direct naar inhoud van 4.2 Landbouw
Plan: Buitengebied Uitgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01

4.2 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • grondgebruik;
  • bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • bouwvlakken;
  • aanpassing en vergroting bouwvlak;
  • bouwmogelijkheden;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenactiviteiten;
  • vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Grondgebruik

Het buitengebied van Uitgeest is hoofdzakelijk in gebruik bij de grondgebonden landbouw. Ten noorden van de kern Uitgeest komen nog enkele bloementeeltbedrijven en akker- en tuinbouwbedrijven voor. Deze bedrijven zijn specifiek bestemd. Onderlinge uitwisseling met de grondgebonden landbouw is niet mogelijk. Andere productietakken zoals intensieve veehouderij en sier- en fruitteelt komen in het plangebied niet voor en zijn ook niet gewenst.

Akker-, tuinbouw en bollenteelt hebben een bouwvlak gekregen conform het vigerende bestemmingsplan. Conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie worden deze bedrijven geen uitbreidingsmogelijkheden geboden.

Teelt van gewassen: akkerbouw en vollegrondstuinbouw

De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid.

Houden van dieren: grondgebonden veehouderij

De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van uit.

4.2.2 Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie

De bestaande bloementeelt- en akker- en tuinbouwbedrijven zijn voorzien van de bestemming Agrarisch (A). Op deze locaties komen geen specifieke waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie voor. De rest van het plangebied is opgedeeld in twee bestemmingen: Agrarisch met waarden - Open weidegebied (AW - O) en Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (AW - NL). Deze zonering komt voort uit de vigerende bestemmingsplannen en actueel beleid van provincie en gemeente en is reeds beschreven in hoofdstuk 3. In de zone AW - O ligt de aandacht op de instandhouding van het open agrarische weidelandschap door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In de zone AW - NL zijn, naast het open weidelandschap, ook de natuur- en landschapswaarde van belang. In relevante artikelen inzake afwijking en planwijziging wordt aangegeven dat met deze verschillende waarden rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Tevens zal een omgevingsvergunning worden vereist, die erop gericht is deze waarden te beschermen.

Stelling van Amsterdam

De in de vigerende bestemmingsplannen reeds beschermde cultuurhistorische landschapselementen die samenhangen met de Stelling van Amsterdam, zoals de vuurliniedijk en fortgrachten, worden beschermd door een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Op deze gronden mag zonder binnenplanse afwijking niet worden gebouwd en voor werken die van invloed kunnen zijn op deze cultuurhistorische landschapselementen is een omgevingsvergunning vereist.

4.2.3 Nieuwvestiging en omschakeling

Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen (VAB's) dat vrijgekomen is en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Een nieuw agrarisch bedrijf vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk.

De grondgebonden landbouw (het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond) is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook mogelijk. Omschakeling naar andere productietakken is niet gewenst.

4.2.4 Bouwvlakken

In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog in bedrijf zijn, is gebruik gemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van bij de gemeente beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie. Dit betekent dat niet alleen volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak toegewezen krijgen, maar ook agrariërs die hun bedrijf aan het afbouwen zijn of afgebouwd hebben, maar die ter plaatse nog wonen en veelal op niet-bedrijfsmatige wijze agrarische activiteiten zijn blijven uitvoeren. Alleen agrarische bedrijven die daarvoor expliciet een verzoek hebben ingediend, zijn voorzien van een andere, op het huidige gebruik afgestemde bestemming. In die gevallen wordt met een aanduiding op de plankaart aangegeven dat sprake is van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex.

Het plangebied is in de provinciale Structuurvisie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. In het gebied voor gecombineerde landbouw mogen bouwvlakken van maximaal 1,5 ha mogelijk worden gemaakt. De gemeente wil deze mogelijkheid in het bestemmingsplan overnemen.

In het bestemmingsplan zijn in principe bouwvlakken van 1 ha opgenomen. Tijdens de inspraakfase heeft de gemeente agrarische bedrijven in het plangebied de mogelijkheid gegeven wensen kenbaar te maken met betrekking tot de positionering van het bouwvlak en eventuele uitbreidingswensen. De wensen voor bouwvlakvergroting of vormverandering zijn getoetst aan de volgende criteria:

  • Volwaardige agrarische bedrijven
    Vergroting van het bouwvlak wordt alleen toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf.
  • Het concentratiebeginsel
    De bebouwing moet zoveel mogelijk worden geconcentreerd, om onnodige verstening van het buitengebied te voorkomen. Rekening wordt gehouden met de historische verkaveling en eigendomsverhoudingen. Buitenopslag dient in het bouwvlak te worden opgenomen.
  • Landschappelijke en ruimtelijke aanvaardbaarheid
    Uitbreiden of veranderen van de vorm van het bouwvlak moet ruimtelijk en landschappelijk aanvaardbaar zijn. Daarbij wordt in ieder geval beoordeeld of de uitbreiding of vormverandering niet ten koste gaat van kenmerkende landschapselementen. Bestaande doorzichten worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Getoetst is of gebieden niet in onevenredige mate worden aangetast. Ondermeer is gekeken naar de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en verordening en de daarin genoemde onderwerpen Vogelweideleefgebied, de Stelling van Amsterdam, Schootsveld, Ecologische Hoofdstructuur en Aardkundige monumenten.

