3 Inventarisatie plangebied
3.1 Historie
Boskoop
ligt in een voormalig uitgestrekt veenmoeras achter de Hollandse
kuststrook met duinen en strandwallen. Het veenmoeras is ontstaan
toen, door de stijging van de zeespiegel na het smelten van het
landijs van de laatste ijstijd, de grondwaterspiegel omhoog kwam. Uit
het moerasgebied werd het overtollige water via veenstromen zoals de
Gouwe afgevoerd. Dichtbij de veenstromen is onder invloed van de zee
klei afgezet. Belangrijke sporen van vroege bewoning zijn in het
Boskoopse grondgebied niet aangetroffen.
De
slagenverkaveling in het veenontginningsgebied heeft niet overal
dezelfde richting. In het zuidelijk deel van Boskoop heeft de
ontginning plaatsgevonden vanaf wegen langs de Gouwe en parallel aan de
Gouwe (Noordeinde, Zuidwijk). De kavelrichting is hier oost-west, haaks
op de noord-zuid georiënteerde ontginningsassen. In het noordelijk
deel van Boskoop vormen oost-west gerichte wegen en waterlopen de
ontginningsbasis: Zijde, Reijerskoop, Biezen, Laag Boskoop, Rijneveld.
De kavelrichting is hier noord-zuid. Op de koppen van de kavels
vestigden zich de boeren en tuinders. Door de smalle kavels is de
bedrijfsbebouwing in de lengterichting van de kavel gesitueerd en is de
kopse kant aan de weg de fraaie voorgevel geworden.
In
het kort is de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Boskoop tussen
1900 en 2000 als volgt: rond 1900 is het hiervoor beschreven
ontginnings- en bebouwingsbeeld duidelijk aanwezig. Rond de brug over
de Gouwe is een bebouwingsconcentratie ontwikkeld. Deze niet-agrarische
bebouwing zet zich in noordelijke richting lintvormig aan weerszijden
van de Gouwe door.
Sinds 1 januari 2014 maakt Boskoop onderdeel uit van de (nieuwe) gemeente Alphen aan den Rijn.
3.2 Huidige situatie
In
het plangebied waren tot voor kort de
Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en het Gemeentelijke Energie
Bedrijf (GEB) gevestigd. Deze grootschalige bedrijfslocaties zijn al
enige tijd niet meer in gebruik. In het oosten van het plangebied zijn,
ten behoeve van de bedrijven, enkele opstallen aanwezig. Daarnaast
is in het oosten van het plangebied een gasontvangststation aanwezig
dat nog wel dienst doet. Het westelijke gedeelte van het plangebied is
een groengebied bestaande uit gras, bomen en struiken.
4 Stedenbouwkundige visie
4.1 Stedenbouwkundig plan
Voor de
herinrichting van het plangebied is door Architectenbureau Mulleners +
Mulleners een stedenbouwkundig plan opgesteld. Op de volgende
afbeelding is dit stedenbouwkundig plan weergegeven en in de navolgende
tekst wordt nader op het plan ingegaan.
Stedenbouwkundig plan Voorofsche Zoom
Stedenbouwkundige principes
De gedachte van
het stedenbouwkundig plan is om een geleidelijke overgang te ontwerpen
tussen de gebouwde en de landschappelijke omgeving. De locatie
Voorofsche Zoom vormt samen met de locatie aan de zuidzijde van de
Linnaeusweg de vernieuwde dorpsrand van Boskoop, op de grens met
Waddinxveen. Om dit te bereiken is er een ontwerp gemaakt waarin een
gevarieerde verkaveling wordt ingepast in een eenduidig landschap. Dit
landschap wordt gemaakt door de laanbeplanting van de Linnaeusweg, de
waterstructuur van de Voorofsche polder en de singelbeplanting. Binnen
dit landschappelijke kader worden kleinschalige buurtjes gemaakt met
een veelal haakse ontsluiting op de Linnaeusweg. Hierdoor ontstaan er
ruime doorzichten op het achtergelegen landschap en tuinderijen,
conform de gebiedsvisie Voorofsche Zoom. De gevarieerde verkaveling
wordt onder andere gemaakt door het toepassen van verschillende
bouwhoogtes, kap- en verkavelingsrichtingen en variatie in bloklengte.
Onderscheidend in de verkaveling is de locatie op de kop van het
gebied, grenzend aan de Gouwe. Hier wordt een stedenbouwkundig antwoord
gegeven op de markante positie van het gebied, een vernieuwde entree
van Boskoop.
Architectuurprincipes
De genoemde
stedenbouwkundige diversiteit komt ook tot uiting in een afwisselend
architectuurbeeld, gevat in één architectuurstijl. Het is
de bedoeling aan te sluiten bij de Boskoopse kwaliteit ('gewoon
charmante gebouwen'). Dit zijn zorgvuldig vormgegeven gebouwen
bestaande uit metselwerk met mogelijk een afwisseling van wit
gepleisterde, wit gekeimde of houten gebouwdelen. De stedenbouwkundige
opzet van het plan, waarin kleinschalige rijwoningen haaks op de
Linnaeusweg zijn gesitueerd, vereist van de hoekwoningen een bijzondere
oplossing. Daar waar deze hoekwoningen grenzen aan het openbaar gebied
of aan water, dienen deze een dubbele oriëntatie te krijgen. Dat
wil zeggen dat ook de kopse kant van de hoekwoning een voorkantkarakter
dient te hebben. Dit komt overigens niet alleen het straatbeeld, maar
ook de woonkwaliteit ten goede. Erfscheidingen hoger dan
één meter komen aan deze zijden dan ook niet voor.
Gedacht wordt hier aan lage hagen. Achtertuinen kunnen begrensd worden
met hogere erfafscheidingen, bestaande uit begroeide hekwerken van
minimaal 1.80 meter hoogte die, afhankelijk van de plek, aan de
onderzijde overgaan in een zoom van inheemse beplantingen zijnde riet
of struik.
Deelgebieden
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden: De kop aan de Gouwe en Het eiland.
De kop aan de Gouwe
De kop aan de
Gouwe is gegroepeerd rondom een centrale hof, waarin een speelplek
wordt gemaakt en waarin ruimte is voor een aantal solitaire bomen. In
dit hof kan ook worden geparkeerd. Het parkeren wordt zodanig
vormgegeven dat wanneer de auto's weg zijn er ook gespeeld kan worden.
De woningen met uitzondering van 'de bijzondere bebouwing aan de Gouwe'
richten zich met hun voorgevel op de binnenruimte. Hier is in de
toekomst ruimte voor de kinderen om te spelen, maar ook voor het
organiseren van bijv. een buurtbarbecue of andere gezamenlijke
activiteiten. De woningen moeten 'straatgericht' worden ontworpen. Een
deel van de woningen grenst met de achterzijde aan het openbare gebied.
Dit betekent dat er goede overgangen van de achterzijde van de woning
(tuin) naar de straat en het water moeten worden ontworpen. Dit in de
vorm van een duurzaam bouwkundig vormgegeven erfafscheiding of frame
t.b.v. opgaand groen, , architectonisch geïntegreerd met de
bergingen Op een drietal plekken opent het wooncluster zich naar
buiten. Op deze plekken worden bijzondere kopwoningen gemaakt.
