Plan: | Orionweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0453.BP0809ORIONWEG1-R001 |
Het bestemmingsplan Orionweg maakt de sloop van een galerijflat en de vervangende nieuwbouw mogelijk aan de Orionweg te IJmuiden in de gemeente Velsen. Dit hoofdstuk vormt de inleiding van het bestemmingsplan en geeft beknopt de opbouw van het bestemmingsplan weer.
Eind jaren '90 van de vorige eeuw hebben de gemeente en Woningbedrijf Velsen het Masterplan Zeewijk opgesteld om van Zeewijk een betere woonwijk te maken. In het Masterplan werd gestreefd naar een meer gevarieerde bevolkingsopbouw door een grote variatie in bebouwing. Een groot deel van de nieuwbouw, van de in de duinen gelegen wijk, is inmiddels gerealiseerd. De populariteit van de wijk is hierdoor gegroeid.
De herontwikkeling van de locatie Orionflat is een van de laatste projecten in deze wijk die gerealiseerd moet worden. Herstructurering van deze locatie is erg gewenst vanwege de huidige kwaliteit van de woningen en de problemen met betrekking tot de leefbaarheid in en rondom de flat.
Voor het flatgebouw aan de Orionweg heeft de initiatiefnemer, Woningbedrijf Velsen, plannen ontwikkeld voor vervangende nieuwbouw. Het huidige flatgebouw met 144 woningen zal worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw van 3 woontorens met in totaal 94 woningen. De nieuwe woningen worden gebouwd als 21 koopwoningen en 73 sociale huurwoningen.
Het vigerende bestemmingsplan voorziet in strakke begrenzingen voor Wonen, Verkeer en Groen. Het voornemen is dan ook niet passend binnen het bestemmingsplan. Voor het plangebied is tevens de gebiedsaanduiding 'WRO-zone - wijzigingsgebied 1' opgenomen, waardoor burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd zijn de bestemming te wijzigen in Wonen. In de wijzigingsregels is echter voorgeschreven dat parkeren voor maximaal 50% op maaiveld plaats mag vinden. De initiatiefnemer wenst daar van af te wijken en heeft een plan ontwikkeld waarbij het parkeren weliswaar op maaiveld plaatsvindt, maar op een fraaie manier is ingepast. Hierdoor is gekozen om geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en in plaats daarvan een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied te laten opstellen.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft een ontwikkelgericht karakter. Het bestemmingsplan biedt de juridische grondslag, op basis waarvan het plangebied ontwikkeld kan worden. Het bestemmingsplan voorziet daarvoor in bestemmingen, waarmee er sprake is van een directe bouwtitel. In deze toelichting wordt de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.
Het plangebied ligt binnen de gemeente Velsen in de kern IJmuiden. De huidige flat aan de Orionweg ligt in de wijk Zeewijk. Zeewijk is de naoorlogse uitbreidingswijk aan de westkant van IJmuiden. Er staan zowel eengezinswoningen (vooral koopwoningen) als flatgebouwen (vooral in de huursector). Het is een grote, open en groene wijk. Aan de west- en zuidzijde van de wijk liggen duinen, aan de noordzijde de haven van IJmuiden. Zeewijk ligt dicht bij het strand. Midden in de wijk, op het Zeewijkplein, bevindt zich een winkelcentrum met twee supermarkten. Zeewijk heeft een groot sportpark en net buiten Zeewijk ligt een tennispark aan de Heerenduinweg. Er lopen verschillende buslijnen door de wijk. De Orionweg kan samen met de Planetenweg worden gezien als een van de ontsluitingswegen van de wijk. De locatie van de wijk is weergegeven op figuur 1.1.
In figuur 1.1: is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'IJmuiden West' van de gemeente Velsen, onherroepelijk sinds 13 september 2013 Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer' en 'Groen'. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In de noordzijde van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' is opgenomen voor het gehele plangebied. Ten behoeve van de bebouwing is op de bestemming 'Wonen' tevens een bouwvlak aangegeven alsmede een maximale bouwhoogte. Voor de ontwikkeling van het plangebied is de gebiedsaanduiding 'WRO-zone - wijzigingsgebied 1' opgenomen. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
Figuur 1.2: uitsnede verbeelding
Huidige bestemmingen
Groen
Deze gronden zijn bestemd voor openbare groenstructuren en groen van enige omvang en betekenis in de woonbuurten, onder andere bij parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden.
Verkeer
Deze gronden zijn bestemd voor de bestaande wegenstructuur en omvat tevens wegen, paden en parkeerterreinen en –hoven.
Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor de bestaande bebouwing. Voor de galerijflat is de bestemming strak om de bebouwing opgenomen.
Nieuw bestemmingsplan
Het voornemen is niet passend binnen de vigerende bestemmingen. De opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan niet worden toegepast, omdat de initiatiefnemer niet voornemens is om maximaal 50% van de parkeerbehoefte bovengronds te realiseren.
Gekozen is voor een nieuw bestemmingsplan. Hiervoor zal ten behoeve van de realisatie van nieuwe woontorens de bestemming 'Wonen' worden opgenomen. De bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' worden opgenomen ten behoeve van de parkeerplaatsen en de omliggende groenvoorzieningen.
