Plan: | Cultuurhistorie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.BPcultuurhistorie-VA01 |
De gemeente Alphen aan den Rijn kent een rijke cultuurhistorie. Binnen de gemeentegrenzen bevinden zich de restanten van vele verschillende tijdsperioden. Naast de oude geschiedenis van de Romeinen en de Middeleeuwse ontginningen in het gebied, zien we ook restanten uit de jongere geschiedenis. Zo zijn er tastbare en boven de grond gelegen relicten van onder andere de ontwikkeling van de dorpen, de agrarische sector, de buitenplaatsencultuur, de boomkwekers en de industriële groei terug te vinden. De gemeente is trots op al dit erfgoed, omdat het vertelt over wie wij zijn. Het geeft de gemeente een bijzondere en eigen karakter en identiteit. En dat is belangrijk omdat het bijdraagt aan een prettig woon- en werkklimaat binnen de gemeente.
Een deel van het erfgoed is bekend en beschermd. Naast de 169 rijksmonumenten heeft de gemeente Alphen aan den Rijn circa 100 gemeentelijke monumenten. Dit betreffen vooral gebouwde objecten, zoals huizen, bruggen en kerken. Maar erfgoed omvat meer, zoals groenstructuren, gedenktekens en relicten uit de Tweede Wereldoorlog. Met de reeds beschermde monumenten is nog niet al het erfgoed inzichtelijk.
Om die reden heeft de gemeenteraad aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat al het erfgoed binnen de gemeente op een eenduidige wijze wordt benaderd. Zij heeft deze wens vastgelegd in de op 13 oktober 2016 vastgestelde Beleidsbrief Erfgoed.
Om uitvoering te geven aan deze beleidsbrief is in periode 2017-2018 een project gestart om al het erfgoed in beeld te brengen. Met het oog op de Erfgoedwet en de Omgevingswet is gekozen om een cultuurhistorische waardenkaart op te stellen. Dit heeft geleid tot één overzichtelijke en inspirerende erfgoedkaart waarop alle cultuurhistorische waarden (gebouwd en niet-gebouwd) binnen de gehele gemeente zijn weergegeven. Deze kaart laat in een oogopslag zien hoe cultuurhistorisch rijk onze gemeente is.
Verkenning mogelijkheden bescherming cultuurhistorische waarden
Weten welk erfgoed de gemeente heeft, is een belangrijke eerste stap geweest. Kaders bieden voor het behouden en versterken van de cultuurhistorische identiteit die daar vanuit gaat, is een tweede. Uit de gemaakte inventarisatie is gebleken dat er in de afgelopen jaren ook al veel erfgoed is verdwenen of aangetast. Momenteel zijn in enkele bestemmingsplannen al verschillende, meestal globale, regels opgenomen voor het beschermen van cultureel erfgoed. Met dit bestemmingsplan (of beheersverordening) wordt al het erfgoed op een eenduidige wijze benaderd.
Alvorens dit bestemmingsplan (of beheersverordening) op te stellen zijn meerdere mogelijkheden tot bescherming van de cultuurhistorische waarden verkend: sectorale bescherming via de erfgoedverordening, ruimtelijke bescherming via een bestemmingsplan of een mengvorm hiervan.
In de inventarisatie van de aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart , zijn onder andere bijna 200 nieuwe panden naar voren gekomen die een monumentale status zouden verdienen. Via sectorale bescherming (Monumentenwet / Erfgoedwet en gemeentelijke erfgoedverordening) zou dit betekenen dat er bijna 200 individuele monumentenaanwijzingen moeten worden uitgevoerd. Deze processen zijn intensief, geven door de lange proceduretijd onduidelijk over de status van een object en veronderstellen dat er nooit meer iets mag wijzigen aan het monument. Daarnaast treedt in 2022 naar verwachting de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet wordt de bescherming van erfgoed voortaan via het ruimtelijke beleid geregeld, dus in het omgevingsplan (opvolger bestemmingsplan en beheersverordening). De sectorale bescherming vervalt daarmee. Overigens blijven de huidige gemeentelijke monumenten op grond van de Erfgoedverordening wel bestaan door een specifieke overgangsregeling.
De aanstaande wetswijziging en de meer rigide uitstraling van de sectorale bescherming maakt dat de ruimtelijke bescherming door middel van het bestemmingsplan (of beheersverordening) Cultuurhistorie als enige reële mogelijkheid overblijft. Voordeel van het bestemmingsplan (of beheersverordening) Cultuurhistorie is dat deze meer duidelijkheid geeft aan eigenaren van erfgoed over wat wel en niet mogelijk is. Het bestemmingsplan geeft immers heldere regels ten aanzien van de omgang met erfgoed en is daardoor transparant. Een tweede voordeel is dat het bestemmingsplan straks relatief eenvoudig in het omgevingsplan kan worden opgenomen.
Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, is het noodzakelijk om de Erfgoedverordening aan te passen om de gekozen werkwijze te kunnen realiseren. De aanpassing voorziet in het opnemen van de mogelijkheid monumenten en ander erfgoed door een dubbelfunctie in het bestemmingsplan (of beheersverordening) op te nemen. Omdat de aanpassing van de Erfgoedverordening onlosmakelijk verbonden is met het bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie, is deze in het besluitvormingstraject van het bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie geïntegreerd.
De cultuurhistorische waardevolle objecten liggen verspreid over de gehele gemeente Alphen aan den Rijn. Om die reden was aanvankelijk één bestemmingsplan voor de gehele gemeente opgesteld met de gemeentegrenzen als planbegrenzing. Dit bestemmingsplan kon dan worden gezien als een plan dat als een paraplu over andere, reeds bestaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen heen 'hangt' met een aanvulling in regels over cultuurhistorie (in de praktijk om die reden vaak aangeduid als 'paraplubestemmingsplan', hoewel dat geen officiële term is). Vanuit recente jurisprudentie in januari en met name oktober 2020 is het echter niet mogelijk gebleken om via een (paraplu)bestemmingsplan voorschriften toe te voegen aan een beheersverordening. Beide instrumenten zijn verschillend en hebben een verschillende juridische basis. Uit deze uitspraken is daarnaast gebleken dat het toevoegen van voorschriften aan beheersverordeningen slechts mogelijk is als hiervoor afzonderlijke wijzigingsbesluiten worden opgesteld of door het in één keer vaststellen van een parapluherziening voor alle beheersverordeningen in de gemeente (zoals in andere gemeenten ook gebruikelijk is).
De inzichten uit deze recente jurisprudentie hebben er toe geleid dat nu twee ruimtelijke plannen in procedure worden gebracht. Hierbij wordt het (paraplu)bestemmingsplan Cultuurhistorie als ontwerp in procedure gebracht voor die delen in de gemeente waar reeds bestemmingsplannen van toepassing zijn en wordt de (paraplu)beheersverordening Cultuurhistorie voor die delen in de gemeente waar beheersverordeningen van toepassing zijn. In onderstaand figuur is weergegeven hoe deze gebieden ten opzichte van elkaar liggen.
Figuur: ligging plangebied bestemmingsplan Cultuurhistorie en besluitgebied beheersverordening Cultuurhistorie.
De keuze voor het in procedure brengen van twee ruimtelijke plannen heeft nadrukkelijk geen gevolgen voor de inhoud en doelstelling, te weten een gelijkluidende aanvulling te doen in alle onderliggende bestemmingsplannen en beheersverordeningen ten aanzien van cultuurhistorie, mede ter voorbereiding op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan en de beheersverordening komen dan ook inhoudelijk geheel overeen.
Dit bestemmingsplan (of beheersverordening) kan worden gezien als een plan dat als een paraplu over andere, reeds bestaande bestemmingsplannen of beheersverordeningen heen 'hangt'.
Dit bestemmingsplan of beheersverordening Cultuurhistorie heeft daarmee een aanvullende werking op alle andere bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen in de gemeente.
Het bestemmingsplan (of beheersverordening) Cultuurhistorie bepaalt dat de eventuele aanwezige regels ten aanzien van cultuurhistorie die zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen of beheersverordeningen worden vervangen dan wel aangevuld door de cultuurhistorische regels die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan of beheersverordening. Voor zover de regels ten aanzien van cultuurhistorie nog niet aanwezig zijn, worden de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen aangevuld met de regels uit het bestemmingsplan of beheersverordening Cultuurhistorie.
Het realiseren van de cultuurhistorische waardenkaart heeft de gemeente niet alleen gedaan. De inventarisatie in het veld is gedurende de periode september 2017 - april 2018 verricht door het deskundigenbureau RAAP (voor archeologie, cultuurhistorie en erfgoed) in samenwerking met het Monumenten Advies Bureau. Het bureau is inhoudelijk ondersteund door de gemeente en een klankbordgroep met lokale en regionale (erfgoed)organisaties. Tijdens meerdere sessies met het deskundigenbureau is alle beschikbare informatie uit het veld, de literatuur en de aanwezige lokale deskundigen samengevoegd tot een gedegen en goed afgewogen cultuurhistorische waardenkaart te komen.
De cultuurhistorische waardenkaart vormt de basis voor het cultuurhistorisch beleid, waaronder planologische borging in dit bestemmingsplan (of beheersverordening) Cultuurhistorie. De cultuurhistorische waardenkaart maakt inzichtelijk wáár zich de bijzondere cultuurhistorische waarden (zowel gebouwde als ongebouwde objecten) bevinden én welke waardering deze objecten hebben (zeer hoge waarde, hoge waarde of gemiddelde waarden). Daarnaast bevat het een schat aan informatie die gebruikt kan worden voor recreatieve, educatieve en PR-marketingstrategieën. Maar ook biedt het kansen als uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkeling (inrichting en beheer). De cultuurhistorische waardenkaart omvat al het tastbare, bovengrondse erfgoed, zowel landschappelijk als gebouwd.
De cultuurhistorische waardenkaart van Alphen aan den Rijn bestaat uit een aantal digitale producten.
De cultuurhistorische waardenkaart is opgenomen als Bijlagen bij regels van dit bestemmingsplan dan wel beheersverordening. De rapportage is opgenomen als Bijlagen bij toelichting.
De cultuurhistorische waardenkaart is voorzien van meer dan 2000 cultuurhistorische gewaardeerde objecten. Dit betreft landschappen, landschapselementen, gebouwde objecten en stedenbouwkundige deelgebieden. De objecten zijn vervolgens weer onderverdeeld in een drietal waarderingsklassen: gemiddelde waarde, hoge waarde en zeer hoge waarde. Soms vormen deze elementen een combinatie of ensemble, maar soms ook zijn er geen directe verbanden, zoals bij een waardevolle wetering door een stedenbouwkundig niet bijzonder gebied. In de rapportage is een staalkaart aan waardevolle ensembles gepresenteerd (hoofdstuk 7 en op kaartbijlage 3 van de rapportage), waar die verbanden tussen waardevolle aspecten juist wel bestaat. Hierbij zijn nadere aanbevelingen (hoofdstuk 9 van de rapportage) gedaan voor de omgang met deze zaken.
Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van zeven thema’s om de belangrijkste perioden van de geschiedenis van de gemeente te kaderen. Vier van deze thema’s zijn relevant voor de algemene ontwikkeling van een gebied. Dit betreffen de thema’s:
Aanvullend zijn er drie thema’s gebruikt die specifiek van belang zijn om de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn te kunnen duiden. Deze thema’s zijn tot stand gekomen door het samenvoegen van cultuurhistorische waarden uit de verschillende basiscategorieën, zoals waterstaat, infrastructuur, buitenplaatsen, economie en bouwkunst. Deze thema’s bestaan geheel uit cultuurhistorische waarden uit de bovengenoemde categorieën. Ze zijn dus niet aanvullend aan de genoemde waarden, maar maken er onderdeel van uit. Dit betreffen de thema’s:
De thema’s bevatten allerlei soorten erfgoed, die samen een deel van het verhaal van de gemeente Alphen aan den Rijn vertellen. Binnen het thema Landschap kan het dus zijn dat er ook wegen in voorkomen, die van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van het landschap. Voor een goede verankering van de geïnventariseerde objecten en gebieden en ten behoeve van de duiding van de betekenis ervan binnen een thema, zijn de cultuurhistorische waarden gekoppeld aan een categorie met daaraan gekoppelde subcategorieën. Zo is het gebouwd erfgoed onderverdeeld in verschillende subcategorieën, zoals agrarisch, religie en ambacht/industrie en transport. Deze geven inzicht in de oorsprong van het erfgoed en de plaats binnen de geschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Voor een goede verankering van de geïnventariseerde objecten en gebieden en ten behoeve van de duiding van de betekenis ervan binnen een thema, zijn de cultuurhistorische waarden gekoppeld aan een categorie. Vervolgens zijn de geïnventariseerde cultuurhistorische objecten en gebieden gewaardeerd in drie waarden:
Deze waarderingen zeggen iets over de betekenis en de waarde van het object of de structuur voor de cultuurhistorische ontwikkeling van de gemeente. Een object dat als 'zeer hoog' is gewaardeerd, heeft deze waardering gekregen omdat de cultuurhistorische kenmerken herkenbaar en goed bewaard zijn gebleven. Een voorbeeld: een gebouw uit de jaren 20 van de 20ste eeuw krijgt de waardering 'zeer hoog' als de bouwstijl herkenbaar en kenmerkend is voor de bouwperiode, de voor die periode kenmerkende bouwmaterialen nog aanwezig zijn (gaafheid), het gebouw daarnaast ook past binnen een ontwikkeling van de geschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn (zoals de woning van een boomteler) en tevens in een uitbreidingswijkje uit de betreffende bouwperiode staat. In dat geval scoort het gebouw op alle waarderingscriteria hoog en krijgt deze de waardering 'zeer hoog' mee. Als hetzelfde gebouw niet op al deze criteria hoog scoort, neemt ook de waardering af. Dan wordt het 'hoog' of 'gemiddeld' gewaardeerd. Op deze manier is er ook naar landschappen en stedenbouwkundige structuren gekeken. Het gaat dan niet zo zeer om een bepaalde bouwstijl, maar wel over de indeling van een straat, wijk of polder. Deze moet ook weer kenmerkend zijn voor de periode waarin het is ontstaan. Of omdat het belangrijk is voor een bepaalde ontwikkeling, zoals het ontstaan van het agrarisch landschap of de buitenplaatsen.
De hoogte van de waardering hangt daarmee af van verschillende, landelijk gehanteerde criteria, waarbij onder andere uniciteit en gaafheid een belangrijke spelen. Er moet ook altijd een architectuur- of cultuurhistorische waarde zijn. In de cultuurhistorische waardenkaart is te zien op welke punten het object hoog of lager scoort en is toegelicht waarom het object van cultuurhistorische waarde is. De criteria zijn nader toegelicht in de rapportage van RAAP (Bijlage 1 Toelichting bij cultuurhistorische waardenkaart).
Voor panden is bijvoorbeeld gekeken naar de:
De verschillende waarderingsniveaus hebben verschillende betekenissen voor de toekomst. Hoe hoger de waardering, des te meer geëigend het is een hoger beschermingsregime in te stellen om het behoud van het betreffende erfgoed veilig te stellen voor de generaties na ons.
Deze objecten en gebieden scoren zeer hoog op de selectiecriteria. Het betreft zeer hoogwaardige onderdelen (gebouwen, objecten, gebieden en ensembles), die vanwege de voornamelijk zeer hoge cultuur-, ruimtelijke, historische, architectuurhistorische en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang zijn voor de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de gemeente Alphen aan den Rijn en de daarin gelegen kernen en karakteristieke gebieden. Ze dragen direct bij aan het vertellen en uitbeelden van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente en zijn vaak zeer gaaf behouden, hetgeen betekent dat er weinig wijzigingen hebben plaatsgevonden. Ze zijn nog steeds zeer goed herkenbaar als onderdeel van de geschiedenis van de gemeente. Deze objecten bezitten daarmee voldoende waarden om in aanmerking te komen voor een aan de monumentenstatus vergelijkbaar beschermingsregime via het bestemmingsplan of beheersverordening. De zeer hoge erfgoedwaarde kan ook als 'monumentwaarde' worden gekenschetst.
Rijks- en gemeentelijke monumenten
Bestaande Rijks- en gemeentelijke monumenten behoren ook tot deze hoogst scorende categorie, maar zijn nu ook al beschermd op basis van de eerdere aanwijzing tot monument. In de cultuurhistorische waardenkaart en daarmee het bestemmingsplan of beheersverordening zijn de aangewezen Rijks- en gemeentelijke monumenten overgenomen. De reden hiervan is dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2022 de sectorale bescherming op grond van de erfgoedverordening niet meer mogelijk is. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2022 vindt de bescherming van Rijks- en gemeentelijke monumenten in principe plaats via het omgevingsplan (opvolger van het bestemmingsplan en beheersverordening). Met dit bestemmingsplan danwel beheersverordening wordt daarop geanticipeerd. Meer informatie over de Omgevingswet is opgenomen in paragraaf 4.3.4 Omgevingswet.
De waardering 'hoog' kan gezien worden als 'beeldbepalend'. Deze objecten en gebieden scoren op de selectiecriteria vrij hoog. Het betreft hoogwaardige onderdelen (gebouwen, objecten, gebieden en ensembles) die vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk belang zijn voor de verbeelding van de geschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn en daarin gelegen kernen en karakteristieke gebieden en dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. Deze waarden hebben net niet voldoende waarden om voor de status beschermd monument in aanmerking te komen, omdat de objecten of gebieden iets minder gaaf zijn behouden. Dat betekent dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden die het oorspronkelijke ontwerp hebben aangetast waardoor ze iets minder herkenbaar zijn als onderdeel van de geschiedenis van de gemeente. Ondanks dat bezitten deze objecten en gebieden nog steeds voldoende waarden om een vorm van bescherming te krijgen, waarbij integraal behoud van de waarden voorop staat.
De waardering 'gemiddeld' is te vertalen als beeldondersteunend. Deze categorie scoort vooral bij de criteria architectuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarde, gaafheid, herkenbaarheid en zeldzaamheid wat lager dan de categorieën zeer hoog en hoog, vaak vanwege de wijzigingen aan details of kleinschalige aantastingen. Verder betreft het onderdelen (gebouwen, objecten, gebieden en ensembles) die vanwege voornamelijk positieve ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van belang zijn voor de gemeente Alphen aan den Rijn en de daarin gelegen kernen en karakteristieke gebieden. Objecten met deze waardering dragen bij aan de verbeelding van de geschiedenis en ondersteunen de kenmerkende beeldkwaliteit van de gemeente. Door de ouderdom, architectonische uitwerking en hoofdvorm dragen ze bij aan het historische beeld van de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente. Door de aanwezigheid van deze objecten blijven de monumenten in een omgeving staan die ook bijdraagt aan het vertellen van het verhaal van de gemeente. Ze zijn dus van belang om de identiteit van de gemeente te bewaren. Bij deze objecten gaat het vooral om behoud van ruimtelijke kwaliteit en om het compleet maken of houden van een cultuurhistorisch verhaal (bijv. arbeiderswoningen van een fabriek, een tuinmanshuis van een verdwenen buitenplaats, etc.).
