Plan: | Velserbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.BP1000VELSERBROEK1-R001 |
De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een duidelijk ruimtelijk beeld van dit plangebied. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende regelingen die zijn opgenomen in de regels en de verbeelding. Hierbij wordt aangegeven welke beleidskeuzes van de gemeente of van andere overheden daaraan ten grondslag liggen. Met het bestemmingsplan wordt behoud en verbetering van de kwaliteit van het leefklimaat in de woongebieden nagestreefd.
Deze plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt formeel juridisch gezien geen deel uit van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op voor de woonkern Velserbroek
Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is een planologisch kader op te stellen waarbinnen nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden en invulling wordt gegeven aan het gebied.
Velserbroek is gelegen tussen de rijkswegen A9 in het noordoosten en A208 in het westen. het is de jongste kern van de gemeente Velsen. In het zuiden vormt het agrarisch gebied 'De Verdolven Landen' de grens tussen Velserbroek en de groenzone van Haarlem-Noord. In het zuidoosten grenst de woonwijk aan de Westbroekplas, dat een onderdeel is van het recreatiegebied Spaarnwoude. Ten westen van Velserbroek vormt het bedrijventerrein Broekerwerf en het gebied Hofgeest de overgang naar de woonkern van Santpoort-Noord.
Afbeelding 1.1.1 Plangebied
De directe aanleiding om voor de woonkern Velserbroek een nieuw bestemmingsplan op te stellen komt voort uit het feit dat het bestemmingsplan bijna 10 jaar oud is, waardoor deze op grond van de wet geactualiseerd moet worden.
Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan Velserbroek zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische plan opzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart. Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:
Om het plan zo globaal en flexibel mogelijk op te stellen zijn de volgende uitgangspunten toegepast:
Gebodsregels zijn niet geoorloofd anders dan in dubbelbestemmingen; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt.
Het nieuwe bestemmingsplan vervangt het vigerende plan Velserbroek (10.0).
Het bestemmingsplan Velserbroek is door de gemeenteraad op 15-11-2007 vastgesteld en goedgekeurd door de provincie op 11-2-2008.
Afbeelding 1.3.1 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied Velserbroek maakt deel uit van de Hollandse kustzone. Vanaf 6000 jaar geleden ontwikkelde het landschap zich van een sterk door de zee gedomineerd gebied van wadplaten en getijdengeulen tot een rijk geschakeerd landschap van zandruggen, met hier en daar geïsoleerde zandopduikingen omgeven door moerassen, lagunes en kreken. 1500 jaar later raakte de kustlijn westelijk van Velserbroek definitief gesloten. Vanaf deze stabiele strandwal zorgde de wind voor een frequente zandaanvoer, zodat aan de zijde van de huidige Hofgeest een solide binnenduinrand ontstond.
De ontwikkelingen weerspiegelen zich ook in de bewonings- en gebruiksgeschiedenis, zoals deze in de metersdikke bodemlagen is vastgelegd. Archeologisch booronderzoek vanaf 1983 toonde met name in de ondergrond van de Hofgeest een grote stapeling van achtereenvolgende cultuurlandschappen aan. De tot en met 1994 door de Universiteit van Amsterdam jaarlijks uitgevoerde opgravingen bevestigen aan de hand van belangwekkende vondsten de grote rijkdom aan achtereenvolgende cultuurlandschappen. Zij dateren vooral uit de Brons- en Ijzertijd (2000 v.Chr. tot begin van de jaartelling) en zijn vol van sporen en resten van opeenvolgende boerengemeenschappen en hun leefwijze.
Niet alleen het archeologisch bodemarchief van de zone rond de Hofgeest is rijk. Van de talrijke Velserbroekse vindplaatsen valt bijvoorbeeld het gebied op rond de Westbroekerweg. Op de, in de ondergrond aanwezige en naar het noorden toe wegduikende zandrug van de Haarlemse strandwal, zijn de restanten van meerdere boerderijen teruggevonden die ooit waren opgericht tussen uitgestrekte akkers. Zeer bijzonder was de vondst van twee bijbehorende grafheuvels uit de Bronstijd. De jongste van de twee, opgeworpen rond 1400 v.Chr., bevatte onder meer een ceremoniële bronzen bijl en twee gouden haarsieraden.
In de uiterste zuidhoek, achter de Dammersboog, komen zeer oude duintjes voor die reeds 5000 jaar geleden zijn verdronken en vervolgens bedolven zijn geraakt. Hierop zijn sporen en vondsten aangetroffen die even oud zijn als de hunebedden in Drenthe. Ook heel waardevol is de grotendeels opgegraven offerplaats in de uiterste zuidwesthoek van Velserbroek, ter hoogte van het PWN gebouw. Gedurende meerdere eeuwen zijn hier rituele handelingen verricht, maar een zwaar accent valt kort na het begin van de jaartelling toen talrijke munten, wapens en sieraden aan de bodem werden toevertrouwd. Hieronder ook vele zaken van Romeinse komaf.
Afgezien van dit uitzonderlijke monument, dat samenhing met de kortst mogelijke oversteek door het moeras tussen het zand van het huidige Santpoort en de strandwal van Haarlem, zijn in Velserbroek nauwelijks sporen uit de Romeinse Tijd bekend. Tussen 14 en 50 n.Chr. bouwde het Romeinse leger twee havenforten pal ten noorden van Velserbroek, maar de offerplaats is tot heden het belangrijkste bewijs voor hun aanwezigheid binnen het plangebied.
Sporen uit de Vroege Middeleeuwen (450 – 1050 n.Chr.) zijn niet met zekerheid bekend. Naar verwachting zijn er echter onder de talrijke, inmiddels in onbruik geraakte en reeds lang opgevulde sloten aan de zijde van de Hofgeest, meerdere exemplaren die toentertijd functioneerden. De sloten die tot aan de start van de bouw van Velserbroek fungeerden, stamden voor het overgrote deel nog uit de tijd van de ontginning van het veen dat gedurende de Vroege Middeleeuwen de gehele Velserbroek had overwoekerd. In de 11e eeuw werd dit veengebied definitief ontgonnen. Veel sloten en de algehele verkaveling structuur getuigden direct van de verovering van het veen, nu 1000 jaar geleden. Aanvankelijk werd akkerbouw uitgeoefend, maar vanwege het onvoldoende kunnen beheersen van het waterpeil veranderde het gebruik spoedig in dat van weidegebied. Brak water dat bij vloed via de Waddenzee, Almere-lagune / Zuiderzee en het IJ het steeds lagergelegen gebied overstroomde, zorgde voor de vorming van een pakket vette klei. Het met deze ‘zware klei’ bedekte veenlandschap bepaalde tot aan de bouw van Velserbroek de exploitatie van het gebied. De hogere zandige gronden (geestgronden) van de Hofgeest boden plaats aan de boerderijen en er ontstond aan de rand van het plangebied zelfs een voorname buitenplaats: Huis te Spijk. Het was echter niet voor niets dat huis en tuin werden beschermd door een omringend dijklichaam.
In de tweede helft van de vorige eeuw zijn de gronden aangekocht om, als onderdeel van het Recreatiegebied Spaarnwoude, te kunnen worden ingezet ten behoeve van sportaccommodaties. Om aan de woningbehoefte te voldoen verschoof de bestemming naar de realisatie van een nieuwe kern. In 1985 werd gestart met de bouw van Velserbroek.
Velserbroek is voor Velsen tot op heden de laatste grootschalige uitleglocatie geweest voor nieuwbouw. De woonkern is in diverse fasen tot stand gekomen en herbergt op dit moment zo’n 6.100 woningen en bijna 16.000 inwoners. Door de fasering in de ontwikkeling kent Velserbroek een relatief lange bouwtijd, waardoor een grote diversiteit aan buurten en woningtypen is ontstaan.
