direct naar inhoud van 5.3 Bodem
Plan: Buitengebied Alphen Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B087buitengebalpzd-0004

5.3 Bodem

5.3.1 Wettelijk kader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geven, wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hoofdstuk 2, afdeling 2.4) moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.

5.3.2 Onderzoek

Het plangebied kent een regelmatig patroon van sloten. De breedte van een perceel is ca. 40 meter. In het algemeen kan gesteld worden dat op alle plaatsen waar het patroon van de percelen is onderbroken, er veelal sprake zal zijn van een slootdemping. Vaak het onduidelijk met welk materiaal de demping is uitgevoerd. Bij eventuele herontwikkeling dient met deze dempingen rekening gehouden te worden.

De bovengrond van het plangebied bestaat uit twee bodemkwaliteitszones, de Sub-zone toemaakdekken en het Oude Rijn systeem. De bodemkwaliteit ter plaatse van het toemaakdekgebied varieert tussen licht en sterk verontreinigd. Het oude Rijn systeem is licht tot matig verontreinigd en de overige gebieden niet tot licht verontreinigd. De ondergrond is schoon tot licht verontreinigd.

Er is geen oude-stedelijke lintbebouwing aanwezig maar op de locaties waar gewoond of gewerkt wordt bestaat de kans dat aangebrachte erfverhardingen verontreinigd zijn. Op verschillende plaatsen wordt melding gemaakt van dempingen en dammen met puin en/of bouw- en sloopafval. Aan het Gouwse Rijpad heeft een autosloperij gezeten.