direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vaartzicht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Leeswijzer, opzet van het bestemmingsplan

De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding is opgenomen. Voor de onderbouwing van de bestemmingsregeling wordt onder meer ingegaan op de geldende beleidskaders en wordt, in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, verslag gedaan van de uitgevoerde onderzoeken.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.


Hoofdstuk 1 Inleiding bevat een inleiding op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden de aanleiding, de doelstelling, de procedure, het plangebied en voorgaande plannen behandeld.

In Hoofdstuk 2 Participatie en overleg wordt ingegaan op de wijze waarop participatie heeft vormgekregen, de resultaten van het overleg met betrokken overheden en partijen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en tenslotte een overzicht van eventuele zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten en ontwikkelingen geeft een korte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, voor zover dit voor het bestemmingsplan relevant is. Vervolgens wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied en de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Op basis hiervan zijn de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan bepaald.

Hoofdstuk 4 Algemeen ruimtelijk beleid geeft een overzicht van het geldende ruimtelijk beleid van de verschillende overheden voor zover dat van belang is voor dit plangebied. Het gaat hier om de algemene kaders op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 Thematische beleidskaders gaat in op het geldende beleid in de verschillende beleidsthema's, voor zover hierin uitgangspunten zitten die relevant zijn voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid en verantwoording doet verslag van de uitgevoerde onderzoeken die, binnen de relevante beleidsthema's, zijn uitgevoerd. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre het bestemmingsplan haalbaar en uitvoerbaar is en wat de overwegingen zijn voor de gemaakte keuzen.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving bevat de juridische toelichting op de bestemmingsregeling.

1.2 Aanleiding, doel en kern van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van de locatie van het voormalig verpakkingsbedrijf Bakker-Molenaar BV aan de Nauernasche Vaartdijk in Westzaan naar woningbouw. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ongeveer 5.400 m². Op de locatie is ruimte voor de realisatie van 23 grondgebonden woningen en bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen. Om de woningen planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied een ontwikkelingsfunctie. De juridische planvorm is hierop afgestemd.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Westzaan vrijwel aan de rand van het dorp. Aan de westzijde grenst het aan de Nauernasche vaart. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door een woonwijk. De Polder Westzaan, welke is aangewezen als Natura 2000-gebied, is nabij het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0001.jpg" Afbeelding 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0002.jpg" Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

1.4 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het van kracht worden van onderhavig bestemmingsplan is het volgende bestemmingsplan het vigerende juridisch-planologisch kader:

Bestemmingsplan   Vastgesteld
gemeente  
Goedgekeurd
Provincie  
Onherroepelijk  
Westzaan-Noord   02-04-2009   29-09-2009   14-10-2010  

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0003.jpg"
Afbeelding 1.3: Verbeelding voorgaand bestemmingsplan

In de afbeelding hierboven is de plankaart weergegeven van het bestemmingsplan 'Westzaan-Noord'. Het perceel heeft een bedrijfsbestemming, waarbinnen bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Daarnaast heeft een klein deel van het plangebied de bestemming 'Verblijfsdoeleinden groen' en 'Verblijfsdoeleinden'. Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 uit de Lijst van Bedrijfstypen toegestaan. Tevens is hier een drukkerij toegestaan. De bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt 9 meter (plat dak). De bestemming 'Verblijfsdoeleinden groen' is bestemd voor ten minste 50% groenvoorzieningen, waterpartijen, speelvelden, speeltoestellen en kunstobjecten en voor het overige zijn deze gronden bestemd voor buurtontsluitingswegen, voet- en fietspaden, bermen, parkeer- en nutsvoorzieningen en een (ondergrondse) inzamelplaats voor (gescheiden) afval. Binnen de bestemming 'Verblijfsdoeleinden' zijn buurtontsluitingswegen, voet- en fietspaden, bermen, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen, waterpartijen, speeltoestellen en een (ondergrondse) inzamelplaats voor (gescheiden) afval toegestaan.

Hoofdstuk 2 Participatie en overleg

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop participatie heeft vormgekregen, de resultaten van het overleg met betrokken overheden en partijen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en tenslotte een overzicht van eventuele zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.

2.1 Participatie

Het plangebied wordt ontwikkeld door een private partij in samenspraak met de gemeente. Op 17 januari 2017 is een informatieavond gehouden voor omwonenden. De avond was druk bezocht en de bezoekers waren overwegend positief. Tijdens de bijeenkomst zijn een aantal kritische opmerkingen geplaatst over het plan. Deze opmerkingen zijn hieronder weergegeven, met daarbij een gemotiveerd antwoord of onderbouwing op de opmerking.

  • De woonschepen ter hoogte van het plangebied in de Nauernaschevaart waren niet ingetekend op referentiebeelden en de bewoners van de schepen maken zich zorgen over de mogelijke gevolgen hiervan. De woonschepen zijn echter als zodanig bestemd in het bestemmingsplan Landelijk gebied dat op 27 juni 2013 is vastgesteld.

De woonschepen vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. De ontwikkelende partij laat in de verkoopstukken opnemen dat de woningen geen vrij uitzicht krijgen over de vaart. Dit is ook reeds gecommuniceerd met de architect. Dit heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

  • De ingang van de parkeerkoffer ligt precies naast de bestaande woningen Ziedhuijs 2 en 4. Hoe wordt rekening gehouden met deze bewoners?

In de huidige situatie is er al een mogelijkheid om het (bedrijven)terrein aan deze zijde te ontsluiten. Het nieuwe plan sluit in dat opzicht aan op de planologisch bestaande ontsluitingsmogelijkheid. Het parkeren wordt 'omzoomd' met groen om een zo vriendelijk mogelijke uitstraling te verkrijgen en de auto's (gedeeltelijk) aan het zicht te onttrekken.

  • Er wordt aangesloten bij de bestaande wegenstructuur van de wijk. Dat betekent dat de woningen haaks op de Vaart via Jagerslust worden ontsloten (net als Ziedhuijs, Welvaren en Vaartzicht). Bewoners ervaren de kruising onoverzichtelijk en zijn bezorgd dat door de nieuwe bebouwing de verkeerssituatie verslechterd en gevaarlijker wordt.
  • Waarom wordt er geen nieuwe ontsluiting gemaakt in het verlengde van het Ziedhuijs in plaats van Jagerslust?

Reactie op bovenstaande twee punten. Een aparte ontsluiting in het verlengde van het Ziedhuijs is onderzocht. Verkeerskundig gezien is het niet wenselijk om drie aansluitingen op korte afstand van elkaar op de Nauernasche Vaartdijk te hebben. Daarnaast wordt er met het huidige plan aangesloten op de stedenbouwkundige structuur van de omgeving (stratenpatroon, rooilijnen, etc.). Het huidige straatprofiel blijft gehandhaafd, inclusief het langsparkeren op de Jagerslust. Daardoor blijft het wegprofiel van voldoende breedte om een overzichtelijke verkeerssituatie te waarborgen. Daarnaast is een aparte ontsluiting in het verlengde van het Ziedhuijs financieel niet haalbaar.

  • Hoe wordt omgegaan met hoogteverschil rondom het terrein (met name aan de kant van De Kersenboomstraat)? Wat is het hoogteverschil en hoe wordt dat opgelost?

In het plangebied is van west naar oost een hoogteverschil in het maaiveld aanwezig, zoals dat in de huidige situatie ook het geval is. Bij de nadere technische uitwerking wordt dit hoogteverschil opgelost binnen de grenzen van het plangebied. Dit maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Voor de omwonenden verandert er weinig tot niets met betrekking tot overbrugging van dit reeds bestaande hoogteverschil.

  • Op de referentieborden zijn raampartijen ingetekend in de kopgevels, die gevolgen zouden kunnen hebben op de privacy van aangrenzende bebouwing. Hoe gaat de ontwikkelaar hiermee om?

De exacte uitwerking van de plattegronden en de gevels komt later in de ontwerpfase aan bod en maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Het ontwerp, inclusief kopgevels, wordt in overleg met de architect en de Welstandscommissie vormgegeven en vastgesteld. Uiteraard zal een goede aansluiting naar de omliggende bestaande woningen bewerkstelligd moeten worden, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillende belangen van de diverse partijen.

2.2 Overleg met betrokken overheden en andere partijen

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Voor het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Het (voor)ontwerpbestemmingsplan wordt besproken met en/of toegezonden aan de relevante overlegpartners, conform de verplichting zoals opgenomen in artikel 3.1.1 Bro.

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:

  • 1. Provincie Noord-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • 3. Gasunie;
  • 4. PWN;
  • 5. Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland;
  • 6. Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland;
  • 7. Tennet;
  • 8. GGD Zaanstreek-Waterland;
  • 9. Liander.


Naar aanleiding van dit overleg zijn twee reacties ontvangen. Deze zijn afkomstig van Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland en PWN.

Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland
De veiligheidsregio geeft aan dat qua veiligheid rekening moet worden gehouden met de hogedruk aardgastransportleiding en LPG-vervoer over de N246. De focus ligt op hulpverlening. Zij adviseren een vijftal maatregelen te nemen met betrekking tot bouwmaterialen, nooduitgangen, communicatie en bluswatervoorzieningen. Deze maatregelen zullen worden meegenomen bij de verdere planvorming, maar leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

PWN
PWN ontvangt graag de definitieve bouwplannen alvorens er daadwerkelijk gebouwd gaat worden. Er moet voldoende ruimte worden gereserveerd in openbare grond voor ondergronds verkeer en deze gronden moeten altijd goed bereikbaar zijn. Daarnaast wijst PWN op het feit dat indien bluswatervoorzieningen niet ingebouwd kunnen worden, er geld vrij moet worden gemaakt voor alternatieven. Dit verzoek zal worden opgevolgd. De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

2.3 Zienswijzen

Gelijktijdig met het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in de periode van 16 maart tot en met 26 april 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode konden belanghebbenden zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn drie zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie en als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen is de toelichting op enkele onderdelen aangepast.

2.4 Ambtshalve wijzigingen

De Verbeelding die onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan is niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De Regels die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn op één punt (ambtelijk) gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

Het begrip 'peil' in artikel 1.36, lid c, is als volgt gewijzigd:

"In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld" wordt gewijzigd in "Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw."

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten en ontwikkelingen

In dit hoofdstuk wordt eerst een beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de directe omgeving, voorzover dit relevant is en de huidige bestaande situatie verduidelijkt. Daarna volgt een beschrijving van de bestaande situatie waarbij ingegaan wordt op de ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Aangegeven wordt welke elementen in dit bestemmingsplan worden vastgelegd.

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het natte veenweidegebied van Westzaan werd rond het jaar 1000 ontgonnen vanaf de oevers van wat nu de Nauernasche Vaart heet. De Nauernasche Vaart is in de 17e eeuw aangelegd, nadat een groot aantal meren was drooggelegd en daarmee het aantal boezemgebieden drastisch afnam. Overtollig water uit de droogmakerijen werd via de Nauernasche Vaart afgevoerd naar het IJ. Deze vaart volgde deels het traject van de voormalige veenstroom het Twiske. Dwars daarop werden sloten gegraven voor de ontwatering van de akkers. Voor de afwatering van het achtergelegen gebied zijn evenwijdig aan de veenstroom de gouwen gegraven. Ten zuiden en ten westen van de woonwijk waarbinnen het plangebied is gelegen ligt de ontginningssloot de Reef. De Reef maakt samen met de Gouw onderdeel uit van een aantal parallel lopende sloten. Langs de gouwen waren de eerste bewoners te vinden. Door de herhaling van dit proces ontstond het slagenlandschap. In de loop van de vijftiende eeuw kwam de akkerbouw in het veengebied in de problemen doordat het veen steeds verder inklonk. De grond werd te nat voor de akkerbouw. Gevolg hiervan was dat de boeren naar de hoger gelegen oevers van de gouwen moesten verhuizen en over moesten schakelen naar de veeteelt. Een deel van de bevolking moest op zoek naar andere bronnen van inkomsten. Schuren werden omgebouwd tot werkplaatsen en de polder Westzaan kwam vol te staan met molens. In de loop van de 18e eeuw maakten veel molens weer plaats voor landbouw door de economische teruggang. Op deze manier ontstond er een menging tussen wonen, boerderijen en kleinschalige bedrijvigheid die tot op de dag van vandaag behouden blijft.