De regels worden conform het moederplan opgenomen en aangepast aan de geldende SVBP2012 standaarden.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie, het initiatief en de ruimtelijke consequenties voor het plangebied en zijn omgeving. Deze beschrijving is mede opgesteld aan de hand van het geplande voornemen van de initiatiefnemer
Het plangebied ligt aan de Orionweg, ter hoogte van de Bellatrixstraat. De bestaande bebouwing bestaat uit een galerijflat van 12 verdiepingen op een onderbouw (totaal 13 bouwlagen hoog), welke parallel aan de Orionweg staat. Aan de zuidzijde van de flat is een lager gebouw, 1,5 laag, gesitueerd, haaks op de hoofdbebouwing. Hier zijn bergingen gevestigd. Deze zijn bereikbaar vanaf het parkeerterrein dat aan de achterzijde van het gebouw ligt. Het parkeerterrein is bereikbaar vanaf een toegangsweg aan de noordzijde van de bebouwing en biedt plaats aan circa 64 parkeerplaatsen. Figuur 2.1. en 2.2 laten de huidige situatie van het plangebied zien.
Figuur 2.1: foto plangebied
Rondom het gebouw ligt openbaar groen. Aan de achterzijde van het gebouw sluit dit groen aan op het duingebied. Hier liggen wandelpaden, waardoor de wijk Zeewijk is verbonden met de naastgelegen woonwijken.
Figuur 2.2: Foto bestaande bebouwing
Ten noorden van het plangebied ligt het havengebied van IJmuiden. Hier is een groot deel van de bedrijvigheid gevestigd. Het havengebied is gescheiden van het plangebied door het duingebied.
Ten westen van het plangebied ligt een jonge woonwijk, bestaande uit voornamelijk grondgebonden woningen. Doordat de wijk voor een deel is gebouwd in het duingebied ligt deze wijk circa 3 meter hoger dan het plangebied.
Het plangebied ligt in de woonwijk Zeewijk. De wijk bestaat uit zowel grondgebonden als gestapelde woningbouw. Verder zijn in de wijk diverse voorzieningen aanwezig, waaronder winkels, scholen en sportparken.
Het plangebied is ontsloten direct aan de Orionweg. De Orionweg kan worden gezien als een van de hoofdontsluitingswegen van de wijk Zeewijk. Via de Bellatrixstraat is het plangebied verbonden met de Planetenweg. De Planetenweg is de directe verbinding met het centrum van IJmuiden. Aan de zuidzijde sluit de Planetenweg aan op de Heerenduinweg, vanaf waar men een goede verbinding heeft naar de kust.
Het voornemen is om de bestaande galerijflat, 12-hoog met 144 appartementen, te slopen en daarvoor in de plaats 3 nieuwe woontorens haaks op de Orionweg te bouwen. De nieuwe woontorens van 6, 8 en 10 bouwlagen bieden plaats aan in totaal 94 appartementen. Zie figuur 2.3, 2.4 en 2.5 voor een impressie van het plan. De torens krijgen een moderne uitstraling met balkons aan alle zijden van de gebouwen.
Figuur 2.3: impressie nieuwe plattegrond
Van deze woontorens zal het 6-hoge zuidelijke geplaatste appartementencomplex bestaan uit koopwoningen en/of huurwoningen in het middensegment (21 appartementen). De middelste en noordelijke woontorens bestaan uit sociale huurwoningen (73 woningen). Hierdoor zal de woningvoorraad verder worden gedifferentieerd, doordat er minder sociale huurwoningen terugkomen. Dit is in lijn met de resultaten van het Woningmarktonderzoek Velsen 2014. Het onderzoek geeft aan dat er in IJmuiden meer dan voldoende sociale huurwoningen zijn ten opzichte van de doelgroep voor sociale huur.
Figuur 2.4: impressie nieuwe bebouwing, gezien vanaf het zuiden
Openbare ruimte
Het plangebied zal opnieuw worden ingericht. Hierbij zal worden aangesloten op het omliggende duingebied. Gebiedseigen beplanting wordt gebruikt voor de inrichting. De gebouwen worden geplaatst op een voetstuk, waardoor de openbare ruimte beter zal aansluiten bij de hoger gelegen woonwijk ten westen van het plangebied. Nieuwe voetpaden worden aangelegd om de groenzones met elkaar te verbinden. Aan de zijde van de Orionweg wordt een voetpad tussen de woontorens en het voetpad langs de Orionweg aangelegd
Figuur 2.5: impressie vanaf straatniveau
Parkeren
Het parkeren is voorzien in de ruimten tussen de gebouwen en direct ten noorden van de woontoren met 10 lagen. Direct aan de Orionweg wordt tevens voorzien in langsparkeervakken. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. Het plan draagt onder andere bij aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigd de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.
De structuurvisie en het Barro bevatten geen beleidspunten die een belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. En indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
De planlocatie ligt in stedelijk gebied. De sterk verouderde flat die op de planlocatie stond is inmiddels gesloopt. Het plangebied zal een nieuwe invulling krijgen met drie woongebouwen. Op basis van de Woonvisie 2015 van de gemeente Velsen en het Regionale Actieprogramma Zuid-Kennermerland/IJmond 2012-2025 (RAP) is bepaald dat de gemeente Velsen dient te voorzien in nieuwe woningen. Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling kan echter niet worden gesproken over het toevoegen van extra woningen. De ontwikkeling voorziet in de sloop van 144 woningen die worden vervangen door 94 nieuwe woningen. Dit betekent een afname van het aantal woningen. De ontwikkeling voorziet echter wel in een betere verdeling tussen koop- en huurwoningen. Er komen minder sociale huurwoningen waarmee wordt aangesloten bij het gemeentelijk en regionale beleid ten aanzien van woningdifferentiatie. Het voornemen voldoet dan ook aan een regionale behoefte.
