Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Dammerweg 5B/5C
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0457.BP02WP02LG-oh01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers N. Bakker, eigenaar en bewoner van het perceel Dammerweg 5b en R. Nagel, eigenaar van het perceel Dammerweg 5c wensen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 3.8.5 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp van 27 juni 2013, de agrarische bedrijfswoning op het perceel aan de Dammerweg 5b te bestemmen naar 'Wonen'. Voor deze invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. In dit wijzigingsplan wordt tevens gebruik gemaakt van de mogelijkheid uit het geldende bestemmingsplan om, door middel van een afwijking van de gebruiksregels, een Bed & Breakfast en camperplaatsen te realiseren op het perceel Dammerweg 5c. De gemeente Weesp heeft in een mail van 2 oktober 2014 haar bereidheid kenbaar gemaakt om aan deze ontwikkeling mee te werken.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft twee percelen aan de Dammerweg (Dammerweg 5B en 5C), circa drie kilometer ten zuidoosten van de kern Weesp, in de gemeente Weesp. Aan de noord- en westzijde van het plangebied liggen de woonpercelen Dammerweg 5 en 5A, die voorheen tot hetzelfde agrarische bouwvlak behoorden, en aan de overige zijden wordt het plangebied omringd door agrarische percelen. Op de volgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
 
Begrenzing plangebied
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. 
2 Planbeschrijving
Het plangebied bestaat uit twee percelen, Dammerweg 5B en Dammerweg 5C.
 
Dammerweg 5B
Het perceel Dammerweg 5B is in de huidige situatie reeds in gebruik als woonperceel. In het geldende bestemmingsplan heeft dit perceel echter nog een agrarische bestemming met bouwvlak. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in artikel 3.8.5 van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp, wordt deze bestemming, overeenkomstig het huidige gebruik, omgezet naar wonen. Met deze herbestemming gaan geen sloop- en/of bouwwerkzaamheden gemoeid.
 
Dammerweg 5C
Op het perceel Dammerweg 5C is momenteel een schuur aanwezig. Daarnaast is een deel van het perceel, dat in hetzelfde agrarische bouwvlak valt, momenteel in gebruik als weiland. Eigenaar van het perceel wenst in de schuur vier Bed & Breakfast eenheden met in totaal acht bedden te realiseren. Ten noorden van de schuur wil de eigenaar daarnaast acht camperplaatsen inrichting. Beide ontwikkelingen zijn mogelijk op basis van een afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in de artikelen 3.6.1 (Bed & Breakfast) en 3.6.2 (Camperplaatsen) van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp.
 
De volgende afbeelding toont de toekomstige inrichting van het plangebied.
 