Ook wordt de afstand van het bouwvlak tot wegen en omliggende milieugevoelige functies (onder andere woningen) in de afweging betrokken. In paragraaf 6.9 (Milieuhinder agrarische bedrijven) van de toelichting is opgenomen welke afstandscriteria gelden.

Indien niet aan bovenstaande criteria kan worden voldaan, vindt geen bouwvlakvergroting plaats.

Indien het bouwlak niet kan worden vergroot, kan het wel in de rede liggen de vorm van het bouwvlak aan te passen, zodat een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Ook hier wordt aan bovenstaande criteria getoetst.

Niet alle agrariërs hebben om een vergroting van hun bouwvlak gevraagd in een inspraakreactie. In die gevallen is op basis van bovenstaande gegevens bouwvlakken waar mogelijk uitgebreid.

Afhankelijk van de toetsing aan de genoemde criteria, zijn bouwvlakken al dan niet aangepast aan de wensen van de agrariërs.

Een vergroting van het bouwvlak van het bouwvlak tot 2 ha is alleen mogelijk met een ontheffing van Gedeputeerde Staten en mits de noodzaak is aangetoond met een bedrijfsplan. Gezien de uitbreidingsruimte die bedrijven in het plangebied hebben en de noodzakelijke ontheffing bij Gedeputeerde Staten, wordt een uitbreiding tot 2 ha alleen mogelijk gemaakt middels een aparte procedure. Wel is in het bestemmingsplan voor de zones AW - O en AW - NL een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de overschrijding van het bouwvlak (eenmalig en aan één zijde met maximaal 20 m).

4.2.5 Bouwmogelijkheden

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels en van toepassing zijnde wet- en regelgeving (zoals milieuregelgeving en/of Flora en fauna) in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; op basis van het bestemmingsplan is er dus geen nadere afweging nodig.

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie, dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Uitzondering hierop is de mogelijkheid om buiten het bouwvlak hulpgebouwen voor de agrarische bedrijfsvoering te plaatsen. Het betreft hier ten hoogste 2 bedrijfsgebouwen (geen kassen) met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 40 m².

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een algemene regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regelingen:

  • goothoogte bedrijfsgebouwen 7 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 12 m;
  • goothoogte bedrijfswoningen 4,5 m, bouwhoogte bedrijfswoningen 10 m;
  • overige silo's (voedersilo's, warmtebuffers) bouwhoogte 12 m.

Om in te kunnen spelen op nieuwe duurzame technologische en bouwkundige ontwikkelingen in de agrarische sector, wordt een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden de toegestane maatvoeringen kunnen worden vergroot om innovatieve stallen (bijvoorbeeld serrestallen) of silo's (bijvoorbeeld voor mestvergisting) mogelijk te maken.

Paardenbakken voor hobbymatig gebruik zijn binnen het bouwvlak bij recht toegestaan, met een maximale oppervlakte van 800 m². Bij de situering van paardenbakken dient rekening te worden gehouden met aanwezige bebouwing en woningen van derden (minimale afstand 25 m). Lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan.

De bestaande, legaal aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd en de oppervlakte van de bedrijfswoning mag maximaal 90 m² bedragen. Indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, wordt dat middels een maatvoeringaanduiding op de plankaart aangegeven. In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor de oprichting van nieuwe 1e bedrijfswoningen, aangezien bij alle agrarische bedrijven in het plangebied reeds een 1e bedrijfswoning aanwezig is. Tevens worden bestaande 2e bedrijfswoningen positief bestemd. Nieuwe 2e bedrijfswoningen zijn niet gewenst en daarom niet mogelijk.

4.2.6 Verbetering van de productiemogelijkheden

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren in de zones AW - O en AW - NL nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, niet voor activiteiten, die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).

4.2.7 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren, waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector, zorg of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werking;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.

De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.

Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.

De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in de regels benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.

Cumulatie van nevenfuncties

Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag voor een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen.

4.2.8 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Ook in de komende planperiode zal een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie, zorg, detailhandel en horeca. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid), kan het toestaan van nieuwe economische dragers ook belangrijke kansen bieden voor het actief begeleiden van krimp: verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie is onder voorwaarden mogelijk.

De volgende algemene voorwaarden zijn van toepassing bij vervolgfuncties:

  • vervolgfuncties zijn alleen toegestaan als sprake is van vrijkomende of vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing;
  • bij functieverandering wordt de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd;
  • buitenopslag van goederen en stalling is niet toegestaan;
  • parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.

Voormalige agrarische bedrijven die reeds functieverandering hebben ondergaan, worden in het bestemmingsplan voorzien van een op het huidige gebruik afgestemde bestemming met een specifieke aanduiding, zodat bekend is dat het hier om een voormalig agrarisch bedrijf gaat. Omdat op deze percelen vaak meer erfbebouwing aanwezig is dan bij de overige functies zoals het wonen, worden op deze voormalige agrarische bedrijfscomplexen ook nevenfuncties toegestaan. Voor de regeling en voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 4.7 Wonen.