Met de trek naar de hoger gelegen oevers van de gouwen ontstond het bebouwingslint van Westzaan. Het lint bestaat eigenlijk uit twee voormalige gouwen, namelijk de J.J. Allanstraat in het zuiden en de Middel in het noorden. Zij zijn verbonden door de dwars daarop gelegen Weiver. Aan de uiteinden van de J.J. Allanstraat liggen de twee kernen van Westzaan, de Kerkbuurt en het Zuideinde. Ten oosten van de Kerkbuurt liggen kleine uitbreidingen uit de jaren '50 en '70. Ten westen liggen plan Molenaar, een nieuwbouwwijkje uit de jaren '80, en plan Cromme Reef uit de eerste helft van de jaren '90.

In en rondom het plangebied waren in het verleden molens aanwezig. De molens inmiddels afgebroken. In 1824 werd papierwarenfabriek Jan Bakker binnen het plangebied gevestigd. Later werd dit uitgebreid tot verpakkingsbedrijf Bakker en Molenaar, welke in 2014 failliet is gegaan. De locatie kwam toen vrij voor herontwikkeling, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in voorliggend plan.

3.2 Bestaande situatie

De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woningbouw die hoofdzakelijk bestaat uit rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap. Karakteristiek voor deze woonwijk is het rondom aanwezige water, dat op diverse plaatsen de wijk inkomt, en de doorzichten naar het aangrenzende landelijke gebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Nauernasche Vaart die van de Markerpolder tot aan het Noordzeekanaal loopt. Deze vaart vormt een belangrijke drager van de waterstructuur in Westzaan en vormt hier tevens de natuurlijke overgang van bebouwd gebied naar het landelijk gebied. De Nauernasche Vaart heeft ook een belangrijke recreatieve functie. Daarnaast zijn ter hoogte van het plangebied 3 woonschepen afgemeerd in de Nauernaschevaart. Deze woonschepen vallen buiten het plangebied, maar zijn als zodanig bestemd in het bestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan dat op 27 juni 2013 is vastgesteld.

Het straatbeeld in en rondom het plangebied toont zich door relatief weinig (openbaar) groen in de vorm van bomen of beplanting. Een aantal straten wordt begeleidt door bomen. Direct ten zuiden van het plangebied is een groenstrook gelegen met opgaande beplanting. De beplanting langs de Nauernasche Vaart is laag, waardoor er een open beeld op de vaart aanwezig is. Het parkeren vindt veelal plaats op- en langs de openbare weg in de daarvoor bestemde parkeervakken. Bij de twee-onder-één-kapwoningen vindt parkeren ook op eigen terrein plaats.

Daarnaast loopt er door het plangebied een regionale waterkering. In paragraaf 6.6 wordt hier nader op ingegaan. Ook loopt er ten noordwesten van het plangebied een planologisch relevante gasleiding. In paragraaf 6.7 en 6.8 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Toekomstige situatie

Planopzet en programma
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van de bestaande bedrijfsopstallen op het terrein en hiervoor in de plaats 23 grondgebonden rijwoningen in twee lagen met een kap te realiseren, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding. De situering van de woningen sluit aan op de bestaande bebouwingsstructuur. Evenwijdig aan de Nauernasche Vaart worden twee rijen van 5 resp. 6 woningen gerealiseerd. Langs de Jagerslust en De Kersenboomstraat worden twee korte rijtjes van elk 4 woningen gerealiseerd. Min of meer in het verlengde van het Ziedhuijs wordt nog een kort rijtje van 4 woningen gesitueerd aan een parkeerkoffer die ruimte biedt voor 13 parkeerplaatsen. Haaks op de Nauernasche Vaartdijk zijn 30 parkeerplaatsen gepland. Evenwijdig aan De Kersenboomstraat zijn nog eens 3 parkeerplaatsen gepland. Zoals nu ook het geval is, zal in de toekomstige situatie aan de zijde van De Kersenboomstraat een groenstrook worden gerealiseerd, in combinatie met enkele parkeerplaatsen. Dit bestemmingsplan biedt wel enige flexibiliteit. Zo is er geen maximum aantal wooneenheden opgenomen en zijn de bouwvlakken een aantal meter breder opgezet, zodat het bouwplan eventueel nog kan worden geoptimaliseerd.

Ontsluiting
De ontsluiting vindt plaats via de bestaande infrastructuur. Er worden geen nieuwe wegen aangelegd. Wel worden er (achter)paden door het plangebied aangelegd ten behoeve van de ontsluiting van de woningen en achtertuinen.

In Hoofdstuk 6 wordt uitgebreider ingegaan op de (ontwerp)keuzes die zijn gemaakt voor deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0004.png"
Afbeelding 3.1: Ontwerptekening

Hoofdstuk 4 Algemeen ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de algemene ruimtelijke beleidskaders die van toepassing zijn op rijks-, provinciaal-, en regionaal en gemeentelijk niveau en wat dit beleid betekent voor het bestemmingsplan. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt. Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. Waar de invulling van het plan afwijkt van het beleid is dit specifiek aangegeven.

4.2 Rijksoverheid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028).

Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven. Zaanstad is gelegen in het gebied Noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam.

Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de Structuurvisie de volgende nationale belangen en aandachtspunten aangegeven:

  • stedelijke regio met topsectoren;
  • gebiedsontwikkeling Zaan-IJ-oevers;
  • verbetering bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam;
  • de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden;
  • 20ke Geluidscontour van Schiphol;
  • (nieuw) hoogspanningsverbinding;
  • cultureel erfgoedgebied;
  • (inter)nationaal hoofdwegennet.


Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren. Het beleid is gericht op het versterken van de ruimtelijk-economische structuur.

Het gebied kan doorgroeien naar een hoogwaardig metropolitaans gebied waar gewoond (max. 45.000 woningen), gewerkt (20.000 arbeidsplaatsen) en gerecreëerd kan worden. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met deze nationale belangen. Daarnaast ligt het plangebied binnen de 20ke-contour van Schiphol. In paragraaf 6.9 wordt hier nader op ingegaan. In de SVIR zijn verder geen specifieke voorwaarden opgenomen voor het plangebied. Dit plan is niet in strijd met de SVIR.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011, borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten.


Beoordeling

Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. in die behoefte wordt binnen bestaand stedelijk gebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onder een 'stedelijke ontwikkeling' wordt verstaan:
Een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onder 'bestaand stedelijke gebied' wordt verstaan:
Het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


Beoordeling

Trede 1

Het woonbeleid van de gemeente Zaanstad is vastgelegd in de Woonvisie Zaans Mozaiek 2008-2020, die is geactualiseerd in 2015. Het bouwen van voldoende woningen blijft een belangrijke opgave in het woonbeleid. Niet alleen om in de lokale en een deel van de regionale behoefte te voorzien, maar ook om de opbouw van de woningvoorraad te veranderen. In de periode 2010-2030 moeten in Zaanstad minimaal 13.000 woningen gebouwd worden. In de metropoolregio waar Zaanstad deel van uitmaakt gaat het om een totale ambitie van 150.000 woningen tot 2030. Tot 2020 wordt voor Zaanstad als ondergrens uitgegaan van een bouwproductie van 700 woningen per jaar, waarvan 150 als vervanging. De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio. Uit de Monitor Woningbouw 2014 is gebleken dat de regionale woningbouwafspraken van de Stadsregio Amsterdam lager liggen dan de woningbehoefte. Gezien de behoefte ligt de woningbouwproductie in de regio te laag waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. In Zaanstad zijn 139 woningbouwplannen in verschillende fasen van ontwikkeling. Totaal behelzen deze plannen 5381 woningen tot 2025. Onderhavig plan (in de provinciale monitor aangeduid als Cromme Reef 2e fase) is een van deze plannen. Onderhavig plan levert een bijdrage aan de invulling van deze kwantitatieve taakstelling.

Niet alleen de kwantitatieve behoefte, maar ook de kwalitatieve behoefte dient beoordeeld te worden. Uit de Woonvisie Zaanstad 2008-2020 blijkt dat de omvang van de koopsector op de Zaanse woningmarkt vrij klein is. Er is een relatief groot aandeel huurwoningen. In het licht van de te verwachten ontwikkeling op de woningmarkt is een verschuiving in de richting van meer aanbod in de koopsector en meer kwaliteit gewenst. Een passende voorraad zal vooral bestaan uit grondgebonden woningen. Binnen Zaanstad is alleen de bouw van appartementen aan strikte voorwaarden verbonden om overcapaciteit te voorkomen. Voor de overige woningtypes (grondgebonden, eengezinswoningen) gelden deze strikte voorwaarden niet, omdat daar (nog) geen overcapaciteit in is. Er is nog voldoende vraag naar grondgebonden koopwoningen, waarin de voorgenomen ontwikkeling voorziet. Hiermee wordt ook aan de kwalitatieve behoeftetoets voldaan.


Trede 2

Nu is gebleken dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, kan de volgende stap van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen worden. Onderhavig plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de vereisten van stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 3

Met het voldoen aan stap 2 is stap 3 van de ladder niet verder aan de orde.

4.3 Provincie

4.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 vastgesteld en de laatste actualisering hiervan heeft op 28 september 2015 plaatsgevonden. De structuurvisie richt zich op ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.

De Provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied.

Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de contour van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De voorgenomen ontwikkeling voorziet in herontwikkeling van een locatie binnen het BBG en is daarmee passend binnen de provinciale structuurvisie.

4.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale ruimtelijke verordening (PRV). In deze verordening staan de regels waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de structuurvisie is de verordening bindend.


Plangebied
Ter plaatse van het plangebied zijn de regels met betrekking tot regionale waterkeringen uit de PRV van toepassing. Een klein deel van het plangebied valt namelijk binnen een regionale waterkering. Het bestemmingsplan dient te voorzien in de bescherming van de waterkerende functie en een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering.

Beoordeling
Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de regionale waterkering opgenomen, waardoor de waterkerende functie planologisch is geborgd. De waterkering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de regels van de PRV.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionaal Structuurplan voor het Regionaal Orgaan Amsterdam

Het Regionaal Structuurplan van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het ROA-gebied. Hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
  • 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
  • 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.

Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.


Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke herstructurering (van werk- naar woongebied) en is daarmee passend binnen de doelstellingen van het Regionaal Structuurplan.

4.5 Gemeente

4.5.1 Ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans

Op 7 juni 2012 is de Ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020.

De opgave
Zaanstad staat voor de opgave om enerzijds de milieubelasting terug te dringen en het beschermde buitengebied te behouden en anderzijds de noodzaak tot groei, verstedelijking en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

Vier ruimtelijke opgaven tot 2020
Zaanstad werkt haar ruimtelijke ambities uit aan de hand van vier ruimtelijke ontwikkelopgaven:

  • verbinden (verbeteren van de lokale en regionale bereikbaarheid);
  • intensiveren en transformeren (verstedelijking door middel van slim, veranderend en meervoudig ruimtegebruik);
  • herstructureren en revitaliseren (verbeteren van de kwaliteit van een aantal woonbuurten en bedrijventerreinen);
  • beheren en versterken (op peil houden en verbeteren van het bestaande stedelijke en resterende landelijke gebied).

Door alle ontwikkelopgaven heen werkt de gemeente aan maatregelen waarmee de milieubelasting kan worden teruggedrongen en nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor duurzame energieopwekking.

Gebiedstyperingen
De ruimtelijke doelstellingen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt in gebiedstyperingen en -profielen. De gebiedsprofielen vertalen ruimtelijke opgaven en bijzondere karakteristieken in referentiebeelden en meetbare eenheden. Hiermee heeft de gemeente een instrument in handen dat als leidraad dient voor ontwikkeling, vernieuwing en/of uitbreiding. Aan de hand van deze leidraad kan voor specifiekere gebieden door gemeente en/of marktpartijen een uitwerking worden gemaakt in onder andere gebiedsvisies en ontwikkelvisies.

Plangebied
Voor het plangebied gelden geen specifieke ontwikkelopgaven. Het betreft hier een (her)ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast ligt het plangebied binnen het gebiedsprofiel 'Zaans gebied - dorp'. De openbare ruimte is hier kleinschalig. Behoud en versterking van het bestaande karakter van de openbare ruimte is de basis.

Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de ontwikkelopgaven van Zaanstad (intensiveren/herstructureren) en op het bestaande karakter van de openbare ruimte. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

4.5.2 Toekomstvisie Zaans Evenwicht

Zaans Evenwicht is de overkoepelende toekomstvisie van de gemeente die in 2009 is vastgesteld. Zaanstad werkt op twee fronten aan een evenwichtige ontwikkeling van de stad. Binnen de gemeentegrenzen én als stad in relatie tot de omgeving, de metropoolregio. Dat doel wordt bereikt door te:

  • 1. Investeren in toekomstbestendigheid;
  • 2. Investeren in de ruimtelijke kwaliteit;
  • 3. Investeren in mensen.