Toekomstige situatie plangebied
3 Beleidskader
In hoofdstuk 2 van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp' is reeds een beschrijving gegeven van het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat op het gebied van toepassing is. De wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp' zijn reeds getoetst aan dit beleid. Wanneer aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan kan gesteld worden dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het beleid zoals beschreven in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp. Gezien de recente vaststellingsdatum van dit bestemmingsplan is er ook geen recenter beleid waaraan het wijzigingsplan nog getoetst dient te worden.
4 Haalbaarheid
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Weesp'. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Weesp. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied in zijn geheel de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Binnen deze bestemming zijn verschillende wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden opgenomen. In de volgende paragrafen wordt hier, in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling, nader op ingegaan.
4.1 Woning
In artikel 3.8.5 van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het bevoegd gezag bevoegd het plan te wijziging voor wat betreft het opheffen van de agrarische bouwvlakken ten behoeve van wonen, indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, onder voorwaarde dat:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
  2. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijven;
  3. het wonen geen aanleiding mag vormt om het bouwvlak te vergroten;
  4. het splitsen van karakteristieke boerderijen op de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijk karakter van de bebouwing, met dien verstande dat maximaal 1 extra woning mag ontstaan;
  5. eventuele extra parkeerplaatsen op eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
  6. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
Toetsing aan de voorwaarden
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbestemming van een voormalige agrarische bedrijfswoning. Door de beëindiging van het agrarische bedrijf ter plaatse is deze woning niet meer als zodanig in gebruik. In het kader van het wijzigen van de bestemming van de woning is getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
  1. In toelichting paragraaf 5.1.4 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit deze paragraaf volgt dat de herbestemming van de woning geen onevenredige beperking oplevert voor de omringende agrarische bedrijven.
  2. In het plangebied is geen monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing aanwezig.
  3. Met de herbestemming van de woning zal het bouwvlak niet vergroot, maar juist verkleind worden.
  4. In het plangebied is geen boerderij aanwezig met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
  5. In toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect parkeren. Uit deze paragraaf blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is.
  6. In toelichting hoofdstuk 5 wordt op de verschillende omgevings- en milieuhygiënische aspecten ingegaan. Algehele conclusie is dat er geen sprake is van aantoonbaar onevenredige aantasting van de verschillende aspecten.
4.2 Bed & Breakfast
In artikel 3.6.1 van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor niet-agrarische nevenactiviteiten. Op grond van deze afwijkingsmogelijkheid kan het bevoegd gezag afwijken voor het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing voor niet-agrarische nevenactiviteiten, onder voorwaarde dat:
  1. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  2. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  3. buitenopslag niet is toegestaan;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. de nevenactiviteit geen aanleiding mag vormen om het bouwvlak te vergroten, het bedrijf te splitsen of een extra bedrijfswoning toe te staan;
  6. de nevenactiviteit dient gelijktijdig met de hoofdactiviteit te worden beëindigd;
  7. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
  8. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  9. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt voor deze doeleinden;
  10. ten hoogste 6 recreatie-eenheden met in totaal 12 bedden mogen worden gerealiseerd;
  11. voldaan wordt aan de actuele wetgeving inzake externe veiligheid;
  12. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
Toetsing aan de voorwaarden
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een Bed & Breakfast in de bestaande schuur. De Bed & Breakfast bestaat uit acht bedden, verdeeld over 4 kamers. In het kader van de afwijkingsmogelijkheid is de ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden:
  1. In toelichting paragraaf 5.1.4 wordt ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Uit deze paragraaf volgt dat de realisatie van een Bed & Breakfast geen beperking vormt voor omliggende agrarische bedrijven en woningen.
  2. In het plangebied is geen monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing aanwezig.
  3. Buitenopslag is niet van toepassing.
  4. In toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect verkeer. Uit deze paragraaf blijkt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen zijn.
  5. Met de voorgenomen ontwikkeling zal het bouwvlak niet vergroot worden.
  6. Het is niet wenselijk om de agrarische nevenactiviteit (Bed en Breakfast) te beëindigen wanneer de agrarische hoofdactiviteit beëindigd wordt. Wanneer dit namelijk gebeurt zal de bebouwing weer leeg komen te staan en ontstaat er dezelfde situatie als waar men nu van af wil.
  7. Deze voorwaarde is niet van toepassing.
  8. In toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect parkeren. Uit deze paragraaf volgt dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd wordt.
  9. De Bed & Breakfast is niet groter dan 650 m2.
  10. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van vier Bed & Breakfast-eenheden met in totaal acht bedden.
  11. In toelichting paragraaf 5.1.5 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Uit deze paragraaf volgt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
  12. In toelichting hoofdstuk 5 wordt op de verschillende omgevings- en milieuhygiënische aspecten ingegaan. Algehele conclusie is dat er geen sprake is van aantoonbaar onevenredige aantasting van de verschillende aspecten.
4.3 Camperplaatsen
In artikel 3.6.2 van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kleinschalig kamperen. Op grond van deze afwijkingsmogelijkheid kan het bevoegd gezag afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen, met ten hoogste 25 kampeermiddelen, onder de voorwaarden dat:
  1. geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen optreedt;
  2. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein;
  3. het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen uitsluitend in het zomerseizoen is toegestaan;
  4. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Toetsing aan de voorwaarden
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van acht camperplaatsen. In het kader van de afwijkingsmogelijkheid is de ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden:
  1. In toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect verkeer. Uit deze paragraaf blijkt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen zijn. 
  2. In toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect parkeren. Uit deze paragraaf blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is. 
  3. De camperplaatsen zullen alleen in het recreatieseizoen verhuurd worden. Dit seizoen komt grotendeels overeen met het zomerseizoen. 
  4. In toelichting hoofdstuk 5 wordt op de verschillende omgevings- en milieuhygiënische aspecten ingegaan. Algehele conclusie is dat er geen sprake is van aantoonbaar onevenredige aantasting van de verschillende aspecten.  
5 Randvoorwaarden
In het kader van een 'goede' ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
De her te bestemmen woning is in de huidige situatie reeds in gebruik ten behoeve van het wonen. De woning is in gebruik als woning en de omliggende gronden als tuin. Met de voorgenomen ontwikkeling komt er geen verandering in dit gebruik. Er is derhalve geen sprake van een functiewijziging naar een strenger bodemgebruik. Ook voor de camperplaatsen is een dergelijke functiewijziging niet aan de orde. Voor deze onderdelen is een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk.
 
Wat betreft de realisatie van een Bed & Breakfast in de schuur treedt er wel een functiewijziging naar een strenger bodemgebruik op. Voor deze locatie is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van een Bed & Breakfast in de schuur.
   
