven 1' voor beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen 'Veiligheidszone-bedrijven 2' voor kwetsbare objecten.

Artikel 45 veiligheidszone - leiding - gas

45.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding - gas' zijn de gronden mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van zeer kwetsbare gebouwen welke voorzien in een regelmatig verblijf van personen.

45.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding - gas' nieuwe zeer kwetsbare gebouwen uitgesloten.

45.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.2, indien:

  • a. ten aanzien van zeer kwetsbare gebouwen, is aangetoond dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de daarvoor geldende grenswaarde per jaar;
  • b. het groepsrisico volwaardig wordt afgewogen, en
  • c. de belangen van externe veiligheid ook voor het overige niet onevenredig worden benadeeld;
  • d. vooraf advies ingewonnen is bij de Veiligheidsregio Hollands Midden of diens rechtsopvolger.

 

Artikel 46 veiligheidszone - lpg - 1

46.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg-1' zijn de gronden mede aangewezen om voor nieuwe (beperkt) kwetsbare gebouwen rekening te houden met de effecten van een mogelijk incident bij een LPG-station.

46.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg-1' nieuwe (beperkt) kwetsbare gebouwen uitgesloten.

46.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 46.2 indien:

  • a. uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het LPG-tankstation niet hoger zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde of uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het LPG-tankstation aanvaardbaar worden geacht;
  • b. maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen dan wel in de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met het LPG-tankstation terug te dringen;
  • c. vooraf advies ingewonnen is bij de Veiligheidsregio Hollands Midden of diens rechtsopvolger.

Artikel 47 veiligheidszone - lpg - 2

47.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg - 2' zijn de gronden mede aangewezen om voor nieuwe zeer kwetsbare gebouwen rekening te houden met de effecten van een mogelijk incident bij een LPG-station.

47.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg - 2' nieuwe zeer kwetsbare gebouwen uitgesloten.

47.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 47.2 indien:

  • a. uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het LPG-tankstation niet hoger zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde of uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het LPG-tankstation aanvaardbaar worden geacht;
  • b. maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen dan wel in de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met het LPG-tankstation terug te dringen;
  • c. vooraf advies ingewonnen is bij de Veiligheidsregio Hollands Midden of diens rechtsopvolger.

Artikel 48 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

48.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van zeer kwetsbare gebouwen welke voorzien in een regelmatig verblijf van personen.

48.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn ter plaatse van de aanduiding'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' nieuwe zeer kwetsbare gebouwen uitgesloten.

48.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 48.2 indien:

  • a. ten aanzien van zeer kwetsbare gebouwen, is aangetoond dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de daarvoor geldende grenswaarde per jaar;
  • b. het groepsrisico volwaardig wordt afgewogen, en
  • c. de belangen van externe veiligheid ook voor het overige niet onevenredig worden benadeeld;
  • d. vooraf advies ingewonnen is bij de Veiligheidsregio Hollands Midden of diens rechtsopvolger.

Artikel 49 vrijwaringszone - molenbiotoop

49.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' zijn de gronden mede aangewezen voor doeleinden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.

49.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100m' mag geen bebouwing aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerkend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
49.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 49.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. de windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd;
  • b. vooraf schriftelijke ontheffing van Gedeputeerde Staten is ontvangen, gehoord de eigenaar en de eventuele beheerder van de molen .
49.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding"vrijwaringszone-molenbiotoop 100 m" opgaande beplanting aan te brengen met een grotere groeihoogte hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop 400 m' opgaande beplanting aan te brengen met een grotere groeihoogte dan 1/30 van de afstand tussen beplanting en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Artikel 50 vrijwaringszone - straalpad

50.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden mede aangewezen voor een straalverbinding.

50.2 Bouwregels
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen bedraagt maximaal 50 meter voor zover bouwwerken met een hogere bouwhoogte ter plaatse toegestaan zijn.
  • b. Op of in deze gronden worden geen bouwwerken ten behoeve van het straalpad gebouwd.
50.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 50.2 voor bouwwerken met een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. deze bouwhoogte toelaatbaar is op grond van het bepaalde in de binnen deze aanduiding voorkomende bestemmingen;
  • b. het doelmatig en veilig functioneren van de straalverbinding niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken straalpadbeheerder.