Kortom, deze waarden zijn vooral van belang vanwege hun positieve effect op de ruimtelijke omgeving door hun hoofdvorm, gevelbeeld of gebiedsindeling. Ze ondersteunen daarmee het cultuurhistorische karakter en de identiteit van de gemeente en de zeer hoge en hoge waarden binnen de gemeente.
De cultuurhistorische waardenkaart vormt de basis voor dit bestemmingsplan danwel beheersverordening.
Met het maken van deze cultuurhistorische waardenkaart is een grote en belangrijke stap gezet in het proces. De cultuurhistorische waardenkaart biedt veel houvast voor het opstellen van ruimtelijk beleid. Er is echter voor gekozen ten opzichte van de oorspronkelijke cultuurhistorische waardenkaart enkele wijzigingen door te voeren. Dit is gedaan om de regels binnen het bestemmingsplan (of beheersverordening) en het gebruik ervan te kunnen vereenvoudigen. De inventarisatie van de cultuurhistorische waardenkaart is uitgevoerd vanuit een cultuurhistorisch perspectief. Dit heeft geleid tot verschillende thema-indelingen van het erfgoed met als gevolg het eerder onder paragraaf 2.3.1 genoemde overlap in drie gemeentespecifieke themagroepen (Oude Rijn en Kernen, Sierteelt Boskoop en omgeving en Oorlog en Defensie). Hoewel dit vanuit het cultuurhistorisch onderzoek een logische keuze is en tevens van belang is voor de verklarende onderbouwing van het te volgen beleid, staat in dit bestemmingsplan (of beheersverordening) vooral het waarderingsniveau centraal. De waardering leidt namelijk tot een bepaald 'beschermingsregime' in de regels. Binnen dit ruimtelijke beleid is er daarom voor gekozen de objecten uit de drie overlappende thema's een plaats te geven binnen één van de andere thema's. De beschrijving uit de cultuurhistorische waardenkaart met betrekking tot deze thema's dient uiteraard wel als een goede verklarende onderbouwing.
In de categorie Oorlog en Defensie zijn verder in de catalogus 2 inundatiegebieden opgenomen. De toegevoegde waarde van het gegeven dat er sprake is geweest van inundaties is zeer beperkt. Een aanvullende beschermende maatregel is derhalve niet nodig.
Per individueel object is in de cultuurhistorische waardenkaart en bijbehorende catalogus een (beknopte) individuele beschrijving en waardering opgenomen. Op basis hiervan is het waarderingsniveau zeer hoog, hoog of gemiddeld bepaald. Om meer inzicht te geven in de waardering van de afzonderlijke en samenhangende objecten in relatie tot de cultuurhistorie van de gemeente, zijn Casestudies (Hoofdstuk 3 Casestudies) gemaakt. Deze geven een andere onderbouwing van de cultuurhistorische waardering van typologisch of morfologisch vergelijkbare objecten. De casestudies vormen daarmee een overkoepelende onderbouwing van de algemene waardering van dat specifieke type erfgoed. Dit schept een verhelderend kader voor de individuele waardering van de afzonderlijke objecten. Voor de argumentatie van de waardering per individueel object wordt verwezen naar de catalogus van de cultuurhistorische waardenkaart (opgenomen in de Bijlagen bij regels van dit bestemmingsplan of beheersveordening).
Zoals hierboven is beschreven, bestaat er in dit bestemmingsplan (of beheersverordening) een directe relatie tussen de waardering en de regels die op de gewaardeerde objecten van toepassing zijn. In het onderstaande schema is deze relatie inzichtelijk gemaakt.
In beginsel zijn er 3 typen hoofdcategorieën, namelijk (historische) bouwkunst, ensembles (buitenplaatsen en stedenbouw) en niet-gebouwde objecten (waterstaat, infrastructuur, landschap, groen, kleiputten). Onder de overblijfselen uit de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwen en tankvallen opgenomen: de gebouwen horen in bouwwerken en de tankvallen horen bij werkzaamheden. Bij de Bouwkunst-terreinen (categorie 7.2.4) is zowel sprake van terreinen (= werk) als niet-gebouwde objecten (bijvoorbeeld schoorstenen). Kastelen uit de categorie Oorlog & defensie maken deel uit van de Ensembles-buitenplaatsen. Inundatiegebieden (categorie 9.2) worden niet opgenomen in het bestemmingsplan danwel beheersverordening, vanwege de zeer beperkte toegevoegde waarde hiervan.
Het schema maakt duidelijk dat de gebouwde objecten worden beschermd met een dubbelbestemming Bouwwerken, de ensembles met een dubbelbestemming Ensembles en de niet-gebouwde objecten worden beschermd met een dubbelbestemming Werk(zaamheden). Omdat elk van deze hoofdcategorieën objecten kent met een waardering zeer hoog, hoog of gemiddeld, is de dubbelbestemming afgestemd op deze 3 niveaus.
Resumerend bestaan er dus de volgende dubbelbestemmingen:
Zeer hoog |
Hoog en gemiddeld |
Zeer hoog, hoog en gemiddeld |
|
Gebouwde objecten | Artikel 2 | Artikel 3 | -- |
Ensembles (gebouwde en niet-gebouwde ojecten) | -- | -- | Artikel 4 |
Niet-gebouwde objecten | -- | -- | Artikel 5 |
Voor een nadere toelichting over de Opbouw van de regels wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Juridische en bestuurlijke aspecten.
In Hoofdstuk 1 Inleiding van dit bestemmingsplan danwel beheersverordening en in paragraaf 2.4.1 Indeling categorieën is beschreven dat in de cultuurhistorische waardenkaart een inventarisatie is opgenomen van het erfgoed van de gemeente. Naast de al beschermde Rijks- en gemeentelijke monumenten zijn 2341 nieuwe objecten beschreven, die karakteristiek zijn voor de cultuurhistorische identiteit van de gemeente. Dit hoofdstuk bevat een algemene toelichting op de casestudies, een beschrijving van de wijzigingen die zijn doorgevoerd in de indeling van de cultuurhistorische waardenkaart en een inhoudelijke beschrijving van de casestudies.
Algemene toelichting casestudies
Aanpassingen ten opzichte van de cultuurhistorische waardenkaart
De belangrijkste wijzigingen die ten behoeve van het vereenvoudigen van het bestemmingsplan of beheersverordening zijn doorgevoerd betreffen de volgende onderwerpen. Deze zijn verwerkt in de catalogus die als Bijlagen bij regels van dit bestemmingsplan danwel beheersverordening is opgenomen.
Het totaal aantal categorieën komt door de wijzigingen uit op 9 in plaats van 12.
1.1 Middeleeuwse agrarische verkaveling
4.1 Boerengeriefbosjes/loofbos/bosje/griend
5.2 Objecten behorende bij landgoederen en buitenplaatsen
7.1.1 Boerderijen en bijgebouwen
7.1.2 Modelboerderijen
7.1.3 Erven
7.2 Ambacht, industrie en transport
Noodslachthuis, (opslag)loods, werf, kraan
7.3.2 pakhuis/bedrijfsgebouw: bankgebouw en opslagruimte
7.4 Infrastructuur en waterstaat
7.4.3 Elektriciteit, gas, communicatie
7.6.1 woonhuis-Middenstandshuis
7.6.2 woonhuis-Villa
7.6.3 woonhuis- Smal diep huis
7.6.4 woonhuis-Arbeiderswoning
7.6.5 woonhuis-Herenhuis
7.6.6 erfinrichting, bijgebouw
7.7.1 Kerken (30) en kerktoren
7.7.2 Dienstwoning en pastorie
7.7.3 Overige (patronaatsgebouw, verenigingsgebouw, zusterhuis, Heilig Hartbeeld)
7.8.1 Begraafplaatsen
7.8.2 Gedenktekens, oorlogsmonumenten
7.9.1 Sociale zorg en liefdadigheid
7.10.3 Welzijn, kunst en cultuur
8. Stedenbouwkundige ensembles
8.1 Ontginningsdorp / lintbebouwing
In de rapportage van RAAP (Bijlage 1 Toelichting bij cultuurhistorische waardenkaart) zijn drie gemeentespecifieke erfgoedthema's beschreven die verwijzen naar de identiteit van de gemeente, namelijk het thema 'Rijn en kernen', Sierteelt Boskoop en omgeving en 'Oorlog en defensie'. De drie erfgoedthema's vertellen een belangrijk deel van het cultuurhistorische verhaal van de gemeente. Ze zorgen voor een overkoepelende cultuurhistorische achtergrond voor de categorieën, die vervolgens weer zijn onderverdeeld in objecten en gebieden. Daardoor zijn ze van belang voor de totstandkoming van de waardering van de verschillende categorieën. De erfgoedthema's kunnen dus worden gelezen als het verklarende verhaal van waarom categorieën, gebieden of objecten waardevol zijn en daarom bescherming behoeven.
De Oude Rijn vormt de kloppende ader van de omgeving van Alphen aan den Rijn. Veel van de thema's uit de catalogi zijn terug te voeren op de bijzondere positie van de gemeente langs de rivier. Dit begint bijvoorbeeld met het typerende landschap van de middeleeuwse agrarische verkaveling en later de droogmakerijen. Maar ook de aanwezigheid van een grote diversiteit aan landschapselementen (waterstaat , infrastructuur en opgaand groen) maken een integraal deel uit van dat typerende landschap. De eerste 4 casestudies behandelen dan ook deze voor de gemeente zo typerende positie aan de rivier, de landschapsstructuur en de daarin voorkomende elementen.
Voorts zijn ook de ontwikkeling van de (lint-)dorpen, de buitenplaatsen, diverse objecten van oorlog en defensie en de historische bouwkunst op een of andere manier gerelateerd aan de rivier. Ter illustratie van de reikwijdte van het belang van de rivier wordt in de cultuurhistorische waardenkaart met betrekking tot dit erfgoedthema de nadruk gelegd op de buitenplaatsen, industriële ontwikkeling, kleiputten en de dorpskernen. In de casestudies wordt dieper ingegaan op de relevante kenmerken en in het verlengde daarvan op de waardering van de objecten.
Buitenplaatsen
In de 17e eeuw ontwikkelde zich tussen Leiden en Woerden een zone van buitenplaatsen, bestaande uit boerderijen en oude hofsteden, die dienden als (zomer)verblijf voor rijke stedelingen. Voorbeelden zijn Stoopenburg, Rijnenburg, Groot Poelgeest, Klein Poelgeest, Den Tol, Foreest, Leeuwen of Hof te Alphen. De buitenplaatsen bezaten doorgaans een sierlijk ingericht park en soms ook een overtuin, aan de buitendijkse zijde aan de Rijn. Slechts in een enkel geval werd een buitenplaats gesticht op een plek waar voordien geen bebouwing stond. Daar bestond de gelegenheid om qua parkaanleg flink uit te pakken. Voorbeelden zijn Brittenrust, Rijnoord en Withenlust. Van de ooit 126 buitenplaatsen zijn er 63 tussen 1750 en 1945 gesloopt en niet meer als buitenplaats herbouwd. Een veranderende economische samenleving, gebrek aan modernisering, een alternatief landgebruik (zoals industrieel gebruik) en het economisch voordeel van de verkoop van sloopmateriaal waren belangrijke oorzaken van het verdwijnen. Vaak werd er een boerderij voor teruggebouwd. De nog resterende buitenplaatsen (de voorname huizen, bijbehorende gebouwen, tuinen of vijvers) hebben een grote waarde voor het (ruimtelijk) beeld van de gemeente.
Industriële ontwikkeling
In het midden van de 19e eeuw komen langs de Oude Rijn, die dan een belangrijke infrastructuur is, fabrieken en andere bedrijven op, waaronder steen- en pannenfabrieken en aan de scheepvaart gerelateerde industrie. Maar het vroegere industriële landschap langs de Oude Rijn is grotendeels uit beeld verdwenen. Van de grote fabriekscomplexen zijn weinig relicten overgebleven. Wel is het imposante fabriekscomplex De Kleiwarenfabriek in Hazerswoude Rijndijk opmerkelijk goed bewaard gebleven. Ook van andere bedrijven zijn er nog dienst- en arbeiderswoningen te vinden, zoals in het Rode Dorp in Alphen aan den Rijn. Verder zijn grote en kleinere bedrijfsgebouwen opgenomen, variërend van kleine werkplaatsen tot (kaas)pakhuizen, korenmolens en andere relicten van bedrijvigheid langs de Oude Rijn, waaronder werven en opslagloodsen.
Kleiputten
Naast de bedrijventerreinen horen ook de voor kleiwinning afgegraven terreinen tot de industriële ontwikkeling langs de Oude Rijn. Al in de 16e eeuw was er steen- en pannenfabricage aanwezig. Met de stenen werden huizen gebouwd en wegen bestraat. Waar gebakken werd, werd ook klei gewonnen. Op grote schaal is er in de omgeving van de Oude Rijn afgekleid. Percelen lijken vooral gelijkmatig afgegraven te zijn, waardoor er landschappelijk op het eerste oog weinig van waarneembaar is en er in elk geval geen tichelputten ontstonden. Op de kaart is een kleine selectie van ontgronde percelen weergegeven, namelijk die waarvan een vergunningaanvraag uit de 19e eeuw bewaard is gebleven en die relatief goed lokaliseerbaar zijn.
Ontwikkeling van de kernen
De dorpen langs de Oude Rijn dankten hun oorspronkelijke vorm aan de langgerekte oeverwallen, dijken en kaden langs de rivier. De lineaire dorpsstructuur is dan ook kenmerkend voor het gebied. Vanaf het einde van de 19e eeuw werd voor het eerst uitgebreid en gebouwd buiten de eeuwenoude linten. De stedenbouwkundige ontwikkeling van de kernen langs de Oude Rijn is opgenomen in Casestudie 8 Stedenbouwkundige ensembles.
Waardering
De Oude Rijn is bepalend geweest voor de (historische) ruimtelijke en typologische ontwikkelingen, die zich hebben voorgedaan binnen de gemeente. De rivier is de bindende factor tussen de categorieën en objecten: het landschap dat door menselijk ingrijpen is ontstaan, de maatregelen die zijn getroffen voor waterbeheersing, voor het transport, de kleiwinning en industriële ontwikkeling. Maar ook de bewoningsgeschiedenis, met de lintdorpen en de buitenplaatsen, is sterk gerelateerd aan dit thema. De buitenplaatsen hadden er niet gelegen als de rivier er niet was. De dorpen zouden zich niet kunnen ontwikkelen zoals ze gedaan hebben en er had zich geen industrie ontwikkeld op deze plek (etcetera). De diverse categorieën en objecten geven inzicht in de historische rol van rivier, het landschap en de kernen.
De kenmerken van Rijn en kernen zijn in verschillende categorieën gewaardeerd, waaronder Casestudie 1 Landschap, Casestudie 2 Waterstaat, Casestudie 3 Infrastructuur, Casestudie 5 Buitenplaatsen, Casestudie 6 Kleiputten, Casestudie 7 Historische bouwkunst en Casestudie 8 Stedenbouwkundige ensembles. Een groot aantal objecten is terug te voeren tot dit erfgoedthema.
Binnen de agrarische sector zijn de kwekerijen een opvallende bedrijfstak. De sierteelt van Boskoop kent een rijke geschiedenis met de nodige overblijfselen, die als erfgoed van het agrarisch verleden worden gekoesterd.
De Boskoopse landbouwers produceerden gewassen voor de markt en de teelt van siergewassen was lange tijd een bijverdienste. Het kweken van bomen kwam voort uit de behoefte om in het open polderlandschap bescherming tegen de zon of de wind te hebben. Daarnaast bezaten boeren een eigen boomgaard. Van een zelfstandige economische activiteit was evenwel nog geen sprake. In de loop van de 16e eeuw verplaatsten Goudse tuinders zich naar Boskoop. Het gebied Reijerskoop, Biezen, Laag Boskoop en de Voor- en Achterkade vormt de kern van het oude tuinderslandschap, vóór de grootschalige uitbreiding vanaf de 19e eeuw. In de 20e eeuw verdwenen de laatste relicten van de vruchtbomencultuur, maar er kwamen enkele honderden hectaren aan tuinen bij.
De verschillende onderdelen van de Boskoopse sierteelt (landschapsstructuur, beplanting en bebouwing) zijn de weerslag van zo'n 350 jaar dorpsontwikkeling. Veel van de bebouwing heeft een directe link met de geschiedenis van de sierteelt. Meest zichtbaar zijn de woningen van de Boskoopse kwekers, die afhankelijk van de welvaart van het bedrijf variëren van bescheiden dorpswoningen tot imposante villa's en landhuizen, in lange linten gebouwd langs de belangrijkste kaden in de veenontginning. In veel gevallen zijn het de enige relicten van de oude bedrijven, waarvan de functionele kwekersloodsen en kassen in de loop der jaren zijn verdwenen. Toch resteren her en der nog goede voorbeelden van stenen en houten loodsen en kantoortjes. Arbeiders werden gehuisvest in eenvoudige huizen, vanaf het begin van de vorige eeuw in bescheiden dorpsuitbreidingen, die de oude ontginningsstructuren volgen.
Transport
De sierteelt in Boskoop had niet kunnen bestaan zonder een goed transportsysteem. Dat was in de eerste plaats de Gouwe, waarnaartoe kleine bootjes het plantgoed vanaf de tuinen vervoerden. Om het plantgoed over de Gouwe en Rijn te kunnen vervoeren waren jaagpaden ten behoeve van trekschuiten noodzakelijk. Daarnaast bestonden er landroutes langs de Gouwe naar de Rijndijk. De Rijndijk werd in 1823 bestraat. Ook de bestrating van andere rijksstraatwegen zorgde voor nieuwe bereikbaarheid van landelijke gebieden en daarmee van het ontstaan van buitens. De aanleg van een spoorlijn langs Boskoop werd in 1926 gestart.
Opbouw van de kwekerijen
De kwekerijen kenden een specifieke ruimtelijke opbouw, waarvan we nu nog steeds relicten terugvinden. Het meest kenmerkend waren de houtakkers (stroken land die parallel aan de percelen met plantgoed lagen en waarop wilgen-, essen- of elzenhakhout stond). Deze houtakkers leverden geriefhout en beschermde het plantgoed tegen windschade. Een tweede bijzonderheid aan de structuur van de tuinen was het perceel dat men in de breedte in tweeën deelde, zodat het beter gedraineerd kon worden. Na de invoering van de moderne drainage is die opdeling soms weer ongedaan gemaakt.