Door de geografische ligging en de fysieke scheiding door aanwezige infrastructuur is de Velserbroek te beschouwen als één van de zeven op zichzelf staande woonkernen van Velsen.
De ruimtelijke structuur van Velserbroek wordt gekenmerkt door een centrale parkstrook die het centrumgebied verbindt met de Westbroekplas. Velserbroek is hiermee te typeren als een stedelijk woonmilieu met één sterk, leidend groenelement. Rondom de parkzone bevinden zich diverse plandelen of buurten van de wijk. Verschillende waterlopen, langzaam verkeersroutes en de hoofdontsluitingen voor de auto structureren het overige deel van de wijk. De wijk is zeer waterrijk opgezet en bovendien gebouwd in hoge dichtheden. De hoeveelheid openbare ruimte is hierdoor echter beperkt.
Afbeelding .3.1 overzicht globale functieverdeling plangebied
Grenzend aan het noord-oostelijk deel van de wijk liggen een aantal sportvelden. Het sportaanbod bestaat uit voetbal, rugby en tennis. In het centrum van Velserbroek is een multifunctionele sporthal gevestigd.
Vanwege de ligging en de omvang van de woonkern beschikt Velserbroek over een centrum met detailhandelsvoorzieningen die in de basisbehoeften voorziet. Tevens beschikt Velserbroek over een gezondheidscentrum waar diverse eerstelijnsgezondheidszorg wordt aangeboden.
Bij de ontwikkeling van Velserbroek heeft de nadruk gelegen op het realiseren van eengezinswoningen om gezinnen een mogelijkheid te geven wooncarrière te maken. Naast eengezinswoningen zijn er op een aantal plekken in de woonkern gestapelde woningen gerealiseerd in de vorm van appartementen.
De bevolkingssamenstelling van Velserbroek is redelijk eenzijdig. Er zijn veel gezinnen met opgroeiende kinderen (26 % van de inwoners van Velserbroek is tussen de 0-19 jaar, terwijl het gemiddeld in Velsen 22% is) en relatief weinig ouderen (13 % in Velserbroek, terwijl gemiddelde percentage in Velsen 19 bedraagt). De behoefte aan voorzieningen voor de jeugd is nu groot. Er is als gevolg van de vele gezinnen die zich in het verleden in de Velserbroek gevestigd hebben een overschot aan basisonderwijsvoorzieningen. Grenzend aan het noord-oostelijk deel van de wijk ligt in een lint een aantal sportvelden.
Hieronder worden de bij de gemeente bekende ontwikkelingen geschetst. Het gaat hier om ontwikkelingen die al bij de inventarisatie van het bestemmingsplan bekend waren. Bijvoorbeeld omdat ze al als afzonderlijke bouwlocaties waren aangemerkt of al in de structuurvisie Velsen 2015 worden genoemd. Op onderstaande kaart zijn de ontwikkellocaties binnen het plangebied weergegeven.
Afbeelding 3.2: ontwikkellocaties
Reptonstraat
De gemeente heeft aan de H. Reptonstraat in 2003 een perceel verkocht ten behoeve van de realisatie van woonwagenstandplaatsen. Als gevolg van het intrekken van de Woonwagenwet en als gevolg van de realisatie van woonwagenstandplaatsen elders in de gemeente heeft het college in 2011 besloten dat de realisatie van de woonwagenstandplaatsen op deze locatie niet meer noodzakelijk wordt geacht en dat zij haar (privaatrechtelijke en publiekrechtelijke) medewerking wil verlenen aan het ter plaatse mogelijk maken van woningbouw. Voor het perceel is een omgevingsaanvraag ingediend voor het realiseren van 23 appartementen voor een brede doelgroep. De gemeenteraad heeft eind 2015 een verklaring van geen bedenking afgegeven. In het bestemmingsplan is het bouwplan conform de omgevingsaanvraag opgenomen.
Afbeelding 3.3: aanzicht voorgevel beoogde nieuwe situatie
Afbeelding 3.4: plattegrond beoogde nieuwe situatie
Omgeving Reptonstraat
Waterviolier
Aan de Waterviolier zijn woonwagenstandplaatsen gelegen. In het verleden zijn twee woonwagenstandplaatsen ten behoeve van 1 standplaats verkocht. Hier is een omgevingsvergunning verleend voor een grotere woonwagen, dan oorspronkelijk was toegestaan (was 140m²). Deze afwijkende maat zal in dit nieuwe bestemmingsplan positief worden bestemd.
Molenweid
De locatie Molenweid is gelegen aan de Sluistocht, Aletta Jacobsstraat, Ans Rosendahlstraat en Koerierspad. Het betreft een onderwijslocatie van basisschool de Pionier (locatie Molenweid). De huidige functie heeft betrekking op het onderwijs. Hier zijn 30 woonzorgeenheden gebouwd. De woonzorgeenheden zijn, met toepassing van de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, gebouwd binnen het bouwvlak van het huidige vigerende plan. In 2016 is de omgevingsvergunning verleend. In het bestemmingsplan is het bouwplan, conform de omgevingsaanvraag, opgenomen.
Spitsaak/Platbodem
De locatie Spitsaak/Platbodem is gelegen aan de Spitsaak nummer 70 en Platbodem 197 en 197a. Op dit moment is de locatie in gebruik voor het onderwijs (basischolen de Rozenbeek en De Westbroek). Waarschijnlijk zal de onderwijsfunctie rond 2020 niet meer op deze locatie uitgeoefend zal worden. Mogelijk wordt deze functie eerder opgeheven, zodat de locatie eerder vrijkomt voor andere functies. Op deze locatie is het gewenst om naar een woonfunctie te gaan. Tijdelijk zullen de bestaande gebouwen op de locatie Platbodem 197 en 197a, worden ingezet voor het huisvesten van statushouders. Voor de omgevingsvergunnning wordt een aparte procedure gevoerd, los van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 3.7: luchtfoto locatie Spitsaak
De stedenbouwkundige opzet van deze strook wijkt duidelijk af van de omringende bebouwing. De strook vormt een open ruimte in de wijk die een verbinding legt met het wijkpark. De tijdelijke bebouwing van de strook is ten koste gegaan van het groen. Het herstellen van deze open groene ruimte is uitgangspunt bij nieuwbouw op deze locatie. In aansluiting op het appartementencomplex op de kop van de strook wordt voor de invulling van deze strook uitgegaan van los gepositioneerde bouwblokken omringd door groen. De blokken onderscheiden zich duidelijk van de randbebouwing, zowel in bouwhoogte als vormgeving.
De huidige functie blijft de komende tijd gehandhaafd, daarom is voor deze locatie een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de wijzigingsbevoegdheid zijn verschillende randvoorwaarden meegenomen, zoals:
- in totaal zijn maximaal 50 grondgebonden woningen en/of appartementen toegestaan;
- er moet voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd, conform tijdens de aanvraag geldende parkeernormen, en wordt opgelost langs de straatzijden;
- de bebouwing bestaat uit 2 bouwblokken ten noorden van het Zeilpad en 3 bouwblokken ten zuiden van het Zeilpad binnen de in afbeelding 3.6 aangegeven maximale rooilijnen;
- het bebouwingspercentage binnen deze rooilijnen is maximaal 70 %;
- de maximale bouwhoogte is 7 meter;
- de ruimte tussen de bouwblokken en langs de straatzijden krijgt een groene invulling en maakt deel uit van deze ontwikkeling.
Afbeelding 3.8: randvoorwaarden locatie Spitsaak/Platbodem
Westlaan
Het perceel aan de Westlaan 35 zal mogelijk herontwikkeld zal worden. Er bestaan ideeën en wensen om op het perceel in de toekomst woningbouw in de vorm van een Urban Villa te realiseren. Met de eigenaar van het perceel is afgesproken om een apart bestemmingsplan voor deze locatie op te stellen.
