direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Kreekrijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0479.STED3777BP-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Kreekrijk met identificatienummer NL.IMRO.0479.STED3777BP- 0301 van de gemeente Zaanstad.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daartegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen detailhandel of horeca bedoeld.

1.7 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel.

1.8 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.9 afhankelijke woonruimte:

woonruimte welke niet kan worden bewoond door een huishouden, zonder afhankelijkheid van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.10 appartement:

aparte woning in een gedeelte van een gebouw.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

1.13 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning.
  • b. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken die bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de nok is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 dakloggia:

een 'omgekeerde' dakkapel. Dit is geen uitbouw van, maar een uitsparing in de kap.

1.26 dakvlak:

een hellend vlak in een dak.

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.28 eengezinswoning:

een woning die tevens een geheel pand vormt en die bedoeld is voor bewoning door één of twee personen met eventueel een gezin.

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.30 erftoegangsweg

een weg met een buurtontsluitende of erfontsluitende functie voor verkeer (daaronder ook begrepen langzaam verkeer).

1.31 gebiedsontsluitingsweg

een weg met een gebiedsontsluitende of wijkontsluitende functie voor verkeer (daaronder ook begrepen langzaam verkeer).

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gestapelde woning:

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en dienstverlening zijn gebouwd.

1.34 grasland:

gronden met lage, aaneengesloten vegetatie, hoofdzakelijk grassen, zonder houtige gewassen of waterplanten.

1.35 groenvoorziening:

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, bermen, plantsoenen, oever-, groenvoorzieningen en open speelplekken met of zonder speeltoestellen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.36 grondgebonden woning:

een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.37 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 kap:

een afdekking van een gebouw, met één of twee schuine zijden waarbij de hellingshoekminimaal 20° en ten hoogste 60º bedraagt en waarvan de bovenzijde maximaal 33% is afgevlakt.

1.39 mantelzorg:

het bieden van langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.40 multifunctionele accommodatie:

gebouw(en) waarin en waarbij meerdere functies op het gebied van onderwijs, overheids-, welzijns-, culturele-, speel- en sportvoorzieningen, jeugd- en buitenschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede bijbehorende ondergeschikte detailhandel en -ondergeschikte horeca ten dienste van deze functies en overige openbare voorzieningen kunnen zijn gevestigd.

1.41 natuur- en landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur.

1.42 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.43 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 ondergeschikte bouwdelen:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel van een bouwwerk. Voor een nadere omschrijving en maatvoering zie artikel 2.11.

1.45 openbaar toegankelijk gebied:

de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.48 parkeervoorziening:

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van (gemotoriseerd) verkeer.

1.49 peil:
  • a. voor een gebouw op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
  • b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
  • c. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de toegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.50 permanente bewoning:

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.51 particulier opdrachtgeverschap:

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – ten minste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning.

1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.53 school:

een onderwijsinstelling waar les wordt gegeven aan leerlingen.

1.54 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 sociale huurwoning:

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in de regionale huisvestingsverordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.

1.56 sociale koopwoning:

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in de regionale huisvestingsverordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.

1.57 speelvoorzieningen:

voorzieningen voor speelgelegenheden, zoals speeltoestellen, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen/terreinen met inbegrip van multifunctionele verharde speelvelden, skatebanen, sport- en spelattributen (doelwanden, basketbalpalen etc.) en trapvelden.

1.58 standplaats:

door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

1.59 verkeersvoorzieningen:

rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, duikers, tunnels, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen.

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.61 voorgevel(rooi)lijn:

denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens.

1.62 vrijstaand bijbehorend bijgebouw:

een op zich zelfstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is.

1.63 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden niet zijnde kamerverhuur.

1.64 Woonark:

drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw(en).

1.65 Woonboot:

drijvend of varend object dat herkenbaar is aan casco, romp en opbouw als een (van origine) varend schip.

1.66 Woonschip:

woonark of woonboot, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen, niet zijnde een waterwoning.

1.67 zijgevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

Artikel 2 Wijze van meten

bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

de kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 breedte en lengte of horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.3 verticale diepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, zoals genoemd onder artikel 2.11.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.10 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de digitale verbeelding.

