direct naar inhoud van Toelichting
Plan: KPN locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Het bestemmingsplan KPN-locatie maakt de bouw van een appartementengebouw met op de begane grond een supermarkt mogelijk aan de Lange Nieuwstraat te IJmuiden in de gemeente Velsen. Dit hoofdstuk gaat in op de achtergronden van het project en licht toe wat het doel is van het nieuwe bestemmingsplan. Tenslotte wordt beknopt ingegaan op de opbouw van dit bestemmingsplan.

1.2 Aanleiding

Op locatie aan de Lange Nieuwstraat-Spaarnestraat-Merwedestraat was vroeger het postkantoor gevestigd. In hetzelfde gebouw zaten het postsorteercentrum, KPN Telecom en Scheveningen Radio, het vroegere kustwachtcentrum voor de Hollandse kust. In 2008 is dit complex gesloopt. Sindsdien ligt het terrein braak.

In het verleden zijn meerdere herontwikkelingsplannen onderzocht. De herontwikkeling van het gebied is altijd gericht geweest op het mogelijk maken van wonen met nevenfuncties in de vorm van een supermarkt en een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte met voldoende parkeervoorzieningen. De gemeente Velsen heeft samen met Velison Wonen en de projectontwikkelaar HBB Groep en Hoorne Vastgoed een stedenbouwkundig plan uitgewerkt. Dit plan bestaat uit een supermarkt en 57 appartementen in 2 appartementengebouwen met bijbehorende parkeervoorzieningen en openbare ruimte. Van de nieuwe woningen zijn maximaal 9 bestemd voor de vrije sector. De rest worden sociale huurwoningen.

Het vigerende bestemmingsplan IJmuiden Centrum (onherroepelijk in 2004) gaat nog uit van een kantoorfunctie en bedrijventerreinen. Dit plan houdt geen rekening met woningbouw. In 2013 is het bestemmingsplan IJmuiden Centrum geactualiseerd maar hierbij is de KPN-locatie niet meegenomen. In 2016 heeft de gemeente een voorbereidingsbesluit artikel 3.7 Wro genomen waarin wordt voorgesorteerd op de herziening van de bestemmingsplannen IJmuiden-Oost en Santpoort-Noord. Ook het plangebied van KPN locatie valt onder de werking van het voorbereidingsbesluit dat met de vaststelling van het plan zal vervallen.

Het bestemmingsplan biedt de juridische grondslag op basis waarvan het plangebied ontwikkeld kan worden. Het bestemmingsplan voorziet daarvoor in bestemmingen, waarmee er sprake is van een directe bouwtitel. In deze toelichting wordt de planologische haalbaarheid van deze ontwikkeling onderbouwd.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen de gemeente Velsen in het centrum van de kern IJmuiden. Het appartementengebouw grenst aan de noordzijde aan de Lange Nieuwstraat, een weg met diverse commerciële functies in het hart van IJmuiden. Het plangebied wordt verder begrenst door de Spaarnestraat en de Merwedestraat. Ten zuiden van het plangebied staat de Petrakerk. Het plangebied is gelegen aan de noordelijke grens van het centrumgebied tegen de wijk IJmuiden-Noord. Dit is een wijk uit de jaren 50 van de vorige eeuw met een hoge bebouwingsdichtheid en veelal bestaande uit woningen in de huursector. Aan de overzijde van de lange Nieuwstraat is een recenter blok van winkels gelegen.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.4 Vigerende regeling

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'IJmuiden Centrum' van de gemeente Velsen, vastgesteld op 27-11-1997 en onherroepelijk sinds 23 maart 2004. Het plangebied heeft de bestemmingen 'kantoordoeleinden' en 'verblijfsdoeleinden', met de aanduiding parkeren. Op 11 juni 2015 is voor het plangebied en omgeving een voorbereidingsbesluit genomen. Dit voorbereidingsbesluit is opnieuw genomen (verlengd) 29 juni 2016. Dit besluit, 'Woongebruik IJmuiden Oost en Santpoort-Noord' ziet er op toe dat het verboden is om woningen anders te gebruiken dan bewoning door één huishouden. Dit besluit heeft geen directe gevolgen voor het nu voorliggende bestemmingsplan. In figuur 1.2 is een uitsnede van de digitale verbeelding ter plaatse van het plangebied opgenomen. In figuur 1.3 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'IJmuiden Centrum' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plangebied en verbeelding voorbereidingsbesluit (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan IJmuiden Centrum 2004 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het planvoornemen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. In de toelichting is de ontwikkeling onderbouwd en getoetst aan de relevante beleidskaders en sectorale aspecten.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling;
  • hoofdstuk 3: toetsing aan het relevante beleidskader;
  • hoofdstuk 4: toetsing aan de milieuaspecten;
  • hoofdstuk 5: juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: uitvoerbaarheid.

Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie, het initiatief en de ruimtelijke consequenties voor het plangebied. Deze beschrijving is opgesteld op basis van het stedenbouwkundige plan dat door de initiatiefnemer is opgesteld.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied ligt aan de kop van het centrum van IJmuiden in het hoofdwinkelgebied aan de Lange Nieuwstraat. Sinds het KPN-gebouw in 2008 gesloopt is ligt het gebied braak. Er is geen sprake meer van bestaande bebouwing. Het plangebied vormt een gat tussen de bestaande gevels van de Lange Nieuwstraat, een winkelstraat waar een uitgebreid aanbod van detailhandel aanwezig is en tevens de grote winkelketens zijn gevestigd. Ten noorden van het plangebied ligt het winkelcentrum Velserhof, een laag gebouw met naar de buitenzijde georiënteerde winkels. Het Velserhof heeft aan de zijde van de Lange Nieuwstraat een glazen overkapping. Ter plaatse van het plangebied bestaat de Lange Nieuwstraat uit twee keer een rijbaan. Recht tegenover het plangebied zijn de bushaltes gelegen.

Aan de oost- en westzijde van het plangebied staan aan de Merwedestraat en de Spaarnestraat portiekflats van 3,5 laag. Deze flats zijn gesitueerd in de lengterichting van de straten en kijken uit op het plangebied. Aan weerszijden van zowel de Merwedestraat als de Spaarnestraat zijn parkeervakken gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Petrakerk. Figuur 2.1 en figuur 2.2 laat de situatie zien voor en na de sloop van het KPN-gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0005.png"  

Figuur 2.1 en 2.2 Foto plangebied voor en na sloop KPN-gebouw (Bron: Bing Maps)

Direct rondom het gebied ligt woonbebouwing met een hoge bebouwingsdichtheid. Via een hoofdzakelijk gridachtige stratenstructuur is plangebied verbonden met de naastgelegen woonwijken.

Ten noorden van het plangebied begint de wijk IJmuiden-Noord. Deze buurt wordt ook wel de Heidebuurt genoemd en behoort tot de oudere woonwijken in IJmuiden. De wijk bestaat uit hoofdzakelijk grondgebonden woningen. Aan de zuidrand van de wijk tegenover het plangebied liggen veel kenmerkende 3,5 laags portiekflats en zijn veel winkels gevestigd.

Direct ten westen van het plangebied ligt de Rivierenbuurt en ten oosten de Paterkerkbuurt en de Schildersbuurt. Al deze buurten zijn oudere woonwijken met een combinatie van van grondgebonden woningen en meerlaagse portiekflats. Een duidelijke groene structuur ontbreekt in de omgeving van het plangebied. Wel ligt direct ten zuiden van het plangebied het duingebied Kennemerduinen.

2.3 Beschrijving van het initiatief

Het initiatief voor de locatie van het gesloopte KPN-gebouw ziet toe op de realisatie van een appartementencomplex bestaande uit 2 woontorens. Op de begane grond wordt een supermarkt gerealiseerd. De nieuwe woontorens van 8 en 6 woonlagen bieden plaats aan ca.60 appartementen, waarvan 9 koopwoningen. De overige woningen worden sociale huurwoningen.

De hoogte van de woontorens bedraagt circa 26,5 m voor de hoogste toren en 18 m voor de lagere toren. Het parkeerdek komt op een hoogte van circa 5 m.

Beide woontorens bevatten ca. 30 woningen. Hiervan worden 9 koopwoningen in de zuidtoren gerealiseerd. Op de begane grond is een supermarkt met een bruto vloeroppervlak van 1600 m² voorzien, waarvan de hoofdingang aan de zijde van de Lange Nieuwstraat is gelegen. Van de woningen die zijn voorzien in de zuidelijke toren worden 5 woningen in de plint van het gebouw gerealiseerd. Deze woningen hebben een eigen ingang aan de zijde van de Spaarnestraat. Tevens worden er op de begane grond bergingen en een fietsenberging gerealiseerd. Aan de achterzijde van de supermarkt is een expeditiehof waar de leveringen van de supermarkt plaatsvinden. Deze wordt ontsloten door een ingang aan de Spaarnestraat en een uitgang aan de Merwedestraat. Zie figuur 2.5 tot en met 2.8 voor een impressie van het plan. De torens krijgen een moderne uitstraling met door het gebruik van grote raampartijen en glazen gevels en balkons aan de buitenzijde van de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie nieuwe plattegrond (inclusief openbare ruimte)

Parkeerdek

Bovenop de supermarkt voorziet het plan in een parkeerdek met 73 parkeerplaatsen. Aan de zuidwestzijde van het complex komt een hellingbaan die toegang geeft tot het parkeerdek.