Het eiland
Een grote
kwaliteit van het wonen op het eiland is dat er een relatie is met het
water. De achter- en soms zijtuinen van veel woningen grenzen aan het
water. Om het toekomstige beeld van het eiland een duurzame uitstraling
te geven is er daarom voor gekozen om een uniforme, natuurlijke oever
te ontwerpen. Voor deze oever dient een beplantingsplan te worden
gemaakt, waarin er ruimte is voor een variëteit aan waterplanten,
riet(soorten) en (struik)bomen die in de overgang van nat naar droog
kunnen groeien. Zo ontstaat er een waterrand die in de eerste plaats
een mooi beeld oplevert, maar die ook mogelijk toekomstige
(vergunningsvrije) bouwwerken voorziet van een eenduidig
landschappelijk kader. Deze oever maakt onderdeel uit van de
waterberging, in de oever mag derhalve niet worden gebouwd. Bij aanleg
van het plan is het toegestaan om een doorsnijding van de oever te
maken. Kleinschalige doorsteken van maximaal 1 meter breedte per kavel,
in de vorm van een vlonder of vergelijkbaar, zijn toegestaan. Om de
sociale betrokkenheid en leefbaarheid te vergroten is het eiland
verkaveld in een tweetal clusters. De woningen richten zich ook hier,
net als op de kop aan de Gouwe, op een gezamenlijke collectieve ruimte.
De verkavelingsrichting van de woonblokken is net als de kaprichting
wisselend georiënteerd. Het beeld van het eiland is hierdoor
kleinschalig en gevarieerd. Op het eiland zijn een drietal kopwoningen
die qua architectuur een bijzondere uitwerking moeten krijgen. De
woningen hebben een dubbele oriëntatie die in de architectuur in
beeld moet worden gebracht, bijvoorbeeld door het maken van erkers,
balkons of anderszins.
Het parkeren
In het plan wordt het parkeren op een viertal manieren opgelost:
- Het
bezoekersparkeren vindt plaats langs de Linnaeusweg. Hier is ruimte
voor 19 parkeerplaatsen. De bezoekers parkeren hier langs de weg op een
klinkerverharding.
- De vrijstaande
woningen en twee-onder-een-kappers parkeren op eigen terrein. Per
woning is er ruimte voor 2 parkeerplaatsen, met uitzondering van de
bijzondere twee-onder-een-kapper aan de ringsloot. Hier is slechts
ruimte voor 1 parkeerplaats. De parkeerplaatsen op eigen terrein worden
zodanig ontworpen dat er naast een geparkeerde auto voldoende ruimte is
om met een fiets aan de hand te passeren.
- De rijwoningen
en bungalows parkeren in geclusterde collectieve parkeervoorzieningen,
zogenaamde hofjes. Deze parkeervoorzieningen worden ingepast in een
groenstructuur van heesters of hagen.
- Voor het
oostelijke plandeel geldt dat het parkeren wordt opgelost in de
openbare ruimte. Hier wordt geen inrichting in de vorm van hofjes
toegepast, maar het parkeren met losse groenelementen ingepast en
begeleid.
Openbaar groen
Het openbaar
groen van het eiland wordt ingericht met kleurige heesterbeplanting.
Het hof wordt ingericht met hagen en groene velden in de verharding. In
de groene velden is ruimte voor speelaanleidingen, welke nader bepaald
dienen te worden. In de heesterbeplanting en in de haagbeplanting
worden bomen geplant, zodat er schermen van bomen ontstaan. Ter plekke
van de parkeervoorzieningen worden solitaire bomen geplant. Belangrijk
in de transformatie van het gebied is de groeninrichting van de
Linnaeusweg. Het bijgevoegde profiel is vertrekpunt. Passend bij de
Boskoopse cultuur worden zoveel mogelijk cultivars toegepast;
bijzondere bomen die een heel eigen beeld oproepen. Voor het geheel
moet een beplantingsplan worden opgesteld.
Bebouwingstypologie
Om een divers
totaalbeeld te kunnen realiseren worden per bebouwingsmassa een aantal
morfologische principes onderscheiden, zie de volgende afbeelding.
Bebouwingstypologie
Type 1 Seniorenwoningen in een rij
Dit is een
1-laags type met steile kap in Boskoopse stijl. Het bestaat uit een
rijtje van 5 woningen waarbij de twee kopwoningen verbijzonderd worden
middels een dwarskapbeëindiging. Hier gaat de voorgevel als het
ware de hoek om.
Type 2 Rijtjeswoningen van 4/5 woningen onder een kap
Dit betreft
rijwoningen van twee lagen met kap die weliswaar uit een stuk ontworpen
zijn maar elk afzonderlijk individueel herkenbaar. Dit wordt bereikt
door de volgende middelen in te zetten:
dwarskapbeëindiging,
erkers, dakkapellen, raampartijen of hoektypes met
schilddakbeëindiging. Op alle stedenbouwkundig interessante hoeken
krijgen deze woningen een tweede voorgevel die met de hoek meedraait.
Type 3 Twee-onder-één-kapvilla
Dit type heeft een schilddakbeëindiging met een dwarskap. De gevels profileren zich rondom als voorgevels.
Type 4 Vrijstaande villa
Dit type bestaat uit een langskap met een dwarskap gecombineerd. Ook hier worden de zijgevels als voorgevels behandeld.
Type 5 Appartementengebouw
Dit
bebouwingstype vormt een stedenbouwkundig accent van 17 meter nokhoogte
aan de Gouwe. Het betreft een samengesteld bebouwingsvolume waarbij
geleding en verpanding ontstaat door geprononceerde dwarskappen,
veranda's en serres.
Het bovenstaande
programma is gebaseerd op de woningvraagbehoefte van dit moment.
Bescheiden veranderingen in de bebouwingstypologie zijn in dit
bestemmingsplan mogelijk, met dien verstande dat het totaal aantal
woningen niet meer mag bedragen dan 64.
4.2 Beeldkwaliteitsplan
Voor de toetsing
van de bouwplannen aan redelijke eisen van welstand is een
afzonderlijk beeldkwaliteitsplan opgesteld. Na besluitvorming kan de
welstandscommissie bij aanvragen omgevingsvergunning de betreffende
bouwplannen toetsen aan het vastgestelde beeldkwaliteitsplan. Op deze
wijze kan de te bebouwen kwaliteit geborgd worden.
5 Milieu- en andere planologische aspecten
De
uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet
ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de
Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende
ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de
economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.1.1 Kader
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit.
In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale
richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van
deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven
te worden waarom dat wordt gedaan en waarom het aanvaardbaar is.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van
voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld
bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare
voorwaarden, kunnen uitoefenen.
5.1.2 Inventarisatie plangebied
In de nabijheid
van het plangebied liggen twee bedrijven die van belang kunnen zijn in
het kader van de voorgenomen ontwikkeling.
- Installatiebedrijf A. Bontekoe BV, Linnaeusweg 6;
- Een leegstaand bedrijfspand aan de Linnaeusweg 2.
Het installatiebedrijf betreft een milieucategorie 2-bedrijf. Bij dit
bedrijf vindt in beperkte mate opslag van gevaarlijke stoffen plaats.
De mate van opslag is niet in die mate dat het bedrijf aan te merken is
als een zogenaamde bevi-inrichting. Het bedrijf en de bedrijfsvoering
staat niet in de weg aan de beoogde ontwikkeling.
Linnaeusweg 2
heeft op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Dorp’ een
specifieke functie-aanduiding ‘functieaanduiding specifieke vorm
van bedrijf-glasverwerkingsbedrijf’. Andere bedrijvigheid is
toegestaan tot en met milieucategorie 2.
Voor bedrijven
met milieucategorie 2 geldt in principe een richtafstand van 30 meter .