2.11 ondergeschikte onderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als technische installaties, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, aircoinstallaties, schoorstenen, zonnepanelen, luchtkokers, lichtkappen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasland;
  • b. grondgebonden agrarische veehouderij, waaronder inbegrepen productiegerichte paardenhouderij, met uitzondering van intensieve veehouderijen;
  • c. gebruiksgerichte paardenhouderij, tot een maximum van tien paarden per bedrijf;
  • d. behoud van de waarden van de Stelling van Amsterdam en Nationaal andschap Laag Holland zoals grote openheid van het landschap, weidevogelgebied, veenpakketten, historische watergangen en cultuurhistorische waarden;
  • e. (extensief) dagrecreatief medegebruik;
  • f. opstapplaatsen voor kano's en boten;
  • g. (recreatieve) paden, bruggen en steigers;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, de waterhuishouding en de luchtvaart;
  • j. water;
  • k. ter plaatse van de functieaanduiding 'natuur' voor de ontwikkeling, behoud, herstel en versterking van natuurwaarden;
  • l. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil van het water bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
  • c. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 20 m2.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en bermen;
  • b. natuur- en landschapswaarden;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. bruggen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn wegen met een maximum breedte van 8 meter, haaks op de bestemming 'Verkeer' toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' is een geluidscherm toegestaan;
  • h. speelvoorzieningen en kunstobjecten;
  • i. water
  • j. nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
  • c. de bouwhoogte van het geluidscherm als bedoeld in 6.2.2 bedraagt 2,8 meter;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 20 m2;
  • e. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter;

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. multifunctionele accommodaties;
  • b. wegen en paden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water;
  • f. een rioolgemaal;
  • g. kunstobjecten;
  • h. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. op de verbeelding is ter plaatse van de aanduiding maximum goot- en/of bouwhoogte de maximum toegestane goot- en/of bouwhoogte aangegeven;
  • c. op de verbeelding is ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage het maximum toegestane bebouwingspercentage aangegeven
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. het maximum bebouwingspercentage van bijbehorende bouwwerken bedraagt 50% van het bouwperceel tot een maximum van 100 m2;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5 meter.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;
  • d. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. de oppervlakte van een rioolgemaal bedraagt maximaal 40 m2;
  • f. de hoogte van een rioolgemaal bedraagt maximaal 4 meter;
  • g. de bouwhoogte van geluidschermen bedraagt maximaal 5 meter;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
  • i. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil van het water bedragen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebiedsontsluitingswegen

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en
  • g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels

In of op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de helling van bruggen mag niet meer dan 4% bedragen;
  • b. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  • c. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 meter ten opzichte van het peil bedragen.
6.2.2 Voorwaardelijke verplichting geluidswal

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-voorwaardelijke verplichting 3' geldt dat gelijktijdig met de aanleg of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van de weg binnen de in artikel 6.1 bedoelde gronden, aan de zuidzijde van deze weg, binnen de gronden met de bestemming Groen, zoals aangegeven met de aanduiding 'geluidscherm' (gs) een geluiddempende en zichtwerende voorziening moet worden aangelegd met een bouwhoogte van 2,8 meter.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;
  • b. met daarbij behorende viaducten, (spoor)tunnels, geluidschermen en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;
  • c. water;
  • d. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
7.2 Bouwregels

In of op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd.

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. verkeersvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en
  • i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
8.2 Bouwregels

In of op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd.

8.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de helling van bruggen mag niet meer dan 4% bedragen;
  • b. de maximum bouwhoogte van speeltoestellen: 5 meter;
  • c. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water(berging);
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterstaatkundige werken;
  • c. waterwegen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. bruggen, (spoor)tunnels, dammen, taluds, steigers, duikers;
  • f. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende peil van het water bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het aan- en afmeren of afgemeerd houden of laten aan- en afmeren of afgemeerd houden van:

  • a. schepen anders dan ten behoeve van het gebruik ten dienste van de bestemming dan wel het gebruik van de aangrenzende gronden;
  • b. woonschepen en woonarken.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor groenvoorziening;
  • g. water;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. een rioolgemaal;
  • j. nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.1.1 Woningcategorieën

ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1 t/m 10' met de waarden A = maximum percentage sociale woningebouw B = minimum percentage sociale woningbouw, C = minimum percentage particulier opdrachtgeverschap, dient het aantal woningen met de waarden A, B en C te worden gebouwd met inachtneming van onderstaande verdeling:

specifieke vorm van wonen - 1, (sw-1): A=0%, B=0%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 2, (sw-2): A=20%, B=0%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 3, (sw-3): A=20%, B=5%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 4, (sw-4): A=20%, B=15%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 5, (sw-5): A=0%, B=0%, C=100%; specifieke vorm van wonen - 6, (sw-6): A=50%, B=35%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 7, (sw-7): A=35%, B=15%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 8, (sw-8): A=35%, B=25%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 9, (sw-9): A=25%, B=10%, C=0%; specifieke vorm van wonen - 10, (sw-10): A=80%, B=60%, C=0%, een en ander onverminderd het bepaalde in 10.2.1a sub 7;