Conclusie
Het voornemen is passend binnen de kaders van de Ladder van duurzame verstedelijking.
In de structuurvisie Noord-Holland beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. De aspecten waarop de structuurvisie zich daarom richt zijn de volgende:
Figuur 3.1: uitsnede Provinciale structuurvisie
Op de plankaart behorende bij de structuurvisie (zie uitsnede figuur 3.1) is het plangebied aan de Orionweg in de kern IJmuiden aangeduid als 'Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied'. De ontwikkeling aan de Orionweg past binnen het beleid van de provincie door binnen het bestaand stedelijk gebied woningbouw te ontwikkelen.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opgesteld. De verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Hierin zal duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen.
Provinciale Staten hebben op 23 april 2018 de Provinciale Ruimtelijke Verordening opnieuw vastgesteld. De wijzigingen hebben onder meer betrekking op artikelen voor agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De wijzigingen hebben geen gevolgen voor het voorliggende plan.
Op de kaart behorende bij de verordening (zie uitsnede figuur 3.2) is het plangebied aan de Orionweg aangeduid als 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Hierbinnen is verstedelijking toegestaan. Daarnaast dient in dit gebied aandacht te worden besteed aan hoe bij nieuwe ontwikkelingen invulling is gegeven aan duurzaam bouwen en de inzet van duurzame energie.
Figuur 3.2: Uitsneden provinciale verordening
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de kaders van de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening van de Provincie Noord Holland.
De Structuurvisie Velsen 2025 is op 12 mei 2016 vastgesteld. De structuurvisie heeft als doel een actueel en samenhangend kader te scheppen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot aan 2040. Met deze structuurvisie wordt gekeken naar de lange termijn en doet uitspraken over de (gewenste) kernkwaliteiten van de gemeente. Zo zijn vooral de kwaliteiten die iets toevoegen aan de Metropoolregio Amsterdam va belang. De structuurvisie is tevens de ruimtelijke vertaling van een groot aantal reeds eerder vastgestelde regionale en gemeentelijke beleidsstukken. De visie spitst zich toe op de vraag welke plek de gemeente heeft binnen de regio en waar men naar toe wil.
Figuur 3.3: kaart structuurvisie, deelgebied IJmuiden
Ten aanzien van IJmuiden kan de stedelijke hoofdstructuur met name rondom de OV-knooppunten verder worden geïntensiveerd. Verder ligt er een duidelijke vervangingsopgave van verouderde woningen en woningen van lage kwaliteit. De voorgenomen planontwikkeling aan de Orionweg, de sloop van een bestaande flat en de nieuwbouw van 3 woongebouwen sluit aan bij de uitgangspunten uit de structuurvisie: verouderde woningen vervangen door woningen van hoge kwaliteit.
In 2013 is de Woonvisie 2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit 'Visie op Velsen 2025 - Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties.
IJmuiden biedt een boeiende en aantrekkelijke leefomgeving. Voor Velsen ligt de focus op IJmuiden als interessante stad voor jonge mensen. Een kwaliteitsimpuls moet zorgen voor een kwalitatief en hoogwaardig woonmilieu op een speciale plek. IJmuiden als interessante stad staat voor kwaliteit, hoogwaardig en metropolitaan wonen in een stadse omgeving waarbij natuur en rust om de hoek ligt.
De woonvisie richt zich op het bieden van een gevarieerd woningaanbod, waarbij ontwikkelingen aansluiten bij de visie om een grotere woningdifferentiatie mogelijk te maken. Onderhavige ontwikkeling voorziet in deze behoefte en sluit daarmee aan bij de randvoorwaarden en doelstellingen uit de Woonvisie 2025.
In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.
Voor wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.
Het aspect verkeer en parkeren wordt beschreven in paragraaf 4.4.
De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.
Het aspect archeologie is opgenomen in paragraaf 4.8.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. De bestemming ter plaatse van het plangebied is reeds Wonen. Voor de beoogde ontwikkeling wijzigt de functie niet. Er kan er dan ook vanuit gegaan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse reeds voldoende is voor de beoogde ontwikkeling.
Met het oog op de voorgenomen sloop en herontwikkeling van de gronden is vooruitlopend op de vergunningaanvraag bouwen door BK Bodem B.V. (BK) een verkennend bodem- en asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd (14 juni 2013). Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1.
Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. De hypothese 'onverdacht op het voorkomen van matige tot sterke verontreinigingen' is met het onderzoek bevestigd. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is op basis van de onderzoeksresultaten niet noodzakelijk, er is geen sprake van een vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling.
De bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk licht verhoogde gehaltes PCB’s. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehaltes zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie aangetoond. Het grondwater bevat geen verhoogde concentraties van de geanalyseerde parameters.
In het mengmonster van de meest puinhoudende bodemlaag is analytisch geen asbest aangetoond. Ook op het overige terrein is op of in de opgeboorde grond visueel geen asbestverdacht-materiaal aangetroffen. De locatie is op basis van de onderzoeksresultaten niet verdacht op het voorkomen van verontreinigingen met asbest.