Openbare ruimte

Het plangebied zal volledig opnieuw worden ingericht en aansluiten op de omliggende openbare ruimte. Het openbaar gebied rondom het appartementengebouw en de supermarkt krijgt een groene inrichting. Hierbij wordt gerefereerd aan het nabijgelegen duingebied. Een beplantingsplan passend bij de locatie is hiervoor uitgewerkt. Ook worden er parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0007.png"

Figuur 2.5 Doorsnede nieuwe bebouwing, gezien vanaf het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0008.png"

Figuur 2.6 Doorsnede nieuwe bebouwing, gezien vanuit het oosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0009.png"

Figuur 2.7 3-D impressie van de ontwikkeling (Bron: Architectenbureau Oever en Zaaijer)

Parkeren

Het parkeren is voorzien in de ruimte rondom het gebouw en op het parkeerdek. In totaal wordt voorzien in 148 parkeerplaatsen verdeeld over het parkeerdek en parkeerruimte rondom het gebouw. Het parkeerterrein aan de zuidzijde, tegenover de Petrakerk, wordt landschappelijk ingepast waarbij de auto's zoveel mogelijk uit het straatzicht worden gehouden door het gebruik van zandduinen en het gebruik van duinbeplanting. Dit terrein biedt ruimte voor 20 voertuigen. Aan de westzijde van het complex is ruimte voor 45 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor bezoekers van de supermarkt. Dit deel van het parkeerterrein wordt ingepast met een groenstrook aan de zijde van de Merwedestraat. Aan de oostzijde, aan de zijde van de Spaarnestraat, bevinden zich nog 10 parkeerplaatsen in de vorm van langsparkeervakken die bedoeld zijn voor bewoners. Op het parkeerdek is ruimte voor 73 parkeerplaatsen, waarvan er 30 uitsluitend zijn bedoeld voor de bewoners. Voor de overige parkeerplaatsen geldt dat deze bestemd zijn voor dubbelgebruik, dat wil zeggen zowel de gebruik door bewoners als door gebruikers van de supermarkt. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijk beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling past binnen het beleid. Het onderstaande beleidskader is niet uitputtend.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met het vaststellen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.2.2.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen van de structuurvisie. Het plan doet geen afbreuk aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.

De structuurvisie en het Barro vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) - supermarkt

Door MKB reva is een ruimtelijke-economische onderbouwing opgesteld ten behoeve van het realiseren van de supermarkt op de begane grond. De onderbouwing is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting. Geconcludeerd wordt dat op basis van de uitgevoerde analyse de beoogde ontwikkeling de consument sterker aan het centrum kan binden, waardoor de vitaliteit en toekomstbestendigheid van het centrum versterkt wordt. Dit alles zonder dat winkelgebieden elders in de gemeente hiervan onaanvaardbare hinder ondervinden in relatie tot hun bedrijfsvoering.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Trede 1:

Om een supermarkt goed te kunnen toetsen aan trede 1 moet het begrip “actuele regionale behoefte” nader worden gedefinieerd. Voor de regio moet het invloeds- en verzorgingsgebied van de ontwikkeling worden gelezen en de behoefte moet worden uitgesplitst in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Sec zou een supermarkt van deze omvang een beperkt verzorgingsgebied hebben, op wijk of woonkernniveau. Deze ontwikkeling echter maakt deel uit van het kernwinkelgebied IJmuiden Centrum waarbij het, in synergie met de andere winkelbranches in het kernwinkelgebied, een groter verzorgingsgebied bestrijkt.

Kwantitatief wordt met de ontwikkeling 1600m² bedrijfsvloeroppervlak supermarkt toegevoegd. Voor de economische ruimtelijke haalbaarheid heeft MKB Reva BV (adviesbureau voor ruimtelijke economie en vastgoed) onderzoek gedaan naar de effecten de voorgestelde ontwikkeling op de detailhandelsstructuur van IJmuiden. De beoogde toevoeging van een supermarkt leidt tot een zeer bescheiden overschrijding van de becijferde indicatieve marktruimte indien gekeken wordt naar het totale aanbod binnen de kern IJmuiden.

Kwalitatief zorgt de voorgestelde ontwikkeling van de KPN-locatie ervoor dat aan de westzijde van het kernwinkelgebied, samen met de aanwezige voorzieningen op het tegenovergelegen Marktplein, het gebied en de westzijde een meer aantrekkelijke en tevens commerciële entree vormt naar het kernwinkelgebied. Aangegeven wordt dat de beoogde ontwikkeling invulling geeft aan de (gewenste) versterking van detailhandelsstructuur van IJmuiden. Met de ontwikkeling versterkt IJmuiden zijn centrum, zonder dat winkelgebieden elders in de gemeente hier zodanig hinder van ondervinden dat voor de continuïteit hiervan moet worden gevreesd.

Trede 2:

De ontwikkeling vindt plaats op gronden binnen stedelijk gebied. Bestaande kantoorbebouwing is gesloopt. Een toetsing van de ontwikkelingen aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege worden gelaten.

Trede 3:

De ontwikkeling voldoet aan trede 1 en trede 2. Toetsing aan trede 3 kan hiermee achterwege blijven.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) - woningen

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. Uit actuele jurisprudentie blijkt dat een woningbouwontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied met meer dan 12 woningen is aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom worden ruimtelijke plannen voor woningbouw getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Als basis voor de toetsing is gebruikgemaakt van het relevante onderliggende provinciale en regionale beleid en onderzoek. Uitgaande van de relevante regio IJmond worden ten aanzien van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' de volgende conclusies getrokken.

Toetsing

Trede 1:

De bouw van 57 woningen voorziet in een actuele regionale behoefte. De relevante regio is in dit geval de regio IJmond (zie paragraaf 2.1). Er is binnen de planperiode (10 jaar) sprake van een regionale behoefte - zowel kwalitatief als kwantitatief - aan de voorgenomen ontwikkeling. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.2.

Kwantitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de woningbehoefte in de regio. In de regio worden onvoldoende woningen gebouwd om in de behoefte te kunnen voorzien. Het plan is een bekend zacht plan in voorbereiding en past daarmee binnen de regionale kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de vraag naar nultredenwoningen en sociale huurwoningen.

  • Trede 2: Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het voornemen voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing. Na de sloop zal het plangebied een nieuwe invulling krijgen met 3 woontorens. Hierdoor wordt de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
  • Trede 3: Toetsing aan trede 3 is niet nodig doordat de ontwikkeling plaats vindt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied zal worden aangesloten op het omliggende verkeer- en vervoersnetwerk. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de ontsluiting van het plangebied.

Trede 2:

In dit geval is sprake van transformatie en intensivering binnen bestaand stedelijk gebied. Een voormalige kantoorlocatie in het centrum van IJmuiden wordt opnieuw ingevuld met een stedelijke functie. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking. Dit is nader onderbouwd in paragraaf

Trede 3:

Omdat de ontwikkeling voldoet aan stap 2 is toetsing aan de derde stap niet noodzakelijk. De locatie is overigens passend ontsloten voor de woonfunctie. Naast de locatie ligt een bushalte. De locatie ligt in het voorzieningencentrum van IJmuiden. Op de locatie worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan is aan het vereiste van trede 1 en trede 2 van de Rijksladder. Trede 3 is niet noodzakelijk. Ten aanzien van de supermarkt wordt verwezen naar het ruimtelijk economisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 3. De ontwikkeling van een supermarkt op de KPN-locatie leidt niet tot duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in IJmuiden. Op basis van de uitgevoerde analyse geeft de beoogde ontwikkeling invulling aan door de gemeente en regio IJmond gewenste versterking van detailhandelsstructuur van IJmuiden. Met de ontwikkeling versterkt IJmuiden haar centrum. De mogelijke kwantitatieve hinder die supermarkten elders in de gemeente mogelijk hiervan ondervinden staat niet in verhouding tot de kwalitatieve impuls die de ontwikkeling het kernwinkelgebied biedt. De ontwikkeling voorziet hiermee in een actuele regionale behoefte.

Het voornemen past binnen de kaders van de Ladder van duurzame verstedelijking.

3.2.3 Nadere onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking

Afbakening Regionale Woningmarkt

De raming van de behoefte heeft betrekking op de Regio IJmond. Voor de afbakening van de regionale woningmarkt zijn de volgende twee documenten het meest belangrijk:

A. Regionaal ActiePlan Zuid-Kennemerland / IJmond (2016);

B. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015).

Deze twee documenten worden hierna besproken, waarna wordt afgesloten met een tussenconclusie.

A. De regio Zuid-Kennemerland / IJmond geeft thuis!, Regionaal ActiePlan (2016)

Groei Noordvleugel

Het functioneren van de woningmarkt in de regio Zuid-Kennemerland /IJmond kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen binnen de Noordvleugel van de Randstad en de Metropoolregio Amsterdam (MRA), waar zij onderdeel van uit maakt.

Waar in andere delen van Nederland de bevolking krimpt en het aantal huishoudens stagneert, is dat in de Noordvleugel van de Randstad zeker niet het geval. In de hele Noordvleugel is sprake van een toegenomen druk op de woningmarkt. Tot 2040 wordt voor de gehele Noordvleugel nog een groei van circa 500.000 huishoudens verwacht.

Met name de aantrekkingskracht van de grote steden en hun omliggende regio's – Amsterdam en Utrecht daarbij voorop - zorgt in dit landsdeel voor een grote en nog lang durende druk op de woningmarkt. De toestroom van jongeren en kenniswerkers uit binnen- en buitenland, maar ook de toenemende belangstelling van huishoudens die graag in de stad willen blijven wonen, zijn daarvan belangrijke aanjagers.

De aantrekkingskracht van de regio Zuid-Kennemerland / IJmond is mede ingegeven door haar ligging. De nabijheid tot het economische hart van Nederland en goede verbindingen zorgen ook op de woningmarkt tot relaties die verder reiken dan de grenzen van de regio, oftewel de regio Zuid- Kennemerland / IJmond is onderdeel van de 'roltrapregio'.

De roltrapregio

Er is sprake van één samenhangende woningmarkt in de Metropoolregio Amsterdam.

Vanuit heel Nederland en daarbuiten stromen jonge huishoudens, meestal studenten, maar ook jonge afgestudeerden, de regio in, voor het overgrote deel in Amsterdam, maar ook in Haarlem, Diemen en Amstelveen. Eenmaal in Amsterdam of Haarlem gevestigd maken zij een inkomensontwikkeling door, nadat ze zijn afgestudeerd en een baan hebben gevonden. Dat is ook het moment dat een deel van de huishoudens, vaak in de gezinsfase, weer vertrekt naar de regio of daarbuiten.

Haarlem trekt dan op haar beurt ook weer gezinnen uit Amsterdam. Amsterdam en Haarlem vormen zo als centrumgemeenten de verbindende schakels tussen de gemeenten in de Metropoolregio.