Toekomstbestendigheid vraagt om een duurzame en gezonde inrichting van de stad en vereist in sociaal en economisch opzicht voldoende diversiteit zodat de samenleving weerbaar is en ingesteld is op veranderingen. Meer ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de positie in de regio, betekent gericht verstedelijken en verlevendigen, een functionele en aantrekkelijke openbare ruimte en voldoende aantrekkelijke woonmilieus. Door te investeren in de sociaal economische positie van de Zaankanters, gemengde veilige wijken en een optimale aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt wordt een sociaal sterke stad behouden. De inkleuring van deze drie hoofdopgaven is specifiek Zaans.

In Zaans Evenwicht worden zes kwaliteiten onderscheiden die kenmerkend zijn voor het typisch Zaanse. Door uit te gaan van eigen kracht onderscheidt Zaanstad zich van andere steden en blijft Zaanstad Zaans, in een dynamische metropoolregio. De kwaliteiten zijn:

  • 1. De Zaankanters (sociaal maatschappelijke voorzieningen en commerciële voorzieningen);
  • 2. Ondernemerschap (blijven stimuleren);
  • 3. Diversiteit in woonmilieus (diversiteit waar mogelijk versterken);
  • 4. Cultuur historisch landschap (verstedelijking met voldoende toegankelijkheid voor het groen);
  • 5. De Zaan (potentierijke plek voor ontwikkeling);
  • 6. De locatie (een dominante plek ik de metropoolregio)


Beoordeling
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

4.5.3 Toekomstvisie MAAK.Zaanstad

In juni 2016 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie MAAK.Zaanstad vastgesteld. In deze visie wordt een duidelijk beeld gegeven van hoe Zaanstad er in 2040 uit zou moeten zien. Kern is de keuze voor kwaliteit in de verdere ontwikkeling van Zaanstad. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar woningbouw en infrastructuur, maar ook naar de kwaliteit van leven, wonen en werken. Er wordt naar gestreefd om tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. Die groei dient in de stad (bebouwd gebied) plaats te vinden en niet in het groen. MAAK.Zaanstad heeft tot doel om er samen voor te zorgen dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame en veilige stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen, werken en leven. In de visie wordt met name ingezet op de gebieden: centrum van Zaandam, Krommenie/Wormerveer, Zaanstad midden en Poelenburg-Achtersluispolder. De visie zet in op betere verbindingen in de stad, naar het groen en met de regio. Daarnaast kunnen grote stappen worden gezet in het bereiken van de ambitie op het gebied van duurzaamheid door in te zetten op energiebesparing bij woningen.


Plangebied en beoordeling
In MAAK.Zaanstad is het plangebied (Westzaan) aangewezen als een 'aantrekkelijke basis voor wonen'. Deze ontwikkeling draagt bij aan het streven om tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. Ook draagt dit plan bij aan het realiseren van de ambitie op het gebied van duurzaamheid. Binnen dit plangebied zal de mogelijkheid aan toekomstige inwoners gegeven worden om een energieneutrale woning te bouwen. Zo wordt de mogelijkheid gegeven om gezanemlijk te streven naar een klimaatneutrale gemeente.

4.5.4 Nota prioritering: Kiezen is noodzakelijk

De nota 'Project Prioritering: Kiezen is noodzakelijk' geeft de aanzet om gemeentelijk beleid te kunnen differentiëren. Op die onderwerpen of in die gebieden waar sturing nodig is, moeten heldere regels gesteld worden. Op locaties of thema's die of minder kwetsbaar zijn of die de markt zelf goed kan oppakken, wil de gemeente initiatiefnemers meer ruimte bieden. De nota is een model van prioritering met als leidend principe een gedifferentieerde aanpak van de stad om zo de beschikbare capaciteit gericht te kunnen inzetten op de prioritaire opgaven na de invoering van bezuinigingen. Er wordt gedifferentieerd: ruimere bestemmingsplannen om ontwikkelingen te stimuleren en faciliteren en meer behoudende plannen om de bestaande kwaliteiten te borgen waar nodig en meer vrijheid te geven waar kan. De doelen uit deze nota zijn vertaald naar een model van 4 kwadranten: het model van prioritering (zie onderstaande afbeelding). Op basis van ambities en criteria worden de opgaven, projecten en gebieden in de stad verdeeld over de kwadranten. Voor elk kwadrant is bepaald in welke mate de gemeente bereid is te interveniëren, of er proactief of meer reactief gehandeld wordt en welke kaders er bepalend zijn. Het model is een dynamisch model, wat wil zeggen dat gebieden, buurten en projecten van plek kunnen veranderen in het model.


afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0005.png" Afbeelding 4.1: Model van prioritering

Het rechter deel van het model, de kwadranten 1 en 2, betreffen het ontwikkelen van de stad. Hierin neemt de gemeente een actieve rol om ruimtelijke ontwikkelingen tot stand te brengen. In het linker deel van het model, kwadranten 3 en 4 neemt de gemeente als overheid vooral een toetsende rol aan op basis van duidelijke kaders. De bovenzijde van het model, kwadranten 1 en 3, vragen een sterke regie vanuit de gemeente, gericht op het behouden van de kernkwaliteiten en het mogelijk van de ambities ui Zaans Evenwicht. De onderkant van het model, kwadranten 2 en 4, is te typeren als 'de rode loper'. Dat doet de gemeente door actief kansen te ondersteunen en/of te zoeken naar ruimte voor ontwikkeling door het stellen van minimale kaders waarbinnen veel bewegingsruimte voor initiatiefnemers te vinden is.


Beoordeling
Dit plan valt onder kwadrant 4: Ruimte geven (of loslaten). De gemeente neemt een terughoudende rol aan bij deze ontwikkeling. De gemeente toetst vooral aan de (ruimere) kaders. De kaders waaraan in ieder geval getoetst wordt zijn het Bouwbesluit en de wettelijke (milieu)normen. De verantwoordelijkheid om draagvlak te krijgen voor deze ontwikkeling en de wijze van aantonen daarvan ligt bij de ontwikkelaar en niet bij de gemeente.

Hoofdstuk 5 Thematische beleidskaders

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen 'milieu' en 'water' zijn aparte paragrafen in het volgende hoofdstuk gewijd.

5.2 Stedenbouw

5.2.1 Nota Woonbebouwing

De Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012, in werking getreden op 1 juni 2012, is de basis voor de
ervenregeling in de bestemmingsplannen van de gemeente Zaanstad en is tevens toetsingskader voor het wel of niet medewerking verlenen aan verzoeken tot afwijken van het bestemmingsplan of een afwijking van de bouwverordening.

De nota is bedoeld om een verantwoorde, eenduidige afweging te kunnen maken over uitbreiding van woningen en bijbehorende bouwwerken.

De nota heeft betrekking op:

  • vergroting van het hoofdgebouw;
  • dakkapellen;
  • bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen);
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals dakterrassen, zwembaden, erfafscheidingen, etc.)

Er is aansluiting gezocht bij de regels voor het vergunningvrij bouwen om tegenstrijdige voorschriften te voorkomen en eenduidigheid in het begrippenkader te scheppen.


Beoordeling
De (bouw)regels in onderhavig bestemmingsplan sluiten aan op de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012.

5.2.2 Welstandsnota Zaanstad 2013

De Welstandsnota Zaanstad 2013 is eind 2013 vastgesteld met als uitgangspunt dereguleren en vereenvoudigen, maar met behoud van ruimtelijke kwaliteit in de stad. Een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudiger regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.

In de meeste woonwijken, die vaak een gelijksoortige, seriematige opbouw hebben en waar vooral veel kleine uitbreidingen worden aangevraagd, zijn de regels vereenvoudigd en teruggebracht in aantal. In deze gebieden ligt de nadruk op beheer en is het uitgangspunt 'sturen op basiskwaliteit', vooral door middel van een welstandstoets.


Beoordeling
Het plangebied is gelegen in een eenvoudig welstandsniveau. In deze gebieden wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten, met behoud van sturing op primaire kwaliteiten. De lichte toetsing richt zich op voor-, zij- en achterkanten van een gebouw en heeft betrekking op zowel erf, gevel als dakvlak. De beoordeling van het bouwplan vindt pas plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.

5.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

In deze paragraaf wordt eerst het relevante beleidskader toegelicht en wordt de voorgenomen ontwikkeling beoordeeld aan de hand van dit beleidskader.

5.3.1 Erfgoedvisie 2011-2018

Zaanstad is een historisch gegroeide streek, waarbinnen het erfgoed een belangrijke identiteitsdrager is. Men wil dat met het erfgoed zorgvuldig wordt omgesprongen, nu en in de toekomst. Deze visie beschrijft hoe de gemeente Zaanstad, als beheerder van het erfgoed, daar in de periode 2011- 2018 aan gaat voldoen. Het doel is om de bestaande identiteit te versterken en voorwaarden te creëren om die identiteit uit te bouwen, nu en in de toekomst. Daarmee is erfgoed tevens de basis van de ruimtelijke ontwikkeling en wordt duidelijk dat erfgoedonderdelen niet langer op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van een groter geheel: de context.

5.3.2 Erfgoedverordening Zaanstad (2010)

Op 1 oktober 2010 is de Erfgoedverordening Zaanstad 2010 van kracht geworden. Voor alle wijzigingen en werkzaamheden aan Rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten is een omgevingsvergunning nodig. Omdat de erfgoedverordening ook een archeologische deel bevat is gekozen voor de overkoepelende term 'erfgoed'verordening in plaats van 'monumenten'verordening. In de erfgoedverordening is het mogelijk om op gemeentelijk niveau dorpsgezichten, historisch groen en roerende zaken te beschermen. Tevens kunnen er via de erfgoedverordening monumenten aangewezen worden. Daarnaast regelt de erfgoedverordening de instandhouding van al het Zaanse erfgoed.

5.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart (2006)

In 1999 is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de gemeente Zaanstad door het gemeentebestuur goedgekeurd als beleidsinstrument voor het opstellen van bestemmingsplannen. Op de kaart staan alle gebieden binnen de gemeente aangegeven, die van cultuurhistorisch belang zijn. Het betreft monumenten, historisch geografische waarden en archeologische waarden. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied.

 

5.3.4 Archeologienota Zaanstad (2009)

In deze nota zijn de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988 (thans: Erfgoedwet) verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in ontheffingen van het bestemmingsplan.

5.3.5 Beoordeling

Het bestemmingsplan is met inachtneming van bovengenoemd beleid opgesteld. In het kader van deze bestemmingswijziging is een archeologische quickscan opgesteld. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de archeologische quickscan en cultuurhistorische aspecten.

5.4 Wonen

5.4.1 Zaans Mozaïek, Woonvisie 2009-2020, geactualiseerd in 2015

De Raad van de gemeente Zaanstad heeft op 22 januari 2009 de woonvisie vastgesteld. De actualisatie van de woonvisie 'Samen verder met Zaans Mozaïek' is in 2015 vastgesteld. Het woonbeleid was in het verleden sterk gericht op kwantiteit: hoge productie om het woningtekort te verminderen. Het primair sturen op kwantiteit geeft echter geen afdoende antwoord meer op de Zaanse uitdaging om een vitale stad in de metropool met Amsterdam als kern te worden. De strategische doelstelling van de woonvisie is daarom het gericht benutten en versterken van verscheidenheid in mensen en woonmilieus vanuit de kracht van de specifieke identiteit van Zaanstad: het Zaans Mozaïek. Hierbij is vraaggericht bouwen en daarmee een divers nieuw aanbod creëren, een belangrijke pijler. Naast sociale woningbouw moeten ook huur- en koopwoningen in het midden en het hoge (duurdere) segment worden gebouwd, want voor hogere inkomensgroepen biedt Zaanstad in verhouden nog (te) weinig mogelijkheden. Door hier op in te zetten ontstaat er een betaalbaar aanbod voor mensen met verschillende inkomens.


Beoordeling
Bij deze nieuwe woningbouwontwikkeling worden de beleidsopgaven vanuit deze visie nagestreefd. De nadruk ligt hierbij op grondgebonden woningen, waarnaar nog voldoende vraag is zoals uit de woonvisie blijkt. Dit zullen woningen zijn binnen het midden-dure tot dure woningsegment. In paragraaf 4.2.2 is hier reeds op ingegaan.

