direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Uitgeest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BpBGUitgeest-VS01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van een bloementeeltbedrijf of vollegronds akker- en tuinbouwbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder a;
  • b. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf zoals genoemd in artikel 1.8 onder b;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': een paardenbak;
  • d. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
  • e. extensief recreatief medegebruik met kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • g. tuinen en erven;
  • h. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, dammen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

Tabel 3.1 Nevenfuncties

nevenfunctie   maximaal aantal m²  
  gronden in gebruik voor nevenfunctie   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
inpandige opslag en stalling   -   500  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (waaronder kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100  
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   gehele bedrijf   100  
zorgboerderij (uitsluitend in de vorm van dagbesteding)   gehele bedrijf   200  
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming en indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen, en kassen;
  • b. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;

en gelden de volgende regels:

  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • e. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • f. per bouwvlak mag één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is weergegeven;
  • g. overigens geldt het volgende:
  max. oppervlak   dakhelling   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken)   90 m²   tussen 25 en 50 graden   4,5 m   10 m  
vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning   50 m²     3 m   6 m  
bedrijfsgebouwen   geheel bouwvlak   tussen 15 en 50 graden   7 m   12 m  
kassen   geheel bouwvlak     7 m   12 m  
silo's         12 m  
erf- en terreinafscheidingen         1 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde         3 m  

met dien verstande dat:

  • h. in afwijking van het gestelde in de tabel onder g gelden er ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' afwijkende bouwregels met betrekking tot de bedrijfswoning, namelijk:
    • 1. de gehele stolp mag in gebruik genomen worden als woning, ongeacht het oppervlak;
    • 2. de maximale bouwhoogte voor de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m;
  • i. in afwijking van het gestelde onder d geldt dat per agrarisch bedrijf twee bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden, waarbij voldaan dient te worden aan de volgende regels:
    • 1. de bedrijfsgebouwen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de afstand tot het bouwvlak dient ten minste 500 m te bedragen;
    • 3. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 40 m² met een maximale goothoogte van 2,5 m en een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • j. ten behoeve van paardenbakken de volgende regels gelden:
    • 1. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
    • 2. een paardenbak is alleen toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' of indien gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in lid 3.3.2;
    • 3. de afmeting van de paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m;
    • 4. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
    • 5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
    • 6. lichtmasten zijn niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van de bouw van afwijkende stalsystemen in de vorm van serrestallen en boogstallen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maatvoeringen in de tabel genoemd in artikel 3.2 onder g, teneinde een afwijkende dakvorm voor bedrijfsgebouwen te realiseren, met inachtneming van het volgende:

  • a. de afwijking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de bouw van serrestallen en/of boogstallen;
  • b. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • c. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

3.3.2 Ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder d ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van de bestemming Wonen, te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Wonen, mits wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • c. de paardenbak dient achter de bebouwing gerealiseerd te worden;
  • d. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  • e. de paardenbak mag niet voor commerciële doeleinden gebruikt worden;
  • f. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • g. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • h. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m² per bouwperceel;
  • i. lichtmasten en afrastering/hekken zijn niet toegestaan;
  • j. overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

3.3.3 Overschrijden bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder d ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of aan regelgeving met betrekking tot dierwelzijn te kunnen voldoen;
  • b. het bouwvlak mag eenmalig en aan een zijde met niet meer dan 20 m worden overschreden;
  • c. van de bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • d. er geen strijdigheid mag optreden met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden;
  • b. buitenopslag hoger dan 4 m is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en stacaravans als zelfstandige woning is niet toegestaan;
  • d. nevenfuncties buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  • e. een toename van stikstofemissie als gevolg van wijziging van dieraantallen/diersoorten is uitsluitend toegestaan indien:
    • 1. dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000, of;
    • 2. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats ter plaatse, of;
    • 3. toename van stikstofdepositie op Natura 2000 wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder d ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  • a. voor de niet-agrarische nevenfuncties mag ten hoogste 100 m² aan bebouwing in gebruik mag worden genomen en voor agrarisch aanverwante nevenfuncties en caravanstalling ten hoogste 400 m² ;
  • b. bij een combinatie van nevenfuncties mag ten hoogste 850 m² aan bebouwing en ten hoogste 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen voor de nevenfuncties;
  • c. (een gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, zijn tevens toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  • d. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • f. buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan; buitenopslag binnen het bouwvlak mag niet hoger zijn dan 4 m;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • h. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. faciliteiten ten behoeve van paarden, zoals paardenbakken, tredmolens, uitloopvoorzieningen en mestplaten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • j. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
  • k. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • l. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • m. voor de nevenfunctie kinderboerderij en soortgelijke nevenfuncties geldt dat het betreffende bouwvlak op ten hoogste 250 m van de dichtstbijzijnde bestemming Verkeer gelegen dient te zijn;
  • n. ten behoeve van de nevenfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens dat bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan;
  • o. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    • 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 3. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 15;
    • 4. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    • 5. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
  • p. ten behoeve van de nevenfunctie bed & breakfast geldt tevens het volgende:
    • 1. het aantal kamers bedraagt ten hoogste 5;
    • 2. de oppervlakte per kamer bedraagt ten hoogste 50 m²;
    • 3. de totale gezamenlijk oppervlakte bedraagt ten hoogste 250 m².
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch zodanig te wijzigen dat – indien sprake is van een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf – een vervolgfunctie (waaronder wonen) is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien het agrarisch gebruik beëindigd is en is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen niet geschikt zijn voor de vervolgfunctie, de huidige bebouwing gesloopt mag worden, waarbij geldt dat maximaal 50% van het gesloopte bebouwingsoppervlak mag worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
  • d. na de bestemmingswijziging dient de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijfscomplex' te worden opgenomen;
  • e. buitenopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan; buitenopslag binnen het bouwvlak mag niet hoger zijn dan 4 m;
  • f. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • h. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. het aantal woningen niet mag toenemen.

3.6.2 Ruimte voor Ruimteregeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Wonen en de bouw van nieuwe woningen toe te staan, indien sprake is van een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf waarbij alle bedrijfsgebouwen gesloopt worden, met dien verstande dat:

  • a. niet meer woningen worden teruggebouwd dan noodzakelijk is om de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te kunnen financieren;
  • b. het leidt tot een aantoonbare en duurzame vermindering van bebouwing in vergelijking met de te slopen bebouwing, het gaat daarbij om een vermindering van zowel oppervlakte (in m²), als volume (in m³);
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door naast de sanering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, de woningbouw ruimtelijk in te passen in de omgeving;
  • d. voor de nieuw te bouwen woning(en) geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven mag beperken;
  • e. monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt.

3.6.3 Wijziging naar Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar Natuur ten dienste van de ontwikkeling van ecologische verbindingszones en nieuwe natuur, met inachtneming van het volgende:

  • a. aanwijzing of realisering van gronden tot reservaat- of natuurontwikkelingsgebied dient plaatsgevonden te hebben;
  • b. het gebied dient in eigendom te zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, dienen de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte te zijn vastgelegd;
  • c. het gebied dient een oppervlak van meer dan 5 ha te hebben;
  • d. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden).

3.6.4 Vergroten van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het agrarische bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 1.5 ha, met inachtneming van het volgende:

  • a. uitbreiding is alleen toegestaan indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • b. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding dient door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige aangetoond te worden;
  • c. de uitbreiding van het agrarische bedrijf dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • d. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • e. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  • f. de initiatiefnemer dient aan de hand van een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder e wordt voldaan.