Uit tabel 3 valt af te lezen dat veruit de meeste verhuizingen op korte afstand, binnen de eigen gemeente of (sub)regio plaatsvinden. De verhuizingen tussen de IJmond en Zuid-Kennemerland onderling zijn beperkt en ongeveer in evenwicht. Het aantal verhuizingen naar Amsterdam is significant hoger vanuit Zuid-Kennemerland dan vanuit de IJmond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0010.png"

Tabel 3.1 Verhuisstromen 2010-2011 (Bron: Wonen in de Regio, bewerking Wim Vos Advies)

B. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015)

De provincie Noord-Holland hanteert de onderstaande regio-indeling voor haar bevolkings-, huishoudens- en woningbehoefteprognose. De relevante regio is de regio IJmond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0011.png"

Figuur 3.1 Regio-indeling (Bron: Prognose 2015-2040)

Conclusie afbakening regio

De relevante woonregio voor reguliere woningbouwprojecten is de regio IJmond. Veruit de meeste mensen verhuizen binnen de eigen regio.

3.2.3.1 Nadere onderbouwing trede 1: Actuele regionale behoefte

Voor de onderbouwing van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte zijn de volgende documenten relevant:

  • A. Woonvisie 2010-2020 (2010);
  • B. Regionaal Actieplan regio IJmond/Zuid-Kennemerland (2016);
  • C. Monitor Woningbouw 2015 (2015);
  • D. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015);
  • E. Plancapaciteit.nl (2016).

Hierna wordt per document kort beschreven wat de belangrijkste relevante kernpunten zijn, waarna de toetsing van de ontwikkeling aan dit betreffende document volgt. De paragraaf wordt afgesloten met een conclusie ten aanzien van zowel de actuele kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, zowel voor wat betreft de Rijksladder als de provinciale ladder.

A. Woonvisie 2010-2020 (2010) kwalitatief en kwantitatief

In de Woonvisie 2010-2020 is beschreven hoe de provincie Noord-Holland tot 2020 ervoor zorg zal dragen dat zij voor haar inwoners over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu zal beschikken.

Samen met de regio's worden Regionale Actieprogramma's (RAP's) opgesteld met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en hoe deze uit te voeren. De speerpunten van dit beleid zijn:

  • Het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van de bewoners.
  • Het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In het RAP van de Regio zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid en het type woningen dat nodig is in de regio en over de gewenste kwaliteit van de woonomgeving.

Hierna wordt ingegaan op het RAP van de Regio IJmond/Zuid-Kennemerland, de Monitor Woningbouw 2015 en de Woningbouwprognoses.

Toets Woonvisie

Separate toetsing aan de woonvisie is niet vereist. Toetsing vindt plaats op basis van het RAP van de Regio IJmond, de Monitor Woningbouw 2015 en de Woningbouwprognoses (zie hierna).

B. Regionaal Actieplan Regio IJmond/Zuid Kennemerland (2016)

De regio Zuid-Kennemerland / IJmond maakt deel uit van de Metropool Regio Amsterdam (MRA). Tot 2040 wordt nog een forse huishoudensgroei verwacht binnen de MRA. Dit zorgt voor druk op de woningmarkt, ook in de regio Zuid-Kennemerland / IJmond. De regio telde in 2015 ongeveer 175.000 huishoudens.

De prognose is dat dit aantal groeit tot 190.000 in 2025 en 200.000 in 2040. De groep ouderen (vanaf 65 jaar) groeit de komende jaren veruit het snelst. De groep huishoudens die in aanmerking komt voor een sociale huurwoning groeit tot 2025 met ongeveer 4.000 huishoudens. Mede door de extra instroom van statushouders en andere groepen die een beroep doen op de sociale huursector, blijft het nodig om te investeren in passende huisvesting voor mensen met de laagste inkomens.

Druk op de woningmarkt

De regio Zuid-Kennemerland / IJmond is een aantrekkelijke regio om te wonen en te leven, vlakbij het economische hart van Nederland. Deze aantrekkingskracht en ligging zorgen voor forse druk op de woningmarkt en brengen ook belemmeringen met zich mee. Zo zijn er weinig mogelijkheden voor (grootschalige) uitbreiding. Aan de ene kant door de beperkingen van economische functies (milieucontouren), zoals Schiphol, havens en industrie en aan de andere kant door de aanwezigheid van waardevolle natuurgebieden.

Hierdoor kan de realisatie van woningbouwplannen soms veel tijd kosten of zelfs onmogelijk blijken. Door goede afstemming binnen de regio kan er, ondanks de fysieke beperkingen, toch worden gezorgd voor continuïteit in de bouwproductie en een aanbod dat aansluit bij de vraag van de woonconsument.

Dit is ook nodig, omdat de prognoses aangeven dat er de komende jaren nog een groei verwacht wordt van het aantal huishoudens.

Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien is een woningbouwprogramma van 8.100 woningen (met een bandbreedte van 20%) gewenst voor de periode 2016 t/m 2020. Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt, wordt de komende periode gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio.

Uitgangspunt bij het realiseren van de opgave is dat primair wordt ingezet op het bouwen binnen Bestaand Stedelijk Gebied.

Uiteraard is er ook aandacht voor de bestaande woningvoorraad. Omdat er nog steeds veel vraag is naar betaalbare huurwoningen en er sprake is van nieuwe doelgroepen wil de regio de voorraad sociale huurwoningen handhaven op het niveau van 2015. Ook wordt er gewerkt aan verduurzaming van de woningvoorraad, wordt de doorstroming gestimuleerd en wordt een regio brede woonzorgagenda opgesteld.

Kwantitatief

Uitgangspunt voor het regionale gewenste woningbouwprogramma is de geactualiseerde woningbehoefteberekening door Rigo (zie RAP tabel 5, paragraaf 3.5). Hierin wordt uitgegaan van een behoefte van 12.660 woningen in 10 jaar. Voor de periode van dit RAP (2016 t/m 2020; 5 jaar) betekent dit een netto aantal toevoeging van 6.330 woningen (50%). Op basis van historische kengetallen gaat de regio uit van 350 jaarlijkse onttrekkingen (vooral door sloop) per jaar. Om voor deze onttrekkingen te compenseren moet het nieuwbouwprogramma in het RAP worden verhoogd met 1.750 woningen (5 x 350). Dit leidt tot een regionaal gewenst bouwprogramma van 8.080 woningen (6.330 + 1.750), afgerond tot 8.100 woningen voor de periode 2016 t/m 2020. Realisatie van dit bouwprogramma betekent dat optimaal wordt aangesloten op de kwantitatieve vraag naar nieuwbouw in de regio, op basis van de woningbehoefteberekening. Omdat omstandigheden gedurende de looptijd van het RAP kunnen wijzigen wordt gewerkt met een bandbreedte van 20% (tabel 3.2).

Tabel 3.2 Gewenst bouwprogramma per gemeente (Bron: Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0012.png"

Kwalitatief

Bij het bepalen van de woningbehoefte is ook onderscheid gemaakt tussen verschillende woningmarktsegmenten. Dit is belangrijke informatie voor gemeenten, woningcorporaties en ontwikkelaars wanneer zij woningbouwplannen maken voor de komende jaren. In figuur 6 is per segment de ontwikkelingsrichting aangegeven. De ontwikkelingsrichtingen zijn indicatief en geven aan in welke richting de woningvoorraad in een bepaald segment zich moet ontwikkelen om te voorzien in de woningbehoefte van de toekomst. Daarnaast is het goed om te onderstrepen dat de huishoudensgroei de komende jaren vooral bestaat uit één- en tweepersoonshuishoudens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0013.png"

Figuur 3.2 Ontwikkelingsrichting gewenst regionaal bouwprogramma per segment (Bron: Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020)

Plancapaciteit

In tabel 3.3 is het regionaal gewenste woningbouwprogramma per gemeente afgezet tegen de beschikbare plancapaciteit in de periode 2016 t/m 2020. Er lijkt voor de regio als geheel op korte termijn voldoende plancapaciteit te zijn, maar deze biedt geen reserves. De 'overmaat' (17%) is minder groot dan het percentage planuitval waarmee vaak wordt gerekend, bijvoorbeeld 30%.

Verder is de 'overmaat' in deze periode uitsluitend aanwezig in de gemeenten Beverwijk, Haarlem en Haarlemmerliede c.a en Velsen. Planvorming en realisatie van woningbouw neemt meerdere jaren in beslag. De prognose van de provincie Noord-Holland voorspelt ook voor de periode 2020 t/m 2040 nog een forse groei van de regio met circa 17.000 huishoudens. De huidige plancapaciteit voor de periode na dit RAP bedraagt nog slechts 4.392 woningen.

Dit betekent dat ook voor de periode na dit RAP naar aanvullende plancapaciteit gezocht moet worden. Ook na 2020 groeien overigens de groepen 65+ en 75+ veruit het snelst.

Omdat de plancapaciteit voor de periode 2016 t/m 2020 krap is en die voor de periode 2021 t/m 2024 waarschijnlijk veel kleiner is dan de woningbehoefte in die periode, is het belangrijk om in de regio te komen tot een woningbouwprogrammering.

Het doel daarvan is extra plancapaciteit te vinden voor de periode van dit RAP én om tijdens de looptijd van dit RAP voldoende plancapaciteit te vinden voor de periode na dit RAP.

De regiogemeenten hebben afgesproken om voor de periode 2016 t/m 2020 én de periode 2021 t/m 2025 de mogelijkheden in beeld te brengen voor:

  • het 'hard' maken van nu nog 'zachte' plancapaciteit;
  • het toevoegen van nieuwe plancapaciteit;
  • het naar voren halen van plancapaciteit. Hierbij geldt dat binnenstedelijke locaties, transformaties en locaties rondom OV-knooppunten prioriteit hebben.

Tabel 3.3 Plancapaciteit en bouwprogramma (Bron: www.plancapaciteit.nl, peildatum 18 april 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0014.png"

Velsen

De gemeente Velsen wordt gekenmerkt door een gevarieerd woningaanbod. Enerzijds zijn er de duindorpen met ruime en vooroorlogse woningen. Hier staan relatief veel ruime grondgebonden woningen in het duurdere segment. IJmuiden wordt juist gekenmerkt door relatief veel sociale huur en naoorlogse hoogbouw. Hier ligt evenals in Velsen-Noord een herstructureringsopgave met een gedateerde en eenzijdige woningvoorraad. Velsen heeft geen grote uitbreidingslocatie.

