1.1 plan
het bestemmingsplan 'Rijksstraatweg 3, Zwammerdam' van de gemeente Alpen aan den Rijn.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.ZDrijksstraatweg3-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijvigheid
kleinschalige bedrijvigheid die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.8 achtererf
het gedeelte van het erf niet behorende bij het voorerf.
1.9 achtergevel
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.10 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van en/of fokken met dieren.
1.11 archeologisch onderzoek
een onderzoek verricht door een daartoebevoegde dienst, bedrijf of instelling.
1.12 archeologisch rijksmonument
een terrein dat op basis van de monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument.
1.13 archeologische deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingscontour
De bebouwingscontour uit de provinciale verordening ruimte van de Provincie Zuid-Holland.
1.17 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.18 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.19 bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid.
1.20 bedrijfsbebouwing
bebouwing ten behoeve van een bedrijf.
1.21 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.22 belendende percelen
het perceel aangrenzend het perceel waar het bouwen of gebruik plaatsvindt.
1.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bijbehorende bebouwing
bebouwing dat zich fysiek of functioneel met een op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw is verbonden, zoals een aan- of uitbouw, bijgebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.25 bijgebouw
een vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.
1.26 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.27 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.33 bouwwerk geen gebouw zijnde
een bouwwerk niet zijnde een gebouw.
1.34 cultuurhistorische waarde
de aan een object, element of ensemble toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, element of gebied.
1.35 dagrecreatie
recreatie zonder overnachting.
1.36 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.
1.37 dakterras
buitenruimte op het dak van een gebouw.
1.38 dakvorm
de vorm van het dak: plat dak, lessenaarsdak, schilddak, stolpkap, tondak, zadeldak (met of zonder wolfseind) of masardekap.
1.39 deskundige inzake landschap en/of cultuurhistorie
een deskundige met betrekking tot het landschap en/of cultuurhistorie die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.40 doorzicht
een karakteristiek punt vanaf een bepaald standpunt langs een lijn zichtbaar maken, de zichtbaarheid is minder dan bij een zichtlijn.
1.41 erf
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.42 extensief
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen en fietsen.
1.43 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.44 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.45 grondgebonden veehouderij
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate op open grond plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, kalveren-, melkvee-, pluimvee-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen.
1.46 grondvlak
het gene van een bouwwerk in of direct op de bodem.
1.47 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.48 intensieve veehouderij
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, kalveren, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen.
1.49 kampeerterrein
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.50 kampeermiddelen
tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.
1.51 kap
een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de gevel van een gebouw waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag.
1.52 kleinschalige verblijfs- en dagrecreatie
kleinschalige vorm van verblijfs- en dagrecreatie waarvan de omvang wordt beperkt in de regels.
1.53 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de verschijningsvorm van het gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
1.54 maaiveld
de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.55 monumentenvergunning voor een archeologisch rijksmonument
Een vergunning van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals bepaald in de monumentenwet 1988 (artikel 11 e.v.). De aanvraag voor de vergunning dient te worden ingediend bij burgemeester en wethouders.
1.56 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen (flora en fauna) die vookomen in dat gebied.
1.57 normaal beheer en onderhoud
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten of gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of situatie wordt gehandhaafd.
1.58 niet-agrarische productiegerichte paardenhouderijen
betreft paardenhouderijen waar het bedrijf niet meer als een grondgebonden (agrarisch) bedrijf is te typeren. In de praktijk gaat het hierbij om bedrijven waar de hoofdactiviteit bestaat uit het trainen, stallen en verhandelen van paarden van derden.
1.59 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.60 ondergeschikt aan het hoofdgebouw
in afmeting kleiner dan het hoofdgebouw en in architectuur passend bij het hoofdgebouw.
1.61 ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit binnen een bestemming.
1.62 onevenredig
niet in onderlinge gelijke verhouding.
1.63 openbaar gebied
gronden die voor iedereen toegankelijk zijn.