Compensatie verhard oppervlak
Bij de nadere uitwerking van deze ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het compenseren van het verhard oppervlak zoals voorgeschreven door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Volgens het beleid van het hoogheemraadschap dient 15 % van de toename aan verhard oppervlak te worden gecompenseerd door het graven van open water, zodat voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem aanwezig blijft.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan Velserbroek zijn de vigerende bestemmingsplannen beschreven en is het relevante ruimtelijke beleid geanalyseerd om vast te stellen of daaruit randvoorwaarden voor dit bestemmingsplan voortkomen. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen het Europees beleid, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de gemeente Velsen. Naast het ruimtelijk beleid is ook de wetgeving, onder meer op het gebied van veiligheid, milieu en flora en fauna, relevant voor het bestemmingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 5.
Beslissingen over het grondgebruik in Nederland worden tot op zekere hoogte in Brussel genomen. Zoals alle andere lidstaten heeft Nederland zich gecommiteerd de Europese wet- en regelgeving en richtlijnen volledig, nauwkeurig, bindend en tijdig te implementeren.
Het milieubeleid is één van de belangrijkste sectorale beleidsvelden die van invloed zijn op de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de leefomgeving en inrichting van bestemmingsplannen. Diverse onderdelen van het Europees milieubeleid hebben een aanzienlijke ruimtelijke impact in Nederland. Voorbeelden zijn grenswaarden voor luchtkwaliteit (fijn stof en NO2), die gevolgen kunnen hebben voor woningbouw langs drukke wegen.
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Een belangrijk instrument hiervoor is de uitvoering van de gebiedsgerichte onderdelen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit betekent het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang: het Natura 2000 netwerk. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. In dit verband is de afspraak gemaakt dat de lidstaten van de Europese Unie alle maatregelen nemen die nodig zijn om een ‘gunstige staat van instandhouding’ van soorten en habitattypen van communautair belang te realiseren. In 2002 zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn opgenomen in de Flora- en faunawet. In Velsen ligt een deel van het Nationaal Park Zuid Kennemerland dat onderdeel uitmaakt van het Natura2000 netwerk.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW. Zij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd.
Het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 beschrijft het proces en de randvoorwaarden voor de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015. Het bevat een tijdschema en gaat in op de vorm en inhoud van de producten van rijk en regio. Verder worden de organisatie, de publieke participatie, de relatie met andere richtlijnen en internationale afstemming toegelicht. Op 13 december 2012 is het bestuurlijk vastgesteld. Vervolgens zijn de verschillende Stroomgebiedbeheerplannen vastgesteld.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Europese Kaderrichtlijn Water.
Op basis van diverse Europese, rijks- en provinciale beleidsregels, met name het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) is onder andere bepaald dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten. Een belangrijk punt in het verdrag van Malta is dat vooraf aan iedere ingreep in het bodemarchief (door nieuwbouw, wegenaanleg etc.) archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Daarmee kan worden bepaald hoe eventueel aangetroffen archeologische waarden in de plannen kunnen worden ingepast. Mocht dit niet kunnen en is een opgraving onvermijdelijk geworden om de archeologische informatie veilig te stellen, dan dienen de kosten daarvan in het ontwikkelingsproces meegenomen te worden.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking' (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In 2012 is het Barro aangevuld.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
In het NMP4 staat de aanpak van de in het NMP3 gesignaleerde hardnekkige milieuproblemen centraal. De aanpak van deze problemen vraagt om ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Het NMP4 zet daarom in op het tot stand brengen van transities (systeeminnovaties) op het vlak van de energiehuishouding, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, landbouw en mobiliteit. Vanwege de groeiende aandacht voor gezondheid en veiligheid is de nota ook gericht op vernieuwing van het stoffenbeleid en beleidsvernieuwing van de leefomgeving. Het NMP4 heeft een beleidshorizon die verder reikt dan de beleidshorizon in het NMP3. Het NMP4 gaat uit van een beleidshorizon die in het jaar 2030 is gelegd. In het NMP4 worden zeven grote milieuproblemen gesignaleerd en laat zien hoe de situatie over dertig jaar zal zijn als het beleid niet verandert.
Deze problemen zijn:
De gewenste situatie over 30 jaar kan als volgt worden omschreven: Het milieubeleid moet een bijdrage leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later. Hoewel het milieubeleid van de afgelopen jaren redelijk succesvol is geweest, op de grote milieuproblemen heeft het nog geen afdoende antwoord. In het NMP4 worden zeven onderlinge barrières onderkend die een oplossing van de grote problemen in de weg staan. Voortzetting van het huidige beleid is niet voldoende als we de ambities voor 2030 willen realiseren. Het huidig beleid gaat immers nog te veel voorbij aan deze barrières voor duurzame ontwikkeling, die te beschouwen zijn als systeemfouten in de economie en de thans functionerende instituties. In het NMP4 is aangegeven waarmee deze barrières doorbroken kunnen worden en zijn hiervoor nieuwe beleidsinstrumenten aangegeven.
Milieubeleid draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hoe de leefomgeving wordt ervaren, wordt onder meer bepaald door de aanpak van de vervuiling van bodem, lucht en water, door veiligheidsrisico’s bedrijvigheid, geluidsoverlast en afvalinzameling. Daarnaast spelen zaken als woningaanbod, werkgelegenheid en voorzieningen een rol, evenals groenvoorzieningen, natuur en afwisseling van karakteristieke gebieden. De plaatselijke overheid is vaak beter dan de rijksoverheid in staat aan de kwaliteit van de leefomgeving bij te dragen. Daarom krijgt de lokale overheid meer vrijheid en zoveel mogelijk integrale verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is dat dit leidt tot verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het rijk stelt voor de milieukwaliteit een harde ondergrens en zal samen met de andere overheden bij uitvoering en handhaving die grens bewaken.
In Europa zijn door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Een vertaling van dit EU-beleid voor soortbescherming naar Nederlands niveau is de Flora- en faunawet. Hierin worden bedreigde inheemse planten- en diersoorten als beschermd aangewezen. Gebiedsbescherming wordt in Nederland geregeld in de Natuurbeschermingswet. Hierin worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Ruimtelijke plannen als bestemmings-, bouw- en sloopplannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen. In Hoofdstuk 5 Milieuaspecten wordt hier nader op ingegaan.
Op 16 februari 2010 is de provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie 2040 van de provincie Noord-Holland door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de structuurvisie vastgesteld.
In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met verschillende ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. De Provincie speelt in op actuele dilemma's door mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de Provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De structuurvisie en de bijbehorende provinciale verordening zijn het inhoudelijke beleidskader van de provincie waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat de provincies regels voorschrijft over bestemmingen en het gebruik van gronden met een provinciaal belang. Velserbroek is niet aangewezen als een Aardkundig waardevolle gebieden, zoals bedoeld in artikel 8 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Provinciale staten van Noord-Holland hebben op 15 december 2014 het Milieubeleidsplan 2015-2018 vastgesteld. De provincie heeft in het Milieubeleidsplan 2015-2018 bepaald waarop zij haar milieubeleid voor de komende 4 jaar wil richten. De basis is het nakomen van wettelijke regels en normen. In het Milieubeleidsplan 2015-2018 wil de provincie daarnaast inzetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De provinciale visie is vastgelegd in een viertal integrale opgaven, die gericht zijn op kansen voor de toekomst namelijk; Gezonde Stad en Mobiliteit, Visie op de Ondergrond, Circulaire Economie en Transitie Duurzame Energie.
Het biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen.
Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat de provincie verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De provincie versterkt de uitvoering van het plan en bewaakt de voortgang door samen met haar partners een uitvoeringsprogramma voor de hele planperiode op te stellen. In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- Klimaatbestendig waterbeheer: De waterkeringen, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting moeten voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
- Water medesturend in de ruimte: Water is een belangrijke sturende factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Op sommige plekken, zoals in de omgeving van dijken, is water vanwege de veiligheid zelfs het belangrijkste sturende element. Elders is water volgend in de ruimtelijke afweging.
- Centraal wat moet, decentraal wat kan: Met de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening is 'centraal wat moet, decentraal wat kan' de nieuwe sturingsfilosofie van het Rijk die de provincie overneemt. De uitgangspunten van deze vernieuwingen zijn: minder regels, meer uitvoeringsgericht, modernisering en stroomlijning van de regels.
- Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering: Het Noord-Hollandse landelijk gebied zoals dat nu ervaren wordt is het resultaat van het leven met en de strijd tegen water. Daarbij moet worden gedacht aan de terpen, dijken, molens en droogmakerijen. Sinds 2007 heeft de provincie dankzij het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een belangrijke regierol voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met het Rijk heeft de provincie uitvoeringsafspraken gemaakt voor de periode 2007-2013. De uitvoering van het waterbeleid vraagt maatwerk via een gebiedsgerichte aanpak.
Op 1 oktober 2007 hebben provinciale staten het “Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, Actualisatie van het PVVP 2007-2013 (PVVP)” vastgesteld. Hierin zet de provincie haar bijgewerkte visie op het verkeer en vervoer in de provincie en het verkeers- en vervoersbeleid voor de periode van 2007 tot 2013 uiteen. Uitgangspunt hiervoor was het beleid zoals dat in het “Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 2003” is opgenomen. In hoofdlijnen is het beleid gericht op 'vlot en veilig door Noord-Holland'.
In de visie merkt de provincie op dat de ruimtelijke ordening belangrijke aanknopingspunten biedt voor het mobiliteitsvraagstuk. In bestaande situaties zijn er nauwelijks mogelijkheden voor wijzigingen. Bij herontwikkeling van bestaande situaties of nieuwe situaties zijn die mogelijkheden er wel. Mobiliteit is in deze situaties één van de sturende uitgangspunten. In het PVVP is bepaald dat bij de ontwikkeling van (ruimtelijke) plannen duidelijk moet worden gemaakt hoe de bereikbaarheid van het plangebied wordt gewaarborgd. Ook is in het PVVP bepaald dat 'oplossingen' moeten bijdragen aan de veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid van het gebied.
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.
In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt achtereenvolgens:
In deze visie ligt het accent op kennisrijke industrie: doorontwikkelde bestaande industrieën en initiatieven (kennisintensief worden van haven en staal, offshore-industrie), ontwikkeling van kenniscentra op deze terreinen en ontwikkeling van nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie (waterenergie) en samenwerking met wetenschappelijke instituten op deze terreinen. Spin-off is de ontwikkeling van IJmuiden tot een stad met een metropool karakter, aantrekkelijk als dynamische haven en avontuurlijke kustplaats.
De andere kernen hebben grotendeels hun eigen dorpse karakter behouden. Er is in bestaande woningbouw geïnvesteerd, een enkele kern is uitgebreid. De sociale cohesie hier is groot; mensen kennen elkaar, de wijken organiseren gezamenlijk activiteiten, het verenigingsleven bloeit, vrijwilligers zijn redelijk makkelijk te vinden. De gemeente vindt de initiatieven vanuit de gemeenschap belangrijk en stimuleert betrokkenheid van de inwoners door regelmatig te overleggen met bewonersgroepen en belangengroepen. De gemeente realiseert zich dat een vitale gemeente gebaat is bij een vitale woongemeenschap met een goede sociale cohesie.
De groeiende welvaart biedt de gemeente de ruimte om hier ook voldoende ondersteuning voor te bieden. Aangezien eigenlijk alle voorzieningen in en rond IJmuiden zijn gevestigd, beperken de voorzieningen in de andere kernen zich tot basisvoorzieningen. Door de instroom van nieuwe jonge gezinnen is het leerlingenaantal gegroeid, zodat iedere kern over eigen basisonderwijs beschikt. Waar mogelijk is dit geclusterd met kinderopvang, sportvoorzieningen en gezondheids-, zorg- en welzijnscentra.
Voor de dagelijkse boodschappen kan men hier ook goed terecht, wil men meer, dan is IJmuiden de aangewezen plek.
Conclusie: het plangebied biedt door de diverse voorzieningen die in dit bestemmingsplan als zodanig zijn bestemd de randvoorwaarden voor een goede uitvoering van de Visie op Velsen 2025.
De structuurvisie Velsen 2025 is de integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie moet niet worden gezien als een blauwdruk voor de toekomst, maar als een kompas waarmee de gemeente de koers bepaalt. De structuurvisie zet de stip op de horizon in 2040, toont de ruimtelijke vertaling tot 2025 en laat de uitvoering zien in een uitvoeringsprogramma. Verder is de structuurvisie niet alleen een toetssteen maar vooral ook een inspiratiebron voor nieuwe initiatieven.
Velsen is door de strategische ligging en meerdere samenwerkingsverbanden verknoopt met een zeer sterke regio. Binnen de MRA neemt Velsen een bijzondere positie in. Dit geldt zeker voor IJmuiden, dat met de zeesluis in het Noordzeekanaal, de poort van Amsterdam vormt. De structuurvisie spreekt zich uit over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. Daarbij gaat het vooral om die kwaliteiten die van ‘metropolitaan’ niveau zijn en dus ook iets toevoegen aan de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Het is belangrijk om die kwaliteiten aan elkaar te koppelen door goede verbindingen. De structuurvisie legt ook de verbinding met de regio, met mensen en met verleden en toekomst.
De metropolitane functies onderscheiden Velsen van de rest van de MRA. Zodoende zijn ze de basisingrediënten waarmee de bestaande kernkwaliteiten van Velsen kunnen worden omschreven. De volgende vijf kernkwaliteiten zijn onderscheiden.
1. Velsen is de nautische toegangspoort
2. Velsen is de slimme werkplaats/techport
3. Velsen is het nationaal park
4. Velsen is het actieve landschap
5. Velsen is de duinstad & land-goed
Het ruimtelijk raamwerk zet de te behouden/versterken kernkwaliteiten en de te verbeteren onderlinge verbindingen op de kaart en toont de gewenste ontwikkelrichting voor de verschillende deelgebieden binnen de gemeente. Het ruimtelijk raamwerk laat de ‘stip op de horizon’ zien waar de gemeente naar toe wil, op weg naar 2040.
De gemeenteraad heeft 2013 de Woonvisie 2025 ‘Samen werken aan een aantrekkelijke stad’ vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit Visie op Velsen 2025 ‘Kennisrijk werken’ op het gebied van wonen. In de Visie op Velsen investeert Velsen in nieuwe werkgelegenheid en in toerisme en wordt daardoor aantrekkelijker als stad om te wonen. Om deze visie te verwezenlijken wordt er een route uitgestippeld. Wonen is één van de bouwstenen. In de Woonvisie wordt ingegaan op de vraag wat en wie Velsen nodig heeft voor haar ambities en wat op korte termijn kan en welke ontwikkelingen meer tijd nodig hebben. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties. Daarnaast zijn er ook andere ontwikkelingen waar Velsen op het gebied van het wonen een antwoord op moet geven, zoals de veranderende woonvraag van de bevolking, de vergrijzing en de wens om langer thuis te wonen.
