direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied Schagen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het herzien van het bestemmingsplan landelijk gebied Schagen is drieledig. Op de eerste plaats zijn de geldende bestemmingsplannen op onderdelen niet meer actueel. Er is behoefte aan enige verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor agrariërs, maar ook voor andere gebruiksvormen in het landelijk gebied (wonen). Daarnaast leeft de wens om het bestemmingsplan flexibeler in te richten, zodat het aantal procedures wordt verminderd. Ten slotte wordt met de herziening invulling gegeven aan de wettelijke verplichting voor het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen, die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorschrijft.

De hoofddoelstelling van het nieuwe bestemmingplan landelijk gebied is versterking van de agrarische sector met behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke karakteristiek en de natuur.

1.2 Begrenzing plangebied

In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied omvat het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Schagen, met uitzondering van de stad Schagen en de daarbij behorende bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0001.png"

Figuur 1.1 begrenzing plangebied bestemmingsplan landelijk gebied Schagen.

1.3 Vigerend planologisch regime

Voor het plangebied geldt momenteel de beheersverordening 'Landelijk Gebied Schagen', vastgesteld op 25 juni 2013. De beheersverordening bestaat uit de voorheen geldende bestemmingsplannen in het buitengebied van de voormalige gemeente Schagen. Daarbij zijn de bestemmingsplannen en regels, zoals opgenomen in de voorheen geldende bestemmingsplannen opnieuw van toepassing verklaard met uitzondering van de wijzigingsbevoegdheden. De beheersverordening legt daarmee de voorheen geldende planologische situatie vast voor het buitengebied van de voormalige gemeente Schagen. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Schagen vervangt de beheersverordening. De beheersverordening bevat het bestemmingplan 'Landelijk gebied 1998', het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1974' en het bestemmingsplan 'Natuurijsbaan Snevert'.

1.4 Leeswijzer

In de toelichting wordt op de volgende onderwerpen ingegaan:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van plangebied zijn gepubliceerd. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het onderhavige bestemmingsplan;
  • Vervolgens wordt het plangebied geanalyseerd. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies en de onderlinge samenhang daartussen (hoofdstuk 3);
  • Hoofdstuk 4 bevat de gemeentelijke beleidsvisie voor het landelijk gebied en de wijze waarop dit in het bestemmingsplan is vertaald;
  • In hoofdstuk 5 komen milieutechnische randvoorwaarden in het plangebied aan de orde;
  • Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan;
  • In hoofdstuk 7 wordt aangegeven of het plan economisch uitvoerbaar wordt geacht;
  • De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Schagen' vindt zijn basis in het ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, de provincie, het Hoogheemraadschap en de gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader weer dat van toepassing is op dit bestemmingsplan.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda VitaalPlatteland en Pieken in de Delta.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen en begin 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

EHS (ecologische hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het Rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. In de gemeente Schagen gaat het dan om Zwanenwater & Pettemerduinen en Abtskolk & De Putten. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Op het plangebied is het nationaal belang Defensie van toepassing. Het noordoostelijk deel van het plangebied valt binnen het radarverstoringsgebied van vliegbasis Leeuwarden. In het plangebied bevindt zich echter geen radarstorende bebouwing (hoger dan 45 m / windmolens hoger dan 95 m). Om deze reden is het radarverstoringsgebied dan ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Het nationaal ruimtelijk beleid vormt gelet op bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

2.1.3 Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, zijn of worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Op dit moment wordt het monumentenstelsel herzien. De hoofdlijnen hiervan staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
  • regelgeving moet krachtiger en eenvoudiger;
  • herbestemming moet worden bevorderd.

Het rijksbeleidskader wordt juridisch verder uitgewerkt. Aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond, maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

De gemeente Schagen heeft een dergelijke analyse gemaakt in de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen' (2009) en de 'Verdieping Beleidsnota Cultuurhistorie (2012). De resultaten hiervan zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

2.1.4 Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is om onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds, en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 horen ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

De archeologische verwachtingswaarden binnen het landelijk gebied van de gemeente Schagen zijn opgenomen in de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen (2009). In Hoofdstuk 5 wordt hierop nader ingegaan.

2.1.5 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets2, 2003).

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden en op 19 maart 2013 laatstelijk gewijzigd. In deze verordening zijn provinciale belangen geformuleerd. Per belang zijn regels opgenomen waaraan bestemmingsplannen, afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hieronder volgt een samenvatting van de voor dit conserverend bestemmingsplan landelijk gebied Schagen relevante artikelen.

Aardkundig waardevolle gebieden (Artikel 8)

Voor Gebieden die binnen de aanduiding 'Aardkundig monument' of 'Aardkundig waardevol gebied' zijn gelegen dient in de toelichting te zijn opgenomen op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals deze zijn beschreven in het bij de PRVS bijgevoegde rapport 'Actualisatie Intentieprogramma Bodembescherming'.

Bestaand Bebouwd Gebied (Artikel 9)

Bestaande en bij vigerende bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn opgenomen binnen de aanduiding 'Bestaand Bebouwd Gebied'. Voor deze gebieden zijn geen specifieke regelingen opgenomen.