5.4.2 Uitvoeringsagenda Wonen 2015-2019

In het verlengde van de woonvisie 'Samen verder met Zaans Mozaïek' heeft de gemeente Zaanstad de Uitvoeringsagenda Wonen 2015-2019 vastgesteld. Door middel van deze agenda wordt een extra impuls gegeven aan het Zaans woonbeleid. De uitvoeringsagenda is samengesteld op basis van een programmatische aanpak rond vijf deelthema's (actieprogramma's):

  • Versnelling en kwaliteit van nieuwbouw;
  • Verbeteren kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  • Beter benutten sociale voorraad en borgen betaalbaarheid;
  • Wijkontwikkeling;
  • Langer zelfstandig wonen.

Deze actieprogramma's gaan over concrete en zichtbare stappen die de gemeente zet om de ambities uit de woonvisie dichterbij te brengen. De uitvoeringsagenda richt het vizier vooral op de korte en middellange termijn. Met dit uitvoeringsprogramma zet de gemeente in op onder andere duurzaamheid, (betere) doorstroming door middel van een gedifferentieerd woningaanbod.


Beoordeling
Deze ontwikkeling staat de uitvoering van het woonbeleid niet in de weg.

5.5 Verkeer, vervoer en parkeren

5.5.1 Zaans Verkeer Vervoer Plan (ZVVP)

Op 12 februari 2009 heeft de gemeente Zaanstad het Zaans Verkeer- en Vervoersplan (ZVVP) vastgesteld. Het ZVVP is een integraal beleidsplan op het gebied van verkeer en vervoer. In het ZVVP staan de uitgangspunten die het bestuur hanteert om behalve oplossing van verkeersvraagstukken, ook oplossingen voor een schoner milieu dichterbij te brengen.


Beoordeling
De uitgangspunten voor verkeer zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.5. De verkeerskundige uitgangspunten sluiten aan bij het beleid en de nadere uitwerking zal getoetst worden aan de vigerende beleidsregels.

5.5.2 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016

Op 14 juli 2016 is de gemeentelijke parkeernota vastgesteld. De parkeernota geeft invulling aan de aspecten autoparkeren, Kiss & Ride, fietsparkeren en laden en lossen. In de nota is onderscheid gemaakt in diverse stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Voor elk gebied geldt een aparte parkeernorm. Voor elke norm geldt dat een deel van de parkeerplaatsen in ieder geval openbaar toegankelijk moeten zijn in verband met het 'aandeel bezoek'.


Beoordeling
Het plangebied ligt in 'Niet stedelijk gebied C'. Dit houdt in dat er binnen deze zone weinig functiemenging plaatsvindt en dat bij nieuwe ontwikkelingen de aanvrager moet voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Omdat het plangebied in een niet stedelijk gebied is gelegen, ligt de parkeernorm hoger dan bijvoorbeeld in een sterk stedelijke zone met veel functiemenging en openbaar vervoersvoorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in parkeren op eigen terrein, waarbij de normen uit de parkeernota worden aangehouden. In paragraaf 6.5 wordt hier nader op ingegaan.


Hoofdstuk 6 Haalbaarheid en verantwoording

6.1 Stedenbouwkundige waarden

De vakgroep Stedenbouw van de gemeente Zaanstad heeft voor het herontwikkelen van de locatie naar woningbouw de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld:

  • Er zal op een goede manier aangesloten moeten worden op de stedenbouwkundige structuur van de omgeving (stratenpatroon, rooilijnen, etc.);
  • De bebouwingstypologie en het volume (hoofdzakelijk grondgebonden woningbouw in 2 lagen met een kap) moeten aansluiten op de omgeving. De locatie te midden van kleinschalige grondgebonden woningbouw geeft vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen aanleiding voor het realiseren van een hoogteaccent op wijk- of stadsniveau. Hoogteaccenten op het schaalniveau van het bouwblok / de rij zijn wel mogelijk (bijvoorbeeld het realiseren van hoekoplossingen van 3 lagen met plat dak);
  • Aansluitend op het (bestaande of nieuw te realiseren) openbaar gebied (of in het directe zicht van daaruit) zal een duurzaam/waardevast kwalitatief ruimtelijk beeld worden geborgd;
  • Ten aanzien van onder andere de positionering en maatvoering van aan- en bijgebouwen zijn de uitgangspunten, zoals opgenomen in de gemeentelijke Nota Woonbebouwing van kracht;
  • Parkeeroplossingen in de openbare ruimte worden ontworpen op een wijze die bijdraagt aan een helder ruimtelijk kwalitatief straatprofiel;
  • Bergingen / uitbouwen worden bij voorkeur niet aan de voorzijde van de woningen ontworpen, om aan de voorzijde het hoofdvolume zo herkenbaar mogelijk te houden, om het contact vanuit de woning op maaiveldniveau met de openbare ruimte zo groot mogelijk te houden in verband met onder andere sociale veiligheid, en om de voortuin een zo groot mogelijk onderdeel te laten zijn van de totale breedte van het straatprofiel (van gevel tot gevel);
  • Er dient aandacht te zijn voor een goede aansluiting op de omgeving voor wat betreft bezonning en privacy.


Beoordeling
Het plan sluit aan op de huidige karakteristiek, stedenbouwkundige structuur en bebouwingstypologie van de omgeving. De omgeving van het plangebied wordt gekarakteriseerd door straten die met name haaks zijn gelegen op de Nauernasche Vaart. Dit plan sluit aan op het huidige stratenpatroon. De Nauernasche Vaartdijk loopt evenwijdig aan de Nauernasche Vaart. De twee woningblokken in het westen van het plangebied worden op hun beurt weer evenwijdig aan de Nauernasche Vaartdijk gesitueerd. Voor de nieuwe woningen in het plangebied is een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 11 meter opgenomen. Hierdoor worden er geen hoogteaccenten mogelijk gemaakt. Deze hoogtes sluiten aan bij de hoogtes van de woningen in de directe omgeving van het plangebied. Bij alle woningen is de voorgevel naar openbaar gebied gekeerd. Het middelste blok van 4 woningen heeft wel zicht op de achterzijde van het meest noordelijke blok van 4 woningen. Hiertussen is echter nog een parkeervoorziening aanwezig, waardoor er voldoende maat aan het profiel van de openbare ruimte ontworpen is. Voor de maatvoering van aan- en uitbouwen is de Nota Woonbebouwing uitgangspunt geweest en is als zodanig verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan biedt wel enige flexibiliteit. Zo is er geen maximum aantal wooneenheden opgenomen en zijn de bouwvlakken een aantal meter breder opgezet, zodat het bouwplan eventueel kan worden geoptimaliseerd. Daarnaast heeft het bouwvlak langs de Nauernasche Vaartdijk een diepte van 14 meter, waardoor de woningen (hoofdgebouwen) wat ruimer opgezet kunnen worden. Het bouwvlak mag namelijk volledig bebouwd worden. De overige bouwvlakken hebben een diepte van 12 meter. Ook kan hierdoor de uiteindelijke voorgevelrooilijn wat verder naar achter komen te liggen en/of verspringen. Er is namelijk geen verplichting opgenomen om in de grens van het bouwvlak te bouwen. Het voorliggende plan voldoet aan de gestelde uitgangspunten.

6.2 Cultuurhistorische waarden

Binnen de cultuurhistorische waarden zijn verschillende waarden te onderkennen. Grofweg gaat het om de volgende waarden:

  • Historische geografische waarden;
  • Monumentale waarden;
  • Archeologische waarden.


Historisch-geografische waarden
Ten zuiden en ten oosten van de woonwijk waarbinnen het plangebied is gelegen ligt de ontginningssloot de Reef. De Reef maakt samen met de Gouw onderdeel uit van een aantal parallel lopende sloten, die waarschijnlijk zijn gegraven tijdens de eerste middeleeuwse ontginningsperiode. Deze sloot is als belangrijk structuurdragend element van lokaal belang.

De Watermolenstraat ten zuiden van de woonwijk waarbinnen het plangebied is gelegen leidt naar de Westzanersluis en is van lokaal belang. De sluis is een element uit de geschiedenis van de waterhuishouding in Noord-Holland en daarmee cultuurhistorisch waardevol.

De Nauernasche Vaart is in de 17e eeuw aangelegd, nadat een groot aantal meren was drooggelegd en daarmee het aantal boezemgebieden drastisch afnam. Overtollig water uit de droogmakerijen werd via de Nauernasche Vaart afgevoerd naar het IJ. Deze vaart volgde deels het traject van de voormalige veenstroom het Twiske. Als belangrijk oorspronkelijk landschappelijk element is deze vaart van regionale cultuurhistorische waarde. Binnen het plangebied zelf zijn geen historisch geografische waarden aanwezig.

Monumentale waarden
Zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau kunnen waardevolle bouwwerken en terreinen aangewezen zijn als monument. Direct in en om het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.

Archeologische waarden
Een gebied van archeologische waarde is een gebied waarvan vermoed wordt dat er archeologische vindplaatsen in de bodem liggen. Dit vermoeden is gebaseerd op vondsten die op het terrein of in de omgeving gedaan zijn, op gegevens van oude kaarten of uit oude geschriften. Ook kan de bodemsoort, of de hoogte of de vorm van een terrein een aanwijzing zijn dat daar vroeger mensen hebben gewoond. In het kader van deze bestemmingswijziging is een archeologische quickscan opgesteld. Het betreft hier een bureauonderzoek en heeft tot doel om in een vroeg stadium van de planvorming een inschatting te geven of, in hoeverre en op welke manier archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn alvorens graafwerkzaamheden plaats gaan vinden in het kader van de planvorming.

Beoordeling
De quickscan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Op basis van de uitgevoerde quickscan kan geconcludeerd worden dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden binnen de grenzen van het plangebied zeer klein is. Het plangebied is gelegen in een veengebied dat vanaf het ontstaan ervan niet interessant zal zijn geweest voor bewoning. Ook de onderliggende Waddenzeeafzettingen waren niet geschikt voor bewoning. Het dekzand ligt dusdanig diep (ca. 17,5 m -mv) dat dit met de geplande werkzaamheden niet zal worden verstoord. Het grootste deel van het veengebied is afgegraven, wat geresulteerd heeft in een petgatengebied. In de 20e eeuw zijn de petgaten opgevuld en is het terrein opgehoogd met minimaal 3 m vliegas en zand. Voor het plangebied geldt een zeer lage archeologische verwachting. Op basis van de quickscan wordt aanbevolen om geen archeologisch onderzoek uit te laten voeren in het plangebied.

6.3 Wonen

De (steden)bouwkundige uitgangspunten voor de woningen zijn reeds beschreven in bovenstaande paragraaf. In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor het gebruik van de woningen en bijgebouwen beschreven.

Huisgebonden beroep / -bedrijf
De gemeente vindt het wenselijk om kleinschalige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Deze activiteiten zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie 'wonen'. Het is een laagdrempelige vorm om bijvoorbeeld een nieuw bedrijfje op te starten. Aan het gebruik van een gedeelte van de woning ten behoeve van een huisgebonden beroep en/of -bedrijf is een aantal voorwaarden verbonden. Zo dient de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd te blijven en mag het vloeroppervlak voor de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteit niet meer bedragen dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 65 m2.

Ook dient de ruimtelijke uitstraling en invloed op de omgeving passend te zijn bij de woonfunctie en dienen er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Huisgebonden beroepen en/of -bedrijven mogen eventueel ook in bijgebouwen gerealiseerd worden. Detailhandel en horeca zijn uitgesloten.

Mantelzorg
In dit bestemmingsplan is een regeling voor mantelzorg opgenomen. Mantelzorg is toegestaan bij woningen in het hoofdgebouw of in aan-/uitbouwen. Mantelzorg is niet toegestaan in vrijstaande bijbehorende bouwwerken.Onder voorwaarden is deze functie overigens vergunningvrij, ook in vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de uitoefening van een huisgebonden beroep of -bedrijf en mantelzorg. In de planregels is geborgd dat het gebruik van bijbehorende bouwwerken uitsluitend ten dienste van de woonbestemming mag zijn.

6.4 Groen en openbare ruimte

Groen is van belang voor de kwaliteit van leefbaarheid. Ten zuiden van het plangebied ligt een smalle groenzone, bestaande uit gras langs de Nauernasche Vaartdijk en bestaande uit opgaande beplanting langs de Kersenboomstraat. De vakgroep Stedenbouw van de gemeente Zaanstad heeft voor de voorgenomen ontwikkeling de volgende uitgangspunten opgesteld voor de inrichting van het openbaar gebied:

  • Er dient aandacht te zijn voor een goede, kwalitatieve inpassing van de parkeerplaatsen. Vooral langs de Kersenboomstraat moet daarbij rekening worden gehouden met aanwezige bomen in het straatprofiel;
  • Er dient aandacht te zijn voor het voldoende kwalitatief inrichten van de parkeerkoffer in het verlengde van het Ziedhuijs. De erfafscheiding van de achtertuinen aan de buitenruimte dient hierbij mee-ontworpen te worden als een kwalitatief duurzame oplossing.