De bevolkingsprognose voor Velsen gaat uit van een geleidelijke groei van de bevolking tot circa 70.000 inwoners in 2040.

Velsen is iets meer vergrijsd dan het landelijk en provinciaal gemiddelde. De verwachting is dat deze vergrijzing zich voortzet, met name in de duindorpen.

Toets RAP

Het project geeft invulling aan de kwantitatieve behoefte in de regio door het 'hard' maken van zachte plancapaciteit. Er zijn te weinig woningen gepland. Het project kan in kwalitatieve zin invulling geven aan de grote regionale behoefte aan sociale huurwoningen, nultredenwoningen en woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. Bovendien zijn er in Velsen geen uitbreidingsmogelijkheden. Daarom ligt intensief ruimtegebruik voor de hand.

C. Monitor Woningbouw 2015

De resultaten van het ingezette woonbeleid in de RAP's worden gemonitord in de Monitor Woningbouw. Het gaat zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve monitoring. De Monitor heeft als doel om een actueel beeld te krijgen van de capaciteit in woningbouwplannen.

Behoefte en plancapaciteit

Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (in voorbereiding). De Monitor levert input voor RAP's voor een volgende periode tot 2020. De woningbehoefte in de Regio IJmond/Zuid-Kennemerland tot 2040 bedraagt 25.000 woningen en de plancapaciteit is 14.300. Er is dus een tekort aan harde en zachte plannen (zie onderstaande tabel 3.4 en figuur 3.3 uit de Monitor Woningbouw 2015). Het plan KPN-locatie is in de planning opgenomen als plan in voorbereiding. (zie onderdeel D).

Tabel 3.4 Woningbehoefte en plancapaciteit (bron: Monitor Woningbouw 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0015.png"

Figuur 3.3 Woningbehoefte tot 2040 en beschikbare plancapaciteit (bron: Monitor Woningbouw 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0016.png"

Behoefte aan appartementen

In figuur 3.4 wordt een indicatie gegeven van de verhouding tussen grondgebonden woningen en appartementen in de plancapaciteit en het vraaggebaseerde nieuwbouwprogramma. De vraag naar meergezinswoningen (appartementen) is het spiegelbeeld van figuur 17. Het aandeel appartementen in plannen is hoger dan de vraag in Noord-Holland Zuid (m.u.v. Waterland en Zaanstad). Het aandeel appartementen in plannen ligt in de Regio IJmond hoger dan de vraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0017.png"

Figuur 3.4 Plancapaciteit en gewenste nieuwbouw (2010 - 2019) van grondgebonden woningen (= eengezinswoningen) (bron: Monitor Woningbouw 2015)

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarschuwt in de beleidsstudie “Vergrijzing en Woningmarkt”(2013) dat het uitbreiden van de woningvoorraad met eengezinswoningen in regio's waar de druk op de woningmarkt niet zo groot is, kan betekenen dat uiteindelijk wordt gebouwd voor toekomstige leegstand. Dit omdat op termijn door de vergrijzing veel eengezinswoningen beschikbaar komen. Gezien de vergrijzing in Noord-Holland Noord, volgens de prognose zit de bevolkingsgroei bijna volledig bij de bevolking ouder dan 69 jaar, is dit voor deze regio een reëel risico en iets om rekening mee te houden in de RAP's.

Behoefte aan nultredenwoningen

De behoefte aan nultredenwoningen stijgt de komende jaren door vergrijzing en het extramuraliseringsbeleid. Een woning is een nultredenwoning indien deze zowel extern toegankelijk (de woonkamer dient bereikbaar te zijn vanaf de straat zonder trap te hoeven lopen) als intern toegankelijk (vanuit de woonkamer zijn zonder traplopen de keuken, het toilet, de badkamer en tenminste 1 slaapkamer te bereiken) is.

Onderstaande tabel 18 geeft per regio een indicatie van de nieuwbouwbehoefte aan nultredenwoningen (exclusief het tekort in 2008) als de groei van de vraag volledig moeten worden opgevangen door de nieuwbouw (wat niet het geval is). De tabel dient daarom vooral om te laten zien waar de behoefte aan uitbreiding van nultredenwoningen groot is.

Tabel 3.5 Nieuwbouw nultredenwoningen 2010-2019 (bron: Monitor Woningbouw 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0018.png"

Doelen Regionaal Actieprogramma

De doelen uit het Regionaal Actieprogramma Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020 zijn in onderstaande tabel 3.6 opgenomen. Tabel 3.7 geeft inzicht in de demografische ontwikkeling in de regio.

Tabel 3.6 Doelen Regionaal Actieprogramma (Bron: Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0019.png"

Tabel 3.7 Demografie (Bron: Regionaal Actieprogramma Wonen Zuid-Kennemerland / IJmond 2016 t/m 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0020.png"

Woningbouwproductie

De afspraak in het RAP ligt rond de 1.450 woningen per jaar. Sinds 2010 zijn gemiddeld jaarlijks circa 1.000 nieuwbouwwoningen opgeleverd waardoor de productie achterblijft bij de afspraak. Ook de woningbehoefte is hoger dan de productie. Hierdoor loopt de druk op de woningmarkt op. Door het lage aantal verleende bouwvergunningen in 2013 en 2014 (i.t.t. 2012) zal ook de komende twee jaar de productie op een laag niveau liggen. De voorraad harde plannen op de korte termijn (3-5 jaar) is beperkt.

Toets Monitor Woningbouw

In de regio is onvoldoende capaciteit aanwezig tot 2030. De locatie is op dit moment onderdeel van de zachte plannen in de regio. In kwalitatieve zin kan het project invulling geven aan de grote vraag naar nultredenwoningen. Het aandeel appartementen in plannen ligt in de Regio IJmond hoger dan de vraag. In dit geval ligt het voor de hand om locaties in het centrum van IJmuiden intensief te benutten. Bovendien heeft Velsen geen uitbreidingsmogelijkheden, waardoor intensief ruimtegebruik zelfs noodzakelijk is om in de woningbehoefte te voorzien.

D. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (september 2015)

Uit de Prognose 2015-2040 blijkt dat Noord-Holland in 2040 naar verwachting 3,123 miljoen inwoners zal hebben, een groei van 368.000 personen ten opzichte van 2015. Deze groei zit bijna volledig in Noord-Holland Zuid. Dit leidt in de periode 2015-2040 tot een groei van 238.000 huishoudens en een gewenste groei van de woningvoorraad van ongeveer 231.000 woningen, waarvan 21.000 in Noord-Holland Noord en 210.000 in Noord-Holland Zuid.

Tegelijkertijd vinden grote veranderingen plaats in de leeftijdssamenstelling van de bevolking. In alle regio's neemt tot 2040 het aantal 65+ers toe met meer dan 50% en in veel regio's verdubbelt het aantal huishoudens boven de 75 jaar. De toename van het aantal huishoudens zit bijna volledig bij oudere alleenstaanden en huishoudens samenwonend zonder kinderen. Het aantal gezinnen met kinderen neemt nauwelijks toe en daalt zelfs in Noord-Holland Noord.

Door de beperkte nieuwbouwmogelijkheden is in deze prognose de toekomstige dynamiek in de regio IJmond beperkt. Dit zorgt voor een beperkte groei (+7.400 inwoners en +6.100 huishoudens). De regio vergrijst, het aantal huishoudens jonger dan 65 neemt af en de beroepsbevolking daalt. Beverwijk en Velsen zijn de gemeenten met de hoogste groei. Het aandeel buitenlandse migratie in de toekomstige groei is relatief groot.

Tabel 3.8 Woningbehoefte (Bron: Prognose 2015 - 2040)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0021.png"

De prognose gaat voor de gemeente Velsen in de periode 2015-2040 uit van een kwantitatieve netto woningbehoefte van 1.800 woningen (zie onderstaande figuur 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0022.png"

Figuur 3.5 Uitsnede uit indicatieve woningbehoefte in 2015 en 2040 (Bron: Prognose 2015 - 2040)

Capaciteit

Tot 2030 is in alle regio (m.u.v. IJmond/Zuid-Kennemerland) voldoende capaciteit beschikbaar. Hierna zijn in bijna alle regio's in Noord-Holland Zuid nog niet voldoende plannen aanwezig. Potentieel ontstaat door transformatie van leegstaand vastgoed (kantoren, bedrijventerreinen, winkels enz.) veel nieuwe mogelijkheden voor woningbouw.

Tabel 3.9 Plancapaciteit afgezet tegen woningbehoefte (Bron: Prognose 2015 - 2040)

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0023.png"

Toets Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden

De regionale woningbehoefte in IJmond komt uit op 5.900 woningen. De groei zit volledig in het aantal 65+ huishoudens. Er is een tekort aan plancapaciteit. Het project geeft mede invulling aan de regionale behoefte

E. Plancapaciteit.nl

De Monitor Woningbouw is op gemeenteniveau uitgesplitst op www.plancapaciteit.nl. In de gemeente Velsen zijn (per 19 juli 2016) in totaal plannen voor 2.272 woningen opgenomen (zowel harde (vastgestelde) als zachte (in voorbereiding zijnde) plannen). Van bijna 1.000 woningen is de planning nog niet bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0024.png"

Figuur 3.6 Capaciteit Velsen per 18 juli 2016 (Bron: Plancapaciteit.nl)

Zoals onderstaande figuur 3.7 laat zien is het project KPN-locatie opgenomen als plan in voorbereiding met 57 appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0025.png"

Figuur 3.7 Project KPN-locatie (Bron: Plancapaciteit.nl)

Toets Plancapaciteit.nl

Het project past binnen de gemeentelijke woningbouwplanning. De gemeentelijke planning past binnen de regionaal afgestemde behoefte.

3.2.3.2 Nadere onderbouwing trede 2: locatiekeuze

Voor de toetsing aan trede twee is relevant of in de behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In dit geval is sprake van een braakliggend terrein in het centrum van IJmuiden. De locatie was tot 2008 bebouwd.