Deze richtafstanden zijn van toepassing op het omgevingstype 'rustige
woonwijk'.Gezien de ligging van het plangebied in de directe nabijheid
van bedrijven, maatschappelijke functies en wonen, is hier het
omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke
functiemenging meer van toepassing.
In gebieden die
worden aangemerkt als ‘gemengd’, kan de richtafstand met
één stap worden verkleind. De aan te houden richtafstand
wordt dan 10 meter. Een wijziging kan hierin plaatsvinden indien de
planologische mogelijkheden tot bedrijvigheid komen te vervallen. Het
plangebied ligt niet binnen een straal van 10 meter vanaf de bedrijven.
Specifiek – Linneausweg 2
Het bedrijfspand aan de Linneausweg 2 staat momenteel leeg.
Linnaeusweg 2 is
in dit bestemmingsplan op de verbeelding aangeduid als
‘Functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf –
glasverwerkingsbedrijf’. In de regels is echter aangegeven dat
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf –
glasfabriek’ een glasfabriek is toegestaan. Met andere woorden,
de regels sluiten op dit onderdeel niet aan op de verbeelding, immers
een glasverwerkingsbedrijf is een andere bedrijvigheid dan een
glasfabriek.
Binnen het
plangebied van het geldende bestemmingsplan ‘Dorp’ zijn
geen bedrijven aangemerkt als “glasfabriek”. Ook binnen het
voorheen op de locatie Linnaeusweg 2 gevestigde bedrijf was sprake van
glasbewerking/-verwerking, niet van glasproductie. door de verleende
milieuvergunning. Uit de inrichtingstekening en de daarop aangetekende
machines blijkt dat de inrichting niet aan te merken is als een
glasfabriek. De glasbewerking zoals deze plaatsvond in de voormalige
glascentrale van Boskoop is geenszins vergelijkbaar met de
glasproductie in de Zuid-Hollandse glasfabrieken in Leerdam en Schiedam.
Wanneer uitgegaan
wordt van de bedrijfsactiviteiten zoals bekend bij de Omgevingsdienst,
dient het bedrijf dan ook aangemerkt te worden als een
glasverwerkingsbedrijf.
Een en ander
neemt niet weg dat het bestemmingsplan(de verbeelding) leidend is,
hetgeen betekent dat rekening gehouden dient te worden met de vestiging
van een glasverwerkingsbedrijf en de daarbij horende richtafstanden, te
weten categorie 3.1. Hiervoor geldt een aan te houden richtafstand van
30 meter (gemengd gebied). Aan deze afstand kan worden voldaan. De
huidige gebruiksmogelijkheden van Linnaeusweg 2 worden niet beperkt.
Het plan is dan ook uitvoerbaar op dit onderdeel.
5.1.3 Beoordeling
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.2.1 Kader
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een
functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten
worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld
worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het
plangebied bij elkaar passen.
5.2.2 Inventarisatie plangebied
In
het kader van de herontwikkeling van het plangebied zijn verschillende
onderzoeken uitgevoerd. Op basis van de historie en aanwezige
bodemverontreinigingen is het plangebied in twee deellocaties te
verdelen: de voormalige RWZI-locatie en de voormalige
GEB-locatie. In navolgende tekst wordt per deellocatie op de
verschillende onderzoeken ingegaan.
Voormalige RWZI-locatie
Op deze locatie zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
- Verkennend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20041652/MOOS, juni 2004 (zie bijlage 1);
- Verkennend/actualiserend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20091425/SWIJ, oktober 2009 (zie bijlage 2);
- Verkennend (aanvullend) bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20112603/HZEI, 5 januari 2012 (zie bijlage 3).
In de verschillende onderzoeken is geconcludeerd dat op basis van
onderzoeksresultaten er geen reden bestaat om nader onderzoek uit te
voeren. De aangetroffen concentraties leveren geen
milieuhigiënische risico's op voor de gebruikers of voor het
milieu.
Voormalige GEB-locatie
Uit
verschillende bodemonderzoeken is gebleken dat op deze locatie sprake
is van (sterke) bodemverontreiniging. Deze bodemverontreiniging is
dusdanig dat de locatie gesaneerd moet worden. In het kader van
deze sanering zijn een saneringsplan, een beschikking op het
saneringsplan en een plan van aanpak bodemsanering opgesteld. Aan de
hand hiervan is de locatie in zijn geheel gesaneerd.
5.2.3 Beoordeling
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.3.1 Kader
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh | per 01-04-2012):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen
terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere
bescherming tegen geluid behoeft);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als
zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een
woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand
van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de
Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer
ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en
actieplannen.
5.3.2 Inventarisatie plangebied
Spoorweglawaai
Het
plangebied ligt op ruim 450 meter van de spoorlijn Gouda - Alphen aan
den Rijn. Volgens de wet geluidhinder is rondom een spoorweg in het
buitengebied, bestaande uit één of twee sporen, een zone
van 250 meter aanwezig. Het plangebied ligt niet binnen deze zone.
Wegverkeerslawaai
De
wegen in het plangebied zelf worden ingericht als 30 km/h-wegen.
Volgens de Wet geluidhinder is rondom dergelijke wegen geen
geluidszone aanwezig en hoeft de geluidbelasting op de woningen
derhalve niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
Wat betreft de omliggende wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. Uit
het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels
van woningen ten gevolge van de Henengouwerweg (N207), de Zuidkade en
de Noordkade boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Voor deze
woningen zijn hogere waarden nodig.
De
eerder vastgestelde hogere waarden (2008) voor de wegen Henegouweweg,
Zuidkade en Noordkade kunnen toegepast worden bij onderhavig plan
Voorofsche Zoom.
De
geluidsbelasting neemt, als gevolg van de planontwikkeling op de
bestaande woningen aan de Linnaeusweg, met ten hoogste 1 dB toe. De
kwaliteit van het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen zal
met de komst van het bouwplan niet significant verslechterd worden. De
verhoging wordt daarmee aanvaardbaar geacht.
5.3.3 Beoordeling
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4.1 Kader
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de
begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en
groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar
zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen,
kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500
m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels,
horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt)
kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het
plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in
een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare
objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van
beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet
toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6
contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van
deze waarde tot de 10-5 contour.
Het
groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten
minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van
hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een
ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof
betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar
wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte
van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans
dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor
het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde
oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een
verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke
mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te
beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening,
zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag
moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de
veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een
brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe
groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met
betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van
gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende
ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid
buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen.
Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema
Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het
buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende
Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011
in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht
te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de
circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering
langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het
externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
(Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de
nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen
wettelijke status.
Het
voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes
voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan
te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van
gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de
ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven
welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een
gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet
wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en
nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe
Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de
ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit
transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een
basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico)
opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico
worden gewaarborgd.
5.4.2 Inventarisatie plangebied
Voor
de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's
aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding
is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart
In of in de
omgeving van het plangebied zijn drie inrichtingen aanwezig. In de
volgende tabel zijn de verschillende afstanden die op deze inrichtingen
van toepassing zijn weergegeven.
Inrichting |
Afstand tot plangebied |
PR-contour (10-6) |
Invloedsgebied |
M.J. Rijkaart B.V. |
140 meter |
10 meter |
- |
Cammeraat, J.G. |
260 meter |
20 meter |
- |
GOS Zuidkade |
0 meter |
15 meter |
- |
Voor
zowel de inrichting M.J. Rijkaart B.V. als de inrichting Cammeraat,
J.G. zijn de plaatsgebonden risicocontouren beperkt en de afstand tot
het plangebied groot. De bedrijfsactiviteiten van deze inrichtingen
hebben dan ook geen invloed op de externe veiligheid binnen het
plangebied. De inrichting GOS Zuidkade is daarentegen in het plangebied
gelegen. Binnen de PR-contour van deze inrichting mogen in het
plangebied geen kwetsbare bestemmingen worden gebouwd.