Artikel 51 vrijwaringszone - vaarweg

51.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal;
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
51.2 Bouwregels

Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen zijn, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet toegestaan.

51.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 51.2 voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de in artikel 51.1 genoemde belangen;
  • b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de vaarweg.

Hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 52 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 53 Algemene bouwregels

53.1 Sloop- en nieuwbouw

Indien op een perceel sprake is van sloop en nieuwbouw van (een gedeelte van) een hoofdgebouw geldt het volgende:

  • bij gehele nieuwbouw dient als maximale oppervlakte de oppervlakte van het te slopen dan wel reeds gesloopte legaal gerealiseerde hoofdgebouw (exclusief vergunningvrij gerealiseerde bouwwerken) te worden aangehouden;
  • bij gedeeltelijke nieuwbouw geldt dat na nieuwbouw de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw niet mag worden overschreden;
  • het nieuwe bouwwerk dient binnen het bouwvlak te worden opgericht.
53.2 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten

Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.

53.3 Toevoegen Bevi-inrichting of risicovol bedrijf

Het is, onverminderd het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten.

Artikel 54 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksbedrijf of een prostitutiebedrijf;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een bedrijfswoning, tenzij de bedrijfswoning expliciet is toegestaan binnen de regels;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van (delen) van daken ten behoeve van een dakterras, tenzij sprake is van bestaand gebruik;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. staanplaats van voertuigen waarin detailhandel plaatsvindt;
    • 3. kampeer- of caravanterrein;
    • 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. lawaaisporten.
  • e. een gebruik van gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen voor meer woningen dan op grond van de regels of verleende omgevingsvergunning is toegestaan;
  • g. het gebruiken dan wel laten gebruik van bijgebouwen bij woningen en bedrijfsgebouwen voor (on) zelfstandige bewoning/kamerverhuur;
  • h. het gebruiken dan wel laten gebruiken van een woning voor onzelfstandige bewoning/ kamerverhuur.

Artikel 55 Algemene afwijkingsregels

55.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
55.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning zoals genoemd in artikel 55.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 56 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 57 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 58 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunningafwijken van het bepaalde in artikel 57.

Artikel 59 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Alphen Stad - eerste herziening.

Bijlagen bij regels

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Voor de begrippen wordt aangesloten op hetgeen in normaal /taalspraakgebruik onder deze begrippen wordt verstaan.

Hoofdstuk 1 Horeca 1 (lichte horeca)

Deze categorie kent een aantal subcategorieën met specifieke planologische kenmerken.

1.1 Daghoreca

Planologische kenmerken: overdag geopend, vaak een functionele relatie met andere activiteiten (zoals winkelbezoek), waardoor meestal sprake is van een beperkte verkeers- en parkeerdruk, kans op geur- of geluidshinder voor de omgeving is beperkt.

Voorbeelden:

  • broodjeszaak;
  • croissanterie;
  • patisserie;
  • lunchroom;
  • koffiehuis;
  • theesalon;
  • traiteur.
1.2 Restaurants

Planologische kenmerken: overdag en en in de avond geopend, zelfstandige functie, variabele verkeers- en parkeerdruk, kans op geluidshinder voor de omgeving is beperkt, kans op geurhinder voor de omgeving is aanwezig. Achtergrondmuziek in het gebouw van de inrichting is mogelijk.

Voorbeelden:

  • bistro;
  • eetcafé;
  • brasserie;
  • restaurant.
1.3 Logies

Planologische kenmerken: overdag, in de avond en in de nacht geopend (in nacht geen horeca), zelfstandige functie, beperkte verkeersdruk en variabele parkeerdruk, kans op geur- of geluidshinder voor de omgeving is beperkt.

Voorbeelden:

  • pension;
  • hotel;
  • motel;
  • hostel.
1.4 Fastfood

Planologische kenmerken: overdag en in de avond geopend, zelfstandige functie, variabele verkeersdruk, door korte bezoekduur meestal een beperkte parkeerdruk, kans op geluidshinder voor de omgeving is beperkt, kans op geurhinder voor de omgeving is aanwezig, de aanwezigheid van een bezorgfunctie kan tot extra hinder voor de omgeving leiden.