De juridische bebouwingsmogelijkheden nemen beperkt toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (zie nieuwe footprint op vigerend bestemmingsplan in figuur 3.8). Ook de bouwhoogte neemt toe voor het noordelijke appartementengebouw (26,5 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0026.png"

Figuur 3.8 Nieuwe footprint bebouwing indicatief op uitsnede vigerend bestemmingsplan IJmuiden (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie locatiekeuze

De gekozen locatie is een optimale locatie vanuit het perspectief van een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat het in dit geval gaat om binnenstedelijke transformatielocatie in het centrum van IJmuiden. Daarnaast is het gebied beleidsmatig aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de provinciale structuurvisie en ruimtelijke verordening (zie paragraaf 2.3.1). De gewenste transformatie van het gebied is nader onderbouwd in gemeentelijk beleid, zie paragraaf 2.3.2.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (28 september 2015)

In de structuurvisie Noord-Holland beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door de bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. De aspecten waarop de structuurvisie zich daarom richt zijn de volgende:

  • klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;
  • ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit;
  • duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu en in de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0027.png"

Figuur 3.9 Uitsnede Provinciale structuurvisie

Op de plankaart behorende bij de structuurvisie (zie uitsnede figuur 3.9) is het plangebied aangeduid als 'Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied'. De ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie door binnen het bestaand stedelijk gebied woningbouw te ontwikkelen.

De Provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw en knooppunten van openbaar vervoer (OV-knooppunten). De locatie ligt aan een Hoogwaardig-openbaarvervoerlijn (HOV).

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (15 januari 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opgesteld. De verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Hierin zal duidelijk het provinciaal belang hiertoe naar voren moeten komen.

Provinciale Staten hebben op 15 januari 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.

Op de kaart behorende bij de verordening (zie uitsnede figuur 3.10) is het plangebied a aangeduid als 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Hierbinnen is verstedelijking toegestaan. Daarnaast dient in dit gebied aandacht te worden besteed aan hoe bij nieuwe ontwikkelingen invulling is gegeven aan duurzaam bouwen en de inzet van duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0028.png"

Figuur 3.10: Uitsneden verordening kaart 2 BBG

In Artikel 2 Begripsbepalingen is aangegeven wat de provincie onder verstedelijking verstaat: ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

In Artikel 9 van de verordening is bepaald wat wordt gezien als bestaand bebouwd gebied: “Als bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.”

Artikel 13 van de verordening bepaalt dat een bestemmingsplan in beginsel niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Toets en Conclusie visie en verordening

Het planvoornemen is passend binnen de kaders van de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening van de Provincie Noord Holland. Het provinciaal beleid is gericht op optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Het project geeft hier invulling aan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie op Velsen 2025

Het document 'Visie op Velsen 2025: Kennisrijk werken in Velsen' is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie biedt een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de gemeente Velsen tot 2025. De visie positioneert zichzelf als volgt:

"De visie zelf is geen blauwdruk, geen strategisch beleidsplan, maar een inspirerend toekomstbeeld, een bereikbare droom. Niet van de gemeente, maar van de gemeenschap Velsen".

De rol van de gemeente is die van facilitator. De gemeente schept waar mogelijk de nodige randvoorwaarden, onder andere op het gebied van ruimtelijke ordening en de inrichting van de openbare ruimte.

De gemeente Velsen ziet zich in 2025 als een bloeiende en groeiende gemeente waar de kennisindustrie van de Metropool Regio Amsterdam is gevestigd. Onderzoeksinstituten op het gebied van wind- en waterenergie en duurzaamheid hebben een grote aantrekkingskracht op (internationale) studenten, expats en kenniswerkers. Er is een sterke samenwerking tussen de kennisinstituten en de bedrijven in gemeente Velsen.

Voor IJmuiden is in de visie een stedelijk karakter voorzien. In de visie op Velsen wordt niet specifiek ingegaan op de ontwikkeling van de KPN-locatie.

De Visie op Velsen 2025 is nader uitgewerkt in een nieuwe Structuurvisie Velsen 2025.

3.4.2 Structuurvisie Velsen 2025

De Structuurvisie Velsen heeft als titel 'Rauw, slim en lommerrijk' en heeft als doel de kernkwaliteiten van Velsen verder te verankeren. De belangrijkste ambitie op het gebied van wonen is aantrekkelijker te worden als woongemeente in de MRA door de diversiteit aan woonmilieus te behouden en verder uit te breiden en daarbij vooral in te zetten op de metropolitane kwaliteiten van IJmuiden. Onderstaand staan de uitgangspunten, de gewenste ontwikkelingen en de ambitie zoals deze is vastgelegd in de structuurvisie beschreven.

Uitgangspunten

  • Velsen is een aantrekkelijke plek binnen de MRA om te wonen.
  • De huidige woningbouwcapaciteit (zie themakaart) is in ieder geval voldoende voor de woningbehoefte tot 2025.
  • In Velsen is de ruimte voor aanvullende woningbouw beperkt. Er kan binnen de gemeente dan ook maar op beperkte schaal worden gebouwd voor de regionale woningbehoefte. In Velsen wordt woningbouw nadrukkelijk kwalitatief ingezet. Woningbouw is vooral een middel voor:
    • 1. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 2. verbetering van de leefbaarheid door een diversiteit aan woonmilieus (onder meer seniorenwoningen, zorg-woningen, starterswoningen) en daarmee aan bevolkingsgroepen. Dit bevordert de dynamiek in de samenleving;
    • 3. verduurzaming van de woningvoorraad.
  • In de gemeente Velsen zijn centrum-stedelijke, groen-stedelijke en landelijk-dorpse woonmilieus aanwezig. Deze woonmilieus worden versterkt. In IJmuiden wordt ingezet op een grotere variatie aan stedelijk verdichte woonmilieus met daarin verschillende stedelijke woonsferen, die aansluiten op de woonwensen van stedelijk georiënteerde huishoudens. Daartoe kan in de stedelijke hoofdstructuur van IJmuiden op sommige plaatsen verder worden geïntensiveerd of er kunnen accenten worden toegevoegd, bijvoorbeeld door een extra bouwlaag of gebouwen met een bijzondere architectuur.

Gewenste ontwikkelingen

  • In eerste instantie worden de reeds ingezette ontwikkelingen (vernieuwingen) afgerond, onder meer in Zeewijk, Stadspark en Oud-IJmuiden.
  • In tweede instantie worden de reeds geïdentificeerde (maar nog te realiseren) woningbouwlocaties ontwikkeld, zoals aangegeven op de themakaart wonen, zie figuur 3.11. Op deze locaties kunnen voldoende woningen worden gebouwd om te voldoen aan de woningbehoefte tot 2025. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ontwikkelingen aan de Lange Nieuwstraat in IJmuiden en om IJmuiden aan Zee (locatie uit de Kustvisie). Overigens zullen de ontwikkelingen aan de Lange Nieuwstraat en van IJmuiden aan Zee doorlopen tot na 2025. Tot 2025 komen andere dan de reeds bekende locaties alleen in beeld als woningbouw daar een middel is om andere doelen te realiseren, zoals verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, revitalisatie en verduurzaming (zie ook onder hierboven onder 'Uitgangspunten').

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0029.png"

Figuur 3.11 Uitsnede themakaart Wonen (Bron: structuurvisie Velsen)

Ambitie Duinstad

De diversiteit aan karakteristieke metropolitane woonmilieus in Velsen wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt. Deze ambitie wordt ondersteund door de volgende deelambities:

  • het versterken van de relaties tussen de woongebieden en de zee, het strand, de (landgoederen van de) binnenduinrand, de cultuurhistorische waarden, het kanaal en de polder;
  • er zijn woningen beschikbaar voor iedere portemonnee;
  • nieuwe woningbouw moet voorzien in de kwalitatieve vraag en dient de ruimtelijke kwaliteit van het betreffende woonmilieu te vergroten;
  • het behouden en versterken van de sociale cohesie en de leefbaarheid in de verschillende kernen, met waar mogelijk adequate voorzieningen in of nabij de dorpen en met IJmuiden (Lange Nieuwstraat) als hoofdvoorzieningencentrum van Velsen;
  • het vergroten van de bekendheid van Velsen als aantrekkelijk alternatief in de MRA voor mensen die stedelijk willen wonen.

De grootste uitdaging en tegelijk de grootste kans om de diversiteit aan woonmilieus te versterken, ligt in IJmuiden. Het bestaande stedelijke woonmilieu wordt gekenmerkt door eenzijdigheid in de woningvoorraad. Dominant zijn portieketagewoningen en relatief kleine eengezinswoningen uit de wederopbouwperiode. IJmuiden heeft wel de eerder genoemde unieke kenmerken waardoor het een aantrekkelijke plek is om stedelijk (of metropolitaan) te wonen.

Nieuwe woningbouw moet voorzien in de kwalitatieve vraag en bijdragen aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk woonmilieu, bijvoorbeeld door transformatie op plekken waar veroudering of leegstand optreedt.

In IJmuiden kan in de hoofdstructuren op slimme plekken - daar waar het kan - verder worden geïntensiveerd of er kunnen accenten worden toegevoegd. Hierbij valt te denken aan een extra bouwlaag of iconische gebouwen. In figuur 3.12 is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.