Verbod tot aanleg van bedrijventerreinen en kantoorlocaties (Artikel 12)

Bestemmingsplannen in het buitengebied voorzien niet in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocaties of uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied. Het landelijk gebied is het gebied gelegen buiten de aanduiding 'Bestaande bebouwd gebied'.

Nieuwe woningbouw (Artikel 13)

Een bestemmingsplan in het landelijk gebied voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Alvorens ontheffing wordt verleend dienen diverse onderdelen te worden uitgewerkt, deze zijn genoemd in lid 3.

Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied (Artikel 15)

Indien sprake is van nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking uit artikel 12, 13 en 14 dient rekening te worden gehouden met de vanuit de provincie gestelde ruimtelijke kwaliteitseis. In artikel 15 is een opsomming opgenomen van de kwaliteitseisen.

De Ruimte voor Ruimte-regeling (Artikel 16)

In dit artikel is de uitwerking van de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van sloop van storende bebouwing of functies buiten het bestaand bebouwd gebied. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de Ruimte voor Ruimte-regeling wordt in ieder geval voorzien in:

  • 1. een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing;
  • 2. zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaats heeft;
  • 3. niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren; de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid dient bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.

Deze regeling is van toepassing indien het plangebied is gelegen (geheel of gedeeltelijk) binnen gebieden met de volgende aanduidingen:

  • 1. Ecologische Hoofdstructuur, als bedoeld in artikel 19;
  • 2. Nationale landschappen, als bedoeld in artikel 20;
  • 3. Rijksbufferzones, als bedoeld in artikel 24;
  • 4. Weidevogelleefgebieden, als bedoeld in artikel 25;
  • 5. Recreatie om de Stad-gebieden voor zover niet vallende onder de gebieden als bedoeld onder a t/m d en aangegeven op kaart 5 en op de digitale verbeelding ervan.

Tot slot kunnen Gedeputeerde staten nadere regels stellen en dient bij toepassing van de regeling eveneens de regels uit artikel 15 in acht te worden genomen.

Verbrede landbouwfuncties op of functiewijzigingen van agrarische bouwpercelen (Artikel 17)

In artikel 17 is een opsomming opgenomen waaraan verbrede landbouwfuncties of functiewijzigingen van agrarische bouwpercelen dienen te voldoen.

"Een bestemmingsplan voorziet slechts in de mogelijkheid dat agrarische gebouwen inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, al dan niet als nevenfunctie, op het bouwperceel worden gebruikt voor kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties indien:

  • a. de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet wordt beperkt;
  • b. de mogelijkheid van buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik wordt geregeld in het bestemmingsplan;
  • c. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  • d. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;
  • e. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
  • f. ingeval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden en;
  • g. in geval van functiewijziging naar burgerwoning na volledige agrarische bedrijfsbeëindiging dit uitsluitend gesitueerd wordt in het voormalige agrarische hoofdgebouw waarbij karakteristieke boerderijen gesplitst mogen worden indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing."

Recreatiewoningen (Artikel 18)

Een bestemmingsplan maakt de permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans niet mogelijk. Voor een bestaand complex van recreatiewoningen dient de bedrijfsmatige exploitatie gewaarborgd te blijven.

Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones (Artikel 19)

Indien in een plangebied een Ecologische Hoofdstructuur of Ecologische Verbindingszones zijn aangewezen worden in het bestemmingsplan geen regels opgenomen welke omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren of de waarden van de EHS significant aantasten. In de toelichting van het bestemmingsplan worden de wezenlijke waarden en kenmerken per gebied beschreven. Daarnaast wordt beschreven hoe deze waarden en kenmerken worden beschermd en hoe negatieve effecten worden voorkomen.

Weidevogelleefgebieden (Artikel 25)

Indien een bestemmingsplan is gelegen binnen een weidevogelleefgebied voorziet deze niet in de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, weginfrastructuur, bossen, boomgaarden, verstorende activiteiten en peilverlagende werken. In een bestemmingsplan wordt hoogopgaande beplanting of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning.

Gebied voor grootschalige landbouw (Artikel 26)

Dit artikel gaat in op de voorwaarden rond de gebieden die zijn aangewezen voor grootschalige landbouw. Er worden voorwaarden verbonden aan bijvoorbeeld de grootte van de bouwvlakken en toegestane teelten. Agrarisch bouwvlakken zijn bij recht toegestaan en met ontheffing bouwvlakken groter dan 2 ha.

Landbouw-effectrapportage (Artikel 27)

Een bestemmingsplan, gelegen in het gebied als bedoeld in artikel 26 eerste lid en artikel 28 eerste lid gaat vergezeld van een landbouw-effectrapportage, indien er bij die bestemmingsplannen sprake is van:

  • a. een MER-plichtige activiteit als bedoeld in het Besluit MER, of overige ingrepen die een aanzienlijk effect hebben op gronden met een agrarische bestemming; en
  • b. een vermindering van het areaal landbouwgrond met minimaal 100 hectare.

Regionale waterkeringen (Artikel 30)

Dit artikel heeft betrekking op regionale waterkeringen. In dit artikel is geregeld op welke wijze deze moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Windturbines (Artikel 32)

In artikel 32 worden regels gesteld aan het oprichten van nieuwe en het opschalen van bestaande windturbines.