1.64 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.65 pension
Een accommodatie met slaapplaatsen voor verstrekking van logies in overwegend één- en tweepersoonskamers tegen boeking anders dan per nacht, waar eventueel afzondelijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten met uitzondering van passanten.
1.66 perceel
Een aaneengesloten bij het Kadaster geregistreerd stuk grond, met dezelfde eigenaar of hetzelfde eigendomsrecht.
1.67 perceelgrens
grens van het perceel.
1.68 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waarbij uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.69 recreatieve verbinding
een weg, fiets- of wandelpad dat (voornamelijk) wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden zoals wandelen en fietsen.
1.70 risicovolle inrichting
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingstredening van het plan.
1.71 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.72 ter zake deskundige
een deskundige met betrekking tot het in de regels beschreven vakgebied die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.73 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.BPRijksstraatweg3-VA01.
1.74 voorerf
het gedeelte van het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en naast de lijn in het verlengde van de naar het openbaar gebied gerichte zijgevel van het hoofdgebouw.
1.75 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.76 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel.
1.77 vrijstaande woning
een woning die niet tegen een andere woning is aangebouwd.
1.78 woning/wooneenheid
een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.79 zichtlijn
een vanaf een bepaald standpunt langs een lijn vrij uitzicht op een karakteristiek punt.
1.80 zijgevel
de gevel aan de zijkant van een gebouw, wanneer zijdelings tegen het gebouw andere gebouwen zijn geplaatst, zoals bij een rijtjeshuis, heeft het betreffende gebouw alleen een voor- en achtergevel.
1.81 Cultuurhistorische waardenkaart
een kaart, welke als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Cultuurhistorie is opgenomen, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden cultuurhistorische waarde toekent aan een cultuurhistorisch waardevol object.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de lengte, breedte en diepte van een (deel van een) gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - natuur en landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische bedrijven, uitsluitend ten behoeve van:
- grondgebonden veehouderij;
- kleinschalige verblijfs- en dagrecreatie binnen bestaande gebouwen, tot bij elk bedrijf een oppervlakte van 100 m², uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit;
- een productiegerichte- en/of gebruiksgerichte paardenhouderij met maximaal 17 paarden, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater;
- een recreatieve verbinding als onderdeel van de Limeskruimel tussen Zwammerdam en Alphen aan den Rijn;
het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden waarbij de volgende karakteristieken in acht moeten worden genomen:
- het bestaande sloten- en verkavelingspatroon;
- de openheid van het landschap;
- de zichtlijnen vanuit het lint op het achterland;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.
3.2.1 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
- per op de verbeelding aangeven bouwvlak mag uitsluitend (agrarische) bedrijfsbebouwing worden gebouwd ten behoeve van één productiegerichte- en/of gebruiksgerichte paardenhouderij;
- per op de verbeelding aangeven bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' mag de goothoogte van de bebouwing niet meer bedragen dan is aangegeven;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedragen dan is aangegeven;
- de inhoud van de bedrijfswoning en bijbehorende bebouwing mag niet meer bedragen dan 2.500 m³.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak geldt een maximale van:
- voor erf- of terreinafscheidingen op het voorerf: 1 meter;
- voor overige erf- of terreinafscheidingen: 2 meter;
- voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
Voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
voor gebouwen:
- gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
- bestaande gebouwen buiten de aanduiding 'bijgebouwen' zijn toegestaan;
- de gronden met aanduiding 'bijgebouwen' mogen volledig worden bebouwd;
- een maximale goothoogte van 4 meter;
- een maximale bouwhoogte van 7 meter;
- indien de goot- en/of nokhoogte van gebouwen op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan de maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 4 en 7 meter dan mag deze werkelijke maatvoering als maximum toegestane maatvoering worden beschouwd;
voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt:
- dat bouwwerken ten behoeve van paddocks, paardenbakken, tredmolens, materiaalopslag of soortgelijken uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- dat bouwwerken ten behoeve van mestopslag uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - mestopslag';
- voor erf- of terreinafscheidingen op het voorerf een maximale bouwhoogte van 1 meter;
- voor overige erf- of terreinafscheidingen een maximale bouwhoogte van 2 meter;
- voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde een maximale bouwhoogte van 2 meter.