5.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen of een kantoor van minder dan 100.000 m2 bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Om te beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt kan worden als een NIBM-project is de NIBM-tool ingevuld. De volgende afbeelding toont deze ingevulde tool. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeerstoename zoals deze in toelichting paragraaf 5.5 is berekend.
 
NIBM-tool
 
Uit de NIBM-tool blijkt dat het project 'niet in betekenende mate' invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. Desalniettemin is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, met behulp van de monitoringstool van het ministerie van IenM gekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. In de volgende tabel zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van verschillende rekenpunten aan de Dammerweg, ter hoogte van het plangebied, weergegeven.
 
RekenpuntJaarConcentratie NO2 (µg/m3) Concentratie PM10(µg/m3)
182219201520,722,4
 202017,121,1
182221201520,722,4
 202017,121,1
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat ter plaatse van beide rekenpunten in 2015 en in 2020 ruim wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof.
5.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt nabij de Dammerweg. Voor deze weg geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Een Bed & Breakfast en Camperplaatsen worden in het kader van de Wet geluidhinder niet gezien als geluidsgevoelige objecten. Toetsing van deze ontwikkelingen aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Een woning wordt daarentegen wel aangemerkt als een geluidsgevoelig object. In de Wet geluidhinder wordt er echter geen onderscheid gemaakt tussen een (agrarische) bedrijfswoning en een burgerwoning. Er is dus geen sprake van een nieuwe situatie. Indien in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde, moet in het verleden een ontheffing zijn aangevraagd. Dit is niet het geval. Er kan derhalve van uit worden gegaan dat er ten aanzien van het wegverkeerslawaai sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende agrarische bedrijven aanwezig. Het herbestemmen van de woning mag geen hinder opleveren voor de bedrijfsvoering van deze omliggende bedrijven. Omgekeerd mogen deze bedrijven ook geen hinder opleveren voor de woning. In het kader van voorliggend plan is met name de veehouderij aan de Dammerweg 4 van belang. Op basis van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een veehouderij een richtafstand van 50 meter, uitgaande van omgevingstype gemengd gebied. Het plangebied ligt op ruim 60 meter van het bouwvlak van de veehouderij. Gezien deze afstand vormt de ligging nabij de veehouderij geen belemmering.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft daarnaast ook de realisatie van een Bed & Breakfast en acht camperplaatsen. In het kader van bedrijven en milieuzonering betreft dit een hindergevende activiteit. Deze activiteit mag geen hinder opleveren voor woningen in de omgeving. De woning aan de Dammerweg 5B is hierbij maatgevend.
 
Gekeken naar de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn de richtafstanden uit de volgende tabel van toepassing. Omdat een Bed & Breakfast en camperplaatsen niet direct worden genoemd in de publicatie is getracht een omschrijving te vinden die zoveel mogelijk aansluit op deze activiteiten. In de tabel is tevens aangegeven wat de daadwerkelijke afstand tussen de woning aan de Dammerweg 5B en de Bed & Breakfast / camperplaats is.
 
 CategorieRichtafstand (omgevingstype gemengd gebied)Daadwerkelijke afstand
Hotels en pensions met keuken (Bed & Breakfast)10 meterca. 25 meter
Kampeerterreinen (Camperplaats)3.130 meterca. 35 meter
 
Gekeken naar voorgaande tabel levert de realisatie van een Bed & Breakfast en acht camperplaatsen geen hinder op voor omliggende woningen.
5.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Structuurvisie buisleidingen van belang.
 
De Structuurvisie buisleidingen is in 2012 vastgesteld en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. In de structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingentransport van nationaal belang mogelijk te maken.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb bevat onder andere regels over welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeente verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Op 1 juli 2014 is het Bevb ook voor het transport van andere gevaarlijke stoffen dan aardgas en brandbare vloeistoffen in werking getreden. In de, bij het Bevb behorende, Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb; eveneens in werking getreden op 1 januari 2011) zijn de aanwijzing van buisleidingen, de rekenafstanden en de rekenmethodiek opgenomen. Op 17 juni 2014 is de Revb volledig in werking getreden voor alle leidingen voor gevaarlijke stoffen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de nota Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Thans is het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor in voorbereiding. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Het Btev zal op korte termijn de circulaire Rnvgs vervangen. Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
In verband met het Basisnet is op 10 juni 2013 de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangepast. Het Btev is op 11 november 2013 vastgesteld en zal naar verwachting begin 2015 in werking treden.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een fragment van deze kaart weergegeven.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het gaat dan met name om bovengrondse propaantanks. Dergelijke tanks hebben een plaatsgebonden risicocontour van 10 meter. Het plangebied ligt niet binnen een afstand van 10 meter van deze tanks. Daarnaast zijn in of in de omgeving van het plangebied geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.
5.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
5.2.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
5.2.2 Beleid hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Op 17 juni 2010 is het geldende waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. Reeds werkt het hoogheemraadschap aan het WBP voor de periode 2016-2021, dit plan zal eind 2015 defenitief worden vastgesteld. In het plan geeft hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. schoon water.
De taken van Amstel, Gooi en Vecht richten zich primair op het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen. Die bescherming heeft Amstel, Gooi en Vecht opgebouwd in drie lagen: preventie in de zin van robuuste waterkeringen, sturing op ruimtelijke inrichting door beheersing van overstromingsrisico's en rampenbeheersing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.
 