In de woonvisie worden in Velsen grofweg drie woonmilieus onderscheiden: centrumstedelijk en groenstedelijk in IJmuiden en Velserbroek en landelijk/dorps in de andere kernen. Opgave is om deze woonmilieus te versterken en meer differentiatie in het woningaanbod aan te brengen. De prioriteit ligt bij de milieus die het meest moeten veranderen willen zij aantrekkelijk zijn en blijven. In het groenstedelijke en landelijk/dorpse woonmilieu ligt de nadruk op het ‘afronden’ van de kernen. Het gaat dan om invullen van bouwlocaties naar het dorpse karakter, niet over verstedelijking en grootschalige uitbreiding. Velserbroek heeft in die zin meer binnenstedelijke bouwmogelijkheden dan de andere dorpskernen.
De gemeente heeft in juli 2017 de Woonvisie 2025 op het gewenste woonprogramma bij nieuwbouw in de verschillende kernen van de gemeente gewijzigd. In Velsen-Zuid, Driehuis, Santpoort-Noord, Velserbroek en Santpoort-Zuid wordt meer nadruk gelegd op sociale huurwoningen en in IJmuiden en Velsen-Noord meer op koop- en markthuurwoningen. Hiermee wordt ingezet op meer spreiding van de sociale huurwoningvoorraad over de gemeente en meer markt-/middensegmenthuurwoningen voor woningzoekenden die niet (meer) in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Voor Velserbroek wordt ingezet op 30% sociale huur bij uitbreidingslocaties.
Urban villa's aan de oostrand van Velserbroek
Het Verdrag van Malta/Valetta, ook wel het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, is op 16 januari 1992 in Valetta (op Malta) tot stand gekomen. Belangrijk doel van het verdrag is om bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem en inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling volwaardig mee te wegen in de besluitvorming. Als gevolg van het Verdrag van Malta is de Monumentenwet van 1988 gewijzigd.
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren. In het plangebied komen vele monumenten voor. Deze worden als zodanig bestemd waardoor het bestemmingsplan ook een signaalfunctie krijgt als er een aanvraag voor een monument wordt gedaan.
Op 6 april 2017 is de Beleidsnota Archeologie met bijbehorende kaart vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn gebieden opgenomen waar archeologische vondsten verwacht worden. Indien hier de grond geroerd gaat worden (voor werkzaamheden of bijvoorbeeld voor sloop en nieuwbouw) kan het zijn dat er archeologisch onderzoek moet worden verricht. De eisen die hiervoor genoemd zijn in deze nota worden overgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat om de archeologische waarden categorie 3 en 5.
Cultuurhistorie wordt als vast onderdeel betrokken bij planontwikkelingen en –uitvoering. In paragraaf 5.8 Cultuurhistorie wordt specifiek ingegaan op de cultuurhistorische aspecten van het plangebied.
In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.
Voor wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.
De gemeente Velsen heeft een Milieubeleidsplan opgesteld voor de periode 2015-2020, waarin de kaders voor het milieubeleid zijn geactualiseerd. In de Visie op Velsen 2025 speelt duurzaamheid een verbindende rol en draagt bij aan een goede balans tussen wonen, werken en recreëren. Belangrijkste onderwerpen van het milieubeleidsplan zijn: Energie (besparing en opwekking), Leefomgeving (luchtkwaliteit, geluid, geuren bodem), Mobiliteit, Klimaatadaptatie en Afval.
Luchtkwaliteit is één van de meest bepalende thema's voor de leefomgevingskwaliteit in de IJmond. Daarnaast spelen ook geluid en geur een grote rol in de milieudruk op de IJmond (en de mogelijke gezondheidseffecten hiervan). De gemeente Velsen zoekt in samenwerking met OD IJmond en bedrijven naar de balans tussen economische groei en beperking van de hinder. Vanwege het gemeentegrens overschrijdende karakter wordt op dit thema intensief regionaal samengewerkt.
De gemeente neemt tevens haar verantwoordelijkheid bij het beperken van de klimaatverandering en het opvangen van de effecten ervan. Om goed in te kunnen spelen op de negatieve gevolgen van klimaatverandering kunnen vooral op de beleidsterreinen water en groen maatregelen worden ingezet. Ten aanzien van hernieuwbare energie is met name de aanleg van het warmtenet en de toepassing van zonne-energie en windenergie kansrijk.
De doelstelling van het gemeentelijke windturbinebeleidsplan is meerledig. De te plaatsen turbines moeten, op diverse schaalniveaus, een duidelijk herkenbare samenhangende ruimtelijke structuur vertonen. Er wordt hiervoor een ruimtelijk kader geschetst waarbinnen de plaatsing van windturbines mogelijk is. Locaties en minimum en maximum masthoogten worden aangegeven.
Verankering in relevante bestemmingsplannen bij actualisering en in de structuurvisie in het windturbinebeleidsplan wordt het Noordzeekanaal als belangrijkste 'drager' voor de opstelling van windturbines op land uit het regionale toetsingsplan overgenomen.
In het plangebied van de Velserbroek zijn conform het windturbinebeleidsplan geen mogelijkheden voor windturbines opgenomen.
Onderstaande groenbeleidsplannen zijn van toepassing:
De Ecologische groenvisie is een beschrijvende visie op hoofdlijnen. Het bomenplan is een beheerplan waarin de vervanging van gemeentelijke bomen is vastgelegd. Dit bomenplan is in 2013 geëvalueerd en geactualiseerd. In het Groenbeleidsplan is de hoofdgroenstructuur vastgelegd. Ook zijn hierin kaarten opgenomen, die beschrijven of er eventueel groen moet worden gecompenseerd. Dit kan relevant zijn bij ontwikkelingen, omdat groen met een
classificatie 'te behouden groen met compensatiebeginsel' op kaart zijn aangegeven.
In 2014 is de APV gewijzigd en zijn in beginsel alle bomen vrijgesteld van kapvergunning. Voor een aantal situaties is een uitzondering gemaakt. Bomen die op de lijst van waardevolle of monumentale bomen staan, zijn nog steeds kapvergunningsplichtig.
Aan huis gebonden beroepen
In 2004 is de beleidsnotitie 'Aan huis gebonden beroepen' vastgesteld. Onder bepaalde voorwaarden kunnen beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten, die niet onder de vrije beroepen vallen, in een woning door de bewoner zelf worden uitgeoefend. Een omgevingsvergunning is wel benodigd, in de regels zijn hiervoor randvoorwaarden opgenomen.
Bed & Breakfast
In 2010 is de beleidsnotitie ‘Bed & Breakfast gemeente Velsen 2010’ vastgesteld. Als gevolg van dit beleid zal toegestaan worden dat in een woning en in een agrarische bedrijfswoning incidenteel, bedrijfsmatig logies (Bed & Breakfast) verleend wordt, waarbij de woning door de hoofdgebruiker wordt bewoond. Maximaal 40% van het totale woonoppervlak van de woning mag voor deze functie worden gebruikt, met een maximum van 50 m2 binnen de bebouwde kom of 100 m2 buiten de bebouwde kom. Het maximum aantal gasten dat gebruik mag maken van de voorziening is binnen de bebouwde kom gesteld op vier, buiten de bebouwde kom is het maximum aantal gasten acht. Een omgevingsvergunning is benodigd om een Bed & Breakfast te mogen starten, in de regels zijn hiervoor randvoorwaarden opgenomen.
Horeca
De gemeente Velsen wil een aantrekkelijk en goed functionerend horeca-aanbod voor inwoners en toeristen. Daarvoor is in de Horecanota 2008 – 2015 het gemeentelijke horecabeleid voor de periode 2008-2015 beschreven, met als centrale doelstelling: “Het bevorderen van een zodanige ontwikkeling van de horeca dat deze de attractie en leefbaarheid van het wonen, werken en verblijven in de gemeente Velsen versterkt”. Dit betekent aan de ene kant het realiseren van groei en kwaliteit in de horeca en aan de andere kant tegengaan van negatieve effecten van horeca in Velsen.
