direct naar inhoud van 2.2 Provinciaal beleid
Plan: Landelijk Gebied Weesp
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0457.BP0200LG-oh01

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld. In deze structuurvisie wordt het beleid van de provincie Noord-Holland beschreven voor de periode tot en met het jaar 2040.

Visie

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 uit moet zien.

De provincie kiest ervoor vooral de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 21 juni 2010 is de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) vastgesteld en gewijzigd in maart 2013. Een eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 23 mei 2011. Door Gedeputeerde Staten is op 15 november 2011 een besluit genomen over de aanpassing van de grenzen van de Ecologische Hoofdstructuur en de provinciale ecologische verbindingszones. De Prvs is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen.

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de Prvs vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Onderstaand een samenvatting van de voor dit conserverend bestemmingsplan Landelijk Gebied Weesp relevante artikelen.

Artikel 8

Gebieden die binnen de aanduiding 'Aardkundig monument' of 'Aardkundig waardevol gebied' zijn gelegen dienen in de toelichting te hebben opgenomen op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals deze zijn beschreven in het bij de PRVS bijgevoegde rapport 'Actualisatie Intentieprogramma Bodembescherming'.

De aardkundige monumenten zijn beschermd via de provinciale milieu verordening. De aardkundig waardevolle gebieden zijn in het bestemmingsplan beschermd.

Artikel 12

Bestemmingsplannen in het buitengebied voorzien niet in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocaties of uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied. Het landelijk gebied is het gebied gelegen buiten de aanduiding 'Bestaande bebouwd gebied'.

Artikel 13

Een bestemmingsplan in het landelijk gebied voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw. Dit met uitzondering van nieuwe woningen middels de regeling Ruimte voor Ruimte (zie artikel 16).

Artikel 16

In dit artikel is de uitwerking van de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van sloop van storende bebouwing of functies buiten het bestaand bebouwd gebied. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de Ruimte voor Ruimte-regeling wordt in ieder geval voorzien in:

  • 1. een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing.
  • 2. zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaats heeft.
  • 3. niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren;
  • 4. de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid dient bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.

Deze regeling is niet van toepassing indien het plangebied is gelegen binnen gebieden met de volgende aanduidingen:

    • 1. Ecologische Hoofdstructuur, als bedoeld in artikel 19,
    • 2. Nationale landschappen, als bedoeld in artikel 20,
    • 3. Rijksbufferzones, als bedoeld in artikel 24,
    • 4. Weidevogelleefgebieden, als bedoeld in artikel 25, en
    • 5. Recreatie om de Stad-gebieden voor zover niet vallende onder de gebieden als bedoeld onder a t/m d en aangegeven op kaart 5 en op de digitale verbeelding ervan.

Tot slot kunnen Gedeputeerde staten nadere regels stellen en dient bij toepassing van de regeling eveneens de regels uit artikel 15 in acht te worden genomen.

Artikel 17

In artikel 17 is een opsomming opgenomen waaraan verbrede landbouwfuncties of functiewijzigingen van agrarische bouwpercelen dienen te voldoen.

"Een bestemmingsplan voorziet slechts in de mogelijkheid dat agrarische gebouwen inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, al dan niet als nevenfunctie, op het bouwperceel worden gebruikt voor kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties indien:

  • a. de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet wordt beperkt;
  • b. de mogelijkheid van buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik wordt geregeld in het bestemmingsplan;
  • c. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  • d. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;
  • e. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
  • f. ingeval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden en;
  • g. in geval van functiewijziging naar burgerwoning na volledige agrarische bedrijfsbeĆ«indiging dit uitsluitend gesitueerd wordt in het voormalige agrarische hoofdgebouw waarbij karakteristieke boerderijen gesplitst mogen worden indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing."

Artikel 18

Een bestemmingsplan maakt de permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans niet mogelijk. Voor een bestaand complex van recreatiewoningen dient de bedrijfsmatige exploitatie gewaarborgd te blijven.

Artikel 19

Indien in een plangebied een Ecologische Hoofdstructuur of Ecologische Verbindingszones zijn aangewezen worden in het bestemmingsplan geen regels opgenomen welke omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren of de waarden van de EHS significant aantasten. In de toelichting van het bestemmingsplan worden de wezenlijke waarden en kenmerken per gebied beschreven. Daarnaast wordt beschreven hoe deze waarden en kenmerken worden beschermd en hoe negatieve effecten worden voorkomen.

Artikel 21

Dit artikel stelt dat voor gebieden binnen een Nationaal Landschap en werelderfgoed regels moeten worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten.

Artikel 22

Artikel 22 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend mag voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies voorzover deze de kernkwaliteiten en/of Uitzonderlijke Universele Waarden van een Nationaal Landschap en werelderfgoed behouden of versterken.

Artikel 24

Een bestemmingsplan maakt geen verdere verstedelijking mogelijk in gebieden binnen een Rijksbufferzone. De exacte vormen van verstedelijking zijn genoemd in artikel 24. Hierin zijn eveneens mogelijkheden voor ontheffing genoemd, waaronder het gebruik maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling.

Artikel 25

Indien een bestemmingsplan is gelegen binnen een weidevogelleefgebied voorziet deze niet in de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, weginfrastructuur, bossen, boomgaarden, verstorende activiteiten en peilverlagende werken. In een bestemmingsplan wordt hoogopgaande beplanting of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning.

Artikel 29 & 30

Beide artikelen gaan in op de primaire en regionale waterkeringen. In deze artikelen is geregeld op welke wijze deze moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

2.2.3 Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie legt verbanden tussen landschap en cultuur in Noord-Holland. De provincie heeft voor deze benadering gekozen omdat zij landschap en cultuurhistorie meer wil verankeren in de ruimtelijke ontwikkeling. In paragraaf 5.2.3 is met deze leidraad als uitgangspunt een verder uitwerking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden opgenomen.