Binnen het
plangebied is een gasontvangststation van de Gasunie gelegen. De inlaat
van het station betreft een hogedruk aardgasleiding (W-517-04,
6”, 40 bar). De maximale stationscapaciteit is 15.400 normaal
kubieke meter per uur. Het betreft hier een gasdrukregel- en
meetstation categorie C (op basis van NEN 1059). De aan te houden
veiligheidsafstanden tot omliggende objecten bedraagt 15 meter. Met de
situering van de woningen is hiermee rekening gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door Buisleidingen
Met
betrekking tot de hoogdrukgasleiding is door de Milieudienst een
risicoanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse blijkt dat het
plaatsgebonden risico voor de gasleiding W-517-04 is kleiner dan 10-6
per jaar. Door het plan Voorofsche Zoom neemt het groepsrisico niet
significant toe. In zowel de huidige als de toekomstige situatie is het
groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het
onderzoek is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd (bijlage 7).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg
Ten oosten van
het plangebied is de provinciale weg N207 gelegen. Over de N207 worden
brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en (beperkt) vloeibare
toxische stoffen vervoerd. In 2009 zijn voor het gehele gebied van
Midden-Holland risicoberekeningen uitgevoerd op basis van tellingen.
Hieruit blijkt dat ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een
PR 10-6 contour en het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de
oriëntatiewaarde. De wijziging van de bestemming van
‘Bedrijf’ naar ‘Wonen’ leidt tot een beperkte
toename van het aantal personen. Dit zal geen significante invloed
hebben op het groepsrisico
Vervoer gevaarlijke stoffen over water en spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen vervoersroutes van gevaarlijke stoffen over het water of het spoor aanwezig.
planspecifiek
In
relatie tot de gasleiding is een specifiek onderzoek uitgevoerd, zie
bijlage 7. Daarnaast is ook een verantwoording van het groepsrisico
opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Deze verantwoording
is, ter advisering, ook voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Vanuit
de veiligheidsregio zijn enkele aanbevelingen gedaan ten aanzien van
vluchtroutes binnen het plangebied en de situering van
opstelplaatsen etc. In overwegende mate kan invulling gegeven worden
aan deze aanbevelingen. Enkel aandachtspunt is de calamiteitenroute
voor de westelijke wooneilanden. De wens is dat bij een eventuele
calamiteit aan de leiding in noordelijke richting het gebied verlaten
kan worden. Gezien de ligging van de watergang en de achterliggende
gronden welke in particulier eigendom zijn is dit niet mogelijk.
Op
30 oktober 2014 heeft de Veiligheidsregio HollandsMidden schriftelijk
advies uitgebracht over het bestemmingsplan. De veiligheidsregio komt
tot de conclusie dat de kans op een ongeval of calamiteit klein is. Wel
is er een restrisico. De veiligheidsregio adviseert de genoemde
maatregelen ten aanzien van bluswatervoorziening mee te nemen bij de
verdere ontwikkeling van het plan. Ten aanzien van de bereikbaarheid
voor de hulpverleningsvoertuigen wordt geadviseerd een
calamiteitenontsluiting vanaf de Zuidkade te realiseren, deze wordt
aangelegd. Daarnaast wordt geadviseerd voor het westelijk deel van
het plangebied vluchtroutes van de risicobron af te realiseren. Dit
wordt mogelijk in de toekomst nog gerealiseerd, nu is dit fysiek en
gezien de eigendommen niet mogelijk. Ook adviseert de Veiligheidsregio
geen bestemmingen met niet of verminderd zelfredzame personen toe te
staan binnen het plangebied. Binnen de bestemming Wonen is dit geregeld
door de huisvesting van dergelijke woongroepen aan te merken als
strijdig gebruik. Als laatste adviseert de
veiligheidsregio de geprojecteerde woningen uit te voeren met
uitschakelbaar ventilatiesysteem. In de verdere planuitwerking wordt
dit meegenomen.
5.4.3 Beoordeling
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5.1 Kader
In
de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze
paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel
bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten.
Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten
dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en
infrastructuur (wegen).
In
de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen'
(Besluit NIBM) en de ministriële regeling NIBM (Regeling NIBM)
zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het
begrip NIBM. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm
voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, dragen niet in
betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM
is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor-
en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate
bijdragen. In bijlage 3a, voorschrift 3A punt 2 van de Regeling NIBM
wordt onder andere een woningbouwlocatie met twee ontsluitingswegen en
maximaal 3000 woningen als niet in betekenende mate bijdragen
aangewezen.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL,
dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies
en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening.
Het
Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde
gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het
bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking
heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen
op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter
langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het
totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet
toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2
dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar
om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de
luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert.
Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan
verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen
of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding
van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd
worden.
5.5.2 Inventarisatie plangebied
De
ontwikkeling van de locatie kan, gelet op de omvang van het plan (<
3.000 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan
gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate
invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant
is in dit geval geen sprake van een gevoelige bestemming.
Desalniettemin is met behulp van de saneringstool van het ministerie
van IenM (voormalige VROM) vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse
van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. In de volgende
tabellen zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof
(PM10) van verschillende rekenpunten aan de provinciale weg N207 ter
hoogte van het plangebied weergegeven.
Rekenpunt |
Jaar |
NO2 concentratie (µg/m3) |
PM10 concentratie (µg/m3) |
15683019 |
2012 |
27,6 |
22,2 |
|
2020 |
20,0 |
21,9 |
141459 |
2012 |
27,7 |
22,2 |
|
2020 |
20,0 |
21,9 |
Uit
voorgaande tabel blijkt dat bij beide rekenpunten in 2012 en 2020 ruim
wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide
als fijn stof. Uitgaande van de resultaten van de saneringstool kan
worden aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering
vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5.5.3 Beoordeling
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.6 Archeologie en cultuurhistorie
5.6.1 Kader
De
Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan
of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de
bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke
bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften
in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een
omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden
die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften
kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de
aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning
zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste
de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een
opgraving.
Vanaf
1 januari 2012 is bij de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) vastgelegd
dat cultuurhistorie in brede zin moet worden meegewogen en niet alleen
het aspect archeologie.
5.6.2 Inventarisatie plangebied
Archeologie
Door adviesbureau The Missing Link is in 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
5.
Uit het onderzoek blijkt dat in de diepe ondergrond (dieper dan 9 m
onder het maaiveld) de afzettingen aanwezig zijn van een stroomgordel.
Op afzettingen kunnen archeologische resten uit de vroege prehistorie
verwacht worden en voor deze gordel geldt derhalve een middelhoge
archeologische verwachting. De stroomgordelafzettingen worden afgedekt
door een dik pakket veen. In en op het bovengelegen veenpakket worden
geen archeologische resten verwacht en aan het gehele veenpakket wordt
een lage archeologische verwachting toegekend. De geplande ingrepen
zullen geen bedreiging vormen voor de diepgelegen verwachte
archeologische waarden en derhalve wordt een archeologisch
vervolgonderzoek niet meer nodig geacht.