Voor de woonkern Velserbroek zullen in het winkelcentrum mogelijkheden voor dag en avondhoreca geboden worden
Evenementenbeleid
In 2007 is een uitnodigend evenementenbeleid vastgesteld door het college en de Raad. Met het uitnodigende beleid worden de volgende doelen nagestreefd: het vergroten van de economische spin off van evenementen, Velsen/ IJmuiden aan Zee beter op de kaart zetten met behulp van evenementen, de profilering van Velsen/ IJmuiden aan Zee versterken met behulp van evenementen en het zomerseizoen te verlengen door evenementen buiten het seizoen te stimuleren.
Het is tegenwoordig verplicht om locaties van evenementen op te nemen in bestemmingsplannen vanwege de ruimtelijke impact. De Kermis in Velserbroek hier een voorbeeld van. De locaties die hiervoor gebruikt worden zullen daarvoor ook specifiek worden bestemd.
Winkelcentrum Velserbroek
In 2012 is in de beleidsvisie 'Samen aan de slag' de visie op maatschappelijke ondersteuning in Velsen voor 2012 tot 2015 vastgelegd. Dit (algemene) beleid geldt voor de hele gemeente en heeft nagenoeg geen ruimtelijke consequenties. Specifiek voor het plangebied is in 2011 is een inlooppunt van het Centrum voor Jeugd en gezin (CJG) geopend in het gezondheidscentrum in Velserbroek. De inlooppunten van het Centrum voor Jeugd en Gezin worden verder ontwikkeld tot een volwaardig front-office voor alle vormen van opvoed- en opgroeiondersteuning (preventief, niet-geïndiceerd en geïndiceerd - dat laatst in het kader van de transitie van de Jeugdzorg).In de Velserbroek zijn daarnaast verschillende ontmoetingscentra. Namelijk buurthuis De Veste in het Polderhuis, jongerencentrum De Koe Velserbroek en wijksteunpunt de Hofstede.
Voor het sportaccommodatiebeleid is er de 'nota accommodatiebeleid voor sportief Velsen 2010-2015' als leidraad.
In het plangebied zijn verschillende sportaccommodaties/terreinen aanwezig. Het Polderhuis is één van de drie sporthallen in de gemeente Velsen en is centraal gelegen in Velserbroek. Naast de recreatie mogelijkheden in het wijkpark en diverse over de wijk verspreid liggende speelplaatsen, zijn er veel recreatiemogelijkheden in het recreatiegebied Spaarnwoude. Net buiten het plangebied zijn verschillende buitensportaccomodaties gelegen, zoals voetbalvelden en tennisbanen.
Door de gemeenteraad van Velsen is in september 2000 de nota Integraal prostitutiebeleid vastgesteld. In de nota wordt aangegeven dat er een vergunningplicht is voor seksinrichtingen en dat raam- en straatprostitutie niet is toegestaan. Ruimtelijk gezien is er door de raad aangegeven dat alleen in het havengebied van Velsen maximaal 2 seksinrichtingen gevestigd mogen zijn. In de rest van de gemeente is geen seksinrichting toegestaan.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het wegverkeerslawaai, geluidszones, bedrijvigheid, bodem, vervoer gevaarlijke stoffen, archeologie, de flora en de veiligheid.
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden (zie tabel) die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het toetsen van het plan bestaat uit:
Beoordeling plan
Met dit plan worden enkel middels wijzigingsbevoegdheden nieuwe woningen toegestaan. Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden zullen de nieuwe woningen worden afgestemd op de bestaande functies in de directe nabijheid. Concreet gaat het hierom bij de Spitsaak om afstemming met maatschappelijke functies.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev-I), het beleid voor transportmodaliteiten (weg, water en spoor) staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bev-T) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Nagegaan is of op het gebied van externe veiligheid belemmeringen worden ondervonden voor het te nemen onderliggende besluit inzake het plangebied Velserbroek - Velsen.
Hierbij is getoetst aan bronnen die een extern veiligheidsrisico in kunnen houden.
Plaatsgebonden risico
Het bevoegd gezag neemt bij de vaststelling van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de grenswaarde 10-6 per jaar in acht en houdt ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten rekening met de richtwaarde 10-6 per jaar.
Beoordeling
De N208/A208 en A9 hebben geen PR 10-6/jaar contour.
Bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt een grenswaarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten en wordt rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten.
Beoordeling
De hogedruk aardgastransportleidingen en de ruw aardolieleiding die langs de oost- en zuidkant van het plangebied lopen hebben geen PR 10-6 jaar contour.
Groepsrisico
Het groepsrisico hoeft niet in alle gevallen verantwoord te worden.
Die verplichting geldt niet voor ruimtelijk relevante besluiten die betrekking hebben op een gebied dat in zijn geheel op meer dan 200 meter vanaf de buitenrand van de transportroute ligt.
Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert slechts een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het 200-meter criterium uitsluitend de werkingssfeer van artikel 8 afbakent en niet de omvang van het gebied bepaalt waarvoor het groepsrisico berekend moet worden.
Is artikel 8 van het BEV-T van toepassing, dan moeten voor het berekenen van het groepsrisico alle personen in het invloedsgebied, dat wil zeggen het gebied tot de 1% letaliteitsgrens, worden meegenomen en niet slechts tot 200 meter vanaf de transportroute.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.
Beoordeling ontwikkelingen
De ontwikkellocaties H. Reptonstraat en Westlaan liggen aan de rand van het invloedsgebied (70 meter) van een hogedruk aardgastransportleiding aan de zuidzijde van het plangebied. Het betreft hier een 6 inch leiding met een druk van 40 bar. Voor deze ontwikkelingen is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
De ontwikkellocatie Waterviolier ligt net voorbij de grens van de 200 m-toetsingszone van de provinciale weg N208. Ook voor deze ontwikkeling is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
De ontwikkellocatie Molenweid ligt volledig in de 1% letaliteitcontour van de hogedruk aardgastransportleiding A-803. De Molenweid is middels een separate procedure vergund. Nadere verantwoording van het groepsrisico voor deze locatie kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn voor de beoordeling van luchtkwaliteit het Besluit niet in betekende mate bijdragen en drie regelingen te weten Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM), de Regeling beoordeling luchtkwaliteit en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 van toepassing.
Voor bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvaten aangereikt om te bepalen of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als een bijdrage die maximaal 3 % bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg. De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang. Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL).
Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
• een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
• een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
Luchtkwaliteitsnormen
De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:
In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang.In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de Monitoringstool (www.nsl- monitoringstool.nl) blijkt dat in het plangebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. Ook bij een maximale invulling van het plan zijn geen overschrijdingen te verwachten.
Conclusie
De Wet luchtkwaliteit geen knelpunt vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
Woningen, scholen, kinderdagverblijven, zieken- en verzorgingshuizen, woonwagenterreinen en aangewezen ligplaatsen voor woonschepen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige bestemmingen.
Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, moet gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.
Binnen het plangebied worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen aan de Reptonstraat en Waterviolier zijn reeds vergund. Er hoeft naar deze ontwikkelingen geen nieuw onderzoek gedaan te worden. Voor de ontwikkeling aan de Spitsaak wordt middels een wijzigingsbevoegdheid een woonfunctie toegestaan.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone vanwege een spoorlijn, een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein en wettelijke zones in verband met de luchthaven Schiphol.
Hierna wordt voor het plangebied de situatie beschreven voor wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied liggen geluidszones van de volgenden wegen:
Rijksweg A22, Rijksweg A9, N208, Velserbroekse dreef, Ambachtsweg, Zadelmakerstraat,
Het wijzigingsgebied Spitsaak ligt binnen de zone van de Velserbroekse Dreef.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vast te stellen. In een buitenstedelijke situatie kan een hogere waarde tot en met 53 dB worden vastgesteld.