Keur en Beleidsregels
Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap Amstel, Gooei en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:
  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.
5.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze
laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
   
Planspecifiek
Watercompensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 3 lid 13). Een toename aan verharding van meer dan 1.000 m2 in het landelijk gebied dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd.
 
In de huidige situatie is een groot deel van het plangebied reeds verhard. Als gevolg van de aanleg van de camperplaatsen en de parkeerplaatsen zal de verharding in het plangebied toenemen. Deze toename bedraagt echter niet meer dan 1.000 m2. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist.  
   
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de bebouwing zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbestemming van een agrarische bedrijfswoning en de realisatie van een Bed & Breakfast en achter camperplaatsen. Met deze ontwikkelingen gaan slechts beperkte bouwwerkzaamheden gemoeid om de schuur om te bouwen tot een Bed & Breakfast. Gezien het huidige agrarische gebruik van deze schuur is het niet de verwachting dat er beschermde soorten aanwezig zijn. Ook op de gronden van de toekomstige camperplaatsen is het, om dezelfde reden, niet de verwachting dat er beschermde soorten aanwezig zijn. Daarnaast ligt het plangebied niet in een beschermd natuurgebied. Wel ligt het plangebied op circa 1 kilometer van de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. Gezien de ruime afstand tot de natuurgebieden en de geringe aard van de ontwikkeling is het niet de verwachting dat de externe werking op de beschermde natuurgebieden zal toenemen als gevolg van de ontwikkeling.
5.4 Archeologie
Het archeologisch erfgoed is in Nederland beschermd door de wet- en regelgeving. In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan onderzoek naar mogelijke waarden als voorwaarde worden gesteld zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
De bescherming van de archeologische waarden is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Volgens de toelichting van het bestemmingsplan betekent dit dat het plangebied een lage of negatieve archeologische verwachting heeft. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in dergelijke gebieden niet noodzakelijk.
5.5 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren is met name de realisatie van de Bed & Breakfast en de camperplaatsen van belang. De, her te bestemmen, woning is namelijk al aanwezig en zorgt niet voor een verandering in de verkeers-/parkeersituatie.
 
Verkeer
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kunnen de kencijfers uit de volgende tabel aangehouden worden. Omdat een Bed & Breakfast en camperplaatsen niet direct worden genoemd in de publicatie is getracht een omschrijving te vinden die zoveel mogelijk aansluit op deze activiteiten.
 
 Verkeersgeneratie (motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal)Verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling
3* hotel (Bed & Breakfast)2,1 per kamer8,4
Camping (camperplaatsen)0,4 per standplaats3,2
  
Uit voorgaande tabel volgt dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling 11,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt, waarvan een deel bovendien seizoensgebonden. De Dammerweg, waarop het plangebied direct wordt ontsloten, heeft voldoende capaciteit om deze geringe toename op te vangen.
 
Parkeren
Ten behoeve van de Bed & Breakfast zullen 7 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Volgens publicatie 317 is dit ruim voldoende. Voor een Bed & Breakfast geldt namelijk een kencijfer van 0,73 parkeerplaatsen per kamer. Dit houdt in dat er 3 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
 
Voor de camperplaatsen is het aspect parkeren niet van belang. De campers zullen parkeren op de daarvoor bedoelde camperplaatsen. Het is niet de verwachting dat mensen daarnaast ook nog met de auto zullen komen. Mocht dat in incidentele gevallen toch gebeuren dan is er op het terrein voldoende ruimte aanwezig.
    
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan heeft conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft het wijzigingsplan daarom op 12 mei 2015 vastgesteld. Na bekendmaking van het vaststellingsbesluit heeft het wijzigingsplan vervolgens nog weer 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode was er de mogelijkheid was er de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een dergelijk beroep is niet ingesteld. Het wijzigingsplan is derhalve per 3 juli 2015 onherroepelijk geworden.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te tellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de wijzigingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Hij wijzigingsplan is economisch uitvoerbaar.
  • 1. Verkennend bodemonderzoek Dammerweg 5c te Weesp Gemeente Weesp, Econsultancy, Rapportnummer: 15025120