Relevantie voor dit bestemmingsplan

Bovenstaande artikelen zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Conform artikel 8 is een dubbelbestemming Aardkundig waardevol gebied opgenomen in dit bestemmingsplan. Ontwikkelingen kunnen slechts doorgang vinden als uit onderzoek blijkt dat aardkundige waarden niet worden verstoord. Artikel 12 en 13 geven aan dat verstedelijking in het landelijk gebied niet mogelijk is. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze verstedelijking niet mogelijk.

Artikel 16 heeft betrekking op de Ruimte voor Ruimte-regeling. Besloten is deze niet in dit bestemmingsplan op te nemen. Een belangrijke overweging hiervoor is dat de gemeente nog geen clusterlocaties heeft aangewezen, waar compensatiewoningen gebouwd kunnen worden. Indien zich een vraag voordoet, zal hiervoor een seperate procedure worden doorlopen.

In artikel 17 van de PRVS worden voorwaarden genoemd waarbinnen agrarische bedrijfsgebouwen kunnen worden gebruik voor 'kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfunctie'. Met het oog op de problematiek rond de huisvesting van arbeidsmigranten en in lijn met het in voorbereiding zijnde provinciale beleid hieromtrent, kiest de gemeente Schagen ervoor om in dit bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid op te nemen voor het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Conform artikel 18 bevat dit bestemmingsplan een gebruiksregel die permanente bewoning van recreatiewoningen uitsluit. Artikel 19 heeft betrekking op de EHS / Ecologische Verbindingszones. Naast de toelichting wordt hieraan ook in de regels van dit bestemmingsplan aandacht besteed. Een wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch met waarden naar Natuur voorziet in de mogelijkheid ecologische verbindingszones te realiseren. In het plangebied bevindt zich weidevogelleefgebied (artikel 25). De provinciale regels die voor dit gebied gelden zijn vertaald in dit bestemmingsplan. Het is onder meer verboden om fruitboomgaarden te planten binnen de bestemming. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen met betrekking tot de grootte van de agrarische bestemming (artikel 25 PRVS). Conform artikel 27 is aandacht besteed aan de landbouw-effecten in het kader van de in dit bestemmingsplan opgestelde planMER. Waterkeringen hebben een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' in dit bestemmingsplan.

2.2.2 Beeldkwaliteitplan De Westfriese Omringdijk

De Westfriese Omringdijk heeft de status van provinciaal monument. Deze status beschermt alleen het dijklichaam zelf. De provincie Noord-Holland streeft naar ‘behoud door ontwikkeling’, wat inhoudt dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behoud en de versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde en het karakter van de Westfriese Omringdijk. Als toetsingskader voor ontwikkelingen die het dijklichaam raken en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving ervan, heeft de provincie het 'Beeldkwaliteitsplan Westfriese Omringrijk' opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is vastgesteld op 30 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Noord- Holland. De beleving van de landschappelijke waarde wordt bepaald door een aantal ruimtelijke karakteristieken:

  • de openheid rondom de dijk;
  • zicht van en naar de dijk;
  • de continuïteit van het dijkprofiel;
  • de relatie tussen de dijk en zijn kralen (waarmee een reeks van aan de dijk gerelateerde cultuurhistorische elementen wordt bedoeld);
  • de afwisseling van de kralen;
  • de herkenbaarheid van de verschillende dijktracés.

In het beeldkwaliteitsplan wordt de dijk ingedeeld in verschillende deelgebieden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 'boven het landschap'. Voor deze naam is gekozen, omdat de dijk hier als het ware boven het landschap zweeft. Met zijn bochten en vele wielen wordt dit traject omschreven als het kroonjuweel van de Omringdijk. Zeer karakteristiek is het weidse zicht op en vanaf de Omringdijk. Om de openheid van dit traject van de dijk te behouden, is het van belang de agrarische functie binnen deze zone te behouden en bij nieuwe verdichtende ontwikkelingen een zo groot mogelijke afstand van de dijk te behouden. Om de beleving vanuit het omringende land te vergroten ligt hier een grote kans om parallelle recreatieve routes en ommetjes vanaf de dijk te ontwikkelen. Er zijn hier herkenbare oude dijktracés aanwezig die een uitgelezen kans bieden betrokken te worden bij de recreatieve routes op de dijk.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen die mogelijk een negatief effect hebben op de Westfriese Omringdijk of de directe omgeving van de Westfriese Omringdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0002.png"

Figuur 2.1 Westfriese Omringdijk ter hoogte van Schagen, deelgebied 'boven het landschap'(Bron: Beeldkwaliteitsplan Westfriese Omringdijk).

2.2.3 Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende wateraan- en afvoer. Het Waterplan heeft het motto 'Beschermen, benutten, beleven en beheren'. Provinciale Staten hebben het plan 16 november 2009 vastgesteld.


In paragraaf 5.9 is invulling gegeven aan het waterbeleid van de waterbeheerder in het plangebied en de effecten op het bestemmingsplan.