De geluidsbelasting op de randen van het wijzigingsgebied Spitsaak bedraagt 48 dB inclusief 5 dB aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Indien bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Velserbroekse Dreef is toegenomen, dient er bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een hogere waarde procedure Wet geluidhinder gevoerd te worden. Voor dit plan kan geconcludeerd worden dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt.
Conclusie
De wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5.1 Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
De Wbb kent een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen. Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan.
Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit). Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd. Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
5.5.2 Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit uit 2008 is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn, onder meer, kwaliteitsregels voor bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer).
5.5.3 Relatie Wet bodembescherming en Wabo
In artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is neergelegd wanneer een omgevingsvergunning in werking treedt. Een omgevingsvergunning treedt voor gevallen van ernstige verontreiniging, die voor 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, niet eerder in werking dan nadat:
Er geldt alleen een bodemonderzoeksplicht voor bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Voor gevallen van ernstige verontreiniging die na 1 januari 1987 zijn veroorzaakt, geldt voor de veroorzaker van de verontreiniging geen uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning omdat deze worden geacht onmiddellijk te worden opgepakt.
5.5.4 Bodemkwaliteit in het plangebied
Voor de historisch niet verdachte percelen geeft de Bodemkwaliteitskaart regio IJmond (Actualisatie bodemkwaliteit, Antea, 23 februari 2016) een goede indicatie van de te verwachten bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer regio IJmond zal naar verwachting in oktober 2016 worden vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart geeft aan wat de gemiddelde kwaliteit van de bodem is in de regio.
Het totale grondgebied is opgedeeld in zones van vergelijkbare kwaliteit. Er is onderscheid gemaakt in de kwaliteit van de bovengrond (0 – 50 cm) en de ondergrond (50 – 200 cm). Het gebied is ingedeeld in zones met schone grond en zones met licht verontreinigde grond. Op basis van de bodemkwaliteitskaart en het nota bodebeheer regio IJmond geldt er onder voorwaarden een vrijstellingsregeling voor grondverzet naar zones van gelijke kwaliteit. Van de vrijstellingsregeling kan gebruik gemaakt worden zolang de grond niet verdacht is van bodemverontreiniging. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied dient tenminste een historisch bodemonderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd te worden. Dit historisch onderzoek dient ter verificatie van de hypothese dat sprake is van een onverdachte locatie met betrekking tot bodemverontreiniging.
Indien de ontwikkeling een bouwwerk betreft waar mensen verblijven dan dient tevens een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 uitgevoerd te worden.
Aangezien er in het plangebied niet direct ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, maar ontwikkelingen enkel via wijzigingsbevoegdheden mogelijk worden gemaakt, dan wel reeds vergund zijn, is nader onderzoek naar de bodemkwaliteit niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden in het plangebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 2017 zijn beide thema's opgenomen in de Wet natuurbescherming. De taken op grond van deze wet zijn gedecentraliseerd.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000 gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ecologisch onderzoek naar effecten van plannen op Natura 2000 gebieden staat bekend als de 'Habitattoets'. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde “passende beoordeling” als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten die bij de beoordeling van mogelijke invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, vermesting door stikstofdepositie, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering. Voor bestemmingsplannen, bouwplannen of andere activiteiten, kan het noodzakelijk zijn dat een Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd dient te worden.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn aangewezen in een provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het gaat om:
Soortbescherming
Soortbescherming wordt eveneens geregeld in Wet natuurbescherming. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Ten opzichte van voorheen zijn er minder soorten, en ook andere soorten beschermd. Belangrijk is het gegeven dat beschermde soorten ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Bij ieder regime is een ander afwegingskader voor het verlenen van ontheffingen van toepassing. Voor soorten die vallen onder Vogel- of Habitatrichtlijn wordt ontheffing van de verbodsbepalingen slechts verleend, indien:
Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' een vrijstellingsbesluit nemen. In Noord-Holland zijn kleine marterachtigen niet in vrijstellingsbesluit opgenomen.
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden sommige verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet.
Ontwikkelingen
In het bestemmingsplan zijn geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen opgenomen, wel zal middels een wijzigingsbevoegdheid een functiewijziging naar wonen worden mogelijk gemaakt. Het plangebied betreft een woongebied met bijbehorende maatschappelijke en detailhandel functies dat op grote afstand van beschermde natuurgebieden is gesitueerd. Eventueel aanwezige natte en/of groene landschapselementen worden niet gewijzigd of gereconstrueerd. Er zijn geen negatieve effecten op zwaar beschermde soorten te verwachten. Eventuele toekomstige bouwplannen worden afzonderlijk getoetst op negatieve effecten op beschermde soorten.
Conclusie
De conclusie is dat er wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet Natuurbescherming.
Belangrijk is om duurzaam bouwen zo vroeg mogelijk in het bouwproces mee te nemen.
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen.
Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan gemeente Velsen 2015-2020. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”. In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. En rij/hoekwoning is hierbij het uitgangspunt, voor een vrijstaande woning geldt een score van 7,5 op alle onderdelen.
Landelijk en Europees beleid.
In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).
Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.
GPR Gebouw.
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen.
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Graafwerkzaamheden verstoren/vernietigen archeologische bodemschatten. Indien zich graafwerkzaamheden voordoen bij de herontwikkeling van de locatie bijvoorbeeld ten behoeve van een parkeergarage, zet de gemeente Velsen zich in voor archeologisch onderzoek. Zie ook paragraaf 4.2.4 Verdrag van Malta.
In het plangebied zijn geen panden of andere objecten aangewezen als monument.
In de toelichting van een bestemmingsplan dient volgens het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met (gevolgen voor) de waterhuishouding. Doel daarvan is uitgangspunten en wensen van duurzame watersystemen te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten en deze weer te geven in het bestemmingsplan. Als hoofdprincipe geldt hierbij dat afwenteling moet worden voorkomen. Voor het watersysteem wordt dan ook de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.
Zowel in het landelijk beleid (Nationaal Waterplan, Bestuursakkoord Water), als in het beleid van de Provincie Noord-Holland heeft water een belangrijke plaats gekregen binnen de ruimtelijke ordening.
In het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is geconcludeerd dat Nederland zijn waterhuishouding niet op orde heeft. Water dient een mede-ordenend principe te zijn. Om dit te bereiken heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw de term Watertoets geïntroduceerd. De Watertoets wordt beschreven als een proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij relevante ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincie, hoogheemraadschap en gemeente.
Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen voor dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed is in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater, Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. het voorkomen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels 2015
De Keur is een verordening en op grond van de Waterwet is Rijnland hiermee als waterschap bevoegd regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. In de Keur staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. per 1 juli 2015 is de Keur in werking getreden, alsmede de uitvoeringsregels 2015. De uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een beleidsregel bevatten. De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico. Hierbij verleent het hoogheemraadschap een watervergunning.
Onderstaand wordt een beschrijving gegeven van de wateraspecten binnen Velserbroek.
Het plangebied Velserbroek ligt in de overgangszone van de binnenduinrand naar het poldergebied. De Lange Sloot vormt hierbij de scheiding. Ten noordwesten van de Lange Sloot varieert het maaiveld tussen ongeveer +0,7 meter NAP en +2 m NAP, terwijl het gebied ten zuidoosten van de Lange Sloot op ongeveer 0 m NAP ligt.
Vanwege de realisatie van de Velserbroek in de polder is van begin af aan het water als ordenend principe meegenomen. Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen bekend die van invloed zijn op het huidige watersysteem, zodat aangenomen wordt dat er de komende planperiode geen wijzigingen voordoen.
De oostrand van Velserbroek en het gebied aan de waterplas het Westbroek wordt beschouwd als stedelijk uitloopgebied. De zone grenzend direct aan de A9 wordt benut als tijdelijk waterbergingsgebied.