Voor IJmuiden-Noord en -Zuid ligt er een centrum-stedelijke opgave, waarbij de prioriteit ligt bij het centrumgebied en de entree. De kracht van dit deel van IJmuiden is dat het de verbinding legt tussen de zee en de landgoederenzone en tussen het Noordzeekanaal en de duinen. Vooral de duinzijde biedt kansen: de wederzijdse relatie kan worden versterkt door de duinen dieper het stedelijk weefsel te laten 'inprikken' en (andersom) bewoners met goede wandelpaden uit te nodigen in de duinen. Daarmee wordt de nabijheid van het Nationaal Park zichtbaarder en voelbaarder. De centrale as, de Lange Nieuwstraat, is belangrijk in dit deel van IJmuiden. Hier ontmoeten de IJmuidenaren elkaar bij het doen van de dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen in een hoogwaardig ontsloten hart. Hier kan in hogere, stedelijke dichtheden worden gebouwd met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Nieuwbouw in dit centrumstedelijke woonmilieu betreft voor een groot deel een vervangingsvraag: het gaat erom woningen van lage kwaliteit te onttrekken en woningen van een hogere kwaliteit toe te voegen. Het inbrengen van variatie, kwantiteit en kwaliteit door transformatie en vernieuwing (herstructurering) is voor dit deel van IJmuiden dé opgave. Woonmilieu die hierbij gezocht zouden moeten worden zijn centrum-stedelijk en groen-stedelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0030.png"

Figuur 3.12 Uitsnede structuurvisiekaart Velsen

Toetsing en conclusie visie

Het gemeentelijke beleid is gericht op:

  • realisatie van een centrumstedelijk woonmilieu langs de centrale as van de Nieuwstraat. Het project is specifiek als woningbouwlocatie aangemerkt;
  • het versterken van de relatie tussen de kern en het landschap. Dit kan door de duinen dieper het stedelijk weefsel te laten 'inprikken' en (andersom) bewoners met goede wandelpaden uit te nodigen in de duinen. Het ontwerp is hier op gericht.
3.4.3 Woonvisie 2025

In 2013 is de Woonvisie 2025 vastgesteld. De woonvisie beschrijft hoe Velsen invulling geeft aan de ambities uit 'Visie op Velsen 2025 - Kennisrijk werken' op het gebied van wonen. De woonvisie helpt om afwegingen te maken over concrete initiatieven en bij het maken van afspraken met betrokken partijen, bijvoorbeeld de woningcorporaties.

IJmuiden biedt een boeiende en aantrekkelijke leefomgeving. Voor Velsen ligt de focus op IJmuiden als interessante stad voor jonge mensen. Een kwaliteitsimpuls moet zorgen voor een kwalitatief en hoogwaardig woonmilieu op een speciale plek. IJmuiden als interessante stad staat voor kwaliteit, hoogwaardig en metropolitaan wonen in een stadse omgeving waarbij natuur en rust om de hoek ligt.

De woonvisie richt zich op het bieden van een gevarieerd woningaanbod, waarbij ontwikkelingen aansluiten bij de visie om een grotere woning differentiatie mogelijk te maken. Dit plan geeft uitvoering aan de woonvisie.

3.4.4 Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP)

In het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan 2004 (LVVP) zijn de beleidshoofdlijnen op het gebied van verkeer en vervoer voor de gemeente Velsen vastgelegd. Knelpunten en mogelijke oplossingen worden besproken. Doelstelling van het LVVP is het vergroten van de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid.

Voor wat betreft parkeren dient, bij nieuwbouw, uitbreiding of functiewisseling, te worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het gemeentelijk parkeernormenbeleid. Uitgangspunt bij dit beleid is dat de gegenereerde parkeerbehoefte binnen het eigen plangebied wordt opgelost.

Het aspect verkeer en parkeren wordt beschreven in paragraaf 4.5.

3.4.5 Archeologie en Monumentenbeleid

De beleidsnota Monumentenzorg Velsen is in 2005 vastgesteld en in 2008 geactualiseerd. In deze beleidsnota geeft de gemeente Velsen haar visie op de gemeentelijke monumentenzorg. Leidraad hierbij is een zorgvuldig beheer en weloverwogen behoud van het architectonische en cultuurhistorisch erfgoed van Velsen, in samenspel met rijk, provincie en particulieren.

Het aspect archeologie is opgenomen in paragraaf 4.9.

3.4.6 Overig gemeentelijk beleid

De gemeente Velsen heeft tevens de volgende relevante beleidsstukken opgesteld.

  • Maatschappelijke ondersteuning: beleidsvisie 'Samen aan de slag';
  • Groen en waterbeleid:
  • Bomenplan 2003;
  • Groenbeleidsplan 'Ruimte voor Groen' 2009;
  • Beleidsplan monumentale bomen 2013.
  • Horeca: Horecanota 2008 – 2015;
  • Aan huis gebonden beroepen: beleidsnotitie 'Aan huis gebonden beroepen';
  • Kamerverhuurbeleid;
  • Shortstaybeleid;

Geen van deze beleidsstukken staat de gewenste ontwikkeling in de weg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In 2008 heeft de provincie ingestemd met het saneringsplan voor de betreffende locatie (kenmerk 200-37228), bijlage 4. In 2010 is de bodem ter plaatse gesaneerd. De Gedeputeerde staten hebben naar aanleiding van het evaluatierapport ingestemd met de uitgevoerde sanering op de locatie Lange Nieuwstraat 422, voormalig postkantoor te IJmuiden (Nummer 2010-41504).

4.2 Windhinder en bezonning

4.2.1 Windhinder

Normstelling

De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties windklimaatonderzoek nodig is. Een eerste toetsing van het plan op basis van dit beslismodel geeft aan dat de bouwhoogte van het plan onder de grens van 30 meter blijft, waardoor een windklimaat onderzoek niet automatisch gevraagd wordt. Het beslismodel geeft echter ook aan dat voor onbeschut liggende bebouwing tussen de 15 en 30 m hoog een windklimaatonderzoek noodzakelijk is. Voor beschut liggende bebouwing tussen de 15 en 30 meter is het aan een windhinderdeskundige om te beoordelen of onderzoek noodzakelijk is.

Gezien de windgevoelige locatie op korte afstand van de kust en het feit dat de geplande bebouwing vanuit een aantal windrichtingen significant boven de bestaande omringende bebouwing uitsteekt is een windklimaatonderzoek hier op zijn plaats.

Onderzoek

Door Peutz is onderzoek gedaan naar windhinder, bijlage 1. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Rond de geplande bebouwing en op het parkeerdek mag een gunstig windklimaat verwacht mag worden. Beoordeeld als doorloopgebied is het te verwachten windklimaat vrijwel overal goed.
  • Het bouwplan leidt nergens tot een ongunstig windklimaat ter plaatse van de bebouwing in de omgeving van het plan.
  • Op het parkeerdek is nabij de zuidtoren het te verwachten windklimaat matig. Gezien de berekende overschrijdingspercentages op dit punt zijn windafschermende maatregelen naar verwachting echter niet noodzakelijk.
  • Langs de gevels van het gebouw, en derhalve ook bij de entrees, is het te verwachten windklimaat overal goed voor slentergebied.
  • Op basis van de berekeningen is er in het gebied rond de geplande nieuwbouw geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er rond de beoogde bebouwing een gunstig windklimaat verwacht mag worden, en dat er geen noodzaak is tot het nemen van windafschermende maatregelen.

4.2.2 Bezonning

Vanwege de hoogte van het gebouw is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van bezonning en schaduwwerking op de omgeving. Er zijn geen wettelijke normen vastgelegd voor het uitvoeren van een bezonningstudie. Wel dient de bezonningstudie uit te gaan van de planologische mogelijkheden, zowel voor de vigerende als voor de toekomstige situatie. Dit om een zo objectief mogelijk beeld te krijgen van de mogelijke planologische effecten van de nieuwbouw op de bezonningsituatie.

De bezonningstudie is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting. Hieruit blijkt dat in de lente en herfst, vanaf circa 15.00 uur, iets meer schaduwwerking zal optreden op de gevels van een deel van de woningen aan de Spaarnestraat. Het effect is echter niet zo groot dat dit tot onaanvaardbare hinder leidt.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 3 augustus 2015 is de digitale watertoets doorlopen, waarna het waterschap op de hoogte is gebracht van de ontwikkeling. Het waterschap heeft het plan beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de waterbelangen niet in het geding zijn (zie bijlage) .

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld . In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en beleidsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan:

  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels).

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein. Omdat het plangebied is gelegen in de stedelijke omgeving is het gebied niet gekarteerd. Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in de omgeving uit leemarm zand in stuifduinen en stranden en zwaklemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en kwaliteit

In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen watergangen en KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 600 m is een primaire waterkering gelegen. In deze beschermingszone gelden beperkingen voor graafwerkzaamheden, het aanleggen van leidingen en het aanbrengen of kappen/rooien van beplanting. Het plangebied is niet gelegen in de kern- of beschermingszone van deze waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementengebouw met op de begane grond een supermarkt mogelijk aan de Lange Nieuwstraat te IJmuiden in de gemeente Velsen. De ontwikkeling leidt tot toename in verharding. Omdat het plangebied in voormalige situatie in zijn geheel was verhard en de toename in verharding plaats vindt binnen 10 jaar nadat de toenmalige verharding en bebouwing was verwijderd, hoeft de toename conform Uitvoeringsregel 11 (Keur Rijnland, 2015) niet te worden gecompenseerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet binnen een kern of beschermingszone gelegen. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • 1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • 3. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • 4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • 5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d: zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt; lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Akoestiek

4.4.1 Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in een supermarkt met een tweetal woontorens. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De locatie is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Heerenduinweg, Lange Nieuwstraat, Merwedestraat en de Spaarnestraat. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Daarnaast ligt de locatie nabij de Rijnstraat en Maasstraat, beide een 30 km/h-weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen ook meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woningen). De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Dergelijk onderzoek vindt echter pas plaats in het kader de Omgevingsvergunning en komt in deze toelichting dan ook niet aan de orde.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.

Onderzoek en conclusie

Adviesbureau VOBRU heeft onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai op de ontwikkeling. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • ten gevolge van de verkeerswegen Heerenduinweg, Maasstraat en de Rijnstraat is de geluidbelasting op de gevels van alle gebouwen gelijk aan of lager dan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB.
  • ten gevolge van de Lange Nieuwstraat, Merwedestraat en de Spaarnestraat is de berekende geluidbelasting ter plaatse van de twee woongebouwen hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale grenswaarde van Lden 63 dB (nieuwe situatie).

Omdat maatregelen die geluidbelasting kunnen verminderen niet doelmatig en of efficiënt zijn is het vaststellen van een hogere grenswaarde noodzakelijk.

De hogere grenswaarde dient door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen of de daartoe gemandateerde te worden vastgesteld.

4.4.2 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Voor industrielawaai zijn de volgende waarden berekend:

Hoogte   Berekend   Afgerond  
1,5   52,0   52  
5   53,6   54  
8   53,8   54  
11   53,9   54  
14   53,9   54  
17   54,0   54  
20   54,0   54  
23   53,9   54  

De berekening is uitgevoerd zonder afschermende bebouwing van de omgeving. Het betreft dus een worstcase-situatie. Conclusie: De 55 dB(A) wordt dus niet overschreden

Echter, aangezien het bouwplan volledig in een gebied ligt waar voor de woningen van rechtswege 55 dB(A) (oud artikel 65 Wgh) als grenswaarde geldt en gezien de standaard gevelwering van 20 dB die een binnenwaarde van 35 garandeert zonder aanvullende maatregelen, wordt voor het gehele bouwplan een waarde van 55 dB(A) als hogere waarde vastgesteld om te voorkomen dat er een 'hotspot' in deze wijk ontstaat.