2.2.4 Informatiekaart en Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
Het beleid ten aanzien van landschap en cultuurhistorie is uitgewerkt in het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie. Hierin is een indeling gemaakt in landschapstypen en regio's en zijn de prioritaire aandachtsgebieden van de provincie beschreven. Schagen behoort tot het oude zeekleilandschap in de regio West-Friesland. De Westfriese Omringdijk is een van de prioritaire aandachtsgebieden van de provincie. De informatiekaart en het beleidskader leggen verbanden tussen landschap en cultuurhistorie in Noord-Holland. De provincie heeft voor deze benadering gekozen omdat zij landschap en cultuurhistorie meer wil verankeren in de ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente Schagen heeft de cultuurhistorische (en landschappelijke) informatie verder uitgewerkt in de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen (2009) (zie hoofdstuk 2.4.3).

2.3 Beleid van het Hoogheemraadschap

2.3.1 Waterbeheersplan

Op 14 oktober 2009 heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het waterbeheersplan 4, ‘Waterbeheersplan 2010-2015 - van veilige dijken tot schoon water’ (WBP 4) vastgesteld. Hierin geeft het hoogheemraadschap aan wat de doelstellingen zijn voor de periode tot 2015. Het hoogheemraadschap bereidt zich voor op de verwachte klimaatveranderingen. De missie van het HHNK is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water.

Hieruit komen vier kerndoelen naar voren, waarop het beleid van het HHNK gebaseerd is:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • het instandhouden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

2.3.2 Keurbeleid van het HHNK

De Keur heeft tot doel om waterstaatkundige objecten te beschermen. Het beleid zoals verwoord in het WBP 4 geeft richting aan de uitvoering van de Keur. In verband met de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 is de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aangepast en opnieuw vastgesteld.

2.3.3 Beheersplan Waterkeringen

In 2006 heeft het HHNK het Beheersplan Waterkeringen vastgesteld. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In de Themanota Ruimtelijke Ordening en Grondbeleid is aangegeven dat het HHNK in ruimtelijke plannen de formele ligging van de waterkeringen en aangrenzende zones moet worden gerespecteerd. De zones moeten in het bestemmingsplan worden vastgelegd.

2.3.4 Raamplan bescherming tegen wateroverlast

Door het HHNK is in 2005 een raamplan opgesteld. In 2004 heeft het bestuur van het HHNK besloten de aanpak van wateroverlast prioriteit te geven. In dit raamplan is per watersysteem of polder onderzocht of de huidige capaciteit toereikend is voor de 21e eeuw. Indien uit de analyse blijkt dat dit niet het geval is, wordt in het raamplan tevens aangegeven op welke wijze het hoogheemraadschap in een oplossing voorziet.

Voor het gehele Noorderkwartier is inmiddels ten behoeve van dit raamplan een watersysteemanalyse (BWN) uitgevoerd. In deze watersysteemanalyse is, na klimaatverandering (midden scenario), voor ieder peilvak berekend of deze voldoet aan de opgestelde normen (vaststellen faalkans). Deze normen bestaan uit een toegestane maximale peilstijging die afhankelijk is van het grondgebruik. Indien een gebied niet voldoet aan de normen, zijn hiervoor maatregelen voorgesteld.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0003.jpg"

Figuur 2.2 Aanpak wateropgave Raamplan (Bron: HHNK)

Binnen het gebied 'Noorderkaag' in de gemeente Schagen worden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kansen bieden voor waterberging. Overige gebieden binnen de gemeente worden niet genoemd in het Raamplan.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Schagen 2025

De Structuurvisie Schagen 2025 is door de gemeenteraad van Schagen vastgesteld op 22 februari 2011. In de structuurvisie staan vier algemene ambities van de gemeente weergegeven. Het gaat hierbij om:

  • 1. het vasthouden van het voorzieningenniveau met als ijkjaar 2009;
  • 2. de leefbaarheid in en duurzaamheid van de gemeente vergroten;
  • 3. de relatie tussen de woonwijken en het prachtige omringende landschap versterken (de stadsranden);
  • 4. het zoeken naar een nieuw evenwicht tussen de waarden van het landschap en de vitaliteit van het buitengebied.

Voor het buitengebied is er tevens vraag naar meer ruimte voor zowel de agrarische sector als bebouwingsmogelijkheden voor woningen zolang er geen sprake is van aantasting van hoge landschappelijke waarden.

In de Structuurvisie is het buitengebied van Schagen onderverdeeld in vier landschappelijke eenheden. Het gaat hierbij om:

  • 1. Polder Burghorn
  • 2. Schagerwad/ Keinse
  • 3. Polder Neskaag / Schagen-Oost
  • 4. Schagerwaard / Schagen-Zuid / Schagen-West

Voor de vier landschappelijke eenheden heeft de gemeente verschillende ambities geformuleerd. Deze staan hieronder per landschappelijke eenheid kort beschreven.

1. Polder Burghorn

De polder Burghorn is in tegenstelling tot de rest van het buitengebied nauwelijks bebouwd. Beplanting is maar spaarzaam aanwezig en beperkt zich tot erfbeplanting langs de Burghornerweg. De polder telt geen terpen en linten. De polder is door de omringende dijken voor het oog scherp afgebakend. De polder Burghorn maakt onderdeel uit van de geschiedenis van de Westfriese Omringdijk. De Valkkogerdijk (zuidelijke dijk) en de Oudedijk (oostelijk dijk) zijn oude tracés van de Westfriese Omringdijk. De noordwestelijke dijk is de huidige Westfriese Omringdijk. Door de openheid van de polder is de karakteristieke vorm van de dijken goed te ervaren. Om deze openheid te waarborgen is het van belang de agrarische functie binnen deze zone vitaal te houden.