In
2014 is het onderzoek geactualiseerd door de ODMH door na te gaan of de
archeologische verwachting nog steeds actueel is. Uit het landelijke
archeologisch informatiesysteem Archis2 blijkt dat er geen vondsten
binnen of in de directe omgeving zijn gedaan. Noch zijn er
archeologische onderzoeken in de directe omgeving uitgevoerd die
aanleiding geven om de lage archeologische verwachting voor de
bovengrond van het plangebied bij te stellen. Op basis van deze
gegevens wordt een archeologisch vervolgonderzoek nog steeds niet nodig
geacht.
Cultuurhistorie
In het plangebied
bevinden zich geen monumentale panden of cultuurhistorische elementen.
Vanuit cul-tuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de
ontwikkeling.
5.6.3 Beoordeling
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7.1 Kader
Bij
ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden
ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen
uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de
Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de
bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke
ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve
effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet
ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast
geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het
voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd
moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd
project uitvoerbaar is.
5.7.2 Inventarisatie plangebied
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd, zie bijlage
6. Op basis van de ecologische quickscan wordt geconcludeerd dat:
-
de volgende beschermde soorten aanwezig zijn:
- vogels: koolmees, pimpelmees, boomkruiper.
-
de volgende beschermde soorten op basis van het biotoop worden verwacht:
- tabel 1: diverse grondgebonden zoogdieren en amfibieën;
- tabel 2: kleine modderkruiper;
- tabel 3 IV HR: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger;
- tabel 3 AMvB: bittervoorn, ringslang;
- vogels: diverse niet-jaarrond beschermde soorten.
-
de volgende beschermde gebieden aanwezig zijn rond het projectgebied:
- natuurbeschermingswet 1998: Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa 6 kilometer afstand;
- ecologische hoofdstructuur: Voorofsche Polder op circa 100 meter afstand.
Rekening dient te worden gehouden met:
- De (mogelijke) aanwezigheid van de bittervoorn en de kleine modderkruiper;
- De aanwezigheid van broedvogels tussen 1 maart en 1 augustus;
- De zorgplicht
zoals opgenomen in de Flora- en faunawet, die te allen tijde van
toepassing is. De zorgplicht is van toepassing op alle soorten.
Wanneer watergangen of delen van watergangen worden gedempt
dient aanvullend onderzoek naar het voorkomen van de kleine
modderkruiper en de bittervoorn plaats te vinden. In onderhavig
geval is hiervan geen sprake. Mogelijk worden er wel nieuwe watergangen
gegraven. In dit geval zullen maatregelen worden getroffen ten
behoeve van de mogelijk aanwezige (beschermde) vissen. Tevens zal bij
verdere planontwikkeling worden gewerkt volgens de gedragscode van
Bouwend Nederland. Werken volgens deze gedragscode geeft vrijstelling
voor de soorten (in dit geval vissen) van tabel 2 in de brochure
'Buiten aan het Werk?' van het Ministerie van LNV (2005). Omdat het
leefgebied van de vissen niet verloren gaat, er maatregelen worden
getroffen en er gewerkt wordt volgens de gedragscode van Bouwend
Nederland, kan afgezien worden van nader onderzoek.
5.7.3 Beoordeling
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.8.1 Kader
Voor
het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt
gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen en het benodigde of gewenste
aantal parkeerplaatsen, zijn kencijfers ontwikkeld. Het nationale
kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
(CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' kencijfers voor verkeersgeneratie en richtlijnen
voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op
basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op
basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke
ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden
verkregen wat de totale verkeeraantrekkende werking bedraagt en of
voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen.
Voor het parkeren
in het plangebied worden de normen aangehouden zoals deze gelden in de
nieuwe gemeente Alphen aan de Rijn. In de onderstaande tabel zijn deze
normen opgenomen. Voor de planontwikkeling is een verkavelingsplan
opgesteld met daarin opgenomen het maximale woonprogramma. Uitgaande
van dit programma, van 64 woningen, is vervolgens gekeken of voorzien
kan worden in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Dit blijkt mogelijk
te zijn. Bij de uiteindelijk planuitwerking en vergunningafgifte wordt
nogmaals deze toets gedaan. Dit omdat niet uitgesloten wordt dat
uiteindelijk minder woningen gerealiseerd worden.
Omschrijving
|
Norm: pp per woning
(inclusief bezoekers)
|
Nadere omschrijving
|
Norm: pp per woning
(inclusief bezoekers)
|
biko
|
buko
|
biko
|
buko
|
Woning duur
|
|
2,3
|
Koop, vrijstaand
|
2,2
|
2,3
|
Koop, 2 onder kap
|
2,2
|
2,3
|
Koop, etage duur
|
2,1
|
2,2
|
Woning middelduur
|
|
2,0
|
Huur, vrije sector
|
1,9
|
2,0
|
Koop, tussen/hoek
|
1,9
|
2,0
|
Koop, etage middel
|
1,8
|
1,9
|
Woning goedkoop
|
1,6
|
1,7
|
Koop, etage goedk
|
1,6
|
1,7
|
Sociale huur >100m2
|
1,6
|
1,7
|
Sociale huur <100m2
|
1,4
|
1,5
|
2 pers huish(<60m2)
|
1,3
|
1,4
|
|
Aanleun/serviceflat
|
1,2
|
1,3
|
zorgwoning
|
0,7
|
0,8
|
1 prs stud (< 30m2)
|
0,7
|
0,8
|
kamr, gez. ruimten
|
0,3
|
0,4
|
5.8.2 Inventarisatie plangebied
Verkeer
In
de huidige situatie wordt het plangebied aan twee zijden ontsloten. De
voormalige waterzuivering via een uitrit op de Linnaeusweg en de
voormalige gasfabriek via een uitrit op de Zuidkade. In de toekomstige
situatie vindt ontsluiting van de nieuwe woonwijk voor autoverkeer
plaats via een drietal wegen die aansluiten op de Linnaeusweg.
Fietsverkeer kan naast deze drie wegen het gebied ook bereiken via een
kleinere ontsluitingsweg aan de oostzijde van het gebied. Deze, voor
autoverkeer verboden, weg sluit aan op de Zuidkade.
Parkeren
In
de planuitwerking is rekening gehouden met de hiervoor genoemde
parkeernormen. De volgende afbeelding geeft de
proefverkaveling weer met daarbij de te realiseren
parkeervoorzieningen. Hieruit is te herleiden dat voldaan wordt aan de
gestelde normen. Omdat dit bestemmingsplan enige flexibliteit geeft en
een alternatief programma inpasbaar is zijn de normen ook opgenomen in
de planregels middels een voorwaardelijke verplichting. Op deze wijze
kan met een alternatief programma toch getoetst worden aan de geldende
normen en wordt het parkeren altijd opgelost binnen het plangebied.
Proefverkaveling
5.8.3 Beoordeling
Op
grond van de geldende parkeernormen dient er voorzien te worden in 118
parkeerplaatsen. Deze opgave wordt in het plangebied als volgt opgelost.
Parkeren openbaar |
50 |
Parkeren prive |
9 |
Parkeren hof |
40 |
Parkeren Linnaeusweg |
19 |
5.9 Duurzaamheid
5.9.1 Kader
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Gemeente Alphen
aan den Rijn vindt duurzame ruimtelijke ordening belangrijk en streeft
daarnaar bij ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van de stad,
wijken, buurten en gebouwen. Deze ambities zijn vertaald in kaders. Het
algemene kader is het gemeentelijk milieubeleid en een regeling
voor het duurzaam bouwen van woningen. Daarnaast heeft Alphen aan den
Rijn ook klimaatambities. In het collegeprogramma is vastgelegd
dat Alphen aan den Rijn een ambitieuze, groene gemeente wil zijn, die
duurzaam ontwikkelt en bouwt en actief de toepassing van zonne-energie
stimuleert. Duurzaamheid is binnen de gemeente Alphen aan den Rijn
niet langer een aparte bouwsteen maar loopt integraal als
“groene” draad door alle ontwikkelingen heen en vormt de
basis voor
beleid en uitvoering binnen de gemeente.