Het waterkwantiteitsbeheer en het waterkwaliteitsbeheer is in handen van het hoogheemraadschap van Rijnland. De watergangen kennen een vast waterpeil van 1,30 m – NAP, behoudens de watergangen ten noorden van de Lange Sloot die een waterpeil van 0,90 m – NAP hebben.
De regionale grondwaterstroom in Velserbroek is oostelijk: vanuit het duingebied in de richting van de polders. In de klei-/veenlagen stroomt het grondwater minder snel dan in het onderliggende zandpakket.
Afbeelding 6.1 Grondwater stroming.
Het rioolstelsel in Velserbroek is hoofdzakelijk een gemengd rioolstelsel. De laatste plandelen K en H zijn voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. Er zijn 24 overstorten verdeeld over Velserbroek.
Het water vanuit de sloten wordt verpompt naar het gebied tussen de rijksweg A9 en de Grote Buitendijk. Daarna wordt het waterbezwaar uitgeslagen via gemaal De Dammers op Zijkanaal B.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op afzonderlijke bestemmingen. Het college heeft in haar collegeprogramma de opdracht meegegeven om de mogelijkheden in bestemmingsplannen globaler vast te leggen. In dit bestemmingsplan is dat tot uitdrukking gekomen door ruime bouwvlakken. Daarnaast is het mede door het opnemen van binnenplanse flexibiliteitsbepalingen, zoals wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden, mogelijk om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in het bestemmingsplan Velserbroek zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding van de kaart.
Gebodsregels zijn niet geoorloofd anders dan in dubbelbestemmingen; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt.
Wijze van meten
In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.
Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.
Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.
Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.
De meeste artikelen spreken voor zich. Voor zover dit iets kan verduidelijken wordt hieronder per artikel een korte toelichting gegeven.
Ten aanzien van de bergingen bij de woningen Zeiler 54 tot en met 180 zijn juridische procedures gevoerd vanwege verschillende illegale bouwwerken. Ten behoeve van het behoudt van een uniform straatbeeld is een maximale bouwhoogte opgenomen van 2,3 m.
In artikel 19.1.1 is voor evenementen een specifieke regeling opgenomen. Het betreft het bestaande gebruik van het Vestingplein voor de kermis en het circus.
Wat kleinere activiteiten zoals het gebruik van het Vestingplein als start-finishlocatie voor de Avond4daagse, Startplaats voor de Haarlem night skate en bijvoorbeeld de kerstsamenzang zijn ruimtelijk dusdanig beperkt en kortdurend van aard dat deze passend zijn binnen de bestemming Verkeer.
Het bestemmingsplan Velserbroek is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.
Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.
In algemene zin wordt opgemerkt dat de monumenten - om reden van kenbaarheid - op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding-monument'. De planregels bevatten verder geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied, anders dan een verwijzing naar de gemeentelijke of provinciale monumentenverordening of de Monumentenwet 1988. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente. Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning voor monumenten opgenomen.
Een overtreding als bedoeld in artikel 20 van de regels is een strafbaar feit zoals is ondergebracht in de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt:
"Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".
Toezicht en handhavingsbeleid
Het bestemmingsplan is het wettelijke instrument waarin ruimtelijk beleid voor een gebied wordt vastgelegd. Met het bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad voor de burgers duidelijke regels op het gebied van ruimtelijke ordening te stellen. Op grond daarvan treedt het college handhavend op als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Het bestemmingsplan stelt regels voor bouwen, uitvoeren van werken en het gebruik van gronden en bouwwerken. Als iemand in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt, komt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in het geding. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier aandacht besteed aan het handhavingsbeleid en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels is geregeld.
In 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Lokaal Integrale Veiligheid in Velsen 2015- 2017 vastgesteld. Aan de hand hiervan stelt het college jaarlijks het jaarprogramma voor integrale veiligheid vast. In het jaarprogramma is beschreven wat de gemeente Velsen met toezicht- en handhavingsdoelen wil bereiken.
In Velsen is toezicht en handhaving gericht op de leefomgeving en op de naleving van wettelijke regelingen. Preventieve handhaving heeft de voorkeur. Bij de uitvoering van repressief toezicht en handhaving staat maatwerk centraal en worden prioriteiten gesteld. Met het jaarprogramma zorgt de gemeente voor een adequaat niveau van handhaving van de wettelijke taken van het omgevingsrecht en van andere wettelijke regelingen.
Juridische handhavingsmiddelen
De gemeentelijke overheid heeft drie verschillende juridische instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden: bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke instrumenten staan centraal bij de handhaving van bestemmingsplannen.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bereiken dat de strijdige situatie wordt beëindigd. In sommige gevallen kan de gemeente ook langs privaatrechtelijke weg optreden, bijvoorbeeld als de gemeente grondeigenaar is en iemand deze grond zonder toestemming in gebruik heeft genomen.
Ook strafrechtelijk kan worden opgetreden. Een overtreding van de gebruiksregels, zoals bedoeld in artikel 26 van de regels, is namelijk een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".
Het bestemmingsplan Velserbroek is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet bepaald samen met de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het kader voor het kunnen bouwen en gebruiken van gronden en van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Kosten voor ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van wijzigingsbevoegdheden, kunnen middels een aparte overeenkomst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid verhaald worden. Gelet hierop is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot Inspraak geboden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 december 2017 tot en met donderdag 25 januari 2018 ter inzage gelegen. Ook is op 15 januari 2018 een inloopbijeenkomst gehouden voor belanghebbenden. Gedurende de termijn van terinzageligging zijn zeven inspraakreacties ingediend. Daarnaast zijn er twee reacties ingediend door de officiële vooroverlegpartners.
Vijf van de zeven inspraakreacties hebben betrekking op de opname in het bestemmingsplan van een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt dat de bestemming van de Beekvlietschool, locatie Aletta Jacobsstraat, wordt gewijzigd van Maatschappelijk naar Wonen. De inspraakreacties zijn afkomstig van omwonenden. Zij vrezen voor onder andere vermindering van privacy, lichtinval en parkeerdruk.
Met het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid werd ingespeeld op het gestelde in het 'Masterplan Onderwijshuisvesting 2016-2022', dat uitging van een dalend aantal leerlingen op deze school, waardoor de locatie niet meer nodig zou zijn voor het geven van onderwijs.
Inmiddels zijn de cijfers echter bijgesteld. Uit de nieuwste leerlingenprognose van december 2017 blijkt dat naar verwachting de locatie de komende 10 jaar nog wel nodig is voor het geven onderwijs. Daarom kan de in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen. De locatie Aletta Jacobsstraat behoudt hierdoor de bestemming “Maatschappelijk” zonder wijzigingsbevoegdheid naar “Wonen”.
De zesde inspraakreactie heeft betrekking op de opname van horeca-categorieën in het bestemmingsplan. Deze inspraakreactie heeft geen consequenties voor het bestemmingsplan. De zevende inspraakreactie heeft betrekking op het perceel Westlaan 35. Momenteel vinden er besprekingen met de eigenaren van het perceel plaats om te komen tot een goede invulling van deze locatie. Zoals al in de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan verwoord zal, nadat overeenstemming tussen partijen is verkregen, een bestemmingsplan voor deze locatie in procedure worden gebracht.
Conclusie vooroverleg en inspraak
De inspraakreacties leiden tot wijzigingen van het bestemmingsplan. De in artikel 17.1.3 opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor de Beekvlietschool, locatie Aletta Jacobsstraat, is uit de regels verwijderd.
Op basis van de vooroverlegreacties is de toelichting van het bestemmingsplan op enkele punten aangepast:
De inspraak- en vooroverlegreacties en de reactie van het college van burgemeester en wethouders daarop zijn opgenomen in het document "Inspraakrapportage voorontwerpbestemmingsplan Velserbroek". Deze rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.