Verruimingsmogelijkheden

Solitair erf

  • Verruiming mogelijk binnen de bestaande of nieuw aan te brengen erfbeplanting.

Functies

  • Verruiming mogelijk voor primaire functie (agrarisch of camping);
  • Verruiming mogelijk voor economische (aantoonbare) nevenactiviteiten;
  • Geen verruiming voor wonen als primaire functie (behoudens vrijkomende agrarische woonbebouwing).

2. Schagerwad/ Keinse

Het Schagerwad is een uitgestrekt rietland met oeverlanden, dat is ontstaan bij een dijkdoorbraak vanuit de Zijpe, toen de Zijpe nog zee was. Het hele gebied is een belangrijk vogelgebied. Het Schagerwad / Keinse is in het streekplan aangegeven als uitsluitingsgebied. Dit zijn gebieden die de provincie om redenen van natuur, cultuurhistorie, landschap of bewaren van open ruimte wil vrijwaren van verdere (grootschalige) verstedelijking. Het hele gebied is onderdeel van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het gedeelte tussen de Omringdijk, het kanaal Stolpen - Schagen en de N241 (Keinse) cultuurhistorisch van grote waarde, vanwege de waardevolle onregelmatige blokvormige verkaveling en de aanwezigheid van terpen, oude kaden en dijken en wielen.

Verruimingsmogelijkheden

Om redenen van natuur en cultuurhistorie worden de mogelijkheden in dit deel van het buitengebied niet verruimd.

3. Polder Neskaag/Schagen-Oost

Schagen is ontstaan op het hoogste deel in het landschap. Oorspronkelijk werd het oude land aan de noordzijde omgeven door de zee. Aan de zuidzijde lagen veengebieden die bij tijd en wijle grotendeels onder water stonden. Het oude land is door de hogere ligging ten opzichte van de omgeving nog steeds herkenbaar. Neskaag behoort voor een deel tot het oude land. Het gedeelte ten noorden en ten westen van Nes behoort tot de aandijkingen aan het oude land.

Verruimingsmogelijkheden

Solitair erf

  • Verruiming mogelijk binnen de bestaande of nieuw aan te brengen erfbeplanting.

Terp (gelegen in het lint)

  • Geen verruiming vanwege de cultuurhistorische waarde.

Linten

  • Beperkt verruiming mogelijk van bestaande woningen. Met betrekking tot de wens voor het vergoten van woningen is het de ambitie om het karakter en de authenticiteit van de linten te handhaven. Dit betekent dat kleine woningen niet zondermeer kunnen worden vergroot of vervangen door een grotere woning. Hiervoor is een gedetailleerde inventarisatie nodig van de huidige situatie en de verruimingsmogelijkheden van elk lint in relatie tot de landschapswaarden. Uitbreiding dient bij voorkeur aan de achterzijde van de woning plaats te vinden.

Functies

  • Verruiming mogelijk voor primaire functie (agrarisch);
  • Verruiming mogelijk voor economische (aantoonbare) nevenactiviteiten;
  • Verruiming voor wonen als primaire functie.

4. Schagerwaard/Schagen-Zuid/Schagen-West

Dit deelgebied behoort tot het oude land. Het oude land is een vlak en zeer open gebied, met dijken, kaden en terpen. De verkaveling heeft een onregelmatig patroon. De bebouwing bestaat in hoofdzaak uit solitaire erven en terpen. Deze liggen vooral langs de Tjallewallerweg en Bonkelaarsdijk.

Verruimingsmogelijkheden

Solitair erf

  • Verruiming mogelijk binnen de bestaande of nieuw aan te brengen erfbeplanting.

Terp (gelegen in het lint)

  • Geen verruiming vanwege de cultuurhistorische waarde.

Functies

  • Verruiming mogelijk voor primaire functie (agrarisch);
  • Verruiming mogelijk voor economische (aantoonbare) nevenactiviteiten, voorkeur voor nevenactiviteiten die de recreatie en toerisme in dit gebied ondersteunen en/of versterken
  • Beperkte verruiming voor wonen als primaire functie.

2.4.2 Welstandsnota Schagen

Op 29 juni 2004 is de welstandsnota Schagen vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen en vervolgens 3 keer herzien. Dit betrof deels een actualisatie deels een aanvulling op de welstandsnota. Vanwege de fusie van de gemeenten Harenkarspel, Schagen en Zijpe is gewerkt aan harmonisatie van het welstandsbeleid. Voor een praktische uitvoering is een samenvoeging van de welstandsnota's gemaakt. Dit werkdocument wordt genoemd 'Welstandsnota Schagen 2013' en is op 3 januari 2013 vastgesteld.

In de welstandsnota is voor het plangebied een viertal gebieden opgenomen bestaande uit:

  • buitengebied: Burghornpolder, Neskaag en Slikvenpolder;
  • bijzondere lintbebouwing: buurtschap Lagedijk, buurtschap Tjallewal, buurtschap Nes, buurtschap Tolke, Grotewallerweg en Molenweg (Waldervaart);
  • sportpark/recreatie: Camping Burghorn;
  • woonwagenlocatie: Tolkerwerf.