Waardevolle bebouwing
Van de oudste kwekerijbedrijven zijn geen gebouwen van betekenis behouden gebleven. De grootschalige modernisering en uitbreiding vanaf het einde van de 19e eeuw heeft zijn weerslag in een grote hoeveelheid (boom)kwekershuizen. Al naar gelang de welvaart van het bedrijf variëren deze van bescheiden dorpswoningen tot imposante villa's en landhuizen. Ze werden gebouwd in lange linten langs de belangrijkste kaden in de ontginning. Ook kreeg Boskoop meer voorzieningen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, nuts en handel en werden woningen gebouwd voor de zogenaamde middenstand. Van de historische functionele bebouwing in de kwekerstuinen is weinig behouden gebleven. Her en der resteren goede voorbeelden van stenen en houten loodsen en kantoortjes. Het meest opvallende gebouw is het tentoonstellingsgebouw Flora. Ernaast werd een parktuin met rosarium en koepel aangelegd, waarmee Boskoop bij het station een fraaie dorpsentree creëerde.
Waardering
De Boskoopse sierteelt (landschapsstructuur, beplanting en bebouwing) is op verschillende manieren gewaardeerd. Vanwege de cultuurhistorische waarde en het nog herkenbare samenhangende stelsel is de oudste kern van het tuinderslandschap hoog gewaardeerd. Ook de samenhang tussen structuur en bebouwing in de jongere uitbreidingen van het kwekerijlandschap is vaak nog herkenbaar aanwezig, soms ook in samenhang met infrastructurele en waterstaatkundige werken die een rol in de ontwikkeling van de sierteelt hebben gespeeld. Deze landschappelijke structuur en de relatie met infrastructurele en waterstaatkundige werken is gewaardeerd vanwege de herkenbaarheid en samenhang, inclusief de typerende perceelstructuur, brede transportsloten en afwateringsloten. In zowel de oude kern als de jongere uitbreidingen is het nog uit die periode aanwezige groen dat is gerelateerd aan de kwekerijen (waaronder houtakkers) gewaardeerd. Vele kenmerkende objecten en ensembles (villa's, woningen, loodsen etc.) die representatief zijn voor de sierteeltcultuur zijn opgenomen. Verder zijn bijzondere objecten opgenomen zoals het tentoonstellingspaviljoen Flora, het rosarium en kleine windmotoren, noodzakelijk voor de onderbemaling van de kwekersgronden.
De kenmerken van Sierteelt zijn in verschillende categorieën gewaardeerd, waaronder Casestudie 1 Landschap, Casestudie 2 Waterstaat, Casestudie 3 Infrastructuur, Casestudie 4 Opgaand groen, Casestudie 7 Historische bouwkunst en Casestudie 8 Stedenbouwkundige ensembles. Een groot aantal objecten is terug te voeren tot dit erfgoedthema.
Voor wat betreft Oorlog en defensie is er zowel sprake van een erfgoedthema (catalogus 10) als een categorie (nummer 5 in de catalogus). In de casestudies is ervoor gekozen om de betreffende objecten onder te brengen in één Casestudie 9 Oorlog en defensie. Oorlog en defensie wordt hier derhalve niet verder behandeld, omdat deze in paragraaf 3.12 aan de orde komt.
De 37 opgenomen landschappen zijn ondergebracht in 2 hoofdtypen, namelijk:
1.1 Middeleeuwse agrarische verkaveling (30 landschappen),
1.2 Droogmakerijen (7 landschappen),
Onder Rijn en kernen is reeds beschreven dat de bijzondere positie van de gemeente langs de rivier sterk bepalend is geweest voor de landschappen. In de cultuurhistorische waardenkaart zijn die landschappen in twee typen ingedeeld, namelijk middeleeuwse agrarische verkavelingen en droogmakerijen. In de Middeleeuwse agrarische verkaveling werd de vervening systematisch en grootschalig aangepakt. De veengebieden in de gemeente zijn in duizenden jaren ontstaan uit afgestorven riet, mossen en andere plantenresten. In de moerassige gebieden achter de duinenrij ontwikkelde zich hoogveenmos, uitgroeiend tot zogenaamde veenkoepels die enkele meters boven de omgeving uitstaken. In de streek rond Alphen begon de bewoning en benutting van de lager gelegen gebieden vanaf de rivieroevers. Vanaf het jaar 1000 werden steeds meer delen van de streek ontgonnen voor agrarisch gebruik. Om de grond geschikt te maken voor landbouw werden sloten gegraven waardoor het water kon worden afgevoerd via de Rijn en veenriviertjes zoals de Gouwe. Opvallend is het zeer fijnmazige percelen- en slotenpatroon. Het gevolg was dat een landschap ontstond met uitwaaierende nederzettingen.
Door grootschalige turfwinning ontstonden vanaf de middeleeuwen enorme plassengebieden. Toen deze in een later stadium weer werden drooggelegd door middel van inpoldering ontstonden de Droogmakerijen. Een belangrijke motivatie voor het droogmaken van meren en plassen was het tekort aan landbouwgrond.
Uit de beschrijving en waardering komt naar voren dat het gebied noordelijk van de Rijn alsmede de omgeving van Boskoop tot de zeer hoog en hoog gewaardeerde landschappen behoren. Het verschil met de waardering van het gebied ten zuiden van de Rijn is vooral een gevolg van de aanwezigheid van doorsnijdingen door infrastructuur (N11, spoorlijnen en bruggen), bosaanplant, opschaling van parcellering of stedelijke uitbreiding. Deze doorsnijdingen hebben tot gevolg dat er barrières in het landschap zijn ontstaan, de kenmerkende openheid is verminderd of structuurverrommeling is ontstaan. Daarnaast hebben vooral de droogmakerijen van de Noordplas veel te lijden gehad van opschalingen van de verkaveling en natuurontwikkeling.
Waardering
De opgenomen polders en droogmakerijen zijn van belang en van waarde voor de gemeente vanwege het inzicht dat ze geven in het ontstaan van het cultuurlandschap door de eeuwen heen en vanwege de herkenbare landschapsstructuur, de verkavelingspatronen en de objecten in het landschap. Deze waardering kan als volgt worden gespecificeerd:
(Middeleeuwse) polders vanwege:
Droogmakerijen vanwege:
De 495 opgenomen objecten zijn ondergebracht in de volgende hoofdtypen:
Hoofdtype 2.3 Molenboezems/boezemkades
Dijken en kaden waren in het verleden bedoeld om vreemd water van het eigen land te weren. Ze werden in de late middeleeuwen vooral noodzakelijk toen het maaiveld van het veen zover ging dalen dat men onder normale omstandigheden geen droge voeten meer kon houden. De vroegste kaden waren vermoedelijk de achterkaden (bijvoorbeeld de Ruigekade), die ervoor moesten zorgen dat het zure veenwater niet naar de nieuwe ontginningen kon stromen. Naarmate de ontginning verder naar achter werd uitgelegd, werd de achterkade verplaatst en werd de vroegere achterkade soms gebruikt als nieuwe bewoningsas. Waarschijnlijk van later datum is de bedijking van de Oude Rijn. Deze kwam pas tot stand nadat de samenwerking in hoogheemraadschapsverband in de late 12e en 13e eeuw vastere vormen had aangenomen.
Om veenplassen te kunnen droogmaken was een ringdijk noodzakelijk, waaruit men het water dat in de veenplassen stond, kon wegmalen. Men loosde veelal op een ringsloot, die de ringdijk aan de buitenzijde omgaf. Door de onregelmatige vorm van de droogmakerijen doorsnijdt de ringdijk veelal de bestaande, oudere verkaveling.
Waardering
De waardering komt voort uit de samenhang die bestaat tussen het landschap en deze voor de ontginning noodzakelijke ingrepen in de vorm van dijken en kaden. De ingrepen die in het landschap plaatsvonden en de mate waarin de landschapsvorming nog afleesbaar is, vormen de basis voor de cultuurhistorische waardering. Deze waardering kan als volgt worden gespecificeerd:
De vroegste waterlopen zijn de Oude Rijn en veenriviertjes, zoals de Kromme Aar, de Luttike Rijn en de Oude Wilck. Sommige riviertjes verlandden of werden vergraven door turfwinning. Vanaf de 9e eeuw begon men met de ontginning van het veenlandschap en werden voor de afwatering sloten gegraven haaks op de Oude Rijn. Nadat het maaiveld begon te dalen en er bovendien sprake was van een verzandende Rijnmonding waren aanvullende maatregelen nodig. Zo zorgde men er met de Heimanswetering voor dat het Rijnwater weer makkelijker kon afstromen. Het doortrekken van de bovenloop van de Gouwe naar de Rijn was vooral van betekenis voor transportdoeleinden.
Naarmate het maaiveld in de veenontginningen daalde, werd het lastiger om de natuurlijke afwatering vol te houden. Vanaf de 15e eeuw bemaalden windwatermolens de polders. Rondom droogmakerijen werden ringsloten aangelegd, waarnaar het water vanuit het drooggelegde gebied kon worden gemalen. De ringsloten lagen buitendijks. Binnen de droogmakerijen zorgden tochtsloten of (molen-)tochten voor de afwatering naar de molens en gemalen.
Waardering
Ook voor de waterlopen geldt dat de waardering voortkomt uit de samenhang die bestaat tussen het landschap en deze voor de ontginning noodzakelijke waterlopen. Het gaat dan specifiek om de bijdrage van waterlopen aan de landschaps- en waterstructuur (systeemwerking) en het belang als structuurelement (tracé). In enkele gevallen is ook het samenspel met naastgelegen dijken of kaden van belang.
In enkele gevallen is het samenhangende systeem van polders, boezems, weteringen, sloten en kades nog aanwezig. Waar die samenhang duidelijk minder aanwezig is, zijn waterlopen gewaardeerd die op basis van de kartering een belangrijke afwateringsfunctie gehad lijken te hebben. De waardering van al deze objecten is gerelateerd aan de volgende argumenten:
Nadat bemaling noodzakelijk werd, ontstonden zogenaamde voorboezems. Die moesten het water via een boezemsloot van de molen naar de boezemwateren brengen. Om te voorkomen dat het weggemalen water weer de polder zou instromen, werden kaden langs deze boezemsloten aangelegd. Ook die kaden vinden we op meerdere plekken in de gemeente nog terug langs huidige en vroegere boezemsloten.
Waardering
De waardering van al de molenboezems en boezemkades is gerelateerd aan de volgende argumenten:
De 134 opgenomen objecten zijn ondergebracht in de volgende hoofdtypen:
Doorgaande wegen
De Oude Rijn vormde al in de prehistorie de belangrijkste bovenlokale verbindingsroute door de regio. Door de eeuwen heen veranderde er aan het daadwerkelijke tracé weinig. In de late middeleeuwen werd op de plek van de doorgaande route een dijk aangelegd, de 'Hoge Rijndijk'. In de Franse Tijd kwam het planmatig aanleggen en verbeteren van de Nederlandse wegen op gang. Onder koning Willem I werd een plan voor grote wegen van de eerste klasse (rijksstraatwegen) vastgesteld. Grote Weg 5 was de route van Utrecht naar Leiden langs de zuidzijde van de Oude Rijn. In 1938 kwam de hefbrug over de Gouwe tot stand. De Steekterweg is nog steeds rijksweg. De rijksweg door Alphen werd gaandeweg steeds verbeterd (verhard) en verbreed, waarbij in 1935 de oude laanbomen aan de Emmalaan sneuvelden. Ook de noord-zuid verbindingen werden gaandeweg verbeterd. Vanaf 1984 is de autoweg N11 aangelegd ter ontlasting van de route door de kernen.
Lokale wegen
De oudere lokale wegen liggen merendeels op dijken en kaden. Een gecombineerde waterstaatkundige en infrastructurele functie was lange tijd heel normaal. Op een gegeven moment overvleugelde de infrastructurele de waterstaatkundige functie, bijvoorbeeld omdat er een nieuwe waterkering werd aangelegd. Vanaf de 18e eeuw ontwikkelde nieuwe infrastructuur zich los van waterkeringen. Vooral in de droogmakerijen met een ringdijk, werd een rationeel patroon van wegen en paden naar de percelen aangelegd die niet meer over waterkeringen liepen. Pas in de 20e eeuw is er sprake van een dusdanige uitbreiding van het stedelijk gebied dat er ook kleinschalige buurt- en wijkontsluitingswegen ontstonden.
In 1663 werd een jaagpad aangelegd tussen Leiden en Utrecht, aan één zijde van de Rijn. Bij Koudekerk moest men een aantal keer van zijde wisselen als gevolg van aanwezige bebouwing, waarvoor een veer gebruikt kon worden. Met het verdwijnen van de trekschuit verdween uiteindelijk ook het nut van het jaagpad. De veren bleven nog tot in de 20e eeuw in gebruik, maar zijn inmiddels allemaal verdwenen. Ook het transportsysteem ten behoeve van de Boskoopse sierteelt naar de Gouwe vond laats met trekschuiten, waartoe jaagpaden noodzakelijk waren. Er bestonden vaste marktscheepvaartroutes naar Gouda, Leiden, Rotterdam en Utrecht. Delen van de jaagpaden bestaan nog.
De spoorlijn van Woerden naar Leiden (302025) werd in oktober 1878 in gebruik genomen Achtereenvolgens verrezen aan de lijn de halte Zwammerdam (1878-1935), station Alphen aan den Rijn (1878) en de halte Hazerswoude-Koudekerk (1878-1934). Dat laatste station werd wegens te weinig reizigers gesloten. Het laatste originele stationsgebouw langs deze lijn verdween in 2007 met de sloop van het Alphense station. De lijn van Gouda naar Alphen aan den Rijn (302298) is één van de jongere spoorlijnen voor personenvervoer in Nederland. De opening vond op 7 oktober 1934 plaats. Naast personenvervoer werd de lijn ook gebruikt voor afvoer van materiaal uit Boskoop. Het oorspronkelijke station in Boskoop is bewaard gebleven. De inmiddels verdwenen spoorlijn Uithoorn-Alphen aan den Rijn is niet opgenomen. De lijn werd in 1936 opgebroken; diverse wegen lopen over het oude tracé van de spoorlijn. Bewaard gebleven zijn de stations Gouwsluis en Aarlanderveen en wachtpost 64. Wel zijn drie industriële aftakkingen van de spoorlijn in Alphen aan den Rijn gewaardeerd (302248, 302249 en 302250).
Waardering wegen, paden en spoorwegen
De objecten van infrastructuur betreffen wegen, lanen, paden, jaagpaden en spoorlijnen. De waardering van al deze objecten is gerelateerd aan de volgende argumenten:
In de loop der eeuwen werden de Gouwe, Heimanswetering, Rijn en Aarkanaal geschikt gemaakt voor transportdoeleinden. Om de locaties langs de vaarwegen ook daadwerkelijk met het vaarwater te verbinden, werden de perceelsscheidende sloten aan de Rijnzijde uitgegraven en tot kleine insteekhavens omgevormd. Langs de Rijn hebben er vele gelegen, waarvan er nu nog een aantal over is. Bij Boskoop werden de sloten gebruikt voor de aan- en afvoer van de kwekerijproducten. Alle insteekhaventjes dateren uit de periode voor 1832. In alle gevallen gaat het om (een relict van) particuliere insteekhaventje, zoals die vroeger bij veel meer erven voorkwamen. Met uitzondering van het insteekhaventje in Boskoop (gemiddeld) is de waardering hoog. Twee insteekhaventjes zijn ondergebracht onder vaarsloot (niet als insteekhaventje) en 1 is mogelijk een relict van een insteekhaven bij het dorp Zwammerdam. Een insteekhaventje in Boskoop is een verbreed begin van een sloot, mogelijk eertijds een insteekhaven.
Waardering
De insteekhaventjes zijn gewaardeerd vanwege:
De veerdam behoort tot de categorie infrastructuur, omdat deze werd gebruikt voor transport van mensen en goederen. Het is de enig bewaard gebleven veerdam (voor 1832) van de drie veren die Koudekerk telde en is daarom hoog gewaardeerd vanwege de uniciteit en het waardevolle tracé.
Waardering
De veerdam is hoog gewaardeerd vanwege de uniciteit en het waardevolle tracé.
De 334 opgenomen objecten zijn ondergebracht in de volgende hoofdtypen:
Hoofdtype 4.1 Boerengeriefbosjes
Hoofdtype 4.4 Bomenrijen / laanbomen
Algemene beschrijving
Binnen het overwegend open polderkarakter is er het nodige interessante opgaand groen in het landschap aanwezig. Dit betreft opgaand groen dat op gemeentelijk schaalniveau belangrijk is, erfbeplanting, individuele bomen en boomgroepen. Veel van de waardevolle elementen zijn gewaardeerd vanwege de bijdrage aan het landschappelijke, waterhuishoudkundige of infrastructurele systeem en vanwege de rol van een element in het totale sfeerbeeld van een gebied. Waar mogelijk zijn op individueel niveau nuances aangebracht, zoals bij de houtakkers in Boskoop. Houtakkers met binnensloot zijn hoger gewaardeerd dan die zonder binnensloot, doch nog steeds komen alle houtakkers in de hoogste waarderingsklasse terecht.
Zowel verspreid in de polder als langs kades en weteringen vinden we kleine boerengeriefbosjes, ook hakhoutbosjes genoemd. Deze waren bedoeld om hout voor eigen gebruik te winnen, waarbij eens in de 7 tot 15 jaar, afhankelijk van de groeisnelheid van het hout, het bosje gehakt werd.
Met name naast en achter de boerderijen langs de Lage Rijndijk en Hoge Rijndijk, alsmede in andere oude bebouwingslinten zoals de Ridderbuurt en Rietveld, staan hoogstamboomgaarden. De boomgaarden behoren bij de inrichting van het agrarisch erf, maken deel uit van ensembles van huis en erf en dienden als weide voor kleinvee. Omdat ze niet altijd meer actief beheerd worden, is hun onderhoudstoestand soms matig, zoals geldt voor een boomgaard aan de Ridderbuurt in Oudshoorn.
Naast hakhoutbosjes en boomgaarden, die we in vele landschappen wel terugvinden, vormen houtakkers een bijzonder element in de oude kern van het sierteeltgebied van Boskoop. De smalle stroken met opgaande houtige gewassen op de rand van de percelen dienden als windvang om de sierteeltproducten te beschermen.
Verspreid door de gemeente vinden we verschillende typen lanen. Allereerst zijn er de kenmerkende knotwilgenrijen langs de oude kades, zoals langs het Rietveldsepad. Planmatiger zijn de bomenrijen langs de doorgaande wegen, al dan niet bij een verbreding gekapt en in de nieuwe berm opnieuw aangeplant. Meer recent is de laanbeplanting in de uitbreidingswijken en langs de grote infrastructuur van de kernen, vooral Alphen aan den Rijn.
Waardering boerengeriefbosjes, boomgaarden, houtakkers of laanbomen
De waardering van elk van deze thema's is gebaseerd op onderstaande vijf argumenten. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen boerengeriefbosjes, boomgaarden, houtakkers of laanbomen. De argumenten zijn:
Een eendenkooi is een plek waar in het wild levende eenden werden gevangen voor consumptie. Een eendenkooi bestaat uit een flinke vijver waar enkele smalle sloten op uitkomen, de zogenaamde vangpijpen. De eendenkooi in Alphen aan den Rijn (403115) maakt deel uit van de kleinschalige groenelementen langs de dijken en kades in de Polder Steekt, bestaande uit boomgaarden, hakhoutbosjes en overige kleine bosjes.
