direct naar inhoud van 5.11 M.e.r.
Plan: Landelijk Gebied Weesp
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP0200LG-oh01

5.11 M.e.r.

Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Onderhavig bestemmingsplan draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke dan wel planologische situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. Met betrekking tot de agrarische bedrijven is ervoor gekozen om dezelfde bouwmogelijkheden toe te kennen als in de geldende bestemmingsplannen. Concreet betekent dit dat agrarische bouwvlakken niet worden vergroot. Dit neemt niet weg dat binnen bestaande bouwvlakken soms nog ruimte bestaat om uit te breiden. Vanuit mer-regelgeving bezien kan een conserverend bestemmingsplan daarmee ook ontwikkelingsruimte bieden. De inschatting van de gemeente is dat hier in de praktijk niet, dan wel in beperkte mate gebruik van zal worden gemaakt. Ook in feitelijk opzicht heeft het bestemmingsplan daarmee een conserverend karakter en zal het plan geen nadelige effecten op het milieu hebben, daaronder begrepen de aangrenzende Natura 2000-gebieden. De gemeente baseert deze conclusie op de volgende omstandigheden. Op de eerste plaats blijkt uit het bouwarchief dat de afgelopen jaren slechts een zeer beperkte aantal vergunningen is verleend voor het oprichten van nieuwe agrarische bebouwing. In de afgelopen vijf jaren zijn slechts 7 bouwvergunningen verleend. Op de tweede plaats is het aantal agrarische bedrijven sterk afgenomen. In de geldende bestemmingsplannen waren nog 39 agrarische bedrijven bestemd. In het nieuwe bestemmingsplan zijn dat er nog maar 20. Gelet op bovenstaande is het niet de verwachting dat het bestemmingsplan nadelige milieueffecten zal veroorzaken. Het is dan ook niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.