3.2.2 Sloopverbod
- Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverbod' is het niet toegestaan om bebouwing te slopen.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het moment dat voor de betreffende bebouwing een sloopvergunning is aangevraagd na verlening van een ontheffing Wet natuurbescherming voor vleermuizen.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Verbodsbepaling
Behoudens het bepaalde in
artikel 3.3.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in deze gronden de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
- het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
3.3.2 Uitzonderingen verbodsbepaling
- het uitvoeren werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en van de gronden;
- werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
- werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend krachtens de Ontgrondingenwet;
- het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak;
- het verharden van gronden binnen het bouwvlak.
3.3.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in
artikel 3.1 sub e:
- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
3.3.4 In te winnen advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in
artikel 3.3.1, winnen Burgemeester en wethouders advies in van:
- een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap en cultuurhistorie omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden;
- het betreffende waterschap, indien de werkzaamheden betreffen het dempen of verleggen van sloten of het vergraven of ontgraven van dijken of taluds.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht het plan zodanig te wijzigen dat voor de gronden als bedoeld in
artikel 3.1 het aangegeven bouwvlak elders op de gronden wordt aangegeven, mits:
- de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en;
- de waarden als bedoeld in artikel 3.1 sub e, niet onevenredig worden aangetast, en;
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 2 meter mogen door het wijzigen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
- de oppervlakte van het bouwvlak mag door het wijzigen tot maximaal 1,5 ha worden vergroot;
- de bebouwingsmogelijkheden dienen zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polders te behouden;
alvorens te beslissen omtrent wijziging, waarbij het bouwvlak wordt vergroot, winnen burgemeester en wethouders advies in van een aan te wijzen ter zake deskundige.
Artikel 4 Verkeer - verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, kunstwerken, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, fietspaden en straatmeubilair; een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 van deze regels.
4.2.1 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
op de gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:
- gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerende voorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen;
- de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m² per gebouw;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- voor lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten: 12 meter;
- voor bruggen: 3,5 meter;
- voor speelvoorzieningen 5 meter;
- voor plastieken 5 meter;
- voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verharding en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de beeldkwaliteit;
- het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Geluidwerende voorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid
artikel 4.2.1 sub d ten behoeve van een geluidwerende voorziening, mits de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt.
4.4.2 Scootmobielstalling
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in
artikel 4.2 voor de plaatsing van een berging voor een scootmobiel, mits de inhoud niet meer 3 m³ bedraagt.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water;
- ontvangst, berging en/of afvoer van water;
- kunstwerken;
een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels.
5.2 Bouwregels
- Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels, bruggen en duikers.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van:
- voor aanlegsteigers: 1 meter boven het waterpeil;
- voor bruggen: 3,5 meter;
- voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding-Hoogspanning’ bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding; met de daarbij behorende:
- belemmerde strook;
- voorzieningen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2.1 Bouwwerken
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken en/of gebouwen ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
- Op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
- indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 6.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
- vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.
6.3.1 Afwegingskader
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsverbinding.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
- een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of andere graafwerkzaamheden;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het aanleggen en/of verwijderen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven bestemming;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
- het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
- het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere niet opneembare oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen en/of slopen van ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties, opstallen of
- apparatuur anders dan ten dienste van deze in artikel 6.1 omschreven bestemming;
- het aanleggen van zonnepanelen.
6.5.1 Uitzondering van de vergunningplicht
Het in
artikel 6.5 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden:
- die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
- die verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende voorzieningen;
- die vallen onder de Wet Informatie-uitwisseling Boven- en Ondergrondse Netten.
6.5.2 Voorwaarden vergunningverlening
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
7.2 Bouwregels
- Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek(opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
- Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Algemeen
- Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van damwanden.
- De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
- De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
7.3.2 Uitzondering
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in
artikel 8.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van
artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van
artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Algemeen
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van damwanden.