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. hoofdgebouwen in de vorm van grondgebonden woningen en beneden/bovenwoningen;
    • 2. gestapelde woningen uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'gestapeld - 1' en 'gestapeld - 2';
    • 3. bijbehorende bouwwerken;
    • 4. dakterrassen;
    • 5. dakkapellen;
    • 6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b. ter plaatse van de Maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal woningen toegestaan, met dien verstande dat 1. het totaal aantal woningen binnen de gronden met de bestemming 'Wonen' niet meer dan 920 bedraagt; 2. het aandeel van de woningen in de sociale sector (koop en huur) binnen de gronden met de bestemming 'Wonen minimaal 21% bedraagt;

c. de oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 70% van de oppervlakte van het bouwperceel;

d. ter plaatse van de bovengrondse hoofdgebouwen is ook ondergrondse bebouwing met een verticale diepte met een maximum van 3 meter toegestaan;

e. ter plaatse van de gevellijn dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de richting van de gevellijn te worden gebouwd, grenzend aan een auto-ontsluiting;

f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' (-w) mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd;

g. ter plaatse van de 'Maatvoeringaanduidingen maximum goothoogte en maximum bouwhoogte' is ten hoogste de op de verbeelding aangeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte toegestaan;

h. ter plaatse van de 'Maatvoeringaanduidingen maximum bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage is ten hoogste de op de verbeelding aangeven bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage toegestaan.

10.2.2 Voorwaardelijke verplichting - 1 (agrarisch bedrijf)

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1' geldt dat een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen, pas wordt verleend, nadat het planologisch regime dat geldt voor het op het perceel Busch en Dam 7 gevestigde bedrijf (kadastraal bekend als 13 en 4027), geen bedrijfsactiviteiten meer toestaat van categorie 3 of hoger als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, en een eventueel onder overgangsrecht voortgezet agrarisch gebruik van dat perceel daadwerkelijk is beëindigd en niet mag worden hervat.

10.2.3 Grondgebonden eengezinswoningen

Voor het bouwen van grondgebonden eengezinswoningen gelden, naast de in artikel 10.2.1 genoemde algemene bouwregels, de volgende regels:

  • a. grondgebonden woningen mogen worden gebouwd in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, drie-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en beneden/bovenwoningen;
  • b. de goothoogte van de woningen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maximum bouwhoogte;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens, waar het hoofdgebouw niet aan een ander hoofdgebouw is aangebouwd, bedraagt minimaal 1 meter;
  • e. binnen de bestemming 'Wonen' is voor minimaal 4 en maximaal 8 woningen een maximum goothoogte van maximaal 10 meter en een maximum bouwhoogte van 14 meter toegestaan;
10.2.4 Gestapelde woningen

Voor het bouwen van gestapelde woningen gelden, naast de in artikel 10.2.1 genoemde algemene bouwregels, de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld 1' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gestapeld 2' zijn zowel gestapelde woningen als grondgebonden woningen en beneden/bovenwoningen toegestaan;
  • c. de goothoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' bedraagt maximaal 14 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt minimaal 9 en maximaal 18 meter;
  • e. de dakhelling bedraagt minimaal 25°.
10.2.5 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan bij appartementen;
  • b. een bijbehorend bouwwerk dient ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en serres voor de voorgevel mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. er sprake is van een strakke voorgevel;
    • 2. de breedte van de erker/serre niet meer dan 66% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 3. de voorzijde van de erker/serre niet meer dan 50% van de diepte van de afstand tussen de voorgevel tot perceelsgrens mag beslaan en niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel mag zijn gelegen;
    • 4. de hoogte van de erker/serre niet meer bedraagt dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw +0,30 meter;
    • 5. een afdak boven de deur voordeur verbonden met de erker/serre is toegestaan tot een maximum van de diepte van de betreffende erker/serre.
  • c. het maximum bebouwingspercentage bedraagt 50% van het erf, behorende bij de woning, met uitzondering van het hoofdgebouw, tot een maximum van 75 m². Indien het oppervlak van het desbetreffende erf bij de woning groter is dan 300 m², mag maximaal 100 m² worden bebouwd;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de woning + 0,3 meter;
  • e. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk is gelijk aan of kleiner dan die van de woning waar het bijbehorend bouwwerk bij wordt gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ligt ten minste 1,50 meter onder de bouwhoogte van de woning;
  • g. bijbehorende bouwwerken gebouwd aan de eerste bouwlaag met een diepte van maximaal 3 meter achter de oorspronkelijke achtergevellijn zijn toegestaan;
  • h. naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan aan één zijde van de woning, niet grenzend aan openbaar toegankelijk gebied;
  • i. de maximum breedte van naast de woning gelegen bijbehorende bouwwerken is 60% van de breedte van de woning met een maximum van 5 meter.

