direct naar inhoud van Artikel 14 Wonen - 1
Plan: Warmenhuizen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPWHZ2011-OH01

Artikel 14 Wonen - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
    • 2. mantelzorg;

waarbij de instandhouding en/of het herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen en straten;
  • f. voet- en rijwielpaden;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
  • d. het aantal woningen zal niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen, met uitzondering:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte" in welk geval de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 7,00 m zal bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 7,50 m zal bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 15° en ten hoogste 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer respectievelijk minder is.
14.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
    • 1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat:
      • ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 7,50 m zal bedragen;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 9,00 m zal bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.3 sub a. in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    • 2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    • 4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd;
  • b. het bepaalde in lid 14.3 sub d. in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
    • 3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
    • 4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de woning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de woning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de woning;
    • 5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
    • 6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen
14.5.1 Vergunningplicht

Ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de karakteristieke hoofdvorm van een gebouw.
14.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.5.3 Voorwaarden

De in lid 14.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend mits:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
  • c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5' ten hoogste 2 extra woningen worden gerealiseerd, mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 14 van toepassing zijn;
    • 2. het parkeren plaats vindt op het eigen erf;
    • 3. de verkaveling en de situering van de gebouwen zodanig is, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
    • 4. er sprake is van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;
    • 5. de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met het op het moment van wijziging geldende gemeentelijke en provinciale woningbouwbeleid;
    • 6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.