Klimaatprogramma
Voor het
Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie
van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is
berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling
van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is
breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen:
'Woningen'; 'Bedrijven'; 'Duurzame energieproductie'; 'Bouwers en
projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit'. Doel is om te komen tot 18
-100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de
ruimtelijke ontwikkeling.
DuBoPlus-Richtlijn
Gemeente Alphen
aan den Rijn hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten [woningbouw,
utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als
renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn als duurzaam bouwen-maatlat.
De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op
basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar
geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame
prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten
gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm.
Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met
vaste- (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze
maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld,
geconcretiseerd en getoetst.
5.9.2 Beoordeling
Duurzaam bouwen
veronderstelt een zodanige bouwwijze dat de belasting van het milieu zo
gering mogelijk is. Op het stedenbouwkundig schaalniveau is het zuinig
omgaan met de beschikbare ruimte een belangrijk principe voor
duurzaamheid.
Met dit plan voor
vervangende nieuwbouw in het stedelijk gebied van Boskoop wordt
geen nieuwe ruimtebeslag opgeroepen voor stedelijke functies welke nu
een groen karakter hebben. Verouderd grondgebruik en bestaande
bebouwing maken plaats voor een nieuw plan overeenkomstig de eisen en
wensen van deze tijd. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijk principe
voor duurzame stedenbouw.
Ook op
bouwplanniveau worden plannen op aspecten van duurzaamheid getoetst.
Standaard wordt getoetst op de criteria t.a.v. gezondheid,
woonkwaliteit, materiaaltoepassing, energiegebruik en
(afval)waterbehandeling. Met de initiatiefnemer zijn in het kader van
de anterieure overeenkomst prestatie afspraken gemaakt omtrent
duurzaamheid.
5.10 PlanMer
De
milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse
procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming
te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en
besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van
publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het
milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7
van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit
m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een
plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij
toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of
besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven
de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2
‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden
beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit
is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3
‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct
een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of
besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de
drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van
onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende
plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het
uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of
het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze
keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit
gemotiveerd;
- de
activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet
genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen
m.e.r.-(beoordelings)plicht.
In
het Besluit milieu-effectrapportage (Besluit m.e.r.) is per 1 april
2011 een voortoets geïntroduceerd voor activiteiten die onder de
plandrempel vallen ('zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling'). In de
vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt bekeken of toch belangrijke
negatieve milieugevolgen op kunnen treden die het doorlopen van een
volledige procedure om te komen tot een milieueffectrapport (MER)
noodzakelijk maken. Deze verplichting geldt voor alle activiteiten die
in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn
opgenomen, ongeacht de drempelwaarden die normaal gesproken gelden voor
een m.e.r.-procedure.
Planspecifiek
Dit
bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 64 woningen mogelijk.
De bouw van woningen is opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r..
Indien het aantal woningen meer dan 2.000 bedraagt is een procedure
noodzakelijk zoals bedoeld in de artikelen 7.16 tot 7.20 van de Wet
milieubeheer. Onderhavig plan blijft ruim onder deze drempelwaarde.
Derhalve kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In
de volgende tabel is het initiatief getoetst op de ruimtelijke en
milieutechnische effecten. Hierbij is gebruik gemaakt van meer
specifieke milieuonderzoeken welke verder in dit hoofdstuk worden
behandeld.
Kenmerken van het plan |
|
Omvang project (relatie met drempel)
|
Het plan voorziet in de realisatie van
maximaal 64 woningen. Het initiatief zit daarmee ruim onder de
drempelwaarde (2.000) voor woningen. |
Cumulatie met andere projecten |
Het project staat op zichzelf en maakt geen onderdeel uit van planvorming op een meer omvangrijke schaal. |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen |
Het plan voorziet niet in het gebruik
van natuurlijke hulpbronnen anders dan als bouwmaterialen en materialen
voor de aanleg van voorzieningen. |
Productie van afvalstoffen |
In beperkte mate als gevolg van de sloop. |
Verontreiniging en hinder |
De woningen veroorzaken geen
onevenredige verontreiniging of hinder. Enige hinder is wel te
verwachten als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar de woningen. |
Risico voor ongevallen |
Het initiatief leidt niet tot een
groter risico voor ongevallen. De te realiseren woningen liggen wel
binnen de invloedsfeer van een buisleiding gevaarlijke stoffen
maar er wordt voldaan aan de orienterende waarde welke hiervoor geldt. |
Plaats van het project |
|
Bestaand grondgebruik |
Gebruikt ten behoeve van de waterzuivering en het Gemeentelijk Energie Bedrijf. |
Rijkdom aan en kwaliteit van het gebied |
Het gebied kent in zijn huidige vorm geen kwaliteiten voor natuur en milieu. |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
- wetlands
- kustgebieden
- berg- en bosgebieden
- reservaten en natuurparken
- gebieden
die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving
worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten
aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en
Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
- gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden
- gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
- landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
|
Realisatie van het plan heeft geen
relevante effecten op bodem, water, flora en fauna, archeologie,
luchtkwaliteit, zonering en externe veiligheid. Dit blijkt uit de
onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd en
zijn opgenomen in de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. |
Kenmerken van het potentiele effect |
|
Bereik van het effect |
Het effect van het initiatief beperkt
zich hoofdzakelijk tot akoestiek en luchtkwaliteit als gevolg van
verkeersbewegingen. Daarnaast zijn er in de realisatiefase beperkte
effecten te verwachten als gevolg van de bouw. Hiervoor zal voldaan
worden aan het bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening. |
Grensoverschrijdend karakter |
Het project heeft enkel een
grensoverschrijdend effect voor wat betreft de vervoersstromen
(autoverkeer) als gevolg van de nieuwe woningen. De etmaalintensiteit
is echter dermate beperkt dat binnen alle geldende milieunormen
voor akoestiek en luchtkwaliteit gebleven wordt. |
Orde van grootte en complexiteit effect |
Het effect beperkt zich tot geluid en
luchtkwaliteit. Daarmee is de orde van grootte en de complexiteit zeer
beperkt en binnen de geldende wet- en regelgeving toetsbaar. |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect |
De duur en frequentie is inzichtelijk
en zal voor lange tijd aanwezig zijn. Het effect is omkeerbaar maar dit
is niet voor de hand liggend. |
Conclusie |
De functiewijziging in het
bestemmingsplan leidt niet tot belangrijke milieueffecten. Nadere
analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. |
6 Waterparagraaf
Het
aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door
verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast
(waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de
kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
6.1 Beleidskader
6.1.1 Europees beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De
Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het
Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis
van de richtlijn aan:
"Doel
van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming
van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in
de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de
waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die
rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere
achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."
De
richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de
waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het
waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland
houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas,
de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een
indeling bij het stroomgebied van de Rijn.
6.1.2 Rijksbeleid
Nationaal Waterplan
Het Nationaal
Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit
1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal
Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22
december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening
heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status
van structuurvisie.