Waardering
De eendenkooi is gewaardeerd:
Tot het beeldbepalende opgaand groen behoren ook zes groenstructuren in de dorpen. De parken ontstonden in de periode tussen 1900 en 1940 als reactie op de matige kwaliteit van de laat-negentiende eeuwse stadsuitbreidingen. Er ontstond een groeiende aandacht voor de kwaliteit van de stedelijke omgeving, vrije tijdsbesteding en recreatie in de woonomgeving. In navolging van de tuinstad-gedachte werden ook in de dorpen parken ontworpen. Dit betreft in Alphen aan den Rijn het Burgemeester Visserpark en de parken aan de Cornelis Geellaan, het Hazenveld en de Prins Bernhardlaan, in Boskoop het park aan de Parklaan en in Koudekerk aan den Rijn het Burgemeester Swaanplantsoen.
De aanleg van het Burgemeester Visserpark, de zonnewijzer en lantaarn uit de periode 1920-1940 zijn gemeentelijk monument. Het park met bruggetje aan de Cornelis Geellaan betreft een park uit de periode 1900-1920 en is een rijksmonument. Het formele park aan het Hazenveld is onderdeel van het ensemble Hazeveld uit de periode 1920-1940 en vormt de centrale structuur in de buurt en heeft een markante vijver. Het park aan de Prins Bernhardlaan (1920-1940) is aangelegd in het kader van de werkverschaffing. Het park is aangelegd in een landelijke stijl en er bevinden zich diverse typerende elementen: banken, terrassen, vijvers, padenstructuur.
Het park aan de Parklaan Boskoop dateert uit de periode 1920-1940, met een rosarium en koepel. Het betreft een rijksmonument.
In Koudekerk aan den Rijn is het park aan het Burgemeester Swaanplantsoen een terrein uit de periode 1200-1600 met geconsolideerde restanten van Klein Poelgeest en in het parkje staat een beeld van Aleid van Poelgeest.
Waardering
Het park aan de Cornelis Geellaan (Alphen aan den Rijn) en de Parklaan (Boskoop) zijn reeds rijksmonumenten en het Burgemeester Visserpark een gemeentelijk monument. Deze worden dus niet opnieuw gewaardeerd. De waardering van de overige parken is beargumenteerd op basis van:
Aanvullend is van de waarde:
De 38 opgenomen objecten zijn ondergebracht in de volgende hoofdtypen:
Hoofdtype 5.2 Objecten behorende bij landgoederen en buitenplaatsen
Van de 21 buitenplaatsen die in de catalogus zijn opgenomen zijn er 10 al rijksmonument en 5 gemeentelijk monument. Er zijn 5 objecten nieuw geïnventariseerd. Daarnaast zijn in de catalogus onder Rijn en kernen nog eens 8 objecten opgenomen die feitelijk tot dit thema behoren.
De gemeente kent diverse goede voorbeelden van de buitenplaatscultuur. In de 17e eeuw ontwikkelde zich tussen Leiden en Woerden een zone van buitenplaatsen, bestaande uit boerderijen en oude hofsteden, waaronder Stoopenburg, Rijnenburg, Groot Poelgeest, Klein Poelgeest, Den Tol, Foreest, Leeuwen, Hof te Alphen en Berendrecht II. In veel gevallen koos men voor een sierlijke inrichting van het park rond het huis. Soms bezat men daarbij ook een overtuin of een koepel. Van de 126 buitenplaatsen zijn er 63 tussen 1750 en 1945 gesloopt en niet meer als buitenplaats herbouwd. Een veranderende economische samenleving en hogere arbeidskosten, gebrek aan modernisering, een alternatief landgebruik (zoals industrieel gebruik) en het economisch voordeel van de verkoop van sloopmateriaal waren belangrijke oorzaken van het verdwijnen. Vaak werd er een boerderij voor teruggebouwd.
Hier en daar staan binnen de inmiddels dichte lintbebouwing langs de dijken nog vroegere buitenhuizen overeind, waaronder de huizen Vaartzicht en Overpost of het sterk verbouwde restant van het buiten Zoete Rust. Veel gaver bewaard bleef Klein Raadwijk (Hoorn 101-105) waar het 18e-eeuwse landhuis en het vroegere koetshuis nog overeind staan en delen van de oude tuinaanleg herkenbaar zijn. Uit de privécollectie vogels van Van den Brink, die het landgoed met de toenmalige naam Ten Rhijn, voorheen Rust en Werk, bezat, ontwikkelde zich in 1949-1950 een vogelpark. In het park bleef een groot aantal structuren van de oude landgoedstructuur bewaard. Ook in het vroegere Oudshoorn is de buitenplaatscultuur nog zichtbaar aan de Nuovaweg en de Oudshoornseweg (Villa Nuova, Rynoord, waarvan alleen het hek over is). Van Rijnstroom is het terrein, hoewel getransformeerd tot instellingstuin, herkenbaar gebleven. Hooge Boomen en Poelzicht zijn nog herkenbare buitenplaatshuizen in Hazerswoude.
Waardering
Zoals ook in de paragraaf Rijn en kernen is beschreven vormde de buitenplaatscultuur een zeer belangrijke episode in de cultuurgeschiedenis van de gemeente. Veel van de historische buitenplaatscultuur is verdwenen en daarom behoeft dat wat nog wel is bewaard bescherming. In algemene zin zijn deze objecten gewaardeerd:
Naast de (bijna) complete buitenplaatsen, die bestaan uit een ensemble van huis en tuinaanleg, zijn in het thema Rijn en kernen acht objecten opgenomen, die eveneens behoren tot het thema landgoed/buitenplaats. Het betreft hier de herenhuizen of bijgebouwen van voormalige buitenplaatsen waarvan de parkaanleg niet bewaard is gebleven: Zoete Rust (Gouwsluisseweg), Rust en Werk (Rheinheim, Huis te Rhijn, Hoorn 132), Hoorn 198 en Molenaarsweg 1. Ook de kleine villa Wilhelminalaan 1 en het koetshuis van Klein Poelgeest behoren hiertoe. Tenslotte zijn ook de hekposten van Rynoord (Oudshoornseweg) en de geconsolideerde restanten van Klein Poelgeest (Burgemeester Swaanplantsoen) gewaardeerd.
Waardering
Veel van de historische buitenplaatscultuur is verdwenen en daarom behoeft dat wat nog wel is bewaard bescherming. In algemene zin zijn deze objecten gewaardeerd vanwege:
De negen landgoedvijvers zijn allen relicten van vroegere buitenplaatsen. Twee landgoedvijvers zijn opgenomen in het voorterrein van Avifauna (hoog) en vormen relicten van de aanleg van het dierenpark in de jaren '50 van de 20e eeuw (gemiddeld). Drie landgoedvijvers zijn onderdeel van buitenplaats Rijnoord (gemiddeld) en er zijn relicten van de vroegere vijvers van buitenplaats Rijnlust (hoog) en vijvers uit de vroege fase van de Marthastichting (gemiddeld). De drie vijvers van buitenplaats Rijnoord zijn grotendeels van context los komen te staan en aangetakt op een moderne waterpartij.
Waardering
Veel van de historische buitenplaatscultuur is verdwenen en daarom behoeft dat wat nog wel is bewaard bescherming. In algemene zin zijn deze objecten gewaardeerd:
Zeker in de 16e eeuw was er al binnen de gemeente steen- en pannenfabricage aanwezig. Met de stenen werden huizen gebouwd en wegen bestraat. Op de steenfabrieksterreinen waren ovens, vorm- en tasvelden, turfschuren voor de opslag van de brandstof en droogplaatsen. Waar gebakken werd, werd ook klei gewonnen. Op grote schaal moet er in de omgeving van de Oude Rijn zijn afgekleid. Waar en wanneer precies hebben we niet exact in beeld. Behoudens enkele verwijde sloten nabij Zwammerdam bestaan de overblijfselen vooral uit steilranden naar niet-afgegraven terrein, zoals bij de Steekterweg. Percelen lijken vooral gelijkmatig afgegraven te zijn, waardoor er landschappelijk op het eerste oog weinig van waarneembaar is en er in elk geval geen tichelputten ontstonden. Landschappelijk is de afticheling daarmee minder markant en zichtbaar. Het aftichelen van percelen kon al in de 17e eeuw afzonderlijk van het land zelf worden verkocht. Na het aftichelen werd de apart gezette teelaarde weer teruggestort, waarna landbouwkundig gebruik weer doorgang kon vinden.
Waardering
In paragraaf 3.3.1 Rijn en kernen is aangegeven dat de kleiputten de herkenbare relicten vormen van een voor de gemeente belangrijke steen- en pannenfabricage. De objecten zijn slechts een kleine selectie van ontgronde percelen. In algemene zin zijn deze objecten dus gewaardeerd vanwege:
De ruim 1700 objecten die onder historische bouwkunst vallen zijn ondergebracht in de volgende 10 hoofdcategorieën. In deze opzet zijn de objecten die juridisch beschermd zijn als Rijksmonument buiten beschouwing gelaten.
Hoofdtype 7.1 Agrarische bouwkunst
7.1.1. Boerderijen en bijgebouwen
7.1.2. Modelboerderijen
7.1.3. Erven
Hoofdtype 7.2 Ambacht, industrie en transport
7.2.1 Bedrijf en woning
7.2.2 Bedrijfsgebouw
Noodslachthuis, (opslag)loods, werf, kraan
Sierteelt loodsen, kantoren
7.3.1 Winkelwoonhuis
7.3.2 Pakhuis/bedrijfsgebouw: bankgebouw en opslagruimte
7.3.3 Winkelstrip/centrum
Hoofdtype 7.4 Infrastructuur en waterstaat
7.4.1 Bruggen / overzetplaats
7.4.2 Doorlaat/sluis/gemaal
7.4.3 Elektriciteit, gas, communicatie
7.4.4 Molen/windmotor, inclusief Benthuizer Bovenmolen (industrie- en poldermolen)
7.4.5 Dienstwoning/kantoor
Stationsgebouw
Watertoren
7.5.1. School
7.5.2. Dienstwoning
7.6.1 woonhuis-Middenstandshuis
7.6.2 woonhuis-Villa
7.6.3 woonhuis- Smal diep huis
7.6.4 woonhuis-Arbeiderswoning
7.6.5 woonhuis-Herenhuis
7.6.6 erfinrichting, bijgebouw
7.7.1 Kerkelijke gebouwen
7.7.2 Dienstwoning en pastorie
7.7.3 Overige (patronaatsgebouw, verenigingsgebouw, zusterhuis, Heilig Hartbeeld)
7.8.1 Begraafplaatsen
7.8.2 Gedenktekens, oorlogsmonumenten
7.8.3 Herinneringsbank, -boom
Hoofdtype 7.9 Zorg en liefdadigheid
7.9.1 Sociale zorg en liefdadigheid
7.9.2 Gezondheidszorg
7.10.1 Bestuur en rechtspraak
7.10.2 Recreatie en toerisme
7.10.3 Welzijn, kunst en cultuur
Waardering historische bouwkunst
In de waarderingskaart zijn de gebouwen met een bouwhistorische verwachting gemarkeerd. Het gaat om beschermde en niet-beschermde gebouwen, waarvan op basis van bouwhistorische rapportages, redengevende beschrijvingen en inventarisatiegegevens bekend is of verwacht wordt dat er (intern) historische bouwconstructies en bouwsporen bewaard zijn gebleven. Ook via waarnemingen vanaf de openbare weg kunnen bouwhistorische kwaliteiten worden verondersteld, bijvoorbeeld zichtbaar in de aanwezigheid van hoge, steile kappen, gevels met oude bouwsporen, etc. Vaak gaan deze oude waarden echter verscholen achter veel jongere gevels, zodat ze weinig zichtbaar zijn en bij herstel en transformatie van gebouwen niet goed op het netvlies staan.
In het buitengebied betreft het vooral de oudere agrarische bebouwing, de grote historische boerderijen en de schuren, waarvan sommige belangwekkende houtconstructies uit de 17e en 18e eeuw bezitten. In de kernen geldt een bouwhistorische verwachtingswaarde voor de oudere bouwsubstanties in het bijzonder voor de relicten van de 17e- en 18e-eeuwse woon- en werkhuizen en boerenwoningen in de oudste delen van de nederzettingen. In een aantal gevallen zijn objecten, die jonger dan 1850 worden gedateerd, toch als bouwhistorisch interessant geduid, omdat mogelijkerwijs oudere restanten aanwezig zijn. Daarnaast zijn er cultuurhistorische waardevolle objecten die –naast de architectonische gaafheid- gewaardeerd zijn vanwege de cultuurhistorische setting of de sociaal-maatschappelijke aspecten.
In totaal 255 objecten (inclusief 1 uit de lijst Rijn en kernen en 16 uit de lijst Sierteelt Boskoop en omgeving), waarvan 20 al een gemeentelijk monument zijn.
7.1.1 Boerderijen en bijgebouwen
7.1.2 Modelboerderijen
7.1.3 Erven
Boerderijen en bijgebouwen
Het meest gangbare type is de langhuisboerderij, dat wordt gekenmerkt door zijn langgerekte opzet met woongedeelte en driebeukige stal in elkaars verlengde, onder één zadeldak. De korte voorgevel is vrijwel altijd gericht op de openbare weg, in de Alphense context meestal een rivierdijk, een kade of de dorpsstraat. Soms is het woongedeelte naderhand naar één of beide zijden uitgebouwd en wordt van een krukhuis of T-huis gesproken. Bij veel 17e- en 18e-eeuwse boerderijen heeft zo'n uitbouw een hoge (kaas)kelder en daarboven een opkamer. Vanaf de 19e eeuw brachten hogere zijgevels meer ruimte in het woongedeelte én in de achtergelegen stallen en de deel, waar ook de houtconstructies veranderden. In de uitvoering en decoratie van de voorgevel zijn de stijlontwikkelingen te volgen. Hoe welgestelder de boer, hoe representatiever het woongedeelte werd uitgevoerd. Vanaf 1900 zien we dat bij nieuwgebouwde boerderijen het woongedeelte een zelfstandiger element gaat vormen in de hoofdopzet, door het voorhuis iets te verbreden of te verhogen ten opzichte van het achterhuis en soms zelfs door het voorhuis uit te voeren als een burgerwoonhuis. Vanaf 1920 komt een boerderijtype op waarbij het woonhuis los komt te staan van het bedrijfsgedeelte. Het woongedeelte kreeg het uiterlijk van een burgermanswoning. De bouwstijl kon variëren van traditioneel (Delftse school) tot een meer zakelijke, maar wel op traditionele basis gestoelde architectuur. Na de Tweede Wereldoorlog zet de ontwikkeling van de functionele scheiding van woon- en bedrijfsgedeelte verder door.
Het zomerhuis is kenmerkend voor de regio. Het betreft een parallel aan de boerderij geplaatst gebouw met vaak meerdere functies: aan de voorzijde een woongedeelte voor zomergebruik of voor huisvesting van de oudelui, aan de achterzijde was- en spoelruimten en lange stal. In de waterrijke polders liggen veel zomerhuizen aan de langs het erf lopende wetering en was er voor het gebouw vaak een plaatsje aan het water, bestemd voor de was en het spoelen van melkbussen. Op den duur werden de zomerhuizen via een tussenlid aan de boerderij gekoppeld, zodat men droog kon oversteken.
Grotere boerenbedrijven hadden vaak nog extra stalgebouwen, een wagenloods en een hooiberg. De oudste bewaarde exemplaren hebben houten roeden en een rieten kap en dateren uit de 19e eeuw; in de 20e eeuw wordt het bouwtype gemoderniseerd door de toepassing van betonnen of ijzeren roeden en kappen van ijzeren golfplaat. Er kwamen speciale bedrijven die de onderdelen voor deze hooibergen in serie vervaardigde. Van deze jongere typen werden in het interbellum en de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog talloze opgericht. Een aantal resteert maar veel hooibergen zijn omgebouwd tot schuur, veestal of wagenberging of verkeren in deplorabele staat.
Modelboerderijen
De gemeente kent enkele bijzondere boerderijen die opvallen vanwege hun min of meer eigenzinnige en experimentele opzet. Het oudste voorbeeld is de modelboerderij Voorweg 73 in Hazerswoude-Dorp, in 1883 gebouwd op U-vormige plattegrond en opvallend door de verschillende grote hoge schuren met opslagzolders. Ridderbuurt 19 is een in 1939-1940 naar ontwerp van A. Trappenburg gebouwde experimentele boerderij met een vrijstaande woning en een ellipsvormig stalgebouw.
Erven
Onderzoek van de historische erfinrichting was geen onderdeel van de inventarisatie voor de cultuurhistorische
waardenkaart.
Waardering
De waardering van objecten komt voort uit het doel om dit boerderijenbestand te behouden. Het bestand is representatief voor de ontwikkeling van langhuisboerderijen met zomerhuis, waardoor het een karakteristiek wordt voor het agrarisch erfgoed in de regio. Om een evenwichtig topografisch en tijdsbeeld te verkrijgen zijn in elke kern en uit elk van de zeven periodes de meest kenmerkende objecten geselecteerd. De objecten van het agrarisch erfgoed zijn gewaardeerd vanwege:
Van de 61 objecten zijn er 5 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 56 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.2.1 Bedrijf en woning (5)
7.2.2 Bedrijfsgebouw (33)
Noodslachthuis (1), (opslag)loods (4), werf (2), kraan (1)
Sierteelt loodsen, kantoren (13)
De geselecteerde objecten zijn goede voorbeelden van de economische ontwikkeling van de gemeente in de 19e en vroege 20e eeuw. Deze subcategorie bestaat hoofdzakelijk uit bedrijfsgebouwen in diverse verschijningsvormen, van fabrieken tot pakhuizen uit de periode tussen 1900 tot het interbellum. Ook molens, garagebedrijven en schuren vallen onder deze subcategorie. De objecten bestaan uit rijkgedecoreerde panden in de architectuur van het zakelijk-expressionisme, Amsterdamse- of Delftse School. De naoorlogse fabrieken en bedrijven die zijn geselecteerd (lingeriefabriek P. Groenhart en autobedrijf J. Dekker) hebben een functionalistische inslag. De zeer hoog gewaardeerde objecten zijn onder meer de werkplaats 'Complex Oosthoek' en kleiwarenfabriek 'Nieuw Werklust, twee houten schuren in Aarlanderveen, een garagebedrijf in Boskoop, de woning bij de Rietveldse Molen en een pakhuis uit 1902 in Zwammerdam. Alphen aan den Rijn heeft met diverse fabrieken, pakhuizen en werkplaatsen een groot aantal objecten met gemiddelde waardering.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
Van de 101 objecten zijn er 7 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 94 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.3.1 winkelwoonhuis (95)
7.3.2 pakhuis/bedrijfsgebouw: bankgebouw (3) en opslagruimte (1)
7.3.3 winkelstrip/centrum (2)
De geselecteerde objecten zijn karakteristiek voor de economische ontwikkeling van de gemeente in de periode 1800-1965. Tot aan ongeveer het midden van de 19e eeuw bestonden er geen winkels of winkelwoonhuizen met winkelpuien. Verkoop vond eerst buitenshuis en later onder een luifel plaats. Later verplaatste de verkoop zich naar binnen en werden goederen verkocht in het voorhuis. Dit evolueerde tot het winkelwoonhuis, waaruit de overgrote meerderheid van de geselecteerde objecten bestaat. Hierbinnen is een onderverdeling gemaakt van (dubbele-, hoek) winkel met bovenwoning, smal diep huis en winkel met zij- en bovenwoning. Daarnaast zijn in deze categorie enkele andere voor de handel kenmerkende objecten ondergebracht (bankgebouw, opslagruimte en winkelstrip).