Beoordeling
De groenstrook ten zuiden van het plangebied heeft de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gekregen. Binnen deze bestemming zijn naast verkeersvoorzieningen groenvoorzieningen toegestaan. Daarnaast levert de ontwikkelende partij een bijdrage aan bovenwijkse voorzieningen, zoals bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, riolering, ontsluitingswegen en openbare verlichting. Voor erfafscheidingen is in de Regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat deze niet hoger mogen zijn 1 meter voor de voorgevel en niet hoger mogen zijn dan 2 meter achter (het verlengde van) de voorgevel. Erfafscheidingen van de achtertuinen die direct grenzen aan het openbaar gebied en die hoger zijn dan 1 meter zijn niet vergunningvrij en zullen moeten voldoen aan de redelijke eisen van welstand zoals opgenomen in de Welstandsnota 2013 van de gemeente Zaanstad. Aan de uitgangspunten voor groen en speelruimte wordt voldaan.

6.5 Verkeer en parkeren

Parkeren
De huidige parkeereisen van de gemeente Zaanstad zijn gebaseerd op de 'Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016'. Het parkeren dient in principe op eigen terrein te worden gefaciliteerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het volledige oppervlak valt onder de norm van de hoofdfunctie. Wanneer het gaat om een functiewijziging of uitbreiding hanteert de gemeente het principe 'oud voor nieuw'. Dit betekent dat een parkeerdruk die nu reeds op de openbare weg bestaat, niet gecompenseerd hoeft te worden. Wanneer door het plan (extra) parkeerplaatsen aan de openbare weg worden onttrokken, dan dienen deze gecompenseerd te worden.

Beoordeling
Zoals reeds in paragraaf 5.5 benoemd gelden voor het plangebied de uitgangspunten voor 'Niet stedelijk gebied C'. Als uitgangspunt is een te realiseren aantal van 23 woningen aangehouden, waarbij er twee te onderscheiden categorieën woningen zijn in de nieuwe situatie, namelijk 17 woningen uit de midden categorie en 6 woningen uit de dure categorie. Voor dure woningen in niet stedelijk gebied C geldt een parkeernorm van minimaal 1,9 parkeerplaatsen per woning. Voor de midden categorie in niet stedelijk gebied C geldt tevens een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Totaal komt de behoefte van het bouwplan uit op (6*1,9 + 17*1,9 =) 44 parkeerplaatsen. De 8 openbare parkeerplaatsen aan de Jagerslust blijven behouden. Het totaal aantal nieuw te realiseren parkeerplaatsen bedraagt dus 44. Van deze 44 parkeerplaatsen worden er 4 op niet-openbaar terrein gerealiseerd. Er dienen dus nog 40 parkeerplaatsen op openbaar terrein gerealiseerd te worden. In het plan is ruimte voor 42 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernormen die de gemeente Zaanstad hanteert. Daarnaast is er in de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan opgenomen dat gebouwen, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, uitsluitend gebouwd mogen worden indien uit de vergunningaanvraag blijkt dat in, onder of nabij het gebouw in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Het plangebied biedt voldoende ruimte om in de behoefte te voorzien.

Infrastructuur
In het plangebied worden geen nieuwe openbare wegen aangelegd. Er wordt aangesloten op de bestaande wegenstructuur van de wijk. Een aparte ontsluiting in het verlengde van het Ziedhuijs is wel onderzocht. Verkeerskundig gezien is het echter niet wenselijk om drie aansluitingen op korte afstand van elkaar op de Nauernasche Vaartdijk te hebben. Daarnaast wordt er met het huidige plan aangesloten op de stedenbouwkundige structuur van de omgeving (stratenpatroon, rooilijnen, etc.). Het huidige straatprofiel blijft gehandhaafd, inclusief het langsparkeren op de Jagerslust. Daardoor blijft het wegprofiel van voldoende breedte om een overzichtelijke verkeerssituatie te waarborgen. Daarnaast is een aparte ontsluiting in het verlengde van het Ziedhuijs financieel niet haalbaar.

6.6 Water

6.6.1 Beleidskader

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd:

  • oppervlaktewater; bereiken van ecologisch goede toestand voor grotere wateren en bereiken van chemisch goede toestand voor alle wateren;
  • grondwater; beschermen, verbeteren en herstellen van grondwater, streven naar evenwicht in onttrekking en aanvulling en reduceren van de grondwaterverontreiniging;
  • beschermde gebieden; deze moeten voldoen aan de strengste normen die hiervoor zijn opgesteld (Europese dan wel nationale);
  • harmonisatie Europese waterwetgeving in twee stappen, 2007 en 2013;
  • duurzaamheidscriteria; zorgvuldige afweging van belangen middels een economische analyse.


De KRW gaat uit van een nulsituatie: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.


Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Totdat de Omgevingswet in werking treedt - voorzien voor 2019 - blijft de Waterwet van kracht.


Nationaal Waterplan (NWP)
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het NWP is per 22 december 2009 de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het NWP is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.


Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
Het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21) springt in op de het veranderende klimaat en de wateroverlast die daarvan het gevolg kan zijn, als er niks gebeurt. Water moet de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dat is de kern van het Waterbeleid 21ste eeuw. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water op te slaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers in woonwijken.


Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.

Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.


Het provinciaal Waterplan
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 beschrijft de kaders voor regionale waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen overstromingen en wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer.

Het Waterplan heeft het motto 'Beschermen, benutten, beleven en beheren'. Daarnaast speelt Klimaatbestendig waterbeheer een centrale rol in het Waterplan. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden vragen om een herbezinning hoe we met water omgaan voornamelijk bij ruimtelijke ontwikkeling.

Momenteel is de provincie Noord-Holland begonnen met het opstellen van het Waterplan 2016-2021 die in lijn zal liggen met de richting die al ingeslagen is in het huidige waterplan.


Waterprogramma 2016-2021
Het Waterprogramma 2016-2021 zet de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen op het gebied van waterbeheer in de periode 2016-2021.

In het Waterprogramma van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier staan waterveiligheid, wateroverlast en voldoende schoon zoet water centraal.

Keur en beleidsregels
Per 10 september 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur zijn drie verschillende soorten regelgeving te vinden, namelijk de volgende:

  • Gebodsbepalingen, waarin staat wie welk onderhoud aan waterstaatswerken, zoals sloten of dijken, moet uitvoeren;
  • Verbodsbepalingen, die moeten voorkomen dat iedereen wijzigingen aanbrengt in de waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren;
  • Gedoogplichten, die beschrijven dat eigenaren van land met of in de buurt van een waterstaatswerk onze medewerkers en machines moeten toelaten voor onderhoudswerkzaamheden.

Deze verschillende beleidsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De regels zijn van toepassing op de waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken die onder het Hoogheemraadschap vallen.


Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' van het Hoogheemraadschap Noorderkwartier'
Op 3 maart 2015 heeft het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' vastgesteld. Op grond van de Keur is het verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te brengen door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond. Als een initiatiefnemer bebouwing of verharding wenst aan te brengen, beoordeelt het hoogheemraadschap welke maatregelen nodig zijn om versnelde afvoer van water en daarmee de belasting van het watersysteem te voorkomen.

De beleidsregels voorzien in een beoordelingskader voor het toetsen van vergunningaanvragen. Doel van de beleidsregels is het voorkomen van achteruitgang van het watersysteem door de nadelige effecten van de verharding te voorkomen of te compenseren. De beleidsregels geven aan waarvoor compensatie benodigd is en op welke wijze hierin kan worden voorzien.

6.6.2 Organisatie

Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer binnen het plangebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het rioolbeheer wordt uitgevoerd door de gemeente Zaanstad.

6.6.3 Bestaande waterhuishouding

Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 4.850 m2 en is grotendeels verhard. De bestaande bebouwing en verharding bedragen momenteel 2.772 m2. Het plangebied bevindt zich in een bebouwde dijkstrekking. De Nauernasche Vaartdijk is een dijk welke fungeert als regionale waterkering. Het doel van het systeem van watergangen en dijken is te wonen en te leven beneden zeeniveau. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beheert deze watersystemen in Westzaan en veranderingen aanbrengen in de waterhuishouding mag alleen met een watervergunning van dat hoogheemraadschap. Daarnaast ligt er nabij het plangebied een gescheiden rioolstelsel. In het plangebied is tevens een hoogteverschil aanwezig.

6.6.4 Aandachtspunten en gevolgen van het plan voor de waterhuishouding

Een watervergunning moet worden aangevraagd als door de realisatie van een ruimtelijk plan:

  • een kering of dijk wordt beïnvloed;
  • sloten worden gedempt of verlegd;
  • er een toename van verhard oppervlakte (daken en verharding) van meer dan 800 m² wordt mogelijk gemaakt; of
  • de uitvoering van het onderhoud van watergangen beïnvloed wordt.


De boezemkering langs de Nauernasche Vaart is als waterstaatkundig werk in de bestemmingsplanregels aangeduid. Op de verbeelding zijn de dijk en het invloedsgebied, waarbinnen bij de uitvoering van werkzaamheden ook een watervergunning vereist is, aangegeven. Het is belangrijk dat de waterkeringbelangen goed worden geborgd bij de nieuwe inrichting. Dit heeft met name betrekking op de maaiveldhoogte, gevellijn bebouwing, grens openbaar/uitgeefbaar terrein en de ligging van kabels en het leidingentracé en planten en bomen. Deze zaken dienen nog nader uitgewerkt te worden in de aanloop naar een watervergunning.


Watertoets
Het kadastrale perceel waarin het plangebied is gelegen heeft een oppervlakte van 4.850 m2. Het plangebied bestaat voor circa 30% uit bebouwing en voor circa 27% uit verharding. Totaal circa 2.772 m2 bebouwing en verharding.

In de toekomstige situatie (op basis van een plan met 23 woningen) is er sprake van circa 30% bebouwing (1.458 m2) en circa 30% verharding (1.472 m2), totaal circa 2.930 m2 bebouwing en verharding. Het totale verharde oppervlak neemt dus met 158 m2 toe. Dit is minder dan 800 m2 en dat betekent dat er geen watercompensatie plaats hoeft te vinden. Bij de toekomstige verharding is echter nog geen verharding in de toekomstige uitgeefbare tuinen meegerekend. De exacte hoeveelheid van deze extra verharding is nog niet exact bekend maar de verwachting is dat de verhardingstoename niet boven de 800 m2 uit zal stijgen. Bovendien bevindt het plangebied zich in de waterrijke polder Westzaan. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat zij om die reden kan instemmen met deze ontwikkeling zonder dat er compenserende waterberging wordt gegraven.

Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap Noorderkwartier aangegeven dat er op dit moment geen bezwaren lijken vanuit het oogpunt van de waterkering om mee te werken aan het verlenen van een watervergunning.

Tot slot is er, zoals aangegeven, een hoogteverschil in het plangebied aanwezig. Bij de nadere technische uitwerking van dit plan wordt dit hoogteverschil opgeloste binnen de grenzen van het plangebied.


Riolering
Het van verharding en bebouwing afstromend regenwater kan als schoon worden beschouwd en kan (middels een regenwaterriolering) rechtstreeks op het oppervlaktewater van de polder Westzaan (waterpeil NAP-1,04 meter) worden geloosd. Nabij het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel waar het plangebied op aangesloten kan worden.

6.6.5 Overleg in het kader van de watertoets

In april 2016 is dit plan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Uit dit overleg is gebleken dat deze ontwikkeling geen belemmering vormt voor de waterhuishouding in en om het plangebied. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in de vorige deelparagraaf (6.6.4).

6.7 Technische infrastructuur

Binnen de plangrenzen is een planologisch relevante leiding aanwezig. Het betreft hier een aardgastransportleiding met een bijbehorende belemmeringenstrook. Deze ligt ten noordwesten van het plangebied. De leiding heeft op de verbeelding een dubbelbestemming gekregen om deze te beschermen.