Het bodemonderzoek is een momentopname en een indicatie van de kwaliteit van grond en grondwater. Het bodemonderzoek heeft over het algemeen een geldigheid van vijf jaar. De exacte geldigheidstermijn is afhankelijk van het bevoegd gezag dat het onderzoek beoordeelt.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling en aanvraag vergunning bouwen niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 3 augustus 2015 is de digitale watertoets doorlopen, waarna het waterschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. Uit de watertoets blijkt dat er een waterbelang speelt bij de beoogde ontwikkeling. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan dient dan ook overleg te worden gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. De waterbeheerder wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid - Waterbeheerplan 2016-2021
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2016-2021 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Orionweg te Velsen en bestaat in de huidige situatie uit een flatgebouw en parkeerplaatsen. Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot deel verhard.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit kalkhoudende duinvaaggronden van fijn zand. Er is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 1,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m.
Waterkwantiteit
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
In het noordoostelijke deel van het plangebied is een primaire waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de kern- of beschermingszone van deze kering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van het bestaande flatgebouw en de realisatie van drie kleinere woontorens.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het waterschap dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd, wanneer deze toename groter is dan 500 m2. Door de sloop van het aanwezige flatgebouw, de realisatie van 3 woontorens en de herinrichting van het aanwezige parkeerterrein met groenstroken zal de verharding niet toenemen met meer dan 500 m2. Watercompensatie is daarom niet vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringsbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
De realisatie van de woontorens vindt deels plaats in de beschermingszone van de aanwezige kering. Er dient dus een vergunning op basis van de Keur aangevraagd te worden.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
Omdat een deel van de beoogde woontorens wordt gerealiseerd binnen de beschermingszone van de aanwezige waterkering dient een vergunning op basis van de keur te worden aangevraagd. Verder is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op het watersysteem ter plaatse omdat geen substantiële toename in verharding wordt veroorzaakt.
Het bestemmingsplan voorziet in drie woontorens aan de Orionweg in IJmuiden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De locatie is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Orionweg en de Dokweg. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Daarnaast ligt de locatie nabij de Bellatrixstraat, een 30 km/h-weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt deze weg ook meegenomen in dit akoestisch onderzoek.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woningen). De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Dergelijk onderzoek vindt echter pas plaats in het kader de Omgevingsvergunning en komt in dit memo dan ook niet aan de orde.
30 km/h-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.
Onderzoek
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage2.
De verkeersgegevens (verkeersintensiteiten, voertuigverdelingen en wegdekverhardingen) zijn aangeleverd door de Omgevingsdienst IJmond. De verkeersintensiteiten komen uit het prognosemodel van 2020 en worden doorgerekend met een autonome groei van 1% per jaar naar het prognosejaar 2026. De verkeersintensiteiten zijn opgenomen in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Verkeersgegevens (verkeersintensiteit 2026 afgerond op 100-tallen)
Intensiteit 2020 (mvt/etmaal) | Intensiteit 2026 (mvt/etmaal) | Snelheidsregime | Wegdekverharding | |
Orionweg | 5.162 | 5.500 | 50 km/h | SMA-NL8 |
Dokweg | 600 | 600 | 50 km/h | SMA-NL8 |
Bellatrixstraat | 1.518 | 1.600 | 30 km/h | Dicht asfaltbeton |
Op grond van het bouwplan wordt uitgegaan van een afstand van 12,5 - 25 m tot de Orionweg, 30 m tot de Bellatrixstraat en 119 m tot de Dokweg. Er is gerekend op de waarneemhoogtes tussen de 1,5 m en 28,5 m.
Resultaten
De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in onderstaande tabel voor de Orionweg, Bellatrixstraat en Dokweg voor de verschillende waarneemhoogten.
Tabel 4.2 Resultaten akoestisch onderzoek
Orionweg | Dokweg | Bellatrixstraat | |
1,5 m | 54 dB | 33 dB | 43 dB |
4,5 m | 55 dB | 34 dB | 44 dB |
7,5 m | 55 dB | 35 dB | 44 dB |
10,5 m | 54 dB | 35 dB | 44 dB |
13,5 m | 54 dB | 36 dB | 44 dB |
16,5 m | 54 dB | 36 dB | 44 dB |
19,5 m | 54 dB | 36 dB | 44 dB |
22,5 m | 53 dB | 36 dB | 44 dB |
25,5 m | 53 dB | 36 dB | 43 dB |
28,5 m | 53 dB | 36 dB | 43 dB |
Uit de tabel blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het verkeer op de Orionweg wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt 55 dB op de waarneemhoogten 4,5 en 7,5 m. Op de overige verdiepingen ligt de geluidsbelasting lager, maar overschrijdt overal de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van het verkeer op de Bellatrixstraat en de Dokweg is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
Als gevolg van het verkeer op de Orionweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er is een aantal maatregelen denkbaar om de geluidsbelasting te reduceren. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen aan de bron, zoals het beperken van de verkeersomvang, wijzigen van de verkeerssamenstelling of verlagen van de maximumsnelheid. Gezien de ontsluitingsfunctie van de Orionweg voor het omliggende woongebied, zouden deze maatregelen leiden tot een slechtere bereikbaarheid en zijn daarom verkeerskundig niet wenselijk.