De meest representatieve tijdsperiode is 1800-1850 met traditionele panden in neostijlen die gewaardeerd worden door historische elementen zoals winkelpuien en klokgevels. De ruim dertig winkelwoonhuizen in de periode 1900-1920 volgen de mengeling van representatieve neostijlen die destijds in zwang waren; van eclecticisme tot jugendstil. Vele panden houden exacte dateringen in de gevels. Een ongeveer even grote selectie behoort tot het tijdvak 1920-1940, waarbij de uitvoering in stijlen conform de interbellum periode is; voornamelijk zakelijk-traditioneel met mengvormen in Delftse- en Amsterdamse school. Ook hier zijn geveldateringen eerder regel dan uitzondering.
De periode 1940-1965 kent zeven objecten, waaronder een Nutsspaarbank, winkelstrip met galerij, winkel met bovenwoning en een winkelcentra in Alphen aan den Rijn en Koudekerk aan den Rijn. De naoorlogse handelsgebouwen (bank, winkelcentrum, winkelwoonhuis) volgen de shake hands- en functionalistische stijlen.
Uit de waardering komt naar voren dat twaalf zeer hoog gewaardeerde winkelwoonhuizen en het bankgebouw voornamelijk in Alphen aan den Rijn en Boskoop liggen. Ze hebben verschillende neostijlen en zijn vroeg gedateerd (eind 19e eeuw, interbellum) met een hoge waardering in architectonische hoofdvorm en detaillering. De ligging nabij de Hefbrug, onderdeel van een dorpsuitbreiding of lintbebouwing geeft het een hoge ensemble- en beeldbepalende waarde. Alphen aan den Rijn en Boskoop hebben samen de meerderheid van geselecteerde objecten en dat wijst op een toenemende welvaart in deze kernen, vanaf mid-19e eeuw tot ver in de twintigste eeuw.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd vanwege:
Van de 68 objecten zijn er 9 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 59 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.4.1 Bruggen / overzetplaats (25)
7.4.2 Doorlaat/sluis/gemaal (13)
7.4.3 Elektriciteit, gas, communicatie (10)
7.4.4 Molen/windmotor (7), inclusief Benthuizer Bovenmolen (industrie- en poldermolen)
7.4.5 Dienstwoning/kantoor (8)
Stationsgebouw (3)
Watertoren (1)
De geselecteerde objecten betreffen bruggen, elektriciteitsvoorzieningen, sluizen, spoorwegen, telecommunicatie en gemalen. Er zijn bruggen en andere objecten van waterbeheersing opgenomen uit diverse tijdperiodes en ontwikkelingen. De betekenis van deze objecten is gerelateerd aan de economische of ruimtelijke ontwikkeling in brede zin van het landschap en de kernen, dan wel aan de ontwikkeling van de nutsvoorzieningen door middel van het bouwen aan de infrastructuur, het realiseren van waterstaatkundige bouwwerken en/of het realiseren van nutsvoorzieningen ter bevordering van de levensstandaard binnen de dorpskernen.
Waar in vroege periodes (tot 1900) enkele poldermolens, gemalen en sluizen zijn geselecteerd, vormt de periode 1900-1920 negen objecten, waaronder 'moderne noviteiten' zoals spoorwegen en het stationsgebouw. Het interbellum (1920-1940) heeft voornamelijk bruggen, transformator- en regelhuisjes en sluizen, in de bijbehorende zakelijke-traditionele stijl. De naoorlogse periode 1940-1965 is met 37 objecten representatief, met infrastructurele werken in traditionele- Delftse- of shake handsstijl. De post-naoorlogse periode (vanaf 1965) heeft twee geselecteerde bruggen in functionalistische stijl. De geselecteerde bruggen laten een goede dwarsdoorsnede zien van brugconstructies. Waterbeheersing betreft gemalen, windmotoren en schutsluizen, voornamelijk in Alphen aan den Rijn en Boskoop. Dit valt niet los te zien van de landschappelijke cultuurhistorische ontwikkeling zoals het inpolderen en verkavelen van het gebied.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd vanwege:
Van de 22 objecten zijn er 6 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 16 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.5.1. School (19); waarvan tien ingedeeld als gangscholen
7.5.2. Dienstwoning (3)
Schoolgebouwen
Vanaf het midden van de 19e eeuw ontstond er een scala aan onderwijswetten met als belangrijkste hervormingen van het hoofdelijk naar klassikaal onderwijs, een onderwijsplicht tot een bepaalde leeftijd en de verdere ontwikkeling van bijzonder onderwijs (aan het geloof gekoppeld). Deze wetten zorgde voor een toename van het aantal scholen. Mede als gevolg van het klassikaal onderwijs groeide de gangenschool uit tot het meest gangbare type voor het onderwijsgebouw. De schoolarchitectuur vormt, met name in de jaren twintig, een afspiegeling van de algemene Nederlandse architectuurontwikkelingen. In de vooroorlogse periode werden vele scholen in Jugendstil, zakelijk-expressionisme en Amsterdamse School ontworpen. Mede als gevolg van de economische crisis werden de scholen vanaf de jaren dertig sober vormgegeven. De naoorlogse periode wordt gekenmerkt door een grote bevolkingsgroei en de democratisering van het onderwijs. Hierbij waren de destijds gangbare architectuurstromingen leidend; vooral shakehands, een combinatie van traditioneel met moderne ontwerpprincipes, was in zwang.
Dienstwoningen
In de wetgeving was tevens opgenomen dat er moest worden voorzien in een woning voor de hoofdmeester. Bij de ondergenoemde scholen is de oorspronkelijke samenhang tussen de school en de dienstwoningen nog aanwezig. De onderwijzerswoning (1919) en voormalig bovenmeesterwoning (1920) zijn beide gemiddeld gewaardeerd als onderdeel van een markante lintstructuur in respectievelijk Alphen aan de Rijn en Koudekerk aan den Rijn. Hierbij zijn de karakteristieken van de gebouwen, beide in overgangsstijl, in voldoende mate aanwezig om opgenomen te worden in de selectie.
Waardering
De onderwijsgebouwen geven een goede doorsnede uit onderwijsgebouwen in verschillende stijlkenmerken, die tot de meest uitzonderlijke kwaliteiten behoren om opgenomen te worden in de selectie. De geselecteerde scholen zijn gewaardeerd:
Van de 921 objecten (inclusief 40 objecten uit Sierteelt Boskoop en omgeving en 345 uit Rijn en kernen) zijn er 32 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 505 nieuw geïnventariseerde objecten.
Wooncultuur tot de Tweede Wereldoorlog
Tot deze categorie worden alle mogelijke woningtypen gerekend die in de loop der eeuwen zijn gebouwd, voor alle rangen en standen en in de meest uiteenlopende bouwtradities en stijlen. Het gaat om de woningen van arbeiders tot middenstanders, notabelen en de elite. De boerenwoningen, meestal onlosmakelijk onderdeel van de boerderijen, behoren niet tot deze categorie. De oudste geïnventariseerde woonhuizen dateren uit de 17e eeuw en zijn te vinden in de oude delen van de lintbebouwingen. Het gaat om relatief smalle diepe rechthoekige huizen van één bouwlaag met zadeldak en een top- of lijstgevel aan de straat. Ze staan op even smalle percelen, dicht opeen, vaak van elkaar gescheiden door smalle brandgangen. In deze huizen werd het wonen vaak gecombineerd met handel en ambacht. De inventarisatie bevat ook woonhuizen uit de 18e en vroege 19e eeuw, maar het leeuwendeel dateert uit de periode van de late 19e eeuw en eerste helft 20e eeuw. Toen was voor het eerst sprake van een substantiële groei van de dorpen. In Alphen aan den Rijn verrezen steeds meer woningen voor de vele arbeiders, die zich in het dorp vestigden vanwege de groeiende werkgelegenheid. Speciale woningbouwverenigingen zorgden ervoor dat de bouwregels werden nageleefd en fatsoenlijke woningen werden gebouwd. In het Rode Dorp is een staalkaart aan vroeg 20e-eeuwse arbeiderswoningbouw te zien, van simpele rijtjeshuizen met poorten tot tuindorpachtige buurtjes in verschillende in die periode gangbare bouwstijlen. Ook in Boskoop zijn markante voorbeelden van arbeiderswoningbouw bewaard gebleven, in het bijzonder uit het interbellum. Lagen in Alphen de arbeiderswoningen vaak vlakbij de fabriek, in Boskoop bevonden de arbeiderswoningen zich ook pal naast de vele boomkwekerijen, verspreid over een uitgestrekt dorpsgebied.
Ook voor de midden- en hogere standen werd vanaf het einde van de 19e eeuw veel nieuwbouw gepleegd. Nieuwe voorzieningen op bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, handel- en bankwezen, nutsvoorzieningen en vervoer leidden tot de opkomst van een goed betaalde middenklasse, die naar behoren gehuisvest wenste te worden. In alle dorpen verrezen nieuwe dokters-, schoolmeesters- en notariswoningen, vaak als kleine villa's vrijstaand in grote tuinen en gebouwd in de bouwstijl die op dat moment in zwang was. De meest welgestelden woonden in vrijstaande herenhuizen of villa's, die door hun omvang en vaak imponerende voorname voorgevel een opvallende verschijning vormden in de lange lintbebouwingen. Vanaf 1900 zien we ook bij deze categorie dat er meer behoefte komt aan eigen buurten. In de villabouw is vanaf de late 19e eeuw zeer goed de opeenvolging van bouwstijlen te zien (neostijlen, overgangsarchitectuur in de periode rond 1900-1920). Vanaf 1920 volgen de uitgesproken zakelijke of juist traditionalistische stijlen (Delftse school) en mengvormen daarvan. Vooral in Boskoop zijn ook mooie voorbeelden van de cottagestijl of Gooise landhuisstijl bewaard gebleven. De villabouw in dat dorp vormt een categorie op zich: de (boom)kwekersvilla doet vanaf 1900 volop van zich spreken als de sierteelt een nieuw hoogtepunt bereikt en vele kwekersbedrijven tot grote bloei komen.
Wooncultuur na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog werd op grote schaal woningen gebouwd, vooral binnen het kader van de uitbreidingsplannen die voor de dorpen werden opgesteld. In alle dorpen verrezen wijken met blokken geschakelde eengezinswoningen en in de grotere buurten ook portiekflats. De hoge bouwproductie noodzaakte tot efficiënt en 'industrieel' bouwen, waarbij geëxperimenteerd werd met nieuwe bouw- systemen en materialen. De nieuwe woningen kwamen te staan in ruim opgezette buurtjes met veel groen. Vaak werden daarbij in het terrein aanwezige sloten omgevormd tot watersingels of vijvers.
Waardering
De geselecteerde objecten laten een goede dwarsdoorsnede zien van de wooncultuur. Er is een grote variatie in tijdsperiodes, in woningtypes en representatieve stijlen. Door deze selectie te maken is er per kern een goede doorsnede uit elke categorie, bouwstijl en periodisering aanwezig die deze essentie bevatten. De objecten zijn gewaardeerd:
Van de 48 objecten zijn er 6 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 33 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.7.1 Kerken (30) en kerktoren (1)
7.7.2 Dienstwoning en pastorie (11)
7.7.3 Overige (patronaatsgebouw, verenigingsgebouw, zusterhuis, Heilig Hartbeeld) (6)
De zaalkerken, pastorie en dienstwoningen en overige bijbehorende objecten zoals een patronaatsgebouw dateren uit het midden van de 19e en begin van de 20e eeuw. Het betreft objecten in diverse stijlperiodes: neostijlen met representatieve neogotiek- neorenaissance, eclecticisme, Delftse school, shakehands, functionalisme en Bossche stijl. De geselecteerde objecten maken deel uit van elke kern en plaats, mede door de hoge cultuurhistorische waarde van religieus erfgoed op het bouwbestand van een plek. De variatie in leeftijd en verschijningsvorm is groot en als geheel biedt de verzameling een staalkaart aan kerkarchitectuur door de eeuwen heen. De kerken zijn niet alleen vanuit architectuurhistorisch perspectief van belang, maar zijn in de meeste gevallen ook onlosmakelijk verbonden met de ruimtelijke ontwikkelingen in de dorpen, waar ze ook nog eens vaak zeer prominent in straat- en dorpsbeeld aanwezig zijn. Verder zijn deze gebouwen van hoge cultuurhistorische waarde als herinnering aan en verwijzing naar het religieuze verleden.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
Van de 26 objecten zijn er 5 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 21 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.8.1 Begraafplaatsen (17)
7.8.2 Gedenktekens, oorlogsmonumenten (7)
7.8.3 Herinneringsbank, -boom (2)
De objecten in de categorie Herdenken betreffen begraafplaatsen en herinneringsobjecten, soms op, soms ook buiten de begraafplaatsen. Ze zijn van belang vanwege de functie als herinnering aan een specifieke belangwekkende gebeurtenis of geven inzicht in de funeraire gewoonten van een geloofsgemeenschap. De objecten in de categorie dateren uit diverse periodes (16e en 17e eeuw, 1900, 1920-1940) en zijn toegepast door diverse gezindtes (katholieke- en voormalig Joodse begraafplaats). Herinneringsobjecten zijn de herinneringsbank voor C. Douw Snijder (1920-1940) en de 'Beatrixboom' uit 1988, beide in Boskoop. De oorlogsgedenktekens zijn in deze categorie opgenomen, in plaats van de categorie Casestudie 9 Oorlog en
defensie. De objecten herinneren aan de oorlogsvoering en dateren van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog (voornamelijk tussen 1940 tot en met 1955 en een gedenkteken uit 1990).
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd vanwege:
Van de 16 objecten is er 1 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 15 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.9.1 Sociale zorg en liefdadigheid (11)
7.9.2 Wijkgebouw, dokterswoning (5)
Welzijn en zorg werden in de naoorlogse periode meer en meer een taak van de overheid. Voor degenen die het moeilijk hadden werd de verzorgingsstaat op poten gezet. Hierdoor werd de zorg, als onderdeel van de sociale voorzieningen binnen de gemeente, voor een grotere bevolkingsgroep bereikbaar. De wijkgebouwen / doksterswoning betreffen het Verbeterhuis voor gestoorde of verslaafde mannen (Mansverbeterhuis de Nieuwenburg), twee naoorlogse Groene kruis gebouwen in Benthuizen, een wijkgebouw met verpleegsterswoning in Benthuizen. De dokterswoning in Zwammerdam is gemeentelijk monument.
De Marthastichting kent al een langere geschiedenis die in de gemeente terug gaat tot de laat-negentiende eeuw. De in de catalogus opgenomen 11 gebouwen betreffen de woonpaviljoencomplexen van de Marthastichting. Het eerste complex uit 1957 ligt aan de Ds. Meijerlaan als woonpaviljoens in Delftse school gesitueerd in een park in landschapsstijl. Het tweede complex in de Verlengde Marnixstraat door architect A. Hoekstra in 1964 is in shakehands stijl gebouwd in een park met sportvoorziening.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd vanwege:
Van de 22 objecten zijn er 8 reeds gemeentelijk monument. Er zijn 14 nieuw geïnventariseerde objecten.
7.10.1 Bestuur en rechtspraak (8, waarvan 6 gemeentelijk monument)
7.10.2 Recreatie en toerisme (10, waarvan 2 gemeentelijk monument)
3 parkobjecten, waarvan 1 gemeentelijk monument
6 objecten horeca, waarvan 1 gemeentelijk monument
1 object sportvoorziening (gymzaal)
7.10.3 Welzijn, kunst en cultuur (4)
Bestuur en rechtspraak
De twee nieuwe objecten betreffen het voormalige gemeentehuis van Oudshoorn en Hazerswoude-Rijndijk, gebouwd als gevolg van de gemeentewet (1951). Hierdoor betreffen het relevante onderdelen van de bestuurlijke ontwikkeling van de gemeente. Het eerste gebouw is een eclectisch object uit de periode 1850-1900. Het is gewaardeerd als voormalig gemeentehuis en als onderdeel van een aaneengesloten lintbebouwing in de Hooftstraat van Alphen aan den Rijn (ensemblewaarde). Het tweede betreft een bijzonder gemeentehuis van H.A. Maaskant (1963).
Recreatie en toerisme
De objecten betreffen drie parkobjecten, een gymzaal en zes horeca objecten (twee hotels, drie pensions en een lunchroom). De objecten zijn voorbeelden van de ontwikkeling in de vrije tijdsbesteding in de eigen woonomgeving, de door de overheid gestimuleerde en bekostigde ontwikkeling in het bewegingsonderwijs en de opkomst van het toerisme.
Welzijn, kunst en cultuur
De objecten zijn voorbeelden van het ontstaan van de welvaartsmaatschappij en de daarmee samenhangende door de overheid gestimuleerde en bekostigde ontwikkeling van welzijn, kunst en cultuur. De objecten betreffen de houten muziektent in Aarlanderveen, het wijk- en jeugdcentrum 'Nabij' uit 1957 van J.F. Berghoef en H. Klarenbeek en verenigingsgebouw Concordia, beide in Alphen aan den Rijn en een antroposofisch multifunctioneel centrum 'Het Anker' uit 1977 van T. Albers in Hazerswoude-Rijndijk.
Waardering
De algemene waardering in deze 'restcategorie' herbergt een grote variatie in objecten. De objecten maken zijn gewaardeerd vanwege:
In de cultuurhistorische waardenkaart wordt uitvoerig ingegaan op de stedenbouw van de tijdsperiode tot en met de wederopbouwperiode. Incidenteel bevat de inventarisatie enkele ensembles van na 1970, die vanwege hun bijzondere historisch stedenbouwkundige waarde relevant zijn voor de historische ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Er is gekeken naar de ensembles, in het bijzonder die binnen de samenhangende historische structuren (de historische kernen, uitbreidingswijken van voor en na de Tweede Wereldoorlog, de boerderijenlinten en lintbebouwingen langs de Oude Rijn).