- De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
- De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
8.3.2 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in
artikel 8.3 is niet van toepassing indien:
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m²worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken
9.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Bouwwerken' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken met een hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart welke als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' van de gemeente Alphen aan den Rijn is opgenomen,
- waaronder begrepen:
- het karakteristieke bouwtype;
- de bouwstijl, verschijningsvorm, gevelindeling of typerende architectuur van het bouwwerk;
- de externe hoofdvorm en massa-opbouw van het bouwwerk;
- de bijdrage van het bouwwerk aan het omringende cultuurlandschap;
- de aanwezigheid van authentieke constructies, technieken, details, materialen of kleuren van het bouwwerk;
- de herkenbaarheid van de oorspronkelijke functionaliteit;
- de beeldbepalende of beeldondersteunende waarde;
- de directe omgeving van het bouwwerk;
- de bijdrage van het bouwwerk aan de ensemblewaarde;
met inachtneming van
artikel 9.3 en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
9.2.1 Algemene bouwregels
9.2.2 Specifieke bouwregels
9.2.2.1 Bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden
Het bevoegd gezag kan overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming als bedoeld in
artikel 3.1, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de bouwactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
9.2.2.2 Bouwen met verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
Het bevoegd gezag kan uitsluitend overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de primaire bestemming als bedoeld in
artikel 3.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont dat bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden worden verstoord dan wel vernietigd;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.2.2.3 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 9.2.2.1 of artikel 9.2.2.2 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.
In aanvulling op
artikel 9.2.2.1 of
artikel 9.2.2.2 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
- In aanvulling op artikel 9.2.2.1 of artikel 9.2.2.2 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 9.2.2.1 of artikel 9.2.2.2 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 9.2.2.1 of artikel 9.2.2.2 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming als bedoeld in
artikel 3.1:
- worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
9.3.2 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 9.3.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
- In aanvulling op artikel 9.3.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
- In aanvulling op artikel 9.3.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning verbonden worden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.4.1 Vergunningsplichtige sloopwerkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, geheel of gedeeltelijk te slopen.
- Hierbij geldt dat het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle objecten gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
9.4.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
- waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
- welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor omgevingsvergunning is verleend.
9.4.3 Slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9.4.1 kan worden verleend, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door de sloopactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
9.4.4 Slopen bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische belangen, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 9.4.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
9.4.5 Aanvullende bepalingen
In aanvulling op
artikel 9.4.3 of
artikel 9.4.4 kan het bevoegd gezag aanvrager verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het slopen.
In aanvulling op
artikel 9.4.3 of
artikel 9.4.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
In aanvulling op
artikel 9.4.3 of
artikel 9.4.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
In aanvulling op
artikel 9.4.3 of
artikel 9.4.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)
10.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart welke als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' van de gemeente Alphen aan den Rijn is opgenomen,
waaronder begrepen:
- landschappelijke verkavelingen en patronen;
- waterstaatkundige structuren, elementen en objecten;
- infrastructurele elementen, patronen en objecten;
- opgaand groen;
- parken en landgoedvijvers;
- kleiputten;
- objecten en structuren van de Alphense tankval uit de Tweede Wereldoorlog,
met inachtneming van
artikel 10.2 Specifieke gebruiksregels en het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
10.2 Specifieke gebruiksregels
10.2.1 Gebruik in overeenstemming met cultuurhistorische waarden
Ingeval van een omgevingsvergunning tot het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming als bedoeld in
artikel 3.1:
- worden de gronden en of bouwwerken gebruikt op een wijze waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en
- door de gebruiksactiviteiten dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, niet onevenredig worden aangetast.
10.2.2 Aanvullende bepalingen
- In aanvulling op artikel 10.2.1 wint het bevoegd gezag advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van de omgevingsvergunning.
- In aanvulling op artikel 10.2.1 wordt in de belangenafweging bij het verlenen van de omgevingsvergunning aangegeven waarom de omgevingsvergunning bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden.