10.2.6 Dakterrassen
  • a. Voor dakterrassen gelden de volgende regels:
    • 1. het dakterras wordt vanuit de woning ontsloten;
    • 2. op het dakvlak is alleen een bouwwerk geen gebouw zijnde toegestaan in de vorm van een terrasafscheiding;
    • 3. het onder 2 bedoelde bouwwerk is maximaal 1,5 meter hoog;
    • 4. zowel het onder 2 bedoelde bouwwerk als het dakterras liggen minstens 1 meter terug ten opzichte van de voorgevel;
    • 5. als de zijgevel gericht is naar het openbaar toegankelijk gebied, ligt het onder 2 bedoelde bouwwerk en het dakterras minstens 1 meter terug ten opzichte van de zijgevel;
  • b. Voor een dakterras op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk geldt tevens:
    • 1. als het terras vanuit een kap wordt ontsloten, is de toegang geregeld via een dakkapel of dakloggia;
    • 2. als het terras vanuit een rechte gevel wordt ontsloten, is de toegang geregeld via de bestaande, eventueel aangepaste gevel zonder verdere uitbreidingen.
10.2.7 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen aan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. dakkapellen in het voordakvlak of in een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte niet meer dan 1,75 meter bedraagt;
    • 2. de zijkant meer dan 0,50 meter van de erfgrens of van de zijkant van het dakvlak is gelegen;
    • 3. de bovenkant meer dan 0,50 meter van de nok is gelegen;
    • 4. de voet tussen 0,50 meter en 1 meter boven de goot is gelegen;
    • 5. de breedte niet meer bedraagt dan:
      • 50% van de voorgevel met een maximum van 4,50 meter dan wel
      • 70% van de zij- en achtergevel;
    • 6. niet meer dan twee dakkapellen per dakvlak zijn toegestaan;
    • 7. bij het bouwen van een tweede dakkapel of twee dakkapellen op een dakvlak deze op een lijn en met een minimale tussenruimte van 0,50 meter gebouwd moeten worden.
10.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, niet grenzend aan het openbaar gebied en gebouwd achter de voorgevelrooilijn, mag niet hoger zijn dan 2 meter. Erf- en terreinafscheidingen gelegen vóór de voorgevelrooilijn of grenzend aan het openbaar gebied mogen niet hoger zijn dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
  • c. de oppervlakte van het rioolgemaal bedraagt maximaal 40 m2;
  • d. de bouwhoogte van het rioolgemaal bedraagt maximaal 4 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • f. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 20 m2.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.3 d waarbij de afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt.

10.3.2 Afwijken met betrekking tot dakkapellen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2.7 met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend toegepast nadat er is getoetst aan de redelijke eisen van welstand en hierop een positief advies is gegeven;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebouwtypologie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en,
    • 4. het openbare karakter van het aangrenzende gebied.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Voorwaardelijke verplichting -2- (geluidscherm)

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 2' geldt dat de gronden en gebouwen uitsluitend mogen worden opgeleverd aan de gebruiker voor de in artikel 10.1, onder a, b en c bedoelde functies na de realisatie van een geluidscherm langs de spoorweg in de bestemming 'Verkeer-Railverkeer', met een hoogte van ten minste 3 meter.

10.4.2 Openbaar groen

ter plaatse van de aanduiding 'groen' geldt dat minimaal 8% van de oppervlakte van het aanduidingsvlak in twee afzonderlijke gebieden als groenvoorziening dient te worden ingericht, grenzend aan de bestemming 'Groen';

10.4.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 65 m²;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen alleen worden gebruikt voor ondersteuning van aan huis verbonden beroep, zoals opslag.
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • e. er mag geen buitenopslag van goederen plaatsvinden;
  • f. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
10.4.4 Gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning

Het is verboden bijbehorende bouwwerken bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

10.4.5 Gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4.4 voor het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het maximum aantal woningen zoals bedoeld in artikel 10.2.1 sub b, met 5% te vergroten. Bij wijziging worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

  • a. de wijziging dient binnen de gronden met de bestemming 'Wonen' plaats te vinden;
  • b. het maximaal aantal, op de verbeelding aangeduide wooneenheden per woonveld mag niet worden overschreden;
  • c. de woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid;
  • d. de ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig ruimtelijk oogpunt en gebaseerd te zijn op het Beeldkwaliteitsplan (januari 2012);
  • e. de ontwikkeling dient te voldoen aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid;
  • f. de economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd;
  • g. de ontwikkeling dient vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief aanvaardbaar te zijn, hetgeen indien nodig aangetoond moet worden door deskundigenadviezen.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoofdtransport gasleiding;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen in of op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2 voor het bouwen van de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits: a. de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad; b. vooraf advies is verkregen van de leidingbeheerder.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel  11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • f. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
11.4.2 Weigeringsgrond

