direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: IJmuiden Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0453.BP0701IJMUIDENCEN1-R001

4.6 Ecologie

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van planten diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

Door de Europese Unie richtlijnen opgesteld voor de bescherming van de natuur, de Habitat- en Vogelrichtlijn. Hierin worden regels gesteld voor de bescherming van zowel natuurgebieden als voor bedreigde planten- en diersoorten. Eén van de doelstellingen is het creëren van een Europees netwerk van natuurgebieden, Natura 2000 genaamd. Deze Europese wetgeving is door Nederland overgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op grond van deze wet worden waardevolle natuurgebieden als beschermd aangewezen. Naast de Natuurbeschermingswet 1998 vindt gebiedsbescherming ook plaats via de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De basis van de EHS is de al bestaande natuur, zoals duinen, heiden, bossen, meren en landgoederen. Ruimtelijke plannen moeten aan deze wet- en regelgeving voldoen.
De provincie is het bevoegde gezag voor EHS en natuurbeschermingswet aspecten. Voor bestemmingsplannen, bouwplannen of andere activiteiten, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning volgens artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden bij de provincie. Voor een gebied dat ligt binnen de EHS moeten de effecten van een ontwikkeling op de 'wezenlijke kenmerken & waarden' van de EHS getoetst worden.

Het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 staat bekend als de Habitattoets. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde "passende beoordeling" als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten bij de beoordeling van mogelijke invloed op natuurgebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering.

Er liggen geen beschermde natuurgebieden in de nabijheid van de locatie en de aard van het project, woonbebouwing en lichte bedrijvigheid, zal geen significant effect op natuurgebieden in de gemeente hebben.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Voor (zwaar) beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang, in sommige gevallen ook ruimtelijke inrichting en ontwikkeling)
  • er geen alternatief is
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort

Conclusie

Eventuele nieuwe ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan dienen te worden getoetst op eventueel effecten op de natuur, namelijk door middel van het opstellen van een oriënterend flora- en faunaonderzoek.

Indien beschermde organismen in een plangebied aanwezig zijn, moet men hier rekening mee houden tijdens de ontwikkeling van het gebied. Vanwege beperkte, soortafhankelijke, optimale perioden voor onderzoek, is tijdige uitvoering van onderzoek zeer belangrijk voor de planning van het project.