Voorbeelden:

  • snackbar;
  • cafetaria;
  • automatiek;
  • grillroom;
  • fastfoodrestaurant;
  • ijssalon;
  • afhaalrestaurant (eventueel inclusief bezorgservice).

Hoofdstuk 2 Horeca 2 (middelzware horeca)

Planologische kenmerken: overdag en in de avond geopend (latere openingstijden), zelfstandige functie met relatief gering volume, relatief hoge verkeersdruk, beperkte parkeerdruk omdat veel bezoekers niet met eigen auto komen, kans op geurhinder is beperkt, aanzienlijke kans op (geluids)hinder voor omgeving vanwege piekmomenten in het bezoek doorgaans 's avonds in combinatie met het nuttigen van alcoholische dranken. Achtergrondmuziek in het gebouw van de inrichting is mogelijk.

Voorbeelden:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • pub;
  • grand café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Hoofdstuk 3 Horeca 3 (zware horeca)

Planologische kenmerken: doorgaans in de avond en/of in de nacht geopend (latere openingstijden), zelfstandige functie met een fors volume, hoge verkeersdruk en variabele parkeerdruk, kans op geurhinder is beperkt, aanzienlijke kans op (geluids)hinder voor omgeving vanwege piekmomenten in het bezoek 's avonds of 's nachts in combinatie met het nuttigen van alcoholische dranken en het ten gehore brengen van muziek.

Voorbeelden:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Bijlage 3 Aanwezige horecavestigingen Centrumgebied

Hoofdstuk 1 Aanwezige horeca III vestigingen binnen bestemming Centrum-1


Centrum-1
 

Aanwezig (aantal)  

Maximum (aantal)  

Uitbreiding (aantal)  
Horeca III   3   5   3  
  1. Bar 32, Julianastraat 32
2. Trots / Bar Amsterdam, Julianastraat 48
3. M'n Schatje, Julianastraat 50  

Hoofdstuk 2 Aanwezige horeca I en II vestigingen binnen bestemming Centrum-2


Centrum-2
 

Aanwezig (aantal)  

Maximum (aantal)  

Uitbreiding (aantal)  
Horeca I   15   25   10  
  1.2
1. Akropolis, Grieks restaurant, Prins Hendrikstraat 159-161
2. Delicato, Italiaans restaurant, Swaenswijkplaats 29
3. Restaurant de Meiden, Hooftstraat 169
4. Brasserie Buuren, Hooftstraat 161-163
5. Argentijns Grillrestaurant, El Caballo, Rhenanialaan 1
6. Restaurant Griekenland, Hooftstraat 88
7. Restaurant Gewoon Lex, Hooftstraat 95
8. Olympia, Grieks Restaurant, Raadhuisstraat 273
9. Tommy Kitchen, Raadhuisstraat 104-106
10. Bobs Burrito's en Burgers, Hooftstraat 94
11. Carla's Lunch en Diner, Raadhuisstraat 285
12. Restaurant Sofra, Hooftstraat 122  
  1.4
13. Ni Hao, Hooftstraat 167
14. Afhaalrestaurant Rasa Baru, Hooftstraat 112
15. Italy Express, Prins Hendrikstraat 236  


Centrum-2
 

Aanwezig (aantal)  

Maximum (aantal)  

Uitbreiding (aantal)  
Horeca II   10   15   5  
  1. Blues/Rockcafé Under the bridge, Hooftstraat 165
2. Bar La Caleche, Hooftstraat 157
3. Café Ciao, Hooftstraat 126
4. Coffeeshop Pitstop, Hooftstraat 102
5. Dutch Coffeeshop, Hooftstraat 96
6. Grillroom Sphinx, Hooftstraat 86
7. The Square, Hooftstraat 76
8. Ak Al, Hooftstraat 78
9. Bob’s Burrito’s en Burgers, Hooftstraat 151
10. Café, Hooftstraat 169