6.8 Milieuaspecten

6.8.1 Beoordeling noodzaak milieueffectrapportage

Voor het bouwplan is onderzocht of er verplichtingen bestaan ten aanzien van m.e.r. (milieueffectrapportage). Vanuit twee sporen kan sprake zijn van m.e.r.-verplichtingen:

  • Vanuit de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r.: wanneer de activiteit en het besluit genoemd zijn in het Besluit m.e.r. is afhankelijk van de aard, omvang en het besluit sprake van een m.e.r.-plicht (plan-m.e.r. of project-m.e.r.), dan wel m.e.r.-beoordelingsplicht (al dan niet vormvrij);
  • Vanuit de Natuurbeschermingswet en Wet Milieubeheer: wanneer er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de activiteit significant negatieve effecten heeft op Natura2000-gebied en er een passende beoordeling moet worden opgesteld, volgt hieruit tevens een plan-m.e.r.-verplichting.

De voorgenomen ontwikkeling is genoemd in het Besluit m.e.r., maar valt onder de in het MER-besluit bijlage D genoemde projecten maar blijft onder de drempelwaarde uit deze lijst. Er dient daarom een vormvrije mer-beoordeling te worden opgesteld op basis van het Besluit m.e.r.. Deze paragraaf kan worden beschouwd als een vormvrije m.e.r., omdat alle milieuaspecten hierin zijn behandeld.

In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht is onderzocht of de voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot belangrijk nadelige milieugevolgen, waardoor er een (formele) m.e.r.-beoordeling dan wel m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Dit is gedaan voor de volgende milieuthema's in het onderhavige milieuonderzoek:

  • Geur: de woningen zijn geurgevoelige objecten, maar er wordt op de projectlocatie voldaan aan de streefkwaliteit volgens het Zaans geurbeleid van H=-1;
  • Blootstelling aan elektromagnetische straling: er zijn geen hoogspanningsleidingen en telecom-antennes in de buurt van de projectlocatie aanwezig;
  • Lichthinder: er komt geen lichthinder op de projectlocatie voor en het project zal geen lichthinder veroorzaken;
  • Duurzaamheid en klimaat: hoewel ieder project geschikt is om duurzaamheidsmaatregelen te treffen, kunnen deze niet worden geëist;
  • Ruimtelijke inpassing: de ruimtelijke inpassing vormt geen belemmering voor het realiseren van 23 woningen op de projectlocatie;
  • Natuur: voor de projectlocatie vormt het aspect 'natuur' geen belemmering, zoals is gebleken uit het onderzoek van juli 2015;
  • Flora en fauna: voor de projectlocatie vormt het aspect 'flora en fauna' geen belemmering, zoals is gebleken uit het onderzoek van juli 2015;
  • Geluid: voor het bouwblok evenwijdig gelegen aan de Nauernasche Vaartdijk (11 woningen) zullen hogere geluidgrenswaarden moeten worden vastgesteld, van 51 tot 52 dB, als gevolg van het wegverkeerslawaai. Er is met betrekking tot het wegverkeerslawaai nog sprake van een aanvaardbare geluidbelasting en een voldoende woon- en leefklimaat;
  • Luchtkwaliteit: het Besluit 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' is op het project van toepassing. Tevens blijkt uit de Monitoringstool, dat er ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden volgens de Wet luchtkwaliteit;
  • Externe veiligheid:
    • 1. Route vervoer gevaarlijke stoffen
      Voor de projectlocatie vormt de Vaartdijk, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden geen belemmering.
    • 2. Hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie
      Door de Sector Kennis & Expertise, Afdeling Vakspecialisten, van de gemeente Zaanstad is voor het woningbouwplan een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten als gevolg van de hogedruk aardgastransportleiding. Hieruit blijkt, dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de functiewijziging, dat er voor het groepsrisico geen aantoonbare toename van het groepsrisico plaatsvindt en het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. De hogedruk aardgastransportleiding vormt met betrekking tot de externe veiligheid geen belemmering voor de 23 woningen op de projectlocatie.


Beoordeling
Uit het milieuonderzoek blijkt, dat het bouwplan geen significante effecten heeft op het milieu. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten.

6.8.2 Milieuhinder bedrijven

Beleid
Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en van bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieuruimte) nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de(milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”. Voor bedrijven en milieuzonering is geen wettelijk kader vastgelegd door de overheid. Wel wordt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG als richtlijn gebruikt.


Beoordeling
In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende bedrijven:

  • Firma S.M.P. aan de Vaartdijk 18a;
  • Scheepsbouw- en reparatiebedrijf Van der Zee aan de Vaartdijk 9b.

Firma S.M.P. ligt op ruim 170 meter afstand van het plangebied. Het betreft volgens het bestemmingsplan Landelijk gebied Assendelft een metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf met lakspuiten en moffelen met een SBI code 2561-12 en een milieucategorie 3.1. De richtafstand voor dit type bedrijf bedraagt 50 meter en vormt derhalve geen belemmering voor de projectlocatie.

Op ruim 270 meter afstand van deze locatie bevindt zich Scheepsbouw- en reparatiebedrijf Van der Zee aan de Vaartdijk 9b. Het betreft volgens het bestemmingsplan Landelijk gebied Assendelft een scheepsbouw- en reparatiebedrijf voor houten schepen met een SBI code 351.1 en een milieucategorie 2. De richtafstand voor dit type bedrijf bedraagt 30 meter en vormt derhalve geen belemmering voor de projectlocatie.


Conclusie
Er bevinden zich twee bedrijven met milieucategorie in de omgeving van het plangebied, maar op voldoende afstand van de te realiseren woningen. De ruimtelijke inpassing vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

6.8.3 Externe veiligheid

Beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar de volgende twee aspecten te worden gekeken:

  • Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.


Voor beide aspecten geldt dat onderzoek moet worden gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij/zij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) is een harde grenswaarde welke niet mag worden overschreden. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (ten minste 10, 100 of 1000 personen) overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waar gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

Rondom de risicobron wordt een invloedgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximale aantal aanwezige personen, de zogenaamde oriënterende waarde. Deze oriënterende waarde is een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, uitsluitend als dit voldoende gemotiveerd is, van deze richtwaarde afwijken. Verantwoordingsplicht door het verantwoordelijke bestuur geldt voor elke toename van het groepsrisico, dus ook wanneer de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Doel van het (externe) veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en werkomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

De meest bekende risico's zijn vertaald in de zogenaamde 'risicokaart', dat op internet voor een ieder te raadplegen is. De risicokaart is een provinciale kaart met als doel om burgers te informeren over de risico's in hun directe leefomgeving. Verder is het een belangrijk hulpmiddel voor hulpdiensten en beleidsmakers. De kaart wordt doorlopend geactualiseerd.


Risicodragende activiteiten
Volgens de Nederlandse risicokaart zijn binnen een afstand van 1 kilometer van het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig:

  • De Vaartdijk als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Hoge druk aardgastransportleiding van de Gasunie.


Voor de Vaartdijk is op 14 juli 2015 onderzocht of de externe veiligheidsrisico's van deze bron belemmerend kunnen werken op de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

De Vaartdijk ter hoogte van de projectlocatie behoort tot de route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen van Zaanstad. Het invloedsgebied van deze route bedraagt 200 meter. De projectlocatie ligt op 160 meter afstand, waardoor deze locatie binnen het invloedsgebied van de weg ligt.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de Vaartdijk geen PR 10-5- en 10-6-contour heeft. Met de realisatie van 23 woningen aan de Nauernasche Vaartdijk neemt het groepsrisico nauwelijks toe. Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Wanneer de vuistregels worden toegepast uit de Handleiding Risicoanalyse Transport, blijkt dat er geen berekeningen met RBMII uitgevoerd hoeven te worden gezien de transporthoeveelheden en de personendichtheid in het gebied.

De locatie ligt tevens binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgastransportleiding. In figuur 6.1 is de ligging van deze leiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0006.png"

Figuur 6.1: Ligging hogedruk aardgastransportleiding

In het kader van dit bestemmingsplan is door de afdeling Vakspecialisten van de sector Kennis & Expertise van de gemeente Zaanstad onderzoek uitgevoerd naar de risico's als gevolg van de functiewijziging in relatie tot de hogedruk aardgastransportleiding. Dit onderzoek is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. In het onderzoek is het plaatsgebonden en het groepsrisico bepaald voor de huidige en de toekomstige bestemming.

Uit de risicoanalyse blijkt het volgende:

Plaatsgebonden risico.
De locatie Nauernasche Vaartdijk 50 in Westzaan bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de functiewijziging. Er dient wel rekening te worden gehouden met de zakelijke rechtstrook van 4 meter aan weerszijden van de aardgastransportleiding.

Groepsrisico.
Er vindt geen aantoonbare toename van het groepsrisico plaats. Daarnaast ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde. Voor de functiewijziging is in verband hiermee een verantwoording voor het groepsrisico niet vereist.


Beoordeling
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Vaartdijk en de aardgastransportleiding is geen belemmering voor de realisatie van het plan. In relatie tot bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, dient de regionale brandweer of veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In het kader van het vooroverleg zal de veiligheidsregio om advies worden gevraagd. De resultaten van dit vooroverleg worden onder andere in deze paragraaf verwerkt.

6.8.4 Geluid

Wet geluidhinder
Onderhavig bestemmingsplan maakt herontwikkeling mogelijk van het voormalig verpakkingsbedrijf Bakker-Molenaar BV naar 23 woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Op basis van de regels in de Wet geluidhinder wordt vastgesteld in hoeverre nieuwbouw op een
Geluid-belaste locatie al dan niet is toegestaan. Hierbij dient eerst te worden nagegaan in hoeverre de geplande nieuwbouw al dan niet geluidgevoelig is en of de betreffende locatie binnen de geluidzone van een geluidbron is gelegen. Voor geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone gelden maximaal toegestane waarden voor de geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting lager is dan de zogenoemde voorkeursgrenswaarde (48 dB), is bouwen van een geluidgevoelig object toegestaan. Indien deze daarentegen hoger is dan deze waarde mag er binnen de zone niet zonder meer een geluidgevoelig object worden gerealiseerd.

In het kader van de Wet geluidhinder is een aantal geluidsbronnen te onderscheiden:

  • Spoorweglawaai;
  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen.

Industrielawaai
Binnen het plangebied of in de directe omgeving hiervan is geen sprake van Wet geluidhinder-inrichtingen of een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Nader onderzoek ten aanzien van dit aspect is daarom niet noodzakelijk. Overige bedrijven of instellingen die binnen of in de directe omgeving liggen worden in paragraaf 6.8 nader beschreven.


Spoorweglawaai
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een spoorweg. Spoorweglawaai is daarom niet aan de orde. 


Wegverkeerslawaai
Zonering
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.

De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buiten stedelijk gebied.

Ter hoogte van de projectlocatie bevindt zich de Vaartdijk. Dit betreft een binnenstedelijke weg, bestaande uit 2 rijbanen. De geluidzone voor de Vaartdijk bedraagt 200 meter. De afstand van de projectlocatie ten opzichte van de Vaartdijk bedraagt 145 meter, waardoor de projectlocatie binnen de geluidzone van de Vaartdijk ligt. Als gevolg hiervan dient de projectlocatie te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.


Beoordeling
Voor de projectlocatie is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai van de Vaartdijk berekend met het programma Geomilieu, versie 4.30. Als input voor het wegverkeerslawaai is het Zaanse verkeersmodel Proza, versie 4.3.1 gebruikt. De uitkomsten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 4.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de geprojecteerde woningen ligt tussen de 52 en 40 dB. Voor 11 geprojecteerde woningen wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor het wegverkeerslawaai. Voor deze woningen dient, indien maatregelen aan de bron, in de overdracht of aan het gebouw niet mogelijk zijn, een hogere geluidswaarde te worden vastgesteld van 51 tot 52 dB. De wettelijk maximaal toelaatbare grenswaarde op de gevels van 63 dB wordt niet overschreden.


Voorwaarden voor verlenen hogere waarde
In de Wet geluidhinder is voorgeschreven dat plannen eerst worden onderzocht op mogelijke maatregelen om het aanwezige geluidniveau te beheersen. Het gaat hierbij om maatregelen aan de bron en in de overdracht of maatregelen aan het gebouw. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. Het slotstuk van deze procedure is het vaststellen van een hogere waarde om de realisatie van het (ruimtelijk) plan alsnog mogelijk te maken.

De gemeente zet zich in voor een leefbare woonsituatie, ook op locaties met een hoge geluidbelasting. De uitgangspunten van dit streven zijn vertaald in de thema's uit de Ruimtelijke Milieuvisie 2008 die de periode tot 2020 beslaat en de actiepunten die beschreven zijn in het door de Raad vastgesteld Actieplan Omgevingslawaai. De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden (de voorwaarden leggen de initiatiefnemer van plannen een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie). Daarnaast kunnen conform de Beleidsregel hogere waarden van de gemeente Zaanstad alleen hogere waarden worden vastgesteld als cumulatie van verschillende geluidsbronnen niet leidt tot onaanvaardbare geluidsbelastingen. De gemeente Zaanstad hanteert dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden. De 3 dB komt overeen met een verhoging van de geluidsbelasting die als significant hoger wordt ervaren. In die gevallen kan of niet gebouwd worden of er worden oplossingen gezocht met dove gevels.