Hoofdtype 8.1 Ontginningsdorp / lintbebouwing
Hoofdtype 8.2 Vroege dorpsuitbreidingen
Hoofdtype 8.4 Vroeg na-oorlogse uitbreiding
Hoofdtype 8.7 Complex / enclave
De ontginning van de landschappen (zie Casestudie 1 Landschap) leidde vanzelfsprekend ook tot een rijke bewoningsgeschiedenis, waarvan deze ontginningsdorpen en lintbebouwing de meest treffende voorbeelden zijn. De 23 geselecteerde voorbeelden zijn typerend voor de wijze waarop in de loop van de eeuwen het landschap gebruikt en bewoond is geraakt. In deze subcategorie zijn op basis van de morfologie 4 verschillende clusters te benoemen. De nummering van de ensembles volgt die uit de CHW.
8.1.1 Boerderijlinten (8)
8.1.2 Oudshoorn / Alphen aan den Rijn (5)
8.1.4 Oude kerngebieden Aarlanderveen, Benthuizen, Boskoop, Hazerswoude, Koudekerk aan den Rijn en Zwammerdam (10)
8.1.1 Boerderijlinten
In de cultuurhistorische waardenkaart zijn acht authentieke boerderijlinten geselecteerd. Het betreft Kortsteekterweg (14), Rijndijk-Hoorn (44) en Rijndijk-West (45) langs de Oude Rijn, bestaande uit boerenerven langs de noordzijde van de weg. Lagewaard-Landlustweg (48) en Hondsdijk (49) zijn boerderijlinten in Koudekerk langs de vroegere Lagewaardscheweg-Landlustweg en de dijk westelijk van Koudekerk aan den Rijn. De linten zijn karakteristiek voor de ontwikkeling en ruimtelijke samenstelling van de nederzettingen. Deze linten bestaan uit boerenerven langs de weg, van oudsher de ontginningsassen in het landschap. In eerste instantie lagen er alleen boerderijen aan de linten, maar vanaf de 19e eeuw vond verdichting plaats met meer boerderijen, arbeiderswoningen en later ook burgerwoningen. Bij Hoorn staan enkele erven direct aan de Oude Rijn. Het boerderijenlint Ridderbuurt (19) bestaat uit een aantal historische boerenerven, voornamelijk aan de noordkant van de weg. Hogeveenseweg Benthuizen (26) is een oud bebouwingslint binnen de markante droogmakerijstructuur. Rietveld (43) is een los lint met boerderijen en voormalige daggelderswoningen langs de Rietveldse vaart, de middeleeuwse ontginningsbasis voor het markante waterrijke gebied.
Waardering
De boerderijlinten zijn gewaardeerd:
8.1.2 Oudshoorn / Alphen aan den Rijn
De ensembles Hooftstraat (11), Oudhoornseweg (16), Raadhuisstraat (18) en Rijnkade (20) vormen het kerngebied van het vroegere dorp Oudshoorn. Het ensemble Julianastraat (13) vormt het kerngebied van het vroegere dorp Alphen aan den Rijn, bestaande uit compacte lintbebouwing langs de Oude Rijn. Deze kerngebieden geven inzicht in het ontwikkelingsbeeld van de historische kernen. Ze bestaan uit lintbebouwing langs de Oude Rijn, gegroeid tussen oudere bebouwingsclusters. De ensembles kennen deels zeer compacte, deels losse lintbebouwing langs de Oude Rijn met doorgaans een gave historische bebouwing. Plaatselijk is een cluster kleinschalige panden met oudere bouwrestanten en verkavelingsstructuren aanwezig. De Rijnkade heeft fragmentarisch behouden historische bebouwing en een ensemble dicht opeenstaande oude huizen, waaronder enkele rijksmonumenten.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
8.1.3 Oude kerngebieden Aarlanderveen, Benthuizen, Boskoop, Hazerswoude, Koudekerk en Zwammerdam
De onderstaande ensembles vormen de kerngebieden van de overige dorpen in de gemeente. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn de ensembles geclusterd al naar gelang het dorp waartoe ze behoren.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
Tot het hoofdtype vroege dorpsuitbreidingen behoren de Concordiastraat (7), Het Rode Dorp (21), Burgemeester Colijnstraat (29), Reijerskoop (35) en Zijde (40). Deze uitbreidingen geven inzicht in de vroege ruimtelijke en sociaaleconomische ontwikkeling van de dorpskernen, die overwegend wordt gekenmerkt door arbeiderswoningen en burgermanswoningen. De Concordiastraat is een vroege dorpsuitbreiding bestaande uit geschakelde arbeiderswoningen in rijen, haaks op de hoofdweg. De kleinschalige arbeidershuizen uit de vroege 20ste eeuw zijn goed herkenbaar gebleven. Het Rode Dorp is een gefaseerde dorpsuitbreiding (1900-1965), met lintbebouwing langs de dijk, poorten, een tuindorp opzet en een naoorlogse fase in halfopen verkaveling. De drie structuren in Boskoop zijn eenvoudige dorpsuitbreidingen. Het betreft de Colijnstraat (1900-1940) in de vorm van een representatieve laan met lintbebouwing, vaart en bruggen. Reijerskoop en Zijde zijn gegroeid vanaf de late 19de eeuw, langs een veel oudere kadestructuur, in de vorm van een representatieve laan met lintbebouwing.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
De ensembles die zijn gerealiseerd in de periode van het Interbellum zijn karakteristiek voor de stedenbouwkundige ontwikkeling en geven inzicht in de sociaaleconomische ontwikkeling van de gemeente in deze periode. Het betreft Burgemeester Visserpark en Bospark (6) en Hazeveld (10) Toussaintplein-Vondelstraat (23), Van Boetzelaerstraat (24), Berkenweg (27), Goudse Rijweg, zuid (32), Julianastraat (33), Rozenlaan (36) en Tuinstraat (37) en Burgemeester Warnaarkade (41). Deze stedenbouwkundige ensembles worden gewaardeerd vanwege de samenhang tussen de bebouwing en de opzet van de openbare ruimte, waarin voornamelijk villa's of bebouwing voor de sociale middenstandklasse voorkomt.
Burgemeester Visserpark en Bospark en Hazeveld zijn representatieve villaparken rond een formele parkstructuur. Grotendeels gave oorspronkelijke bebouwing, bestaande uit villa's en grote middenstandshuizen. Toussaintplein-Vondelstraat is een aanzienlijke dorpsuitbreiding met monumentaal karakter, met Berlagiaanse kenmerken. Het is een binnen de gemeente weinig voorkomend voorbeeld van een planmatige vooroorlogse dorpsuitbreiding voor de (lagere) middenstandsklasse, met deels oorspronkelijke bebouwing. Van Boetzelaerstraat is een eenvoudige dorpsuitbreiding bestaande uit middenstandswoningen in lintstructuur. Het gebied kent een gave historische bebouwing in de voor de periode kenmerkende zakelijk-traditionele en zakelijk-expressieve bouwstijlen, met veel karakteristieke details. Berkenweg, Goudse Rijweg, zuid, Julianastraat, Rozenlaan en Tuinstraat zijn eenvoudige dorpsuitbreidingen langs oudere structuren in Boskoop. Burgemeester Warnaarkade is een eenvoudige dorpsuitbreiding van Hazerswoude.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
De ensembles die zijn gerealiseerd in de vroeg na-oorlogse periode. Ze zijn karakteristiek voor de stedenbouwkundige ontwikkeling in deze periode en geven inzicht in de nieuwe visie op de samenleving en de sociaaleconomische ontwikkeling binnen de gemeente na WOII. Het betreft Ambonstraat (4), Da Costastraat e.o. (8), Jan Pietersz. Coenlaan (12), Planetenbuurt (17), Goudse Rijweg midden (30) en noord (31), Wilhelminalaan (39), Withenluststraat e.o. (50) en Vinkebuurt (53). Deze ensembles kenmerken zich door de zorgvuldig ontworpen samenhang tussen bebouwing en groenstructuur, in de samenhang tussen bebouwing voorzieningen (kerk, winkels, scholen of verenigingsgebouwen) dan wel in de verkavelingsstructuur.
Ambonstraat bestaat uit een brede laan met aan weerszijden markante wooncomplexen, een kerk en een schoolgebouw. Da Costastraat e.o. kent een orthogonaal stratenpatroon en rechthoekige bouwblokken met markante elementen en een plantsoen. Jan Pietersz. Coenlaan kent een bijzondere woonpadenverkaveling met een grote rol voor het groen, dat de hele buurt dooradert. Planetenbuurt is een grote naoorlogse uitbreidingswijk, bestaande uit moderne open verkaveling, deels met hoven en woonpaden, blokken met geschakelde woningen en portiekflats in markante stempelstructuur. Goudse Rijweg midden en noord zijn eenvoudige dorpsuitbreidingen van Boskoop langs een oudere structuur (Goudse Rijweg). De uitbreiding bestaat uit een aantal lange blokken geschakelde eengezinswoningen in eenvoudige stempelstructuur aan de oostzijde van de weg. Wilhelminalaan kent lagen middelhoogbouwblokken in een eenvoudig stempelpatroon en een open verkaveling. Aan de noordzijde vormen de blokken markante hoven met U-vormige straatjes. Withenluststraat e.o. is de eerste naoorlogse dorpsuitbreiding van Zwammerdam (1954-1955). Vinkebuurt is een dorpsuitbreiding (circa 1960). Beiden kennen een eenvoudige opzet met blokken geschakelde eengezinswoningen in halfopen verkaveling in min of meer orthogonaal stratenpatroon.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
Er zijn twee bijzondere buurtschappen, namelijk Machineweg (3) en Gnephoek-Oudshoornseweg (9). Deze geven inzicht in de ontwikkeling van kleine woongemeenschappen rondom knooppunten in het landschap. De eerste is een klein buurtschap. Het ensemble bestaat uit het gemaal, de gewijzigde watergang met schutssluis in de Aarlanderveense Wetering en enige karakteristieke bebouwing langs het Aarkanaal. De tweede is het kerngebied van de buurtschap Molenaarsbrug, met lintbebouwing.
Waardering
De objecten zijn gewaardeerd:
De Stationsstraat (22) is een representatieve woonstaat, ontwikkeld in relatie tot het spoorstation van Alphen. De straat heeft een belangrijke infrastructurele betekenis binnen de kern en verbindt de dorpskern langs de Oude Rijn met het stationsgebied.
Waardering
De straat is gewaardeerd:
De complexen zijn elk anders van functie en ruimtelijke opzet, maar zijn karakteristiek voor de wijze waarop grootschalige complexen van religie, zorg en industrie zich in de gemeente vestigden. Er zijn 3 complexen / enclaves opgenomen, te weten het Bonifaciuscomplex (5), de Marthastichting (15) en Nieuw Werklust (46). Deze complexen kenmerken zich door de grote visuele dan wel functionele samenhang tussen de bebouwing op een voor die specifieke functie inegricht terrein of gebied. Daarbij kan er gebruik gemaakt zijn van een speciaal voor dat doel ontworpen ontworpen stedenbouwkundige/ landschappelijke inrichting van het terrein.
Het Bonifaciuscomplex is een Roomskatholiek "eiland", een cluster van gebouwen, waaronder de Bonifatiuskerk met kerkhof, pastorie, verenigingsgebouw, patronaat en school. De Marthastichting op de voormalige buitenplaats Rijnstroom is een fraai ensemble gebouwen in het monumentale park. De naoorlogse uitbreidingen met markante paviljoengebouwen, eveneens in parkachtige setting. Nieuw Werklust is het terrein van de voormalige Kleiwarenfabriek, in oorsprong mogelijk 17de-eeuws, thans met grotendeels 19de- en vroeg 20ste-eeuws industriecomplex. Op het terrein een groot cluster gebouwen, waaronder een woonhuis, kantoor, ovengebouwen, verschillende loodsen, schaftlokaal, fabriekshal en aan de Rijndijk een rij van vijf arbeiderswoningen.
Waardering
De 3 objecten zijn heel verschillend van aard. Ze zijn als volgt gewaardeerd:
Aantal objecten: 11
9.1 Kastelen (2)
9.2 Inundatiegebieden (2)
9.3 Overblijfselen WOII (7)
In de cultuurhistorische waardenkaart zijn de gebieden en relicten opgenomen in catalogus 10 Thema Oorlog en defensie. De zeven gedenktekens zijn opgenomen in catalogus bouwkunst. Voor de categorie 'oorlog en defensie' is een selectie gemaakt van gebieden / objecten die kenmerkend zijn voor en inzicht geven in bepaalde historische gebeurtenissen of oorlogshandelingen die een belangrijk punt markeren in de geschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn. Dit betreft de middeleeuwse kastelenbouw en drie linies, te weten de inundatie voor het Leids Ontzet, de Oude Hollandse Waterlinie (1672-1674) en de Vordere Wasserstellung (1943-1945).
Kastelen (2)
In de catalogus zijn 2 dertiende-eeuwse kastelen opgenomen, te weten Groot Poelgeest en Den Tol. Groot Poelgeest was een rond waterkasteel. Nu rest er slechts een van de torens en een koetshuis. Het kasteel is verdwenen op het torentje na. Van de ridderhofstad Den Tol is het kasteelterrein met omgrachting zichtbaar. Het kasteel is afgebroken in 1781.
Waardering
De kasteelterreinen worden gewaardeerd vanwege:
De bebouwing van den Tol dateert van later datum en is dus geen deel van kasteelensemble, doch is deze op zichzelf ook weer monumentaal beschermd.
Inundatiegebieden (2)
Er zijn twee inundatiegebieden opgenomen, te weten het Inundatiegebied Boskoop (Oude Hollandse Waterlinie) en het inundatiegebied van het Leids Ontzet. Beide gebieden zijn sterk veranderd, onder meer door de uitbreiding met kwekerijen, door stedelijke uitbreiding en door droogmaking van de Noordplas. De toegevoegde waarde van het gegeven dat er sprake is geweest van inundaties is zeer beperkt en dit wordt derhalve niet van een beschermende maatregel voorzien. De waarde van de onderliggende landschappen wordt immers al beschermd via de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Overblijfselen WOII (7)
Uit de Tweede Wereldoorlog zijn enkele restanten te herkennen van de zogenaamde Alphense tankvallen, een van zuid naar noord lopend Duits verdedigingswerk uit 1943. De objecten van de Alphense tankvallen zijn herkenbaar als een verbrede wetering en de aanwezigheid van twee kazematten.
Waardering
De waardering betreft specifiek het waardevolle tracé en het profiel. Daarnaast zijn de twee kazematten aangemerkt als waardevol vanwege:
De laatste jaren heeft het begrip cultureel erfgoed zich verbreed. Overal in onze leefomgeving zijn sporen van een cultuurhistorische ontwikkeling terug te vinden. Door deze waarden te onderzoeken, te waarderen en op te nemen in het beleid kan de geschiedenis van een plek een plaats krijgen bij nieuwe ontwikkelingen.
In het uitvoeringsprogramma Groene stad met lef! zijn de speerpunten van het college opgenomen, gebaseerd op het Coalitieakkoord. In dit uitvoeringsprogramma wordt onder meer beschreven dat cultureel erfgoed het visitekaartje van de gemeente is. Erfgoed geeft de gemeente een gezicht, brengt mensen samen, maakt een gemeente duurzaam en het levert unieke locaties op. De inwoners genieten van de zichtbare historie van hun woonplaats en zijn hier trots op.
In het uitvoeringsprogramma is de voorkeur uitgesproken dat in 2022 het volgende is bereikt:
Cultureel erfgoed is een breed begrip waarbij sporen uit het verleden in het heden zichtbaar en soms ook tastbaar zijn. Deze sporen bestaan onder meer uit voorwerpen in musea, archeologische vondsten, monumenten en landschappen. Omdat de omgeving voortdurend verandert is het van belang te beschikken over een beleid dat niet alleen aandacht geeft aan de historische betekenis van allerlei elementen, maar ook een inspiratiebron vormt voor de gewenste en noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
Na vaststelling van de Startnotitie monumentenbeleid op 24 september 2015 door de gemeenteraad, zijn er drie avonden georganiseerd waar ideeën, suggesties en meningen voor een nieuw erfgoedbeleid naar voren zijn gebracht. Deze opbrengst is door het erfgoedveld, dat bestaat uit tal van belanghebbenden, organisaties en instellingen, vertaald in de visie Hart voor Erfgoed (2016). Deze visie geeft tal van aanbevelingen.
In de aanbevelingen komt ook het ontwikkelen van een cultuurhistorische waardenkaart naar voren. Hierbij wordt aangegeven dat erfgoed meer is dan alleen monumenten. Ook cultuurhistorische elementen als verkavelingspatronen en historische structuren moeten worden vastgelegd op een (digitale) cultuurhistorische waardenkaart. Tegelijkertijd kan hierop worden aangegeven hoe deze waarden geborgd worden. Een dergelijke kaart kan een belangrijke bron worden voor het vaststellen van bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen (na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het omgevingsplan).
In de opgestelde Visie Hart voor Erfgoed wordt tal van aanbevelingen gegeven. Mede op basis van deze aanbevelingen is de Beleidsbrief Erfgoed (2016) opgesteld. In de beleidsbrief zijn de prioriteiten van het beleid en de gemaakte keuzen duidelijk gemaakt. Het nieuwe beleid zorgt voor meer gemeentelijke monumenten, meer aandacht voor herbestemming van monumenten, intensiever overleg met erfgoedorganisaties, meer voorlichting en communicatie en een intensievere zorg voor archeologie en landschapselementen, waaronder molens.
Met de uitvoering van de actiepunten uit de Beleidsbrief Erfgoed krijgt het erfgoedverleden in Alphen aan den Rijn en alle kernen die daarvan onderdeel uitmaken, een nieuwe impuls. Het gaat daarbij niet alleen om het behouden en zichtbaar maken wat er is, maar ook om het verleden te gebruiken als inspiratiebron voor nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen en herbestemmingen in de toekomst. Kortom: Erfgoedbeleid in zicht.
Eén van de actiepunten is het beschikken over een cultuurhistorische waardenkaart, zeker met het oog op de nieuwe Omgevingswet en Erfgoedwet. Bij het opstellen van het bestemmingsplan of beheersverordening (straks omgevingsplan) wordt gezorgd voor planologische bescherming van cultuurhistorische objecten door beschermende regels op te stellen en de objecten hierbij zichtbaar te maken.
Een brede beleidsvisie op Erfgoed wordt in het eerste kwartaal van 2022 afgerond. In deze visie worden de verschillende onderwerpen binnen het Erfgoedveld behandeld. Hierin worden de waarden uit de cultuurhistorische waardenkaart benoemd en aangegeven op welke wijze de gemeente om wil gaan met het behoud en versterken van deze identiteitsbepalende elementen als het historische landschap, de waardevolle ensembles en de monumentale objecten.
De landschapsbiografie maakt duidelijk waar Alphen aan den Rijn vandaan komt, wat Alphen aan den Rijn vandaag is en wat haar kernkwaliteiten zijn die het naar de toekomst koestert. Daarmee kan het als onderlegger dienen voor gemeentelijke visies en plannen. De landschapsbiografie dient onder meer als input voor de in voorbereiding zijnde gemeentelijke Omgevingsvisie. De landschapsbiografie focust op de vraag: Wie ben ik, waar kom ik vandaan en wat zijn mijn talenten (kernkwaliteiten) en beperkingen (knelpunten). Hierin ligt een verschil met de cultuurhistorische waardenkaart. In de cultuurhistorische waardenkaart worden de feitelijke kenmerken van de (nog) aanwezige cultuurhistorische objecten in het landschap benoemd.