In de beschrijving van het plangebied in Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de verschillende kenmerken van de specifieke gebieden.

2.4.3 Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen

Op 15 december 2009 is de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen 2009' opgesteld. In deze beleidsnota is beschreven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, waarbij de focus is gelegd op de archeologische en de historisch-geografische waarden. De gebouwde monumenten zijn beschermd via de gemeentelijke of provinciale monumentenverordening of de Monumentenwet 1988. In de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen zijn de cultuurhistorische waarden benoemd, beschreven en op kaart gezet. Tevens is het beleid geformuleerd ten aanzien van deze waarden. Belangrijk uitgangspunt van de beleidsnota is implementatie van het beleid in het bestemmingsplan.

Voor verschillende gebieden in de gemeente is een beschrijving gemaakt van de historisch-geografische waarde en de zichtbaarheid, herkenbaarheid en belangrijkste kenmerken. Deze historisch-geografische elementen zijn over het algemeen goed herkenbaar, zoals de terpen, dijken, wielen en verkavelingspatronen. De herkenbaarheid is per element beschreven in de Nota Cultuurhistorie.

2.4.4 Verdieping Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen

In 2013 is door Archeologisch Adviesbureau RAAP een verdieping van de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen opgesteld. De hiervoor genoemde beleidsnota en daarin opgenomen onderzoeksregimes zijn hierin voorzien van gedetailleerdere achtergrondkaarten. De rapportage (RAAP-rapport 2594) vormt de toelichting op de opgestelde historisch-geografische waarden- en verwachtingenkaart voor de periode vanaf de Late Middeleeuwen. In volgende fasen wordt ook beeogd een verwachtingenkaart voor de oudere perioden op te stellen.

In de polders rond Schagen is de historisch-geografische ontwikkeling nog grotendeels te achterhalen op basis van de bedijkingen en verkavelingen. Omdat ruilverkavelingen vooral gericht waren op schaalvergroting van de kavels, zijn algemene verkavelingspatronen grotendeels zichtbaar gebleven. Voor de verschillende polders is een inventarisatie van de betreffende verkavelingen opgesteld. Voor de betreffende gebieden (zie figuur 2.3) is beschreven in hoeverre hier nog oorspronkelijke verkavelingspatronen zichtbaar zijn en welke waarde deze hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0004.png"

Figuur 2.3: Gebiedsindeling en nummering verschillende deelgebieden (Bron: RAAP-rapport 2594)

Burghornerpolder (gebied 1 en 1a)

Karakteristiek is de strokenverkaveling uit de 15e eeuw vanuit de Burghornerweg naar het zuiden en noorden toe. Deze is nog redelijk zichtbaar in het landschap. Voor de 15e eeuw kende de polder een andere indeling, maar deze is na overstromingen aan het eind van de 12e eeuw verloren gegaan. Het noordoostelijk deel (gebied 1a) kent een afwijkende verkaveling. Tot voor kort waren delen van de sloot of geul er om heen goed te herkennen.

Waldervaart (gebied 2)

Ook de polder Waldervaart is eind 12e eeuw overstroomd. Uiteindelijk is de polder met strokenverkaveling noord-zuid richting ingericht. Tegenwoordig is het grootste deel van deze polder bebouwd en is de oorspronkelijke verkaveling niet meer zichtbaar.

De Hale (gebied 3)

Dit betreft een restgebied na de overstroming aan het eind van de 12e eeuw. Centraal door het gebied loopt een restant van een oude geul die waarschijnlijk teruggaat op een veenriviertje en getijdengeul; de huidige Tjallewallervaart. De verkaveling is deels nog herkenbaar als een veerverkaveling die de oude stroomrichting aangeeft.

Delen van polder Nescaeg westzijde (gebieden 4, 5 en 6)

Door bebouwing en ontwikkelingen uit het recente verleden zijn de verkavelingepatronen in grote delen van deze gebieden verdwenen. Gebied 6 is volledig bebouwd. Slechts in het noordoostelijke deel van gebied 4 is de onregelmatige verkaveling herkenbaar. Het strokenpatroon in het zuidwestelijk deel van gebied 5 en de onregelmatige blokken rondom de Keinsmervaart zijn eveneens nog herkenbaar in het huidige landschap.

Deel van polder Nescaeg westzijde (gebied 7)

Dit gebied is in 1460 ontwaterd en ingericht met een regelmatige strokenverkaveling aan weerszijden van de Keinsmervaart. De verkavelingsrichting is nog herkenbaar.

Deel van polder Nescaeg westzijde (gebied 8)

Na de overstromingen in de 12e eeuw werd dit gebied ingericht met een onregelmatige blokverkaveling. Deze landindeling is nu echter niet meer te herkennen.

Deel van polder Nescaeg oostzijde (gebieden 8a en 8b)

De inrichting van de polder Neskaag was in de Late Middeleeuwen waarschijnlijk gebaseerd op de oorspronkelijke, overstroomde, verkaveling; strokenverkaveling in zuid-noord richting. In gebied 8b zijn in het huidige landschap aan de zuidzijde nog enkele sloten op hoogtelijnen herkenbaar, daterend van vóór de bedijking door de Westfriese Omringdijk. Door het gebied loopt de Gouw, die tegelijk vaarweg en kade was. Het gebied 8a noordelijk hiervan wordt nu “'t Wad” genoemd en heeft een zeer onregelmatige blokverkaveling gehad vanwege de lage ligging.