Indien maatregelen om te komen tot een geluidbelasting die niet hoger is dan de voorkeurswaarde niet voldoende of niet mogelijk zijn, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. De gemeente stelt hieraan de volgende voorwaarden:

  • Geluidluwe gevel 
    De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen. Als dit niet mogelijk is geldt de hogere waarde minus 10 dB.


Beoordeling maatregelen
Het plangebied is gelegen langs de historische Nauernasche Vaart. Aan de overzijde ligt de geluidbron (Vaartdijk). Dit is de enige geluidbron waarbinnen deze locatie is gelegen. Hierdoor is er geen sprake van een gecumuleerde geluidbelasting van meerdere bronsoorten. Het vergroten van de afstand tussen de woningen en de Vaartdijk is (vanuit stedenbouwkundig oogpunt) niet mogelijk. Overige maatregelen zijn ook niet mogelijk om de volgende redenen:

  • Ter hoogte van het plangebied bestaat het wegdek van de Vaartijk uit dicht asfaltbeton. In het traject van de Vaartdijk ter hoogte van het plangebied liggen bochten, waardoor geluidsabsorberend asfalt ter hoogte van het plangebied door de beperkte fysieke sterkte niet kan worden toegepast als gevolg van het afremmend en wringend verkeer;
  • Bij het toepassen van een geluidscherm van 350 m lengte en 5 meter hoogte wordt nog steeds niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarnaast is een geluidscherm van deze afmetingen voor 11 woningen financieel niet haalbaar en is het toepassen van een geluidscherm tussen de woningen en de Vaartdijk stedenbouwkundig op deze locatie niet wenselijk. Maatregelen aan de bron of in de overdracht bieden derhalve geen oplossing. In de te realiseren woningen dienen zodanige gevelmaatregelen te worden toegepast, zodat het vereiste binnen niveau van 33 dB niet wordt overschreden.

Beoordeling gemeentelijke voorwaarden
De woningen waarvoor een hogere waarde verleend dient te worden, worden allen uitgevoerd met een geluidluwe gevel. Aan de voorwaarden voor het verlenen van een hogere waarde wordt voldaan.

6.8.5 Luchtkwaliteit

Beleid
Op het gebied van luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer van belang, dat een uitwerking vormt van (o.a.) de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en normen voor luchtkwaliteit bevat. Het doel is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.

Sinds 2007 is via de Wet ruimtelijke ordening en titel 5.2 van de Wet milieubeheer bepaald dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 1:
Een grenswaarde is een maximaal niveau voor in de lucht aanwezige stoffen dat op basis van alle aanwezige kennis wordt vastgesteld om schade aan gezondheid of milieu te voorkomen. Het gaat hierbij om stoffen als fijn stof, benzeen, koolmonoxide en stikstofdioxide. Overschrijding van de grenswaarde is niet toegestaan.

Ad. 3:
De regeling "Niet in betekenende mate" geeft voor diverse soorten projecten, zoals de ontwikkeling van woningen of de aanleg van een weg, aan wat de objectieve grens is waarbinnen een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zo is een woningbouwlocatie dat niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat en één ontsluitingsweg bevat een project dat als "niet in betekenende mate" wordt beschouwd.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de regeling "niet in betekenende mate" valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Hierbij geldt één voorwaarde: de voorgenomen ontwikkeling mag niet vallen onder het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij om alle vergelijkbare soorten functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.


Beoordeling
Het project betreft de bouw van 23 woningen. Dit bouwproject valt onder één van de aangewezen categorieën uit bijlage 1 van de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' en draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens blijkt uit de Monitoringstool, dat er ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden volgens de Wet luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3828BP-0301_0007.jpg"

Figuur 6.2: Luchtkwaliteit ter hoogte van de locatie volgens de Monitoringstool, situatie 2015.

Conclusie
Er worden voor het gebied geen grenswaarden overschreden. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.8.6 Geurhinder

In deze paragraaf wordt het aspect geur van de ontwikkeling getoetst aan het Zaans geurbeleid 2016, dat op 14 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor de hoofdlijnen van de wet- en regelgeving en het geurbeleid wordt verwezen naar het Zaans geurbeleid 2016.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • 1. Wat wordt er mogelijk gemaakt? Anders gezegd: zijn er geurgevoelige objecten? Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • 2. Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van de ontwikkeling of het plangebied?

1. Wat wordt er mogelijk gemaakt en zijn dat geurgevoelige objecten?
De ontwikkeling betreft de bouw van 23 woningen. Een woning wordt beschouwd als een standaard geurgevoelig object. Voor deze woning streeft de gemeente naar een streefkwaliteit voor de geurbelasting van H=-1.


2. Zijn er bedrijven die geurhinder veroorzaken in of nabij deze ontwikkeling?
Aan de hand van de richtafstanden voor geur uit de VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering, milieuvoorschriften, geuronderzoek en evt. geurklachten is bepaald welke bedrijven geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van deze ontwikkeling. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande tabel en worden hierna toegelicht.


Bedrijf   SBI code (2008)   Locatie   Afstand tot locatie   Richtafstand geur   Klachten bekend   Geurrapport aanwezig   Relevantie voor de ontwikkeling  
firma S.M.P.   2561-12   Vaartdijk 18A, Westzaan   170 m   50 m   Nee   Nee   Nee  
Scheepsbouw- en reparatiebedrijf Van der Zee   351.1   Vaartdijk 9b, Westzaan   270 m   30 m   Nee   Nee   Nee  
Forbo Flooring BV   n.v.t.   Industrieweg 12   3 km   Niet bekend   Ja   Ja   Geen geurbelasting minder dan streefkwaliteit  

Beoordeling
Uit het onderzoek blijkt dat er in de nabijheid van de geurgevoelige objecten geen bedrijven zijn die relevante geurhinder veroorzaken. De aanwezige bedrijven overschrijden niet de richtafstanden tot de geurgevoelige objecten en er zijn ook geen andere aspecten waaruit blijkt dat de streefkwaliteit zou kunnen worden overschreden.

Deze bedrijven veroorzaken geen geurhinder die relevant is voor deze ontwikkeling.

Daarnaast zijn er geen concrete plannen van de bedrijven bekend waarmee relevante geurhinder zal worden veroorzaakt. Geur is daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.


Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de 23 woningen op de projectlocatie.


6.8.7 Bodem

Beleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moet verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.


Bodemkwaliteit plangebied
In het plangebied is in maart 2014 door BK Bodem een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dit in verband met een eindsituatie, de toekomstige verkoop van het terrein en de voorgenomen bouwplannen. Dit onderzoek is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de bovengrond (0,0 – 0,5 –mv) buiten het pand licht verontreinigd is met PAK. De ondergrond (0,4 – 1,0 m –mv) is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. De overige zandlaag is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De kwaliteit van de onderzochte grond voldoet aan wonen. Rondom het pand ligt onder de zandlaag van 0,7 – 1,0 meter dikte een vliegaslaag van minimaal 2 meter dikte.

Het mengmonster van de ondergrond onder het pand (volledig vliegas tot minimaal 3 m – mv) bevat een sterk verhoogd gehalte aan nikkel en een licht verhoogd gehalte aan kobalt, koper en kwik. Volgens eerder onderzoek is het vliegas licht verontreinigd met koper, kwik en nikkel.

Met dit bodemonderzoek is de nulsituatie vastgelegd. De hypothese “verdachte, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming” (VED-HE) is juist gebleken voor wat betreft de vliegas. De herkomst van de lichte verontreiniging van de bovengrond met PAK is niet bekend.


Conclusie
Ten behoeve van het gebruik 'wonen met tuin' zal, in nader overleg tussen gemeente en ontwikkelende partij, een leeflaag worden aangebracht, zodat de bodemsituatie geen belemmering geeft voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Daarnaast zal zo veel mogelijk vliegas worden herschikt op andere plekken, dan tuinen, binnen het plangebied. Het overige vliegas zal worden afgevoerd. Bij werkzaamheden in de bodem zal rekening worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'.

6.8.8 Natuur en ecologie

Beleid
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet en het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur).
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De bescherming behelst de instandhouding van de flora en fauna en het landschap. Voor de Natura 2000-gebieden zijn beheerplannen opgesteld en instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.

De bescherming van het NNN wordt geregeld via de bestemmingsplanprocedure. Hierbij geldt de “nee, tenzij”- benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Daarom is beoordeeld in hoeverre de werkzaamheden de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN ter plaatste aantasten en in hoeverre deze effecten significant zijn.

Daarnaast moet worden getoetst of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Hiervoor is een voortoets uitgevoerd. Deze voortoets heeft als doel inzicht te krijgen in de effecten op de beschermde waarden van het nabijgelegen Natura2000-gebied en de mogelijke leemten in kennis die aanwezig zijn.

Stikstofdepositie
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. De PAS berekent of een nieuwe activiteit een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zal geven. Indien dit het geval is, dient beoordeeld te worden of een ontwikkeling, gezien de kwetsbaarheid van habitats, een plan betreft met een mogelijk significant negatief effect. Een dergelijke activiteit kan alleen worden vastgesteld als op basis van een passende beoordeling de conclusie is getrokken dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet in het geding zijn.

Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.


Beoordeling en conclusie
In juli 2015 is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Flora- en Faunawet
Uit het onderzoek is gebleken dat er in het plangebied geen zwaarder in het kader van de Flora- en faunawet beschermde soorten zijn aangetroffen of op redelijke wijze aanwezig kunnen zijn. Vervolgstappen in het kader van de Flora- en faunawet worden daarom niet noodzakelijk geacht.

Acties zorgvuldig handelen (tabel 1)
Voor de voorkomende tabel 1 soorten zijn geen aanvullende acties tot zorgvuldig handelen nodig. Op populatieniveau ondervinden de voorkomende tabel 1-soorten geen van belang zijnde schade, omdat zij algemeen voorkomen in de directe omgeving en kunnen uitwijken naar alternatief biotoop bij optredende verstoring.

Acties zorgvuldig handelen (tabel 3)
Er zijn binnen het plangebied geen vleermuizen vastgesteld of te verwachten. Waarnemingen in de omgeving indiceren echter dat deze beschermde soortgroep wel voorkomt in de nabijheid van het plangebied.

Om het risico van verstoring of schade te minimaliseren zullen de potentiele wegkruipplaatsen, zoals boeiborden en loodslabben, enige dagen (niet langer in verband met het creëren van nieuwe openingen) voor het uitvoeren van de sloop verwijderd dienen te worden.

Natuurbeschermingswet 1998 – Natura 2000
Voorts vormt het plangebied geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het Natura 2000-gebied Polder Westzaan bevindt zich op ongeveer 130 meter afstand van het plangebied. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling op dit Natura 2000-gebied zijn niet bij voorbaat uitgesloten. Om deze effecten - of de afwezigheid ervan - in kaart te brengen is een zogenaamde voortoets uitgevoerd. Tijdens deze voortoets is nagegaan of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. In het uitgevoerde flora en faunaonderzoek, zoals opgenomen in bijlage 6, wordt ingegaan op deze voortoets. Uit de voertoets blijkt dat de netto toename van verstoring gering of afwezig lijkt. De belangrijkste verstoring door geluid, trillingen en mogelijk licht zal zich beperken tot de sloop- en de bouwfase. Het is daarom raadzaam om de sloop van het fabrieksgebouw te plannen buiten het vogelbroedseizoen (15 maart - 15 juli) en hierbij technieken toe te passen die de akoestische impact zo veel mogelijk beperken. Omdat deze verstoring van tijdelijke aard is, zich ruimtelijk beperkt en plaats vindt op enige afstand van de Natura 2000-begrenzing zijn zowel de actuele als de blijvende impact op de geldende instandhoudingsdoelstellingen te verwaarlozen. Naar verwachting doen de voorgestelde maatregelen en nieuwe inrichting van het plangebied geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van de Polder Westzaan.