Met het vaststellen van een omgevingsvisie ontstaat een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving die ingaat op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, gezondheid en cultureel erfgoed. De focus ligt hierbij op de ontwikkeling van een gemeente van ontmoeten en verbinden, duurzaam en groen, gericht op vitaal wonen en leven.
Een belangrijk onderdeel van de omgevingsvisie gaat om de huidige kwaliteiten. Dit is samengevat in tien kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten beschermen we en toekomstige ontwikkelingen worden uitgedaagd aan deze kwaliteiten bij te dragen. Cultuurhistorie is één van deze kernkwaliteiten, waarover kortweg het volgende wordt beschreven. Onze gemeente kent een rijk verleden. Het huidige waterrijke landschap vormt een belangrijk drager van dat verleden. Het Romeinse rijk, de eerste bewoning aan de dijkwegen op de oeverwal, de Middeleeuwse cope-ontginning van het veencomplex, de ontwikkeling van het jaagpad, de voormalige buitenplaatscultuur en de industriële ontwikkeling zijn voorbeelden van tijdlagen die hun cultuurhistorische sporen (of ‘eigen’ aardigheden) in het landschap hebben achtergelaten.
De uitgangspunten uit de omgevingsvisie worden doorvertaald naar het toekomstige omgevingsplan (opvolger van de bestemmingsplannen en beheersverordeningen, op grond van de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 in werking treedt). Dit bestemmingsplan dan wel beheersverordening dient mede ter voorbereiding hierop.
Welstand is een balans tussen vrijheid waar dit mogelijk is en kritisch zijn waar dat nodig is. Het belang van een initiatiefnemer om een bouwwerk naar eigen inzicht te realiseren wordt afgewogen tegen de kwaliteit van het aanzien van de omgeving. In het ene gebied is een grote mate van vrijheid op zijn plaats, in het andere gebied is meer afstemming logisch. De afweging tussen vrijheid en afstemming vindt plaats binnen de mogelijkheden, die het bestemmingsplan of beheersverordening biedt. In 2015 is de huidige welstandsnota vastgesteld, met een beperkt aantal, helder geformuleerde beoordelingskaders. De welstandsnota pakt de gebieden thematisch aan: Stad, Kernen, Buitengebied en Bedrijventerreinen. Met de thematische aanpak is voorgesorteerd op de nieuwe Omgevingswet.
Welstand en erfgoed
Om recht te doen aan de bijzondere waarde stelt de gemeente aanvullende eisen aan plannen voor en binnen de invloedssfeer van cultureel erfgoed.
Bij aanpassingen aan cultureel erfgoed gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Bij de beoordeling van kleinere wijzigingen zal de commissie onder meer de inpassing daarvan in de ordening op het erf en het karakter van het pand bezien waarbij onder meer aandacht zal worden geschonken aan de architectonische uitwerking met inbegrip van materiaal- en kleurgebruik. Bij de beoordeling van eventuele grotere wijzigingen zal de commissie met name aandacht schenken aan een grote mate van terughoudendheid met een nadruk op de plaatsing ten opzichte van enerzijds de openbare ruime met inbegrip van het landschap en anderzijds het object of ensemble op zich, een terughoudende vormgeving met inbegrip van materiaal- en kleurgebruik. Zonder wijzigingen en nieuwbouw onmogelijk te maken, heeft herstel van historisch wenselijke eigenschappen prioriteit.
Monumenten en andere karakteristieke historische panden zijn naar hun aard duurzaam. Ze zijn vaak eeuwenoud en vervuilen het milieu niet (meer) door hun zeer zuinige materiaalgebruik. Ook de instandhouding van monumenten is duurzaam: behoud van historische materialen, technieken en details gaat altijd voor vernieuwen. De aanwezige cultuurhistorie wordt op deze wijze in goede orde behouden, met inachtneming van het voorgestelde planologisch kader. Ook landschappelijke en ecologische waarden worden via dit voorgestelde planologische kader op een uniforme wijze beschermd. Het bestemmingsplan danwel beheersverordening draagt daarmee bij aan een duurzaam Alphen aan den Rijn.
Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 20 februari 2019 vastgesteld en is inwerking getreden per 1 april 2019. Het betreft een redactionele omzetting van bestaande provinciale beleidsdocumenten, zonder inhoudelijke verandering van beleid of regels. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Generieke kwaliteitsbeleid
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De provincie wilt hierbij de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien. De bijzondere kwaliteiten van ons landschap en stedelijk gebied worden beschermd. Natuur, cultureel erfgoed en monumenten worden benut om het landschap en stedelijk gebied aantrekkelijk te maken en te houden.
Specifieke beschermingscategorieën voor ruimtelijke kwaliteit
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal specifieke beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
In het omgevingsbeleid wordt het beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving als belangrijk onderdeel gezien. Hierbij hoort het zorgdragen voor het behouden en/of verbeteren van de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland, die deel uitmaken van de specifieke beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.
Hier vormen de aanwezige cultuurhistorische waarden dé bepalende drager bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent overigens niet dat gebieden ‘op slot’ moeten. Want de provincie wilt ook ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Daarom is ‘behoud door ontwikkeling’ het leidende thema. Waar het om gaat is dat een ontwikkeling past binnen de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten of liever nog: die kwaliteiten versterkt.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:
Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.
Het Rijk heeft deze nieuwe visie geïmplementeerd door in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.6 de verplichting vastgelegd om bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten. Dit betekent onder meer dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop met deze waarden wordt omgegaan. Op de verbeelding kan de gemeente ervoor kiezen om de cultuurhistorische waarde aan te duiden met de dubbelbestemming. In de regels van het bestemmingsplan wordt dan omschreven welke regels en bevoegdheden er aan die bestemming zijn gekoppeld. Er wordt dus van de gemeenten expliciet gevraagd verantwoording af te leggen over de manier waarop met de cultuurhistorische waarden wordt omgegaan.
Voorliggend bestemmingsplan geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden van de geïnventariseerde objecten binnen de gemeente Alphen aan den Rijn. Op de verbeelding is de cultuurhistorische waarde aangeduid middels dubbelbestemmingen, waaraan specifieke regels en omgevingsvergunningsplichten zijn gekoppeld. In Hoofdstuk 5 Juridische en bestuurlijke aspecten wordt dit nader toegelicht.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet (overgangsrecht Erfgoedwet).
Figuur: schematische weergave - van Monumentenwet 1988 naar Erfgoedwet en Omgevingswet.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf.
Voorliggend bestemmingsplan danwel beheersverordening is opgezet om het aanwezige erfgoed in de gemeente Alphen aan den Rijn van een passende bescherming te voorzien, een en ander in nauwe samenhang met de omgeving. Daarmee sluit dit bestemmingsplan danwel beheersverordening bij uitstek aan op de insteek van de Erfgoedwet.
Vanuit de Monumentenwet 1988 gaat het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Onder de Omgevingswet en in het bijbehorend omgevingsplan is meer aandacht voor erfgoed en monumenten. In het omgevingsplan moeten regels opgenomen worden ter bescherming van monumenten en de omgeving hiervan, voor zover aantasting van de omgeving een negatieve invloed heeft op het aanzicht of waardering van de monumenten (monumentenbiotopen).
In de Omgevingswet worden onder meer de volgende zaken ondergebracht:
Nieuw in de Omgevingswet
Het bestemmingsplan danwel beheersverordening Cultuurhistorie dient mede ter voorbereiding op de Omgevingswet en kan straks relatief eenvoudig in het omgevingsplan worden opgenomen.
Unesco is het meest bekend om het Werelderfgoedverdrag en de daarbij behorende Werelderfgoedlijst. Het verdrag uit 1972 heeft als doel om erfgoed dat van unieke en universele waarde is voor de mensheid, beter te kunnen bewaren voor toekomstige generaties. In 1992 is Nederland toegetreden tot de Werelderfgoed Conventie van 1972. Dit betekent dat Nederland cultureel erfgoed van universele betekenis voor de geschiedenis van de mensheid kan voordragen voor plaatsing op de Lijst van het Werelderfgoed van UNESCO. Naast de bescherming die erfgoederen krijgen door plaatsing op de Werelderfgoedlijst bevordert deze status ook het wederzijds begrip tussen culturen. Niet elk werelderfgoed is per se mooi, maar alle zijn op een bepaalde manier uniek, van groot belang voor iedereen en onvervangbaar. Nederland kent tot nu toe 12 Werelderfgoedsites.
Gemeente Alphen aan den Rijn bezit geen Werelderfgoed. Wel ligt Alphen aan den Rijn aan de Neder-Germaanse Limes, het grootste archeologische monument van Nederland, die in juli 2021 de status van UNESCO Werelderfgoed kreeg. Dwars door Nederland liep tweeduizend jaar geleden, langs de Rijn, de noordelijke grens van het immense Romeinse Rijk: de Limes. De Romeinen bouwden er wachtposten, forten en legerplaatsen. Ook legden zij wegen, kanalen en havens aan. De resten van onder andere forten en wachttorens zijn in de bodem bewaard gebleven. In Alphen aan den Rijn zijn een tweetal forten opgegraven; Albaniana (in het centrum) en Nigrum Pullum (in Zwammerdam). Behalve het fort is ook de vicus ten oosten van het castellum (in Alphen centrum) aangesneden. Langs de Limesweg richting Zwammerdam stond bovendien een wachtpost, ter hoogte van het huidige Goudse Rijnpad. Van beide forten en de wachttoren is in de grond nog onvoldoende aanwezig om het aan te wijzen als een Werelderfgoedsite.
De Europese Culturele Conventie van 1954, door Nederland geratificeerd in 1956, vormt het kader voor de Europese samenwerking op het gebied van cultuur en erfgoed. De conventie bevat ook artikelen over de instandhouding van gemeenschappelijk (Europees) erfgoed.
Het Verdrag van Granada van 1985, door Nederland geratificeerd in 1994, is een aanvulling op en uitwerking van de Europese Culturele Conventie en van de Werelderfgoed Conventie van UNESCO. Het geeft een bredere definitie van erfgoed, dat nu ook van toepassing is op bijvoorbeeld industrieel erfgoed, cultuurlandschappen, ensembles en roerend erfgoed. Het verdrag bevat bepalingen aangaande inventarisatie, documentatie, bescherming en restauratie. Daarmee heeft Nederland zich verplicht om te zorgen voor het culturele erfgoed.
Dit heeft een nationale doorwerking gekregen in de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. De ruimtelijke ordening heeft zijn intrede gedaan als middel tot instandhouding. Daarnaast wordt het erfgoed ook als economische factor van belang erkend.
Erfgoed vormt het cement in de samenleving en is een belangrijke economische factor. De gemeente en de overige overheids- en/of maatschappelijke partners zorgen er samen voor dat ons (im)materieel erfgoed wordt versterkt en de toeristische functie wordt vergroot. De cultuurhistorie in de leefomgeving - van een gebouw, een structuur of een gebied - kan vaak kwaliteit en betekenis toevoegen aan ruimtelijke ontwikkelingen.
In dit hoofdstuk is beschreven dat vanuit alle overheidslagen het wenselijk (en verplicht) is om de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan of een ander ruimtelijk plan vast te leggen en aan te geven hoe met de aanwezige of de te verwachten cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Om daadwerkelijk tot enige vorm van bescherming over te kunnen gaan en daarmee dus te zorgen voor het behoud van de identiteit van de gemeente Alphen aan den Rijn, is overgegaan tot het opstellen van een bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie, mede ter voorbereiding op de Omgevingswet.
Het doel van het bestemmingsplan danwel beheersverordening Cultuurhistorie is het behouden van de kenmerken van al het erfgoed die bijdragen aan de identiteit en het eigen karakter van de gemeente. Het bestemmingsplan (of beheersverordening) Cultuurhistorie heeft niet ten doel ontwikkelingen tegen te gaan, maar juist ontwikkelingen toe te staan, met oog voor de cultuurhistorische waarden.
De cultuurhistorische waardevolle objecten, die als zeer hoog, hoog of gemiddeld zijn gewaardeerd, worden beschermd met een 'Ja... mits' principe. Dit houdt in dat er ingrepen mogelijk zijn, maar dat daarvoor voorwaarden gelden om de beschermde waarden (zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart) waar mogelijk te behouden, versterken en te beschermen. Bij verbouwen moet daarmee rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van het gewaardeerde object en met de regelgeving in het bestemmingsplan of beheersverordening. Dat kan dus betekenen dat de afmeting van een uitbouw of een dakkapel goed wordt afgestemd op de aanwezige cultuurhistorische waarden of dat materialen aansluiten hierop.
Vergunningsvrije werkzaamheden blijft in veel gevallen mogelijk.
Vergunningsvrije werkzaamheden
Voor de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken met de waardering 'zeer hoog' (zie paragraaf 5.4.2, artikel 2 ) is het reguliere onderhoud vergunningsvrij. Voor alle overige werkzaamheden (van grotere aard), die verricht worden aan of op het bouwwerk dat vanuit cultuurhistorie waarde heeft, is een omgevingsvergunning nodig.
Voor de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken met de waardering 'hoog' of 'gemiddeld' (zie paragraaf 5.4.2, artikel 3 ) is het reguliere onderhoud vergunningsvrij en andere vergunningsvrije werkzaamheden, zoals deze in de wet zijn bepaald (landelijke regelgeving; bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht).
Let wel: met inwerkingtreding van de Omgevingswet verandert het vergunningsvrij bouwen. Onder de Omgevingswet is het de bedoeling dat gemeenten het vergunningsvrij bouwen voortaan opnemen in het omgevingsplan.
Wat houdt dit regulier onderhoud in?
Reguliere (kleine) onderhoudswerkzaamheden waarbij de materiaalsoort, kleur, vorm, detaillering en profilering niet anders worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarde waarvoor geen hak- en breekwerk in het casco nodig is. Bij twijfel kan altijd contact met de gemeente opgenomen worden.
Voorbeelden van werkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is | |
Regulier onderhoud |
Geen regulier onderhoud maar restauratie (dan wel omgevingsvergunning nodig) |
Opschuren en schilderen in dezelfde kleur. | Opschuren en schilderen in afwijkende kleur. |
Vervangen kapotte ruiten of dakpannen door hetzelfde type glas of dakpan, mits niet het hele dak wordt vervangen of alle ruiten (dus alleen enkele kapotte delen). | Vervangen kapotte ruiten of dakpannen door afwijkende type glas of dakpannen. Vervangen gehele dak of alle ruiten. |
Opstoppen van rieten daken. | Het geheel vervangen van het rieten dak. |
Plaatselijk herstellen van kozijnen, ramen, deuren en pleisterwerk of het uithakken van rotte delen en het aanhelen van die delen met gelijke houtsoort en detaillering, waarbij na afwerking geen verschil te zien is met de oudere delen van het kozijn. | Vervangen van draaiende delen of het geheel vervangen van kozijnen. |
Het plaatselijk herstellen van voegwerk met dezelfde metselspecie/ voegmortel (essentieel voor behoud van een gevel en voorkomen vochtproblemen) en hetzelfde voegtype (bijvoorbeeld knipvoeg). | Het vervangen van grote delen of al het voegwerk. |
Repareren van een goot of hemelwaterafvoer, mits in hetzelfde materiaal en detaillering. | Vervangen van gehele hemelwaterafvoer of dakgoot. |
Op basis van de werkzaamheden kan het zijn dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan of beheersverordening Cultuurhistorie een omgevingsvergunning nodig is.
Ook kan het zijn dat voor de werkzaamheden reeds op grond van het onderliggende bestemmingsplan of beheersverordening een omgevingsvergunning nodig is, waarbij het aspect cultuurhistorie in de beoordeling en afweging van het project wordt meegenomen.
Voor het kunnen beoordelen van de effecten van een ontwikkeling is het noodzakelijk bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voldoende documentatie in te dienen, zoals foto's, een goede beschrijving van de ingreep, heldere tekeningen en/of andere gegevens. Soms is het ook van belang specifiek aan te geven hoe wordt om gegaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Mocht hierbij reeds gebruik worden gemaakt van een architect, dan is het bijvoorbeeld aan te bevelen om een architect te selecteren met cultuurhistorische ervaring. Een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek is veelal niet direct nodig. Bij twijfel of een grootschalige ingreep kan het wel zijn dat deze alsnog wordt opgevraagd. De gemeente denkt hierbij graag mee.
Slopen
Sloop (geheel of gedeeltelijk) gaat tegen het principe van het behoud van erfgoed voor de toekomstige generaties in. Het bestemmingsplan danwel beheersverordening sluit sloop echter niet uit. Is sloop toch echt noodzakelijk? Dan kan hiervoor een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend worden, waarin onderbouwd wordt waarom de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn. Op basis van een belangenafweging wordt dan een beslissing genomen over het voornemen tot slopen.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De SVBP2012 is niet van toepassing op de beheersverordening Cultuurhistorie.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan danwel beheersverordening geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan (of beheersverordening) ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan danwel beheersverordening.
Zo is in Hoofdstuk 2 de cultuurhistorische waardenkaart nader toegelicht en is in Hoofdstuk 3 (in navolging van paragraaf 2.4.2) de besproken Casestudies opgenomen.
De waarden, zoals deze op de cultuurhistorische waardenkaart staan, zijn opgenomen op de verbeelding als zogenaamde dubbelbestemming met daaraan gekoppeld de regels. Op de verbeelding is per locatie sprake van maximaal drie bestemmingsvlakken: één betreffende het waarderingsniveau van het bouwkundig object en/of één van het landschappelijk (niet-gebouwde) object en/of één betreffende de ensemble.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met één of meer artikelen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de begripsbepalingen (Artikel 1 Begrippen). Deze begripsbepalingen dienen als referentiekader voor de overige regels.
Dit hoofdstuk bevat de afzonderlijke dubbelbestemmingen Waarde Cultuurhistorie (artikelen 2, 3, 4 en 5). Met deze dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante cultuurhistorische belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de onderliggende bestemmingen worden gewaarborgd. De basis voor het bestemmingsplan danwel beheersverordening is gelegd in de themabeschrijvingen van de cultuurhistorische waardenkaart met achterliggende rapportages (Bijlagen bij regels) met aanvullend de Casestudies (in navolging van paragraaf 2.4.2). Uit de themabeschrijvingen van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt wat voor bescherming in aanmerking komt en waarom.