Het NWP 2009-2015
formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat,
demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een
goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk
voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een
goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.
Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van
veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat. En
water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de
leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Water is mooi en
Nederlanders genieten graag van water. Het doel is klip en klaar:
Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Waterwet
Op 22 december
2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is
samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt
het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de
samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert
de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals
vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
6.1.3 Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
Het waterbeleid van de provincie is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
De basis van het
provinciaal beleid is een duurzame en klimaatbestendige Delta, waarbij
de volgende vier kernopgaven leidend zijn:
Waarborgen waterveiligheid
De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van
de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project
Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de
organisatie van de informatievoorziening in het kader van
rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor
buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote
rivieren, toetsing en versterking van de boezemkaden, normering
compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie
c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond
overstromingen tot de taken van de provincie.
Realiseren mooi en schoon water
Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en
oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese
Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen
vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke
Overlegstructuren (RBO's). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit
op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving
(Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk
protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over
het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een
aantal 'waterparels'.
Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening
Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor
gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en
de boomteelt. Uit de Kaderrichtlijn Water (kortweg: KRW) volgen
specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie
heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het
beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports
is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen
glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om
grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk
dichterbij te brengen.
Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem
De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet.
Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:
- op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel);
- afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);
- behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);
- op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).
6.1.4 Beleid waterbeheerder
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Voor de
planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van
toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de
komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem
worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op
uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen,
voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat
de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat
rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat
betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in
te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil
Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt,
rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het
klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien,
perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het
waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december
2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe
Beleidsregels. Deze Beleidsregels worden periodiek geactualiseerd. De
geldende versie van de Beleidsregels is versie 3.0, die is vastgesteld
op 10 mei en 2 augustus 2011.
De 'Keur en
Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van
Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan
uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met
wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen. sluizen en gemalen).
De Keur bevat
verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de
bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden
aangevraagd om een bepaalde activiteit wel uit te mogen voeren. Als
Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een keurvergunning.
De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en
handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de
Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader
uitgewerkt.
Voorkeursbehandeling hemelwater en afvalwater
Overeenkomstig
het rijksbeleid geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur
aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is.
De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het
belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen
gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen
nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk
afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid
betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een
afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
-
ander afvalwater dan bedoeld onder d:
- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De
voorkeursvolgorde kan gebruikt worden bij de invulling van het
gemeentelijk rioleringsbeleid, maar het is geen dogma. De uiteindelijke
afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing
centraal staat.
Voor de
verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het
nemen van preventieve maatregelen. Daar waar mogelijk aandacht besteden
aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven
‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen
hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het
ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken. Emissie van vervuilende
stoffen op het oppervlaktewater moet waar mogelijk worden voorkomen
door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht, controle en handhaving ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- kolken in hemelwaterriool te voorzien van extra zand- slibvang op tactische plekken in het stelsel;
- uitvoeren adequaat beheer van straatoppervlak, kolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer en geen chemische onkruidbestrijding;
- voorlichting te geven over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat, zoals auto’s wassen en repareren.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te
lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect
heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente
en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een
verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het
gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap
kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze
moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan
(GRP).
6.1.5 Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk
beleid betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater,
hemelwater en grondwater staat in het “verbeterd Gemeentelijk
Rioleringsplan 2011-2015” (vGRP), dat in november 2010 door de
raad van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgesteld. Dit vGRP bevat
de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke
riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en
grondwater.
Het Stedelijk
Waterplan Alphen aan den Rijn is in 2008 opgesteld in samenwerking met
het hoogheemraadschap van Rijnland. Het plan heeft betrekking op het
stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn en is daarmee formeel niet
van toepassing op het gebied van dit bestemmingsplan.
Daarnaast
beschikte de voormalige gemeente Boskoop over een Waterplan dat samen
met het Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland
en de Krimpenerwaard en de gemeente Waddinxveen is opgesteld. Deze
verschillende partijen hebben een waterplan opgesteld om knelpunten in
het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over
alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en
zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd
gebied van de gemeente.
6.2 Oppervlaktewater
6.2.1 Watersysteem
Bestaand watersysteem
De volgende afbeelding toont het bestaande watersysteem in en rondom het plangebied.
Bestaand watersysteem
Het grootste deel
van de watergangen in het plangebied is geclassificeerd als overig
water. Enkel de watergang aan de westzijde van het plangebied betreft
een primaire watergang. Rondom deze primaire watergang is een
beschermingszone aanwezig, zie de volgende afbeelding.
Legger regionale kering
De kern- en
beschermingszones zijn middels een dubbelbestemming op de
verbeelding van dit bestemmingsplan worden weergegeven. De kern-
en beschermingszones staan als dubbelbestemming op de plankaart
aangegeven. Op grond van de Keur Rijnland 2009 zijn werkzaamheden in
deze zones zonder watervergunning niet toegestaan. In het kader
van de inspraak en het hierop volgende overleg is bekeken of
de nieuwbouw buiten het beoordelingsprofiel van de dijk
blijft. Naar aanleiding van het overleg is dit nader
beschouwd. Gebleken is dat de nieuwbouw buiten het beoordelingsprofiel
blijft. De hiervoor opgestelde doorsnede is voorgelegd aan het
Hoogheemraadschap van Rijnland.
Aanpassingen watersysteem
Als gevolg van de
voorgenomen ontwikkeling vinden wijzigingen plaats aan watergangen en
duikers. Alle watergangen behouden echter de huidige classificatie. De
nieuwe watergang zal daarnaast geclassificeerd worden als overig water.
Het hoogheemraadschap wordt nauw betrokken bij de waterstaatkundige
aspecten van de wijzigingen in de waterstaatkundige inrichting.
Uitgangspunt is dat de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland en
de onderliggende beleidsregels leidend zijn bij het ontwerp van de
wijzigingen.
De bestaande
duiker binnen het gebied zal worden verlegd. Hierover is reeds een
eerste overleg geweest. Voornemen is de duiker zoveel als mogelijk
onder 'openbare bestemmingen' te leggen zodat in de toekomst eenvoudig
onderhoud mogelijk is. In het overleg is gebleken dat dit mogelijk is.
Lopende de verdere planuitwerking zullen concrete afspraken worden
gemaakt over de uitvoering. Deze afspraken zullen landen in de nog af
te geven 'Watervergunning'.
6.2.2 Waterkwantiteit
Een
toename aan verharding van meer dan 500 m2 dient volgens de regels van
het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden
gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat
het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het
uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen
verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Bij de berekening
van de benodigde watercompensatie is uitgegaan van de volgende
uitgangspunten:
- de benodigde watercompensatie is 15% van de toename aan verharding;
- water dat gedempt wordt moet 100% gecompenseerd worden.
De volgende afbeeldingen tonen het oppervlaktewater in de huidige en toekomstige situatie.
Oppervlaktewater
Ten behoeve van de berekening zijn in de volgende tabel de huidige en toekomstige oppervlakten weergegeven.
Bestaande situatie |
Verhard |
6.742 m2 |
Water |
3.322 m2 |
Toekomstige situatie |
Verhard (woningen incl 50% tuin) |
10.369 m2 |
Verhard (wegen) |
7.232 m2 |
Water |
7.898 m2 |
Met de gegevens
uit voorgaande tabel is de toename aan verharding te berekenen. Deze
toename bedraagt (10.360 + 7.232) - 6.742 = 10.859 m2. Van deze toename aan verharding dient 15% (=1.629 m2)
gecompenseerd te worden. Daarnaast dient in ieder geval ook het huidige
oppervlak aan water aanwezig te zijn. In totaal moet in de toekomstige
situatie dus 4.951 m2 open water aanwezig te zijn. Uit de tabel blijkt dat in de toekomstige situatie 7.898 m2 open water aanwezig is. Deze hoeveelheid is voldoende voor de compensatie van de extra verharding.