Stikstofdepositie
Voor deze ontwikkeling is een berekening van de stikstofdepositie uitgevoerd in het kader van de PAS. Deze berekening is opgenomen in bijlage 7. Binnen dit planvoornemen zijn de woningen alsmede de verkeersaantrekkende werking van het plan aan te merken als stikstofbronnen voor de omgeving en de omliggende Natura 2000-gebieden. Om te bepalen wat de gevolgen zijn voor de stikstofdepositie van dit plan is per onderdeel de nieuwe situatie geïnventariseerd en vergeleken met de bestaande feitelijke situatie.

Verkeer
Voor het bepalen van de rittenberekening is gebruik gemaakt van de CROW ASVV 2012 publicatie. Hieruit blijkt dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt met 179,4 bewegingen per dag. Als deze bewegingen worden doorgerekend naar stikstofdepositie in kg per jaar, geldt dat de stikstofdepositie 1,2 kg/per jaar toeneemt door de verkeersbewegingen.

Bebouwing
De stikstofdepositie per woning is verkregen van het Ministerie van Economische Zaken. In deze lijst zijn 'gestandaardiseerde' waardes opgenomen per type woning. Tevens is in deze lijst de NOx uitstoot in de huidige situatie opgenomen. Deze is bepaald op 0 kg NOx per jaar, omdat het pand momenteel niet in gebruik is. Uit de berekening blijkt dat voor het planvoornemen de stikstofdepositie per saldo toeneemt met 39,65 kg per jaar.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitsberekeningen kan worden geconcludeerd dat de verhoging van de stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen niet leidt tot significante verslechtering van de natuurlijke kenmerken van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In de polder Westzaan leidt de depositie weliswaar tot een overschrijding van de KDW, maar er is voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar. Conform de Wegwijzer PAS wordt aan de voorwaarden voldaan dat het hier geen infrastructuurproject betreft en de depositie zich tussen de 0,05 en de grenswaarde bevindt. Een melding is daarom niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland (NNN/EHS)
Voor wat betreft het NNN is er alleen bij directe aantasting van ter plaatse geldende doelstellingen sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Het NNN bevindt zich buiten de begrenzing van het plangebied. Verder is er gezien de aard van de beoogde maatregelen geen sprake van aantasting van het NNN.

Aanbevelingen
Voor broedvogels is ontheffing voor verstoring van in gebruik zijnde nesten niet mogelijk. Om deze reden dient rekening te worden gehouden met het vogelbroedseizoen. Alhoewel er binnen het plangebied geen broedvogels verwacht worden maken deze naar verwachting wel gebruik van de omringende groenstructuur. Het slopen van gebouwen kan om verstoring van broedvogels te minimaliseren het beste worden uitgevoerd buiten het vogelbroedseizoen (Als richtlijn kan de periode 15 maart – 15 juli aangehouden worden). Door op deze wijze zorgvuldig te handelen wordt het risico op verstoring van het nabij gelegen Natura 2000 gebied eveneens geminimaliseerd.

6.8.9 Beperkingengebied Schiphol

Beleid
Voor een groot gebied rondom Schiphol is het Luchthavenindelingsbesluit (Lib) van toepassing. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib. In het Lib wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Daarnaast is in de rijksstructuurvisie een 20 ke-contour opgenomen. Binnen deze contour mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk.


Toets plangebied
Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van Schiphol. Voor het gehele plangebied geldt een hoogtebeperking. In het plangebied zijn geen objecten toegestaan die hoger zijn dan 150 meter. De hoogtebeperkingszone is op de verbeelding opgenomen met een gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone', waarin de hoogtebeperking tot 150 meter is vastgelegd.

Het plangebied is tevens volledig gelegen binnen de 20 ke-contour. Het gaat hier echter niet om een uitleglocatie, maar om een intensivering in bestaand gebouwd gebied.


Conclusie
Het Lib en de 20 ke-contour vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

6.8.10 Duurzaamheid

Beleid
In de ruimtelijke milieuvisie heeft de gemeente haar ambitie t.a.v. duurzame ruimtelijke ontwikkeling verwoord. De gemeente streeft er naar op termijn een klimaat neutrale gemeente te worden. Zij wil dit bevorderen door duurzaam bouwen te stimuleren. Indien een bouwproject met 'groene hypotheken' gefinancierd wordt of indien de ontwikkelaar de meerkosten t.a.v. duurzaam bouwen doorberekend in de huur of anderszins, dan is klimaatneutraal bouwen goedkoper dan conventioneel bouwen en zijn de woonlasten van de bewoners lager dan in een conventionele woning.


Toets t.a.v. duurzaamheid en klimaat
Hoewel ieder project geschikt is om duurzaamheidsmaatregelen te treffen, kunnen deze niet worden geëist. De gemeente Zaanstad beveelt aan, dat ontwikkelende partijen die nieuwbouw realiseren, aan hun klant de keus laten of zij hun woning energieneutraal willen hebben. Daarnaast wordt geadviseerd om verdere mogelijkheden voor duurzame maatregelen te laten onderzoeken.

De ontwikkelende partij geeft aan toekomstige kopers de optie aan wat de meerkosten zijn als de woning energieneutraal wordt opgeleverd.


Conclusie
Binnen dit plangebied zal de mogelijkheid aan toekomstige inwoners gegeven worden om een energieneutrale woning te bouwen. Zo wordt de mogelijkheid gegeven om gezamenlijk te streven naar een klimaatneutrale gemeente.

6.9 Ladder voor duurzame verstedelijking

Naast een beoordeling van de omgevingsaspecten, zoals is voorgaande deelparagrafen is weergegeven, dient ook aangetoond te worden dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte. Hiertoe dient de 'ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen te worden. In paragraaf 4.2.3 is hier reeds op ingegaan. Deze ontwikkeling kan met positief resultaat de treden van de 'ladder' doorlopen. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt voldaan.

6.10 Financiële uitvoerbaarheid

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeenteraad op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan vast te stellen indien dat bestemmingsplan voorziet in één of meerdere bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12 lid 2 besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien met een grondeigenaar een zogenaamde anterieure overeenkomst gesloten is. In deze anterieure overeenkomst dienen de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd te zijn.

De gronden waarop onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft voorzien in een bouwplan en zijn in eigendom van een ontwikkelende partij. Met de betreffende ontwikkelaar is voor vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de kosten van de grondexploitatie, waaronder planschade. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geen exploitatieplan vaststellen. Afsluitend wordt op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat naar de huidige inzichten en verwachtingen het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Opzet van de bestemmingsregeling

In hoofdstuk 2 van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer. De regels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de regels). De algemene regels, waaronder ontheffings-, aanduidings- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de bij het plan behorende regels. Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotbepalingen. De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.

7.2 Uitgangspunten voor de bestemmingsregeling

Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling, in de vorm van woningbouw met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, groen en parkeren. Het bestemmingsplan bevat waar mogelijk flexibiliteit. De flexibiliteit houdt in dat de bestemming waar mogelijk is verruimd qua bouw- en gebruiksregels én dat het gemeentebestuur door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan biedt enige flexibiliteit, zodat er bijvoorbeeld ook één rij van circa 15 woningen gerealiseerd kan worden.

7.3 Specifieke toelichting op de regels

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;

a. Hoofdgroepen van bestemmingen;

b. Hoofdgroepen van dubbelbestemmingen;

  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels


Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel staan de begrippen die worden gebruikt in het bestemmingsplan gedefinieerd.

Artikel 2 Wijze van meten
Bij het toepassen van de regels wordt op de in artikel 2 geregelde wijze gemeten.


Bestemmingsregels – Hoofdgroepen van bestemmingen
In het plangebied voorkomende hoofdgroepen van bestemmingen al dan niet met bijbehorende (hoofd)functies/gebruiksdoelen (in alfabetische volgorde) en gebruik van de gronden zijn de volgende:

Artikel 3 Tuin
Stedenbouwkundig gezien is het niet wenselijk om voor de voorgevelrooilijn bebouwing op te richten. Bijbehorende bouwwerken grenzend aan openbaar gebied kunnen immers grote invloed hebben op de begrenzing van en het bebouwingsbeeld vanuit de openbare ruimte. Dit geldt hoofdzakelijk voor zij-aanbouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken die voorbij de zijgevel van het hoofdvolume worden geplaatst. Om deze reden is dat deel van het erf gelegen voor de voorgevelrooilijn bestemd als Tuin, doorlopend tot 3 meter achter de (denkbeeldige) voorgevelrooilijn. Binnen deze bestemming mag geen bebouwing worden opgericht. Een erker is een uitzondering op deze regel. Een erker is een ondergeschikte vergroting van het hoofdgebouw waarbij het bebouwingsbeeld in de straat nauwelijks wordt beïnvloed. Een erker is ondergeschikt als de bouwgrens niet verder dan 1,5 meter overschreden wordt, met een maximum van 50% van de diepte van de voortuin en niet meer dan 66% (=tweederde deel) van de breedte van de voorgevel van de woning beslaat.

Verder is binnen Tuin voorzien dat toegangsvoorzieningen naar andere percelen zijn toegestaan. Het komt namelijk voor dat woningen en/of bedrijven over de bestemming Tuin moeten om hun pand te kunnen bereiken.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied 
Bij 'Verkeer-Verblijfsgebied' gaat het om wegen en gebieden met verblijfsfunctie en buurtontsluitingswegen. Ook parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, afvalcontainers en nutsvoorzieningen worden met dit artikel mogelijk gemaakt. De verschillende functies zijn uitwisselbaar: daar waar nu parkeerplaatsen zijn, kan groen gerealiseerd worden, een woonstraat kan verbreed worden en daarmee groen laten verdwijnen en vice versa. Een zeer flexibele regeling dus zodat bij een reconstructie van een gebied of het nieuw aanleggen van parkeerplaatsen niet telkens een ontheffings- of wijzigingsprocedure gevolgd hoeft te worden.

Artikel 5 Wonen
Alle woonvormen en woningtypes welke betrekking hebben op grondgebonden woningen zijn ondergebracht in de bestemming Wonen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming huisgebonden beroepen of activiteiten, mantelzorg en bijbehorende tuinen, erven, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Onder voorwaarden is het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van een huisgebonden beroep of activiteit toegestaan. In de regels is geen minimum of maximum aantal woningen opgenomen, wat enige flexibiliteit aan het plan geeft. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De bouwvlakken zijn zowel in de lengte als in de breedte iets ruimer opgezet, zodat kleine verschuivingen ten opzichte van het huidige ontwerp zijn toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte zijn wel vastgelegd. Dakkapellen in het voordakvlak of in een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn onder voorwaarden toegestaan. Dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn (onder voorwaarden) reeds vergunningvrij.

Naast de hoofdgebouwen zijn, onder voorwaarden, ook bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen toegestaan binnen het achtererfgebied. De toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is enerzijds afhankelijk van de oppervlakte van het perceel. Anderzijds is hiervoor wel een maximum oppervlakte voor opgenomen. Tevens zijn onder voorwaarden erkers, dakterrassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, toegestaan.


Bestemmingsregels – Hoofdgroepen van dubbelbestemmingen
In het plangebied voorkomende hoofdgroepen van dubbelbestemmingen al dan niet met bijbehorende (hoofd)functies/gebruiksdoelen (in alfabetische volgorde) en gebruik van de gronden zijn de volgende:

Artikel 6 Leiding - Gas 
De dubbelbestemming Leiding - Gas is gelegd op de hoge druk gasleiding die door het plangebied loopt. Dit betreft een strook van 4 meter aan weerszijden van de desbetreffende leiding (de vrijwaringszone). Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen toegestaan. Bebouwing ten dienste van de primaire bestemming is slechts toegestaan na advies van de leidingbeheerder. Er dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor werken en werkzaamheden die de leidingen zouden kunnen schaden.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering 
Voor de in het plangebied aanwezige primaire en regionale waterkering is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de belangen van de waterkering.


Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Doel van deze regel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels worden regels gesteld ten aanzien van parkeren.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Deze regel vormt het sluitstuk van de bestemmingsplansystematiek in die zin, dat deze regel al het gebruik dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel zijn enkele specifieke vormen van gebruik als verboden gebruik aangemerkt. Daaronder valt onder meer het verbod op seksinrichtingen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de luchtvaartverkeerzone waarbinnen het plangebied is gelegen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Hierin zijn onder meer afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van de oprichten van bijvoorbeeld trapconstructies en lichtmasten, beperkte overschrijdingen van bouwgrenzen en het toelaten van nieuwe gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen, die onder voorwaarden de bouw- en/of bestemmingsgrens mogen overschrijden.


Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
De overgangsregels hebben ten doel een rechtstoestand te creëren voor situaties die afwijken van de in het plan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties worden gehandhaafd. Indien het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Artikel 15 Slotregel
Deze regel geeft de naam van het bestemmingsplan weer.