- In aanvulling op artikel 10.2.1 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden verbonden worden aan de omgevingsvergunning.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningsplichtige werken of werkzaamheden
Het is verboden op of in de in
artikel 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, wijzigen en verharden van wegen en paden en het aanleggen, wijzigen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- het aanbrengen van drainage;
- het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
- het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
- bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen;
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
- het al dan niet tijdelijk opslaan en/of storten van bouw- en/of afval materialen.
10.3.2 Omgevingsvergunning niet vereist
Het in
artikel 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
- welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning;
- welke cultuurhistorisch onderzoek betreffen.
10.3.3 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij behoud van cultuurhistorische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 10.3.1 kan worden verleend, mits:
- de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, behouden blijven en door het uitvoeren van de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden verkleind en
- aanvrager met documentatie het bedoelde onder a gemotiveerd aantoont.
10.3.4 Uitvoeren werken of werkzaamheden bij verstoren of vernietigen cultuurhistorische waarden, uitsluitend bij zwaarwegende belangen
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 10.3.1, waarvan aangenomen kan worden dat de cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, worden verstoord dan wel vernietigd, kan uitsluitend worden verleend, mits:
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont waarom bijzonder zwaarwegende belangen aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden in redelijkheid niet te handhaven zijn;
- aanvrager met documentatie gemotiveerd aantoont hoe vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd, passend binnen de karakteristiek als gebleken uit de cultuurhistorische waardenkaart;
- documentatie plaatsvindt van de te slopen of te verwijderen cultuurhistorische waarden;
- voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
10.3.5 Aanvullende bepalingen
Aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of artikel 10.3.4 kan het bevoegd gezag aanvrager aanvullend verzoeken tot het indienen van een bouwhistorisch onderzoek of cultuurhistorisch onderzoek, indien onduidelijkheid bestaat over de cultuurhistorische waarden van een bepaald onderdeel in relatie tot het uitvoeren van het werk of werkzaamheden.
In aanvulling op
artikel 10.3.3 of
artikel 10.3.4 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de beoordeling daarvan de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- behoud, onderhoud en versterken gaan vóór vernieuwen en ontwikkelen;
- vernieuwen en ontwikkelen geschiedt vanuit en met respect voor de bouwhistorie en/of cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart.
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of artikel 10.3.4 wint het bevoegd gezag hiertoe advies in door een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of artikel 10.3.4 houdt het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning rekening met het gebruik van het cultuurhistorisch waardevol object waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verlenen van de omgevingsvergunning
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of artikel 10.3.4 wordt bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de belangenafweging aangegeven waarom:
- bijgedragen wordt aan de cultuurhistorische waarden dan wel dat
- het verantwoord is de cultuurhistorische waarden te verstoren of te vernietigen, waarbij aanvullend wordt gemotiveerd hoe aanvrager vanuit de cultuurhistorische waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die bijdragen aan het behoud of ontwikkeling van de specifieke cultuurhistorische waarden;
- In aanvulling op artikel 10.3.3 of artikel 10.3.4 kunnen voorschriften met het oog op de cultuurhistorische waarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
13.1 Vormen van verboden gebruik
- Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden:
- als staan- of ligplaats van onderkomens;
- als staanplaats van voertuigen, waarin (volumineuze) detailhandel plaatsvindt;
- als kampeer- of caravanterrein;
- als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- ten behoeve van lawaaisporten
tenzij het gebruik betreft dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
- Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:
- een seksinrichting;
- horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
- bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
- Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens begrepen het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:
- de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m³ ten dienste van het openbaar nut, zoals:
- wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
- transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens of een nader te bepalen weg, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
- het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien dit om de bouwtechische, cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige redenen noodzakelijk wordt geacht.
14.2 Voorwaarde
De afwijking van het bepaalde in
artikel 14.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van belendende percelen en bouwwerken.
Artikel 15 Overige regels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, tenzij het betreft bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de plaatsing van gebouwen;
- de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken;
ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1 sub a met maximaal 10%.
- artikel 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- artikel 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het overgangsrecht gebruik zoals bepaald in
artikel 16.2.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rijksstraatweg 3, Zwammerdam'.