6.3 Grondwater
Het grondwaterbeleid van de gemeente is beschreven in het verbeterd Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2015.
De
gemeentelijke grondwatertaak heeft betrekking op de openbare ruimte in
stedelijk gebied. In het plangebied zijn geen problemen voortkomend uit
de grondwaterstand bekend.
Bij
alle planologische ontwikkelingen binnen het plangebied zal het effect
op de grondwaterstand onderzocht worden en zo nodig worden maatregelen
getroffen om negatieve effecten op de grondwaterstand te compenseren.
6.4 Waterafvoer
De bebouwing
dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland
over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het
hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd
wordt. Het afkoppelen draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn
gesteld in het Waterbeheerplan, namelijk de volgorde van vasthouden,
bergen en afvoeren van water. De voordelen van het afkoppelen van
hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon
hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge
tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
6.5 Watertoets
De
‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige
belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het
opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische
toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en
de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk
stadium.
Via
de gemeenschappelijke website van de waterschappen is een eerste
watertoets uitgevoerd. Uit deze watertoets blijkt dat het
Hoogheemraadschap van Rijnland een waterbelang heeft bij dit
plan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het plan
toegezonden aan Rijnland voor een verdere watertoets. Aanvullend heeft
overleg plaats gehad. Het appartementencomplex wordt binnen de keurzone
van de dijk gesitueerd. Circa één meter van het gebouw
valt binnen deze zone. Dit heeft als gevolg dat de fundering buiten het
theoretische dijkprofiel moet blijven. Hiervoor is een
principedoorsnede gemaakt. Hieruit blijkt wat de funderingsdiepte
maximaal mag zijn. Bij de daadwerkelijke realisatie moet hiermee
rekening gehouden worden. In het kader van de af te geven
Watervergunning wordt dit getoetst. Uit het overleg blijkt dat het plan
wel uitvoerbaar is.
7 Juridische en bestuurlijke aspecten
7.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke
ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit
bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een
toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch
bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen
in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de
verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn
bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de
beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag
liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste
interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een
eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Verbeelding
Op
de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere
bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc..
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale
ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
7.3 Planregels
Voor
het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke
standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk
uniforme plannen.
De
planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat
de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen.
Voor
de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012
gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling
aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van
meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de
regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en
slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de
verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk
kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
7.4 Artikelsgewijze behandeling
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit
artikel bevat een aantal begrippen om onduidelijkheid te voorkomen.
Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn
voorgeschreven dan wel die voortvloeien uit jurisprudentie. Voor het
overige is aangesloten bij definities die in de gemeente gebruikelijk
zijn of zijn toegesneden op de specifieke situatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit
artikel maakt duidelijk op welke wijze moet worden gemeten om te kunnen
beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is opgenomen voor het bestaande gasontvangststation in het plangebied.
Artikel 4 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw aan te leggen ontsluitingswegen en de parkeerrruimte
Artikel 5 Water
Deze bestemming is opgenomen voor het bestaande en het nieuw aan te leggen water in het plangebied.
Artikel 6 Wonen
Voor
de woningen in het plangebied is de bestemming Wonen opgenomen. Per
bouwvlak is het maximaal aantal te bouwen woningen aangegeven.
Specifiek is de huisvesting van zeer kwetsbare
groepen uitgesloten, dit gezien de ligging van het plangebied in
de nabijheid van een gasleiding.
Artikel 7 Leiding - Gas
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande gasleiding in het plangebied.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming is opgenomen voor de kernzone van de regionale waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Dit
artikel is opgenomen om te garanderen dat in het plangebied, bij een
alternatieve inrichting, voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Dit
voorschrift zorgt er voor dat grond die reeds eerder bij een verleende
omgevingsvergunning is betrokken niet nog eens bij de verlening van een
nieuwe vergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling
heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het
gelden bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn
meegeteld bij het verlenen van een bouwvergunning onder een vorig
bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder het
nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In
dit artikel is aangegeven wat wordt verstaan onder verboden gebruik,
zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht. Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan
het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten
behoeve van:
- staan- of ligplaats van onderkomens;
- staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- kampeer- of caravanterrein;
- opslag-, stort-
of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet
afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- ten behoeve van lawaaisporten;
- een seksinrichting;
- horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
- bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is
aangegeven dat ter plaatse van de veiligheidzone rondom het
gasregeldrukstation geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn
toegestaan.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Op
basis van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders het plan
wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de
plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In
dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van
het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan aanwezig zijn, mogen
blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan. Gebruik van
gronden en opstallen zoals dat op het moment van de vaststelling van
dit plan plaatsvindt mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden
gecontinueerd. Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende
bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe
bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden
voortgezet.
Artikel 15 Slotregel
Dit artikel geeft aan hoe de regels aangehaald kunnen worden.
8 Economische uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het
project wordt op initiatief van VinkBouw BV gerealiseerd. Ten behoeve
van het project is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen
initiatiefnemer en de gemeente Alphen aan den Rijn. Deze
exploitatieovereenkomst voorziet tevens in de
planschadeverhaalsbepaling. De overeenkomst op 18
december 2013 door Vink Bouw Nieuwkoop b.v., BAM Wegen b.v., BAM
Woningbouw b.v. en (voormalige) gemeente Boskoop (als rechtsvoorganger
van de gemeente Alphen aan den Rijn) ondertekend. Het initiatief is
door Vinkbouw doorgerekend op de financiële haalbaarheid. Het plan
is haalbaar gebleken.
9 Inspraak en vooroverleg
9.1 Algemeen
Bij
de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van
artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschap(pen) en met die diensten van provincie
en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een
ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de
Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan
ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er
de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt
vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking
als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt
het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een
beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De
schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige
voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak
Het
ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 27 november 2014
tot en met woensdag 7 januari 2015 gedurende zes weken ter inzage
gelegen. Gelijktijdig is het ontwerpbestemmingsplan in het kader van
artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse
overlegpartners toegezonden.
In totaal zijn er
6 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien
van een inhoudelijke reactie in de Nota van beantwoording
Zienswijzen en overlegreacties. Deze Nota is opgenomen als bijlage bij
deze plantoelichting.
Tenslotte hebben
de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Hollands-Midden een
overlegreactie toegezonden, als bedoeld in artikel 3.1.1. van het
Besluit ruimtelijke ordening.
- 1. Verkennend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20041652/MOOS, juni 2004
- 2. Verkennend/actualiserend bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20091425/SWIJ, oktober 2009
- 3. Verkennend (aanvullend) bodemonderzoek, Geofox-Lexmond bv, Projectnummer: 20112603/HZEI, 5 januari 2012
- 4. Akoestisch
onderzoek Wegverkeerslawaai - Voorofsche Zoom Boskoop, Omgevingsdienst
Midden-Holland, Rapportnummer: 2014141666, 7 augustus 2014
- 5. Archeologisch bureauonderzoek, The Missing Link, Rapport TML 213, 06-10-2011
- 6. Ecologische
quickscan ter plaatse van Linnaeusweg 5 te Boskoop, VanderHelm
Milieubeheer B.V., Projectcode: BABO140187, 11 februari 2014