4.5 Verkeer en parkeren

XTNT heeft een uitgebreid verkeersonderzoek gedaan naar de ontwikkelingen, zie bijlage 6 ('Verkeerseffecten KPN-locatie IJmuiden', 1 juli 2016). Hieronder volgt per aspect een korte samenvatting van de uitkomsten van dit onderzoek.

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten aan de Merwedestraat, Spaarnestraat, Maasstraat en Lange Nieuwstraat. Via de Maasstraat is de Heerduinweg snel te bereiken, vanaf waar het verkeer naar Haarlem kan. De gebiedsontsluitende Lange Nieuwstraat leidt naar de A22. Vanaf hier kan het verkeer naar het noorden richting Beverwijk en Alkmaar en naar het zuiden richting Amsterdam.

Op de Heerduinweg en de Lange Nieuwstraat zijn fietsvoorzieningen aanwezig en wordt het verkeer gescheiden afgewikkeld. Op de erftoegangswegen wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. Dit is volgens de principes van Duurzaam Veilig.

Aan de Lange Nieuwstraat, direct bij het plangebied, is een bushalte aanwezig. Vanaf hier rijden regelmatig bussen naar Amsterdam en Haarlem.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor het plangebied is uitgegaan van ligging in het centrum van een sterk stedelijk gebied. Voor de supermarkt is uitgegaan van een full-service supermarkt met een laag tot middelhoog prijsniveau, voor de huurappartementen van een huurhuis in de sociale huur en voor de koopappartementen van een koopwoning op etage, gemiddelde prijsklasse. In tabel 4.1 is per functie de verkeersgeneratie opgenomen.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0031.png"

De verkeersgeneratie bedraagt in totaal 860 tot 1.570 mvt/etmaal. Op basis van het aantal aankomsten en vertrekken, de verdeling over het netwerk en de intensiteiten zonder ontwikkeling, is de verkeersafwikkeling getoetst.

De grootste stroom is die vanuit de Lange Nieuwstraat-oost. De toestroom naar het complex zorgt tijdens de avondspits op de Lange Nieuwstraat ten oosten van de Spaarnestraat voor een toename van 65 voertuigen, dit is ongeveer 6% procent. Op de andere richtingen van en naar het kruispunt (Lange Nieuwstraat-west, Markt en Merwedestraat) is de voorspelde toevoeging minder. Op de Merwedestraat is de toevoeging groter: 13%, maar deze stroom belast het kruispunt met de Lange Nieuwstraat niet.

De toevoeging van verkeer door het nieuw te ontwikkelen complex levert naar verwachting geen problemen op: er is nog restcapaciteit op de kruising. Ook is in de prognoses al uitgegaan van een invulling van de locatie, een deel van de verkeersgeneratie is dus al verwerkt in de cijfers. Het is onbekend welk deel dit is.

Parkeren

Voor de berekening van de parkeerbehoefte zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij de berekening van de verkeersgeneratie. Daarnaast is gebruik gemaakt van de meest actuele parkeernormen van de gemeente Velsen (Parkeernormenbeleid 2015). In tabel 4.2 is per functie de parkeerbehoefte opgenomen.

Tabel 4.2 Parkeerbehoefte plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0032.png"

De parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt in totaal 146 parkeerplaatsen. Er zijn in totaal 148 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze zijn op het parkeerdek (30 voor bewoners, 43 openbaar), in de Merwedestraat (45 openbaar), in de Spaarnestraat (10 openbaar) en achter het gebouw (20 openbaar). Op het parkeerdek zijn 30 parkeerplaatsen exclusief voor woningen beschikbaar. Er zijn dus (theoretisch) maximaal 44 parkeerders die in de avonduren en nacht hun auto ergens anders kwijt moeten. Omdat de 30 parkeerplaatsen exclusief zijn gereserveerd voor de woningen, zal dit aantal waarschijnlijk iets hoger zijn: een gereserveerde plaats is niet door een andere bewoner te gebruiken. Omdat de piek van de parkeervraag voor woningen buiten winkeltijden valt is op de parkeerplaatsen voor de winkels voldoende capaciteit. Er kunnen 30 parkeerders op de openbare parkeerplaatsen aan de Spaarnestraat en achter het gebouw parkeren, circa 14 parkeerders moeten gebruik maken van de 88 parkeerplaatsen voor winkelbezoek. Voorwaarde is wel dat een eventuele parkeerregulering zo wordt opgezet dat de parkeerplaatsen op maaiveld en/of op het dek in de avonduren te gebruiken zijn voor bewoners, bijvoorbeeld door de bewoners een ontheffing te geven voor het parkeren binnen dit gebied.

De winkelbezoekers kunnen gebruik maken van 88 parkeerplaatsen aan de Merwedestraat en op het parkeerdek. Dit levert in normale situaties geen problemen op. Op een piekmoment van de winkel (bijvoorbeeld zaterdagmiddag rond 15:00 uur) zal de parkeervraag het hoogst zijn. Hier zijn dan maximaal 72 parkeerplaatsen voor de winkel nodig en nog eens 74 voor de woningen. In theorie is er in deze pieksituatie geen tekort (er komen immers 148 parkeerplaatsen).

Conclusie

Het plangebied is voor alle modaliteiten goed bereikbaar door de centrale ligging in IJmuiden. Het plan biedt voldoende parkeerruimte, zowel voor de bewoners als voor de winkelbezoekers. De toename van verkeer als gevolg van het complex is gering ten opzichte van de hoeveelheid verkeer dat er nu al rijdt. Mits de in- en uitritten van de parkeerplaats voor de winkel aan de Merwedestraat wordt gesitueerd verwachten we daarom geen extra problemen voor de verkeersafwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (Nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 57 appartementen en een supermarkt van 1600 m2 mogelijk. Dit aantal en oppervlak vallen ruim onder bovengenoemde grenswaarden, die zijn vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Lange Nieuwstraat, direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2015; 22,4 µg/m³ voor NO2, 22,3 µg/m³ voor PM10 en 13,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De beoogde ontwikkeling betreft zowel een milieuhinderlijke als -gevoelige functie. Gezien de korte afstand van het plangebied tot centrumfuncties kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

Conform de VNG-publicatie kan een supermarkt geschaald worden onder milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 0 m in gemengd gebied (SBI 2008-471). In de nabije omgeving zijn woningen gelegen en boven de supermarkt worden appartementen gerealiseerd. Aan de genoemde richtafstand wordt voldaan. In het kader van goede ruimtelijke ordening is er akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidhinder ten gevolge van de activiteiten van de beoogde supermarkt zie bijlage Supermarktlawaai

In de omgeving van het plangebied komen verscheidene centrumfuncties voor waaronder een kapperszaak, drogisterij en een supermarkt. Dit betreffen kleinschalige detailhandel functies die kunnen worden geschaald onder milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 0 m in gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt vanzelfsprekend voldaan.

Ter plaatse van de beoogde appartementen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om LPG tankstation "BP station Commandeur B.V." aan de IJmuiderstraatweg en een gasontvangststation "v.d. Doesstraat" aan de C. van der Doesstraat. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 480 m of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten noorden van het plangebied is een K1-leiding voor aardolie van Petrogas Transportation BV gelegen en aardgasleiding W-534-05 gelegen. De PR 10-6 risicocontour van de aardolieleiding is 30 m en de effectafstand 44 m. De aardgasleiding (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 m, het plangebied ligt op meer dan 500 m van de voorgenoemde leidingen en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied gelegen.

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over water, door het Noordzeekanaal. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, GF3 en GT3. Het invloedsgebied bedraagt 560 m, de stofcategorie GT3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 900 m tot het midden van het Noordzeekanaal en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen (link naar de risicokaart)

Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusverre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Algemeen

Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

4.9.2 Cultuurhistorie

Binnen het kader van het bestemmingsplan omvat cultuurhistorie alle aspecten van het cultuurhistorisch erfgoed zoals: archeologische en bouwkundige monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het behoud voorop staat. Het gaat niet alleen om de erkende en wettelijk beschermde monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de aard en eigenschappen van de cultuurhistorische elementen of gebieden. Het kan daarbij gaan om meer dan zuiver conserveren. Een alternatieve strategie komt voort uit het Belvedèrebeleid: 'behoud door ontwikkeling'. Het gaat daarbij om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).

Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  • beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  • terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  • terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart.

Onderzoek

Gewenste ontwikkeling maakt de sloop en realisatie van woningen mogelijk binnen het bestaand bebouwde gebied van de kern IJmuiden. Hierdoor worden geen cultuurhistorische waarden geschaad. Ten aanzien van archeologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.9.3.

4.9.3 Archeologie

In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, dient bij gebiedsontwikkeling en substantiële bodemingrepen hiermee rekening te worden gehouden, dit volgens de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hierin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet artikel 38a). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de mogelijkheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.

Onderzoek

In 2015 heeft Hollandia archeologen archeologisch onderzoek uitgevoerd op het plangebied, zie bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied een lange bewoningsgeschiedenis kent van de late Romeinse tijd. Voor het plangebied geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan verder geen dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Sinds 1 juli 2015 is PAS van kracht. Met het PAS is gezocht naar ontwikkelingsruimte voor projecten en handelingen. Tegenover deze ontwikkelingsruimte staan maatregelen die zijn opgenomen in de Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 1 mol N/ha/jr geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten die betrekking hebben op landbouw, industrie en infrastructuur dient wel een melding te worden gedaan indien de toename meer dan 0,05 mol N/ha/jr. bedraagt.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat tevens onderdeel is van het NNN is Kennemerland-Zuid en is gelegen op circa 200 m afstand van het plangebied. Er ligt geen belangrijk weidevogelgebied in de nabije omgeving.