Een andere maatregel aan de bron betreft het toepassen van een sterker geluidsreducerend wegdektype. De Orionweg is geasfalteerd met SMA 0/8. Toepassen van dunne deklagen zou leiden tot een reductie van maximaal 4 dB, maar is gezien de omvang van de ontwikkeling financieel niet haalbaar. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ook in die situatie overschreden. Bovendien ligt ter plaatse van de ontwikkeling het kruispunt met de Bellatrixstraat. Dunne deklagen zijn kwetsbaar voor wringend verkeer, waardoor het bij voorkeur niet op kruispunten wordt toegepast. De doelmatigheid van een dergelijk wegdektype voor deze locatie is dan ook beperkt.
Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals geluidsschermen, zijn stedenbouwkundig niet inpasbaar en stuiten op financiële bezwaren.
Aanvullend akoestisch onderzoek
Sinds het SRMI onderzoek is het ontwerp van het bouwplan gewijzigd, waardoor de akoestische situatie is herberekend. In verband met de geconstateerde overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is de herberekening tevens volgens de SRMII rekenmethode berekend. Een hogere grenswaarde kan namelijk alleen worden verleend op basis van een SRMII berekening. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Onderzoek
De verkeersgegevens (verkeersintensiteiten, voertuigverdelingen en wegdekverhardingen) zijn aangeleverd door de Omgevingsdienst IJmond. De verkeersintensiteiten komen uit het prognosemodel van 2020 en worden doorgerekend met een autonome groei van 1% per jaar naar het prognosejaar 2028. De verkeersgegevens zijn opgenomen in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Verkeersgegevens (verkeersintensiteit 2026 afgerond op 100-tallen)
Intensiteit 2020 (mvt/etmaal) | Intensiteit 2026 (mvt/etmaal) | Snelheidsregime | Wegdekverharding | |
Orionweg | 5.162 | 5.500 | 50 km/h | SMA-NL8 |
Dokweg | 600 | 600 | 50 km/h | SMA-NL8 |
Bellatrixstraat | 1.518 | 1.600 | 30 km/h | Dicht asfaltbeton |
De bouwhoogtes van de 3 woontorens zijn verschillend:
Toetspunten zijn gekoppeld op +1,5 meter van ieder verdiepingsvloer op 0,10 meter van de buitengevels.
Resultaten
De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in onderstaande tabellen. Weergeven is de maximale geluidbelasting per gevel ten gevolge van de Orionweg, Bellatrixstraat en Dokweg.
Tabel 4.4 Resultaten Toren 1
Orionweg | Dokweg | Bellatrixstraat | |
Oostelijke gevel | 56 dB | -- dB | 39 dB |
Noordelijke gevel | 52 dB | 30 dB | 39 dB |
Zuidelijke gevel | 52 dB | 14 dB | 28 dB |
Westelijke gevel | 27 dB | 30 dB | -- dB |
Tabel 4.5 Resultaten Toren 2
Orionweg | Dokweg | Bellatrixstraat | |
Oostelijke gevel | 55 dB | 11 dB | 40 dB |
Noordelijke gevel | 51 dB | 31 dB | 26 dB |
Zuidelijke gevel | 51 dB | 17 dB | 29 dB |
Westelijke gevel | 21 dB | 31 dB | -- dB |
Tabel 4.6 Resultaten Toren 3
Orionweg | Dokweg | Bellatrixstraat | |
Oostelijke gevel | 55 dB | 22 dB | 39 dB |
Noordelijke gevel | 52 dB | 31 dB | 28 dB |
Zuidelijke gevel | 51 dB | 25 dB | 39 dB |
Westelijke gevel | 14 dB | 33 dB | -- dB |
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Orionweg. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 56 dB, dit is berekend op Toren 1, op Toren 2 en 3 is de hoogst berekende geluidbelasting 55 dB. Op de oostelijke gevels en deels op de noordelijke en zuidelijke gevels wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
Als gevolg van het verkeer op de Orionweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er is een aantal maatregelen denkbaar om de geluidsbelasting te reduceren. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen aan de bron, zoals het beperken van de verkeersomvang, wijzigen van de verkeerssamenstelling of verlagen van de maximumsnelheid. Gezien de ontsluitingsfunctie van de Orionweg voor het omliggende woongebied, zouden deze maatregelen leiden tot een slechtere bereikbaarheid en zijn daarom verkeerskundig niet wenselijk.
Een andere maatregel aan de bron betreft het toepassen van een sterker geluidsreducerend wegdektype. De Orionweg is geasfalteerd met SMA 0/8. Toepassen van dunne deklagen zou leiden tot een reductie van maximaal 4 dB, maar is gezien de omvang van de ontwikkeling financieel niet haalbaar. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ook in die situatie overschreden. Bovendien ligt ter plaatse van de ontwikkeling het kruispunt met de Bellatrixstraat. Dunne deklagen zijn kwetsbaar voor wringend verkeer, waardoor het bij voorkeur niet op kruispunten wordt toegepast. De doelmatigheid van een dergelijk wegdektype voor deze locatie is dan ook beperkt.
Maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals geluidsschermen, zijn stedenbouwkundig niet inpasbaar en stuiten op financiële bezwaren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het verkeer op de Orionweg wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet. Van andere wegen is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig, waardoor voor de locatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen een hogere waarde vastgesteld dient te worden. Deze hogere waarden dienen per wooneenheid en per verdieping te worden vastgesteld en te worden vastgelegd in het kadaster.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de op grond van de Wet geluidhinder aanwezige geluidszone van het Industrieterrein IJmond. In het verleden is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein. Hieruit blijkt dat er halverwege het appartementengebouw sprake is van een omslagpunt van 54 naar 55 dB(A). Om problemen met toekomstige vergunningverlening op industrieterrein IJmond te voorkomen, wordt voor de hele locatie een hogere waarde van 55 dB(A) vastgesteld. Een waarde van 55 dB(A) is in overeenstemming met de maximale waarde voor bestaande woningen in de directe omgeving van de locatie. De hogere waarden moeten worden vastgesteld door burgemeester en wethouders met een aanduiding van de optredende cumulatie vanwege de ligging in de geluidszone van de Orionweg en uit het bouwplan moet blijken dat eventuele maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het binnenniveau een waarde van 35 dB(A) zal overschrijden.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten via de Orionweg. Deze weg sluit aan op de Pleiadenplantsoen, welke in het oosten aansluit op de Planetenweg, een gebiedsontsluitingsweg. De Orionweg zelf is ook een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur en voorzien van fietsstroken. Vanaf de Orionweg zijn de A22/A9 en N208 richting Haarlem, Alkmaar, Beverwijk en Amsterdam in 10 minuten te bereiken. De gewenste route richting de A22/A9 en N208 loopt via de Raafstraat, Dokweg en Kanaaldijk.
Op circa 200 m van het plangebied bevinden zich bushaltes voor busroutes in de richtingen Haarlem, Amsterdam Sloterdijk, Beverwijk, Heemskerk en IJmuiden aan Zee. Vanaf medio 2017 zal de buslijn van en naar Haarlem een R-netverbinding zijn (Hoogwaardig Openbaar Vervoer).
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Binnen het plangebied worden 94 appartementen mogelijk gemaakt. Hiervan zijn 21 koopappartementen en 73 sociale huurwoningen. Het plangebied ligt in de gemeente Velsen, een sterk stedelijke gemeente, in rest van de bebouwde kom van de kern IJmuiden. Op basis van die gemeentelijke kenmerken worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Voor een goedkope etagewoning (koop) geldt een verkeersgeneratie van 4,9 mvt/etmaal per woning. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 103 mvt/etmaal. Voor een huurhuis (sociale huur) geldt ook een verkeersgeneratie van 4,9 mvt/etmaal. Zodoende geldt een verkeersgeneratie van 356 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie bedraagt in totaal 459 mvt/etmaal. In de huidige situatie zijn 144 appartementen aanwezig. Uitgaande van dezelfde verkeersgeneratie bedraagt de verkeersgeneratie nu 706 mvt/etmaal. Omdat de intensiteit op de weg afneemt ontstaan er geen problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernomen van de gemeente Velsen ('Parkeernomenbeleid 2015', gemeente Velsen, februari 2015). Uit het structuurontwerp blijkt dat de appartementen in de categorie 'grote gestapelde woningen' behoort of in de categorie 'middelgrote gestapelde woningen'. Er zijn in totaal 33 appartementen in de categorie 'groot' en 60 in de categorie 'middel'. De parkeerbehoefte van een woning in de categorie 'groot' bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning en bedraagt voor een woning in de categorie 'middel' 1,3 parkeerplaats per woning. De parkeerbehoefte voor de drie woontorens bedraagt dan ook 129 parkeerplaatsen.
Er worden in totaal 129 parkeerplaatsen naast de woontorens op maaiveld gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn als volgt ingepland:
Locatie parkeerplaatsen | Aantal parkeerplaatsen |
Parkeerterrein naast woontoren 1 | 28 parkeerplaatsen |
Parkeerterrein naast woontoren 2 | 38 parkeerplaatsen |
Parkeerterrein naast woontoren 3 | 38 parkeerplaatsen |
Langsparkeerplaatsen Orionweg | 25 parkeerplaatsen |
Totaal | 129 parkeerplaatsen |
Het plan voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn 64 parkeerplaatsen aanwezig voor 144 appartementen. Het tekort wordt momenteel opgevangen in de openbare ruimte. De toekomstige situatie betekent dus een verbetering van de parkeersituatie voor de directe omgeving.
Conclusie
De bereikbaarheid van de planlocatie is goed. Door de ontwikkelingen neemt de verkeersgeneratie af en de capaciteit van de weg kan de huidige intensiteit al verwerken, waardoor er geen problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren wordt er voorzien in voldoende parkeerplaatsen en is er sprake van een verbetering van de parkeersituatie ten opzichte van de huidige situatie. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de sloop van een appartementencomplex van 144 woningen en de bouw van drie nieuwe woontorens met in totaal 94 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Raafstraat (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusies
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies. Ten zuidwesten van het plangebied is een basisschool gelegen. Voor een basisschool geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk. Het huidige flatgebouw staat op circa 30 m afstand van de school. Uitsluitend het servicegebouw is dichterbij gelegen. De nieuwe woontorens komen niet dichterbij de school te liggen. Ter plaatse van de beoogde woontorens zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de school zal door de ontwikkeling niet in zijn mogelijkheden worden beperkt.
Ten noordwesten van het plangebied is daarnaast het industrieterrein IJmond gelegen. Ter plaatse zijn in de eerste rand kantoren, maatschappelijke voorzieningen en een sporthal gevestigd en vervolgens zijn bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorieën 3.1 tot en met 4.2 mogelijk. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende richtafstanden en afstanden tot het plangebied weergegeven.
