Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landelijk gebied, Boterdijk 91
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0451.bplgboterdijk91-vg01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij': grondgebonden veehouderij;
Met dien verstande dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een (bedrijfs)woning niet toegestaan;
Alsmede als nevenactiviteit:
  1. behoud, bescherming en beheer van water en oevers, in combinatie met wateraan- en afvoer, waterberging;
  2. hobbyboeren;
  3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;
 

3.2 Bouwregels

3.2.1

Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de hierboven genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. overkappingen.

3.2.2

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgen bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
 

3.2.3

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. overkappingen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de hoogte van de overkapping niet meer bedraagt dan 3 meter.

3.2.4

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  3. de hoogte van silo's en hooitorens mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.3.1

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren;
  2. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  3. scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen;
  4. aanbrengen opgaande beplantingen;
  5. aanleg van wandel- en fietspaden en verharding;
  6. aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  7. oeverbeschoeiingen;
  8. voor sommige van bovengenoemde werkzaamheden of activiteiten is een watervergunning van het waterschap nodig of moet een melding worden gedaan. Hiervoor moet het waterschap worden geraadpleegd.

3.3.2

Een vergunning als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of afwijking.

3.3.3

Een vergunning als in artikel 3 lid 3.1 wordt bedoeld, wordt verleend indien - mede gelet op een door de aanvrager op te stellen (inrichtings)plan - kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:
  1. het belang dat met de ingreep is gediend;
  2. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie;
  3. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

3.3.4

Van onevenredige schade, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3.3, is geen sprake indien aan het navolgende wordt voldaan:
  1. ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverlaging of egalisatie vindt in géén geval plaats ten behoeven van de aanleg van een buitenrijbaan;
  2. het dempen, afdammen of herprofileren van sloten leidt niet tot verdroging;
  3. door de waterbeheerder is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;