Vanwege het feit dat de planlocatie midden in stedelijk gebied is gelegen, kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding op voorhand worden uitgesloten.

De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van de verkeersgeneratie, zodat er sprake kan zijn van een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening met AERIUS Calculator gemaakt. Met deze berekening is berekend wat de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden bedraagt ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. De hoogste depositie als gevolg van de ontwikkelingen bedraagt 0,78 mol N/ha/jr op Kennermerland-Zuid. De uitkomst van deze berekening is opgenomen in bijlage 8 De supermarktontwikkeling en woningbouw vallen niet onder de eerder genoemde categorieën (landbouw, industrie en infrastructuur) en een melding is dan ook niet aan de orde. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard. Geconcludeerd wordt dat binnen het PAS voldoende ontwikkelingsruimte aanwezig is voor de beoogde ontwikkeling. Vanwege de maatregelen die in het kader van het PAS worden getroffen, worden de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast. Van significant negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling is dan ook geen sprake. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0034.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-web provincie Noord-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 9). Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein dat wordt gebruikt als opslag voor bouwmaterialen en als parkeerplaats, gedurende het veldbezoek zijn er geen beschermde soorten aangetroffen. Het gebied vormt geschikt leefgebied voor algemene zoogdiersoorten als de huisspitsmuis en biedt geschikte broedplaatsen aan algemene broedvogelsoorten als koolmees.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Aanbevolen wordt om de boom en bouwmaterialen buiten het broedseizoen te verwijderen. Tijdens werkzaamheden dient tevens rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan

4.11 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Medio 2015 is er een klicmelding gedaan waaruit blijkt dat kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.12 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 57 appartementen en overschrijdt de drempelwaarde van 2.000 woningen dan ook niet.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.13 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Velsen en de Omgevingsdienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan gemeente Velsen 2015-2020. Daarnaast heeft de gemeente Velsen heeft een klimaatprogramma voor de periode 2010-2020 vastgesteld “Velsen, Stad van de Zon, Zee en Wind”. In de beleidsdoelstellingen is de stimulering van duurzaam bouwen en de toepassing van het instrument GPR Gebouw opgenomen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. De ambitie van de gemeente Velsen is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's milieu, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Landelijk en Europees beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG).

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Velsen het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.

Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau. Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het bestemmingsplan voorziet in een actueel planologisch regime voor de beoogde ontwikkeling van de KPN-locatie te IJmuiden. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt ingegaan op de wijze van bestemmen en wordt een toelichting op de verschillende regels gegeven.

5.2 Inleidende bepalingen

5.2.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

5.2.2 Wijze van meten

In de regels en op de verbeelding kunnen goot- en/of bouwhoogtes zijn opgenomen. Indien er alleen sprake is van een bouwhoogte, dan mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding of in de regels staat opgenomen. Er kan hierbij zowel sprake zijn van een platte afdekking als van een andere kapvorm mits de kap niet hoger is dan de aangegeven maximale bouwhoogte.

Indien de maximale bouwhoogte in combinatie met de goothoogte wordt gehanteerd is de maximale bouwhoogte te beschouwen als de nokhoogte. Er is in dat geval afdekking toegestaan middels een plat dak of een kap. De kap bestaat uit hellende dakvlakken, waarbij de goot niet hoger is dan de maximale goothoogte. Een dakvlak zal hierbij in zijn geheel onder dezelfde hellingshoek vallen. De beide dakvlakken treffen elkaar in de nok, welke maximaal op de maximaal toegestane bouwhoogte is gelegen. Er dient dus sprake te zijn van een daadwerkelijke nok met evenwijdige dakvlakken.

Er kan ook sprake zijn van een platte afdekking, maar dan is er sprake van een boeibordhoogte. Deze platte afdekking mag dan niet hoger zijn dan de maximaal toegelaten goothoogte.

Indien in de regels een goothoogte en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding een andere goot- en bouwhoogte is opgenomen, dan gelden de op de verbeelding opgenomen hoogtes. Indien in de regels een goot en bouwhoogte is opgenomen maar op de verbeelding alleen een bouwhoogte, en geen goothoogte, is opgenomen dan is er sprake van alleen een bouwhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0453.BP0706KPNLOCATIE1-R001_0035.png"

5.3 Bestemmingsregels

Hieronder wordt per artikel een korte toelichting gegeven.

Verkeer- en verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de gronden rondom het gebouw en omvat onder andere paden, wegen, parkeerterreinen en groen.

Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het te bouwen complex. Binnen de gemengde bestemming is sprake van aanduidingen voor maximale bouwhoogten en het maximale aantal woningen die binnen de bestemming mogen worden gerealiseerd. Ook zijn er aanduidingen voor supermarkt en de laad- en losplaats en de onderdoorgang ten behoeve van de laad- en losplaats.

5.4 Algemene bepalingen

5.4.1 Handhaving en toezicht

Het bestemmingsplan KPN-locatie is gemaakt op grond van het in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening bepaalde. Deze wet is dan ook van toepassing op handhaving en toezicht op de uitvoering van dit bestemmingsplan evenals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht met bijbehorende besluiten en ministeriële regelingen.

5.4.2 Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels

Met de algemene afwijkingsregels kan middels de omgevingsvergunning een kleine afwijking van het plan toegestaan worden, tot maximaal 10% van de gegeven maten, afmetingen en percentages. Wanneer de afwijking groter is, maar niet meer dan 15%, is het wenselijk om de afweging te maken middels een wijzigingsprocedure. Hierbij kan het ook voorkomen dat een aanduiding of bestemming wordt gewijzigd, mits dit niet tot gevolg heeft dat het plan ingrijpend wordt veranderd.

5.5 Handhaving

Toezicht en handhavingsbeleid

Het bestemmingsplan is het wettelijke instrument waarin ruimtelijk beleid voor een gebied wordt vastgelegd. Met het bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad voor de burgers duidelijke regels op het gebied van ruimtelijke ordening te stellen. Op grond daarvan treedt het college handhavend op als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Het bestemmingsplan stelt regels voor bouwen, uitvoeren van werken en het gebruik van gronden en bouwwerken. Als iemand in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt, komt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in het geding. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier aandacht besteed aan het handhavingsbeleid en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels is geregeld.

In 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Lokaal Integrale Veiligheid in Velsen 2015-2017 vastgesteld. Aan de hand hiervan stelt het college jaarlijks het jaarprogramma voor integrale veiligheid vast. In het jaarprogramma is beschreven wat de gemeente Velsen met toezicht- en handhavingdoelen wil bereiken.

In Velsen is toezicht en handhaving gericht op de leefomgeving en op de naleving van wettelijke regelingen. Preventieve handhaving heeft de voorkeur. Bij de uitvoering van repressief toezicht en handhaving staat maatwerk centraal en worden prioriteiten gesteld. Met het jaarprogramma zorgt de gemeente voor een adequaat niveau van handhaving van de wettelijke taken van het omgevingsrecht en van andere wettelijke regelingen.

Juridische handhavingsmiddelen

De gemeentelijke overheid heeft drie verschillende juridische instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden: bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke instrumenten staan centraal bij de handhaving van bestemmingsplannen.

De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.

Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bereiken dat de strijdige situatie wordt beëindigd.

In sommige gevallen kan de gemeente ook langs privaatrechtelijke weg optreden, bijvoorbeeld als de gemeente grondeigenaar is en iemand deze grond zonder toestemming in gebruik heeft genomen.

Ook strafrechtelijk kan worden opgetreden. Een overtreding van de gebruiksregels, zoals bedoeld in artikel 7 van de regels, is namelijk een strafbaar feit op grond van de Wet op de economische delicten. Het relevante artikel (1a) van deze wet luidt: "Economische delicten zijn eveneens overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening, artikel 7.2".

Inventarisatie plangebied

Voorafgaand aan de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan wordt een inventarisatie van het plangebied gemaakt. Aan de hand van de inventarisatie wordt bepaald of, en zo ja welke, actie ondernomen wordt. In een concreet geval wordt bijvoorbeeld getoetst of de van het vigerende bestemmingsplan afwijkende situatie legaliseerbaar is, waarbij het bestemmingsplan wordt aangepast. Ook kan blijken dat er specifieke handhavingsproblematiek aan de orde is, waarbij beleidskeuzes gemaakt moeten worden. In dat geval komt deze problematiek aan de orde in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.

6.1.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan zal is het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • Provincie Noord-Holland
  • Hoogheemraadschap van Rijnland

De uitbreiding van detailhandel is van provinciaal belang. De Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid (ADZ) heeft op 26 oktober 2015 positief geadviseerd over het toevoegen van 2500m² detailhandel op deze locatie. Ten opzichte van dit advies is in dit bestemmingplan 900m² minder detailhandel mogelijk gemaakt. De provincie heeft zich, mede hierdoor, positief uitgelaten over dit bestemmingsplan.

Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de nieuwbouw die in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt binnen 10 jaar plaatsvind nadat de verharding op deze locatie is weggehaald. Daarom hoeft er geen compenserende waterberging worden gerealiseerd heeft Rijnland positief geadviseerd.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “KPN locatie” heeft ter inzage gelegen van 17 maart tot en met 27 april 2017. Een ieder heeft tijdens de termijn van ter inzageligging schriftelijk op het plan kunnen reageren. Omdat de laatste dag van ter inzagelegging op koningsdag viel worden de zienswijzen die op 28 april zijn binnengekomen ook als tijdig binnengekomen beschouwd.

Er zijn 2 zienswijzen ontvangen. De eerste was ingediend door een omwonende die aangaf bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling vanwege de toename van geluid en de overlast daarvan. Mede vanwege deze zienswijze is nader geluidsonderzoek gedaan. De resultaten van dit onderzoek gaven geen aanleiding het plan gewijzigd vast te stellen.

De tweede zienswijze was van een supermarktketen die de vestiging van een nieuwe supermarkt als bedreiging voor zijn bedrijfsvoering ziet. Ook deze zienswijze heeft geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Bij dit planvoornemen gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Op 10 maart 2016 is er een exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Velsen, Velison Wonen en de ontwikkelaar (HBB en Hoorne Vastgoed). waarmee het kostenverhaal afdoende is verzekerd en waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. Het planvoornemen is economisch uitvoerbaar.