Polder De Nes (gebieden 9 en 9a)

Het gehele gebied ten noorden van de Hoogzijde, Hoep en Snevert is kortstondig een buitendijkse nes geweest. De verkaveling vanaf de Snevert kende een waaiervorm. Door de sloten die werden aangelegd op hoogtelijnen kreeg de verkaveling een onregelmatig karakter. Door de uitbreiding van Schagen is gebied 9 volledig bebouwd geraakt.

Polder Schagen en polder De Meer (gebieden 10, 11, 11a en 11b)

Samen met de Oude Kaag zijn dit de enige gebieden binnen de gemeentegrenzen waar de oorspronkelijke vroegmiddeleeuwse west-oost georiënteerde verkaveling nog goed is te herkennen. In de verkaveling van gebied 11 is een onregelmatig beeld ontstaan. De recente uitbreidingswijken in de gebieden hebben de verkavelingen in die delen nagenoeg onzichtbaar gemaakt. De patronen die nog wel herkenbaar zijn, hebben een zeer hoge cultuurhistorische waarde.

Polder Cornelis Caeg en polder ten westen van de Tjallewallervaart (gebieden 12, 12a en 12b)

Waarschijnlijk zijn deze gebieden in de 12e en 13e eeuw herhaaldelijk ondergelopen en is hier nauwelijks sprake van een oorspronkelijke verkavelingsrichting.

Slikvenpolder (gebied 13)

Dit gebied betreft land dat is overstroomd vanuit het zuiden door de Witsmeer. Waarschijnlijk is het gebied in de 13e eeuw met een regelmatige strokenverkaveling (opnieuw) ingericht. In de noordoosthoek net buiten de gemeentegrenzen bevindt zich een aantal percelen die wellicht nooit zijn overstroomd, of al zeer snel na de overstromingen zijn ingericht; de zogenaamde Vennikerlanden. De contour van dit gebied is goed herkenbaar.

Polder aan de Banscheiding (gebied 14)

Dit is de oude grensstrook (Wijzend) met een oostelijk van Schagen en Kinloson gelegen banne. De inrichting is waarschijnlijk van vrij late datum en valt niet goed meer te reconstrueren. In het huidige landschap is de verkaveling zichtbaar als vrij regelmatige blokken.

De resultaten van de inventarisatie van historisch-geografische waarden zijn opgenomen in een kaartbijlage. Deze heeft betrekking op de verkaveling, waterstaatkundige elementen, bewoning en infrastructuur. De opgenomen sloten- en verkavelingsstructuur hebben voor het buitengebied een belangrijke cultuurhistorische waarde. De slotenstructuur als opgenomen in de kaartbijlage is daarom vertaald naar het bestemmingsplan. Te behouden sloten hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen.

2.4.5 Monumentale en waardevolle bomen in Schagen

In 2009 heeft de gemeente Schagen de notitie 'Monumentale en Waardevolle bomen in Schagen' opgesteld. Circa 20 iepen in het buitengebied genieten door middel van deze notitie extra bescherming. De reden hiervoor is dat iepen in het buitengebied beeldbepalend zijn voor het open landschap rond Schagen, en onder druk staan in verband met de iepziekte. In tabel 2.1 staan de beschermde iepen weergegeven. Omdat de bomen al beschermd worden, is in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling opgenomen.

Tabel 2.1 Iepen in het buitengebied

Boomnummer   Hollandse benaming   Standplaats  
109   Hollandse iep   Nes 30  
110   Hollandse iep   Nes 34  
111   Hollandse iep   Nes t.h.v. 36  
112 - 119   Hollandse iep   Nes 13  
120   Hollandse iep   Nes 52  
121 (a, b, c, d)   Hollandse iep   Lutjewallerweg 4  
122, 123   Hollandse iep   Lutjewallerweg 8  
124   Hollandse iep   Lutjewallerweg 16  
125 (a, b)   Hollandse iep   Valkkogerdijk 12  
126   Hollandse iep   Oudedijk 6  
127   Hollandse iep   Keins 2  
128 (a, b, c, d, e, f)   Hollandse iep   Provincialeweg 1  
129   Ruwe iep   Wadweg 6  
130   Ruwe iep   Wadweg 4  
131, 132   Hollandse iep   Gouwweg 1  
152 – 155   Hollandse iep   Haringhuizerweg 1  

Hoofdstuk 3 Beschrijving en analyse plangebied

3.1 Ontstaan geschiedenis

Het plangebied ligt in een gebied dat bekend staat als de Schagerkogge. De eerste sporen van bewoning dateren uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. Uit deze perioden zijn geen zichtbare sporen meer aanwezig. Het gebied is tussen de Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen, ongeveer van 400 - 700, min of meer verlaten geweest. Rond 700 trokken kolonisten de Schagerkogge binnen. Dit gebied was een kweldergebied achter de duinen waar een pakket veen op was ontstaan. De kolonisten vestigden zich langs de oevers van kreken. Vanuit de kreken werd het veen planmatig ontgonnen, waarbij weteringen en sloten werden gegraven. In deze periode is de basis gelegd voor het huidige landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0005.jpg"