Tabel 4.4 Richtafstanden omliggende functies
Activiteit | Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Kantoren | 10 m | 130 m |
Maatschappelijke functies | 30 m | 130 m |
Sporthal | 50 m | 130 m |
Bedrijven uit categorie 3.1 | 50 m | 170 m |
Bedrijven uit categorie 3.2 | 100 m | 175 m |
Bedrijven uit categorie 4.1 | 200 m | 240 m |
Bedrijven uit categorie 4.2 | 300 m | 375 m |
Te zien is dat voor alle functies ter plaatse van het industrieterrein ruimschoots aan de richtafstand tot het plangebied wordt voldaan. Ter plaatse van het plangebied zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de aanwezige bedrijven zullen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten noorden van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om opslag van ammoniak in koelhuizen, vuurwerkopslag, opslag van explosieven en LPG-opslag bij een tankstation. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 400 m of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Ten noorden van het plangebied is daarnaast een K1-leiding voor aardolie van Petrogas Transportation BV gelegen. De PR 10-6 risicocontour van de leiding is 30 m en de effectafstand 44 m. Het plangebied ligt op circa 250 m afstand van de leiding. Dit is ruim buiten de PR 10-6 contour en buiten de effectafstand. De aanwezigheid van de leiding staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats ter plaatse van het door het gemeentebestuur aangewezen gebied (zie figuur 4.1). Maatgevend voor het groepsrisico is het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied hiervoor bedraag 355 m. Het beoogde plan ligt binnen 200 meter van het door het gemeentebestuur aangewezen gebied waarbinnen transport mag plaatsvinden (zie figuur 4.2).
Vanwege het beperkte aantal transporten ligt het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde en is er sprake van een verantwoorde situatie (Handleiding risicoanalyse Transport). Daarnaast worden met voorliggend plan de bestaande 144 appartementen gesloopt en worden er 94 nieuwe appartementen gerealiseerd. Hiermee is er dus sprake van een afname in personen en in geen geval een toename van het groepsrisico.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is op basis van art. 8 van het BEVT wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Deze is aan het einde van deze paragraaf opgenomen.
Figuur 4.1 Ligging gemeentelijk routeringsgebied ten opzichte van plangebied (paarse cirkel)
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart
Beperkte verantwoording groepsrisico
Scenario
Voor transport van brandbaar gas is het maatgevende scenario een koude BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Een koude BLEVE kan veroorzaakt worden door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor scheurt de tank open. Vervolgens komt LPG vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een koude BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Hittestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor het slachtoffer- en het schadebeeld.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Het plangebied wordt in noordoostelijke- en zuidwestelijke ontsloten via de Orionweg. In oostelijke richting wordt het plangebied ontsloten via de Bellatrixstraat. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Via deze wegen kunnen personen die zich binnen het plangebied bevinden goed van de bron af vluchten. De bestrijdbaarheid en bereikbaarheid zijn goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied zijn over het algemeen zelfredzame personen aanwezig. Dit betekent dat de personen die aanwezig zijn zelfstandig kunnen vluchten ten zijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied. Ter plaatse zullen wel kinderen/ouderen aanwezig zijn. Kinderen/ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Er wordt vanuit gegaan dat de ouders/begeleiders deze personen kunnen begeleiden, zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen. Daarnaast zijn er verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat hierbij enerzijds om bouwkundige maatregelen en anderzijds om het zorgdragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.
Binnen het kader van het bestemmingsplan omvat cultuurhistorie alle aspecten van het cultuurhistorisch erfgoed zoals: archeologische en bouwkundige monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het behoud voorop staat. Het gaat niet alleen om de erkende en wettelijk beschermde monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de aard en eigenschappen van de cultuurhistorische elementen of gebieden. Het kan daarbij gaan om meer dan zuiver conserveren. Een alternatieve strategie komt voort uit het Belvedèrebeleid: 'behoud door ontwikkeling'. Het gaat daarbij om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).
Het archeologisch erfgoed kan zijn:
Onderzoek
Gewenste ontwikkeling maakt de sloop en realisatie van woningen mogelijk binnen het bestaand bebouwde gebied van de kern IJmuiden. Hierdoor worden geen cultuurhistorische waarden geschaad. Ten aanzien van archeologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.8.3.
In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hierin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet artikel 38a). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de mogelijkheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
Onderzoek
Voor het plangebied geldt in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Bij een verstoring over een diepte van meer dan 60 cm en een oppervlakte van meer dan 500 m2 dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat de bodem, in verband met het bestaande flatgebouw naar alle waarschijnlijkheid al flink geroerd is, zal in overleg met het bevoegd gezag worden bepaald hoe om te gaan met dit aspect. Indien noodzakelijk zal een onderzoek worden uitgevoerd ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
In het plangebied is een flat aanwezig. De planlocatie is nagenoeg geheel verhard. Een klein deel betreft intensief onderhouden cultuurgroen (grasland).
Beoogde ontwikkelingen
Het plan voorziet in de realisatie van drie woontorens met daaromheen parkeerplaatsen. Hiervoor wordt het huidige flatgebouw gesloopt. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden;
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Noord-Holland
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat tevens onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is Kennemerland-Zuid en is gelegen op circa 450 m afstand van het plangebied. Op circa 6 km afstand is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen.