Dit bestemmingsplan (of beheersverordening) kent de volgende dubbelbestemmingen:
Zeer hoog | Hoog en gemiddeld | Zeer hoog, hoog en gemiddeld | |
Gebouwde objecten | Artikel 2 | Artikel 3 | -- |
Ensembles (gebouwde en niet-gebouwde ojecten) | -- | -- | Artikel 4 |
Niet-gebouwde objecten | -- | -- | Artikel 5 |
Leeswijzer artikelen 2-5 van de regels
Dit onderscheid is van belang om te kunnen specificeren wat er wordt beschermd en met welk niveau. In de categorie polder, water of infrastructuur is het niet zinvol om beschermende maatregelen op te nemen voor bouwwerken en omgekeerd is het voor bouwwerken niet zinvol om regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' op te nemen.
Elk artikel kent verder een vaste opbouw.
Gebouwde objecten (artikelen 2 en 3) |
Ensembles (artikel 4) combinatie gebouwde en niet-gebouwde objecten |
De gebouwde objecten worden beschermd met een dubbelbestemming voor bouwen en slopen van bouwwerken. | Het begrip ensembles wordt in 1.15 ensemble: nader gedefinieerd. |
Artikel 2 ziet op de zeer hoge gewaardeerde categorie. De bouwwerken binnen deze categorie zijn vergelijkbaar aan de status van gemeentelijk monument overeenkomstig de Erfgoedverordening, voor zover niet reeds aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument. Bestaande (reeds aangewezen) Rijks- en gemeentelijke monumentale bouwwerken behoren ook tot de hoogst scorende categorie. Om deze reden is voor deze zeer hoge categorie artikel 2 opgenomen. | De ensembles worden beschermd door een aparte dubbelbestemming, gelet op de combinatie van gebouwde en niet gebouwde objecten, zie ook paragraaf 2.4.3 Schema systematiek. |
De hoge en gemiddelde gewaardeerde, gebouwde objecten zijn in artikel 3 opgenomen, om daarmee het onderscheid met de monumentale bouwwerken (artikel 2) te benadrukken. | Bij de ensembles geldt daarmee een combinatie van regels voor bouwen en slopen van bouwwerken en regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. De ensembles zijn geregeld in artikel 4. |
Bouwregels Er mag worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de specifieke bouwregels en de bijbehorende, aanvullende bepalingen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in bouwen met behoud van cultuurhistorische waarden en bouwen met verstoren of vernietigen van deze waarden. Dit laatste is uitsluitend bij zwaarwegende belangen. Aanvrager kan dit aantonen door het indienen van documentatie, bijvoorbeeld foto's, een goede beschrijving en/of andere bewijsstukken of gegevens. Bij twijfel kan een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek worden opgevraagd. In de bijbehorende, aanvullende bepalingen is verder onder meer bepaald dat deskundig advies wordt ingewonnen, dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het erfgoed en dat voorschriften inzake cultuurhistorie aan de omgevingsvergunning worden verbonden, als dat noodzakelijk is. |
|
Gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk in afwijking van de primaire bestemming(en) vanuit het onderliggende bestemmingsplan of beheersverordening mogelijk is mits de aanwezige cultuurhistorische waarden behouden blijven of in ieder geval niet worden aangetast. In de bijbehorende, aanvullende bepalingen is onder meer bepaald dat deskundig advies wordt ingewonnen of dat voorschriften inzake cultuurhistorie aan de omgevingsvergunning worden verbonden, als dat noodzakelijk is voor het behoud van de cultuurhistorische waarden. |
|
Sloopregels Voor het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan zijn sloopregels opgenomen met de bijbehorende, aanvullende bepalingen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in slopen bij behoud van cultuurhistorische waarden en slopen bij verstoren of vernietigen van deze waarden. Dit laatste is uitsluitend bij zwaarwegende belangen. Aanvrager kan dit aantonen door het indienen van documentatie, bijvoorbeeld foto's, een goede beschrijving en/of andere bewijsstukken of gegevens. Bij twijfel kan een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek worden opgevraagd. In de bijbehorende, aanvullende bepalingen is verder onder meer bepaald dat deskundig advies wordt ingewonnen of dat voorschriften inzake cultuurhistorie aan de omgevingsvergunning worden verbonden, als dat noodzakelijk is. |
|
Aanvullend voor artikel 4, regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn regels opgenomen met de bijbehorende, aanvullende bepalingen. Hieronder vallen werken of werkzaamheden geen bouwwerk zijnde, bijvoorbeeld een bestaande weg veranderen of een nieuwe weg aanleggen, ophogen of afgraven van gronden, dempen of aanleggen van watergangen, leggen van drainage, aanbrengen van verhardingen maar ook het schilderen, sauzen, pleisteren of ontpleisteren van gevels. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in uitvoeren van werken of werkzaamheden met behoud van cultuurhistorische waarden en uitvoeren van werken of werkzaamheden met verstoren of vernietigen van deze waarden. Dit laatste is uitsluitend bij zwaarwegende belangen. Aanvrager kan dit aantonen door het indienen van documentatie, bijvoorbeeld foto's, een goede beschrijving en/of andere bewijsstukken of gegevens. Bij twijfel kan een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek worden opgevraagd. In de bijbehorende, aanvullende bepalingen is verder onder meer bepaald dat deskundig advies wordt ingewonnen of dat voorschriften inzake cultuurhistorie aan de omgevingsvergunning worden verbonden, als dat noodzakelijk is. |
Niet-gebouwde objecten (artikel 5) | |
De niet-gebouwde objecten worden beschermd met een dubbelbestemming 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. Hieronder vallen werken of werkzaamheden geen bouwwerk zijnde, bijvoorbeeld een bestaande weg veranderen of een nieuwe weg aanleggen, ophogen of afgraven van gronden, dempen of aanleggen van watergangen, leggen van drainage en aanbrengen van verhardingen. De niet-gebouwde objecten zijn geregeld in artikel 5. Voor deze objecten geldt één artikel, omdat hiervoor geen specifiek onderscheid tussen monumentale objecten en andere (niet zijnde monumentaal) objecten gemaakt dient te worden. Dit specifieke onderscheid is alleen bij de gebouwde objecten (artikelen 2 en 3) van toepassing. Uiteraard wordt bij de beoordeling wel rekening gehouden met het algemene onderscheid in de waardering zeer hoog, hoog of gemiddeld. | Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn regels opgenomen met de bijbehorende, aanvullende bepalingen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in uitvoeren van werken of werkzaamheden met behoud van cultuurhistorische waarden (bijvoorbeeld het verplaatsen van windakkers) en uitvoeren van werken of werkzaamheden met verstoren of vernietigen van deze waarden. Dit laatste is uitsluitend bij zwaarwegende belangen. Aanvrager kan dit aantonen door het indienen van documentatie, bijvoorbeeld foto's, een goede beschrijving en/of andere bewijsstukken of gegevens. Bij twijfel kan een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek worden opgevraagd. In de bijbehorende, aanvullende bepalingen is verder onder meer bepaald dat deskundig advies wordt ingewonnen of dat voorschriften inzake cultuurhistorie aan de omgevingsvergunning worden verbonden, als dat noodzakelijk is. |
Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn (artikelen 6 en 7).
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel bevat de anti-dubbeltelbepaling. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen voor in ieder geval het bestemmingsplan.
In artikel 7 Overige regels is geregeld dat de in dit bestemmingsplan (of beheersverordening) opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van alle onderliggende bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Voor zover de onderliggende bestemmingsplannen of beheersverordeningen regels over cultuurhistorie bevatten, vervangen de regels vanuit dit bestemmingsplan danwel beheersverordening Cultuurhistorie deze onderliggende regels over cultuurhistorie. In uitzondering hierop worden de regels inzake cultuurhistorie in de bestemmingsplannen Buitengebied Aarlanderveen, Buitengebied Alphen Noord en Buitengebied Alphen Zuid door dit bestemmingsplan Cultuurhistorie niet vervangen maar aangevuld. De reden hiervoor is dat in deze bestemmingsplannen bijvoorbeeld woningsplitsing is toegestaan voor cultuurhistorische waardevolle panden op basis van de monumentale of cultuurhistorische aanduiding in deze bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels omvat de overgangs- en slotbepalingen (artikelen 8, 9, 10 en 11). Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen voor in ieder geval het bestemmingsplan.
De cultuurhistorische waardenkaart is in de Bijlagen bij regels opgenomen.
Ook een Leeswijzer artikelen 2-5 van de regels is in de Bijlagen bij regels opgenomen.
Afwijken van het bestemmingsplan of beheersverordening
In geval van bijvoorbeeld onvoorziene omstandigheden, kan van dit bestemmingsplan of beheersverordening worden afgeweken, ook indien binnen de regels van dit bestemmingsplan of beheersverordening geen afwijkingsbevoegdheid hiervoor is opgenomen. Hierbij dient uiteraard altijd rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk of object, zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart . Het is belangrijk dat deze cultuurhistorische waarde niet wordt aangetast. Ook indien afgeweken wordt van het bestemmingsplan (of beheersverordening) dient het bevoegd gezag een advies te verkrijgen van een door een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige inzake cultuurhistorie.
Aanpassen van het bestemmingsplan of beheersverordening
De cultuurhistorische waardenkaart is geen statisch document. Het kan zijn dat er objecten worden verwijderd, bijvoorbeeld door sloop, of worden toegevoegd. Het bestemmingsplan of beheersverordening kan dan aangepast worden.
Veel van de objecten die cultuurhistorisch waardevol zijn, zijn in particuliere handen. Voor eigenaren betekenen de te nemen maatregelen dat ze bij eventuele plannen voor hun object gebonden kunnen zijn aan regels die van invloed kunnen zijn op hun plannen. Tijdige informatieverstrekking en inspraak is hiermee van belang.
Het inspraaktraject is gedaan aan de hand van de cultuurhistorische waardenkaart en het concept-bestemmingsplan Cultuurhistorie. De beheersverordening Cultuurhistorie is overeenkomstig de bepalingen van het bestemmingsplan Cultuurhistorie. Vanwege de omvang van de cultuurhistorische waardenkaart en de verspreid over de gemeente gelegen objecten, zijn hierover vier informatiebijeenkomsten op verschillende plekken binnen de gemeente georganiseerd.
De aankondiging van deze informatiebijeenkomsten is gedaan door:
Tijdens de informatiebijeenkomsten hebben we meer verteld over erfgoed, waarom de objecten op de cultuurhistorische waardenkaart opgenomen zijn en wat we willen met het bestemmingsplan (en beheersverordening). Het opnemen van bouwwerken of andere objecten op de cultuurhistorische waardenkaart betekent een waardering hiervan. Het object bezit bijzondere cultuurhistorische waarden en is daardoor te zien als een onlosmakelijke schakel in de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het object draagt daarmee bij aan het bijzondere eigen karakter van de gemeente.
Eigenaren en andere betrokkenen konden vragen stellen en reageren op onze voornemens. Hierbij is de gelegenheid geboden tot het aandragen van suggesties tot eventuele aanpassingen, aanvullingen of inhoudelijke reacties op de geselecteerde erfgoederen.
Ook zijn de diverse lokale en regionale (erfgoed)organisaties de gelegenheid geboden om tijdens de informatiebijeenkomsten een gedeelte in te richten met bijvoorbeeld informatie over erfgoed in het algemeen met tevens informatie over en activiteiten van de (erfgoed)organisaties.
De informatiebijeenkomsten waren in januari-februari 2020, op locaties verspreid over de gemeente:
Alphen aan den Rijn, Boskoop, Hazerswoude-Dorp en Zwammerdam. De bijeenkomsten zijn goed bezocht.
Afbeelding: impressie informatiebijeenkomst Alphen aan den Rijn.
Bezoekers van de informatiebijeenkomsten wilden vooral weten wat de plannen nu concreet betekenen in hun eigen situatie, bij bijvoorbeeld verbouwingen en onderhoud. Ook kwam vaak de vraag naar voren of er subsidiemogelijkheden ter beschikking komen. Ter plekke of naderhand kon men tevens een reactieformulier indienen.
In Bijlage 2 Overzicht indieners inspraakreacties op concept (AVG proof) is een overzicht van de ingediende inspraakreacties weergegeven. In Bijlage 3 Nota van beantwoording inspraakreacties op concept is op de reacties nader ingegaan en is tevens aangegeven op welke wijze of onderdelen de cultuurhistorische waardenkaart en het concept bestemmingsplan (of beheersverordening) zijn aangepast.
De raad is in november 2019 per brief geïnformeerd over de stand van zaken en tevens uitgenodigd voor de informatiebijeenkomsten begin 2020. De raad is in oktober 2020 nader geïnformeerd over de cultuurhistorische waardenkaart en de juridische verankering daarvan in het bestemmingsplan Cultuurhistorie. Daarnaast is de raad gevraagd akkoord te gaan met het voorstel om het ontwerp in procedure te brengen. Hierbij heeft zij tevens kennis genomen van het concept ontwerp bestemmingsplan Cultuurhistorie met bijbehorende stukken waaronder de Nota van beantwoording inspraakreacties op concept.
Op 15 oktober 2020 heeft de raad besloten om akkoord te gaan met het opstellen en in procedure brengen van het (ontwerp) bestemmingsplan Cultuurhistorie (en daarmee ook de beheersverordening).
In zijn algemeenheid hebben alle raadsfracties uitgesproken in te kunnen stemmen met de vervolgstappen. Aandacht wordt gehecht aan een duidelijk, helder en goed participatie- en communicatietraject. Zorgen werden geuit over de gegeven reacties in de nota van beantwoording, met name over onduidelijkheid welke subsidiemogelijkheden er zijn voor degenen die hierbij betrokken zijn. Deze subsidiemogelijkheden zijn nu nader uitgewerkt.
In overeenstemming met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd met buurgemeenten, provincie en andere overheden en/of overheidsinstellingen, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een juridische regeling voor cultuurhistorie, daarom wordt in het kader van het vooroverleg het concept ontwerpbestemmingsplan alleen voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Buurgemeenten, andere overheden of overheidsinstellingen hebben geen belang welke met voorliggend plan in het geding zijn.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 26 februari 2020 aangegeven geen belangen in het plan te hebben. Van de provincie Zuid-Holland is geen reactie ontvangen.
De beheersverordening Cultuurhistorie is overeenkomstig de bepalingen van het bestemmingsplan Cultuurhistorie.
Door wat in de inspraakreacties naar voren is gebracht, is het ontwerp bestemmingsplan (of beheersverordening) ten opzichte van de conceptversie op een aantal onderdelen gewijzigd. In de Nota van beantwoording inspraakreacties op concept Cultuurhistorie komen alle wijzigingen aan de orde. De belangrijkste wijzigingen zijn hieronder opgesomd.
Omvang van de bescherming en kaartmateriaal
In de conceptversie zag de bescherming bij cultuurhistorische waardevolle bouwwerken op het gehele perceel (de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken en daarnaast het erf). In ontwerp is deze bescherming bij bouwwerken nu ingeperkt tot uitsluitend de cultuurhistorische waardevolle bouwwerken zelf (ongeacht de waardering). Dit betekent dat vergunningsvrije werkzaamheden op het erf niet langer beperkingen kent.
In de conceptversie zag de bescherming bij landschappen of landschapselementen op gebieden zowel binnen als buiten de dorpen. In ontwerp is deze bescherming nu ingeperkt tot de gebieden buiten de dorpen. Binnen de dorpsgrenzen zijn voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden vanuit cultuurhistorisch aspect niet langer beperkingen opgenomen.
Daarnaast waren de kaarten tijdens de informatiebijeenkomsten nog niet helemaal correct. De kaarten zijn met de input van de reacties verbeterd en aangevuld.
Interieurbescherming bouwwerken (gebouwde objecten, waardering 'zeer hoog')
In de conceptversie was voor de bouwwerken met een zeer hoge cultuurhistorische waardering ook een interieurbescherming opgenomen. Deze interieurbescherming is voor deze bouwwerken in het ontwerp bestemmingsplan (dan wel beheersverordening) losgelaten. Alleen voor het exterieur verkrijgen bouwwerken binnen deze categorie de status van gemeentelijk monument overeenkomstig de Erfgoedverordening, voor zover niet reeds aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument. Reeds aangewezen monumenten behouden de interieurbescherming (tenzij dit expliciet is uitgesloten in de aanwijzing tot monument).
Subsidieregeling
Een nieuwe subsidieregeling is opgesteld voor instandhouding van het erfgoed, gericht op het onderhoud.
Het ontwerp bestemmingsplan Cultuurhistorie heeft met ingang van donderdag 20 mei tot en met woensdag 30 juni 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het ontwerp bestemmingsplan –met overige relevante stukken- is in de periode van terinzagelegging digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Achtergrondinformatie was te vinden op www.alphenaandenrijn.nl/cultuurhistorie. Ook lag het ontwerp ter inzage in het gemeentehuis. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan (mondeling, schriftelijk of digitaal) een zienswijze in te dienen.
Communicatie over de terinzagelegging is via diverse informatiekanalen verlopen. Eigenaren van panden met een zeer hoge of hoge cultuurhistorische waardering hebben een brief ontvangen. Daarnaast is gecommuniceerd via de lokale huis-aan-huis krant (gemeentepagina Week in Beeld), Staatscourant, gemeentelijke pagina op Facebook en gemeentelijke website.
Er zijn 25 zienswijzen ontvangen.
In Bijlage 4 Overzicht indieners zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Cultuurhistorie (AVG proof) is een overzicht van de ingediende zienswijzen weergegeven. In Bijlage 5 Nota van beantwoording zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Cultuurhistorie is op de reacties nader ingegaan en is tevens aangegeven op welke wijze of onderdelen het ontwerp bestemmingsplan is aangepast.
In Bijlage 6 Nota van wijzigingen bestemmingsplan Cultuurhistorie zijn de wijzigingen opgesomd, onderverdeeld naar wijzigingen als gevolg van de zienswijzen (conform de Nota van beantwoording zienswijzen) en ambtshalve wijzigingen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding de uitvoerbaarheid nagegaan. In dat kader moet worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten, vanwege mogelijke gevolgen voor de belangen van natuur, milieu en de waterhuishouding. In onderhavig bestemmingsplan danwel beheersverordening worden uitsluitend de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden vastgelegd. Dit betekent dat in dit plan sectorale aspecten zoals geluid, lucht, bodem, water, externe veiligheid, industrielawaai en dergelijke niet aan de orde zijn. Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage is hierbij uitgesloten, omdat ruimtelijke ontwikkelingen en/of bouwactiviteiten geen grondslag vindt in een dubbelbestemming zoals bij cultuurhistorie het geval is.
Het bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie voorzien in het planologisch-juridisch beschermen van cultuurhistorische waardevolle objecten binnen de gemeente Alphen aan den Rijn. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan (of beheersverordening) is dat kaders worden geboden voor ontwikkeling, niet voor het bevriezen van de huidige situatie. Het bestemmingsplan danwel beheersverordening vervult daarmee een functie voor zowel ontwikkelende partijen als het bevoegd gezag dat er op moet toezien dat het onderwerp cultuurhistorie wordt behandeld zoals dat wordt verlangd in wet- en regelgeving.
Dit bestemmingsplan danwel beheersverordening heeft een beheersmatig karakter zodat geen afzonderlijke exploitatie behoeft te worden opgesteld.