Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Woningbouw Sportlaan te Tuitjenhorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0441.WPTtjhrnSprtln2527-VA01
1 Inleidende regels
 
Ten aanzien van dit plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.
 
Artikel 1 Begrippen
 
De begrippen van het moederplan, voor zover relevant voor dit plan, zijn van overeenkomstige toepassing.
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1 .1 plan
het wijzigingsplan "Woningbouw Sportlaan te Tuitjenhorn" met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPTtjhrnSprtln2527-VA01 van de gemeente Schagen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.6 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.7 moederplan
het bestemmingsplan "Tuitjenhorn" met identificatienummer NL.IMRO.0395.BPTHN2010-VA01 van de gemeente Schagen, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2012.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
De regels van artikel 2 'Wijze van meten' van het moederplan zjn van overeenkomstige toepassing.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
    2. mantelzorg;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen en erven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  5. water;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de afstand van niet aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 3,00 bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  4. het aantal woningen zal niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel het aantal dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor de inwerkingtreding van het plan is ingediend, kan worden gebouwd;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer respectievelijk minder is.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
    1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
met dien verstande dat:
  • ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
  • de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  2. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
  3. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, indien de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden uitgevoerd met kap zal de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.3 sub a. in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd;
  2. het bepaalde in lid 3.3 sub d. in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
    3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
    4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de woning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de woning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de woning;
    5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
    6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 24.2.1 van het moederplan genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden;
  3. de aanleg van verhardingen;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan .
4.3.3 Voorwaarden
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
4.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
Voorwaarden omgevingsvergunning
 
4.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming "Waarde - Archeologie 3" geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
 
De algemene regels van het moederplan, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
 
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.
5.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  5. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.
Artikel 6 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Woningbouw Sportlaan te Tuitjenhorn' van de gemeente Schagen.