Vanwege de afstand tot Kennemerland-Zuid en het feit dat de planlocatie midden in stedelijk gebied ligt, kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling voorziet in minder woningen dan in de huidige situatie reeds aanwezig. Hierdoor leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een toename van de verkeersgeneratie, zodat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten. De ontwikkeling in het bebouwd gebied van IJmuiden is ook niet van invloed op het functioneren van het op ruime afstand gelegen weidevogelgebied.
De Wet Natuurbescherming en het natuurbeleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-web provincie Noord-Holland)
Soortenbescherming
In 2016 is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Mertens (zie bijlage 5) naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Uit dit onderzoek komt naar voren dat in het gebied enkele soorten vleermuizen (laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis) foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In de flat zijn geen mogelijkheden voor broedvogels. Andere groei- of verblijfsplaatsen van beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid alsmede effecten van het plan op beschermde soorten worden derhalve uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. De Wet natuurbescherming alsmede het natuurbeleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van een appartementencomplex van 144 woningen en de bouw van drie nieuwe woontorens met in totaal 94 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan gemeente Velsen 2015-2020. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”. In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Landelijk en Europees beleid
In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).
Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau. Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 113 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 31 mei 2018 is bij besluit van 10 april 2018 vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 6. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch regime voor de beoogde ontwikkeling van de Orionstraat te IJmuiden. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en wordt een toelichting op de verschillende regels gegeven.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.
Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.
Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.
Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.
Hieronder wordt per artikel een korte toelichting gegeven.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenstructuren en groen van enige omvang en betekenis, onder andere bij parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden. Binnen de bestemming Groen zijn groen- en watervoorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen en tuinen toegestaan met daarbij behorende bouwwerken.
Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de wegenstructuur en omvat tevens wegen en parkeerterreinen.
Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de drie woontorens. Binnen de woonbestemming is sprake van aanduidingen voor maximale bouwhoogten en het maximale aantal woningen die binnen de bestemming mogen worden gerealiseerd.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de gronden die - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Waterstaat - Waterkering
In het noorden van het plangebied ligt een waterkering. Om deze te beschermen is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen.
Het bestemmingsplan Orionweg IJmuiden is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.
Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.
Toezicht en handhavingsbeleid
Het bestemmingsplan is het wettelijke instrument waarin ruimtelijk beleid voor een gebied wordt vastgelegd. Met het bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad voor de burgers duidelijke regels op het gebied van ruimtelijke ordening te stellen. Op grond daarvan treedt het college handhavend op als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Het bestemmingsplan stelt regels voor bouwen, uitvoeren van werken en het gebruik van gronden en bouwwerken. Als iemand in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt, komt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in het geding. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier aandacht besteed aan het handhavingsbeleid en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels is geregeld.
In 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Lokaal Integrale Veiligheid in Velsen 2015-2017 vastgesteld. Aan de hand hiervan stelt het college jaarlijks het jaarprogramma voor integrale veiligheid vast. In het jaarprogramma is beschreven wat de gemeente Velsen met toezicht- en handhavingsdoelen wil bereiken.
In Velsen is toezicht en handhaving gericht op de leefomgeving en op de naleving van wettelijke regelingen. Preventieve handhaving heeft de voorkeur. Bij de uitvoering van repressief toezicht en handhaving staat maatwerk centraal en worden prioriteiten gesteld. Met het jaarprogramma zorgt de gemeente voor een adequaat niveau van handhaving van de wettelijke taken van het omgevingsrecht en van andere wettelijke regelingen.
Juridische handhavingsmiddelen
De gemeentelijke overheid heeft drie verschillende juridische instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden: bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke instrumenten staan centraal bij de handhaving van bestemmingsplannen.
De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.
Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bereiken dat de strijdige situatie wordt beëindigd.
In sommige gevallen kan de gemeente ook langs privaatrechtelijke weg optreden, bijvoorbeeld als de gemeente grondeigenaar is en iemand deze grond zonder toestemming in gebruik heeft genomen.
Ook strafrechtelijk kan worden opgetreden. Een overtreding van de gebruiksregels, zoals bedoeld in artikel 23 van de regels, is namelijk een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".
Inventarisatie plangebied
Voorafgaand aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan wordt een inventarisatie van het plangebied gemaakt. Aan de hand van de inventarisatie wordt bepaald of, en zo ja welke, actie ondernomen wordt. In een concreet geval wordt bijvoorbeeld getoetst of de van het vigerende bestemmingsplan afwijkende situatie legaliseerbaar is, waarbij het bestemmingsplan wordt aangepast. Ook kan blijken dat er specifieke handhavingsproblematiek aan de orde is, waarbij beleidskeuzes gemaakt moeten worden. In dat geval komt deze problematiek aan de orde in hoofdstuk 3.
Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan de volgende overlegpartners:
- Gasunie;
- Brandweer;
- Hoogheemraadschap van Rijnland;
- Provincie Noord-Holland;
- Rijkswaterstaat;
- Veiligheidsregio.
Het partneroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 juni 2018 tot en met 26 juli 2018 ter inzage gelegen. Er zijn .. zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in de nota "Behandeling zienswijzen bestemmingsplan Orionweg" van een antwoord voorzien. De zienswijzen hebben wel/niet geleid tot het aanpassing van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Een en ander wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst zodat het kostenverhaal afdoende is verzekerd en het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. Het planvoornemen is economisch uitvoerbaar.