De in lid 11.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Vooraf wordt hiertoe advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

11.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

12.2 Bouwregels
  • a. Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
  • b. Het onder a bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld en voor de bouw van een bouwwerk waarvan de maximum- of totale oppervlakte kleiner is dan 50 m².
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 en worden toegestaan dat bouwwerken worden gebouwd. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende enkelbestemming van toepassing.

12.3.2 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.1 kan worden verleend indien - is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover het oprichten van het gebouw, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan omgevingsvergunning worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de reguliere bouwvergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de bij de 12.4.2 sub c aangegeven diepte, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

12.4.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 12.4.1 is niet van toepassing op werken:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. een oppervlakte hebben kleiner dan 1 m² of niet dieper gaan dan 10 cm, met uitzondering van beschermde rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten.

12.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning als bedoeld in 12.4.1 kan worden verleend indien gebleken is dat de in lid 12.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover de in lid 12.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

13.2 Bouwregels
  • a. Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan;
  • b. het bepaalde onder a is, met uitzondering van beschermde rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten, niet van toepassing op bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² of die niet dieper gaan dan 30 cm.
  • c. Het onder a bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld en voor de bouw van een bouwwerk waarvan de maximum- of totale oppervlakte kleiner is dan 50 m².
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 sub a en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende enkelbestemming van toepassing.

13.3.2 Voorwaarden
  • a. omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.3.1 kan worden verleend indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover het oprichten van het gebouw, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan omgevingsvergunning worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de reguliere bouwvergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de bij de 13.4.2 sub c aangegeven diepte, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

13.4.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 13.4.1 is niet van toepassing op werken:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. met een oppervlakte kleiner dan 50 m² of niet dieper gaan dan 30 cm, met uitzondering van beschermde rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten.

13.4.3 Voorwaarden
  • a. de omgevingsvergunning als bedoeld in 13.4.1 kan worden verleend indien gebleken is dat de in lid 13.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover de in lid 13.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie 5

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

14.2 Bouwregels
  • a. Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan;
  • b. het bepaalde onder a is, met uitzondering van beschermde rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten, niet van toepassing op bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 0 m² of die niet dieper gaan dan 0 cm.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 sub a en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende enkelbestemming van toepassing.

14.3.2 Voorwaarden
  • a. omgevingsvergunning als bedoeld in 14.3.1 kan worden verleend indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voor zover het oprichten van het gebouw, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan omgevingsvergunning worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de reguliere bouwvergunning te stellen kwalificaties;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 30 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de bij de 14.4.2 aangegeven diepte, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

14.4.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 14.4.1 is niet van toepassing op werken:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. met een oppervlakte kleiner dan 0 m² of niet dieper gaan dan 0 cm, met uitzondering van beschermde rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 Luchtvaartverkeerzone - 1

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 1' , (het gebied waarop het bepaalde in artikel 2.2.1 lid 4 van het Luchthavenindelingsbesluit van toepassing is) geldt dat geen nieuwe woningen, woonwagens, scholen en gezondheidszorggebouwen mogen worden gebouwd tenzij hiervoor een verklaring van geen bezwaar zoals bedoeld in artikel 2.2.1 lid 7 van het Luchthavenindelingsbesluit is afgegeven.

16.2 Luchtvaartverkeerzone - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 2' (het gebied waarop het bepaalde in artikel 2.2.2 van het Luchthavenindelingbesluit van toepassing is) geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken tot een maximum hoogte van 150 meter.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Algemeen

Mits de belangen van derden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 meter, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
  • d. de regels en worden toegestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 5 meter, en een maximumbrutovloeroppervlak van 30 m² worden gebouwd;
  • e. de regels en worden toegestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, lantaarnpalen, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken worden gerealiseerd;
  • f. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • g. de regels en worden toegestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen worden gebouwd.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3,00 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. Bij wijziging worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de wijziging heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte van de bestemmingen 'Groen' en 'Water' wordt verkleind.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  • b. ventilatiekanalen, afvoerpijpen, airco-installaties, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. luifels, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
19.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
19.3 Wet- en regelgeving

Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het wet- en regelgeving zoals deze luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'Bestemmingsplan Kreekrijk'.