Figuur 3.1. Dijken en terpen rond en in Schagen, 1100 - 1250 na Chr. (tekening Frans Diederik)

De ontginning van het gebied ging door tot circa 1000. In de periode van 1000-1250 kreeg het gebied met een toenemende wateroverlast te maken. Enerzijds steeg de zeespiegel, anderzijds zorgde de ontwatering ervoor dat de veenlagen inklonken, waardoor het maaiveld daalde en het reliëf zich omkeerde. Oorspronkelijk laaggelegen gebieden kwamen daardoor hoger te liggen. De bewoners van het gebied richtten terpen en kaden op om zich te beschermen tegen de toenemende invloed van de zee. Door omkering van het reliëf en de overstromingen kreeg de van oorsprong regelmatige verkaveling een meer grillig verloop. Aantasting van de structuur vond ook plaats door demping van sloten waarbij plaatselijk bredere kavels ontstonden.

In de 13de eeuw werd het gebied getroffen door een watersnood en besloten de bewoners tot de aanleg van de Westfriese Omringdijk. Er vonden echter nog regelmatig dijkdoorbraken plaats. Niettemin maakte de verbeterende waterstaatkundige toestand de ontwikkeling van landbouw en veeteelt in het gebied mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0006.jpg"

Figuur 3.2. Schagen 1573

De landschappelijke opbouw

Binnen het plangebied zijn twee landschapstypen te onderscheiden die niet zozeer voor het oog, maar wel qua ruimtelijke structuur van elkaar verschillen: het kleipolderlandschap en het aandijkingenlandschap. De landschapstypen onderscheiden zich van elkaar door hun verkavelingsstructuur, de mate van bebouwing en de aanwezigheid van terpen.

Kleipolderlandschap

De Schagerkogge is één van de oudste cultuurlandschappen in de Kop van Noord-Holland. Het gebied valt uiteen in twee deelgebieden, die in samenhang met hun ontstaansgeschiedenis en occupatie een eigen karakteristiek hebben: het zogeheten "oude land", en de "aandijkingen van het oude land". In dit bestemmingsplan gaat het dan om respectievelijk de polder Schagen en de polder Neskaag.

De polder Schagen is een vlak, zeer open agrarisch gebied, dat hoofdzakelijk in gebruik is als grasland. Het enige reliëf wordt gevormd door de verspreid liggende lage terpen en het enigszins "opbollende" land tussen de sloten. De polder is waterrijk, en kent een onregelmatige blok- en strookvormige verkaveling. Het wegenpatroon is, evenals het slotenpatroon, tamelijk bochtig.

De bebouwing in het gebied bestaat uit verspreid liggende boerderijen waarvan er verschillende op terpen gebouwd zijn. Veel boerderijen behoren tot het Westfriese stolptype en zijn beeldbepalende elementen in het landschap. Langs de Nes en de Lutjewallerweg is sprake van enige lintvorming. De beplanting in het gebied beperkt zich tot erfbeplanting rondom de boerderijen en de vrij forse beplanting van het crematoriumterrein.

De polder Neskaag is een vlak, agrarisch gebied, dat gekenmerkt wordt door een grote mate van openheid, en hoofdzakelijk in gebruik is als grasland. Het enige reliëf in het landschap wordt gevormd door de terpen (Nes, Keinse) en het boven maaiveld gelegen kanaal Schagen- Kolhorn.

Het binnen het plangebied gelegen deel van de polder is spaarzaam bebouwd en beplant. Langs de Westfriese Omringdijk en de Nes staan enige boerderijen en beplanting wordt slechts aangetroffen langs het kanaal, rondom het Keinsmerwiel in Schagerwad en bij boerderijen. De meeste boerderijen behoren tot het Westfriese stolptype.

Het landelijke gebied rondom de kern van Schagen vormt geen ruimtelijke eenheid. Het kanaal, de spoorlijn, de provinciale weg en de bebouwing van Schagen "knippen" het gebied in vijven. De belangrijkste visuele begrenzingen van deze deelruimten zijn het hoger gelegen kanaal Schagen-Kolhorn, de bebouwing van Schagen, het lint langs de Nes en de 3,5 m hoge Westfriese Omringdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0007.jpg"

Figuur 3.3 Polder Schagen (bron: Structuurvisie 2025, Schagen)

Het aandijkingenlandschap

De polder Burghorn stamt uit de vijftiende eeuw en is ontstaan door bedijking van het aangeslibde land voor de oude Westfriese Omringdijk. Het is de enige aandijkingenpolder in West-Friesland.

Het is een vlak, zeer open agrarisch gebied met een strak en regelmatig verkavelingspatroon en is voor het grootste deel in gebruik als grasland. De polder ligt iets lager dan het aangrenzende land. Bebouwing en beplanting zijn er schaars. De enkele boerderijen die de polder telt, liggen verspreid langs de Burghornweg en Valkkogerdijk en de beplanting beperkt zich hoofdzakelijk tot erfbeplanting.

De polder wordt omsloten door drie bochtige dijken die haar visueel en ruimtelijk scherp begrenzen. Vanaf de Nieuwe Dijk en Valkkogerdijk heeft men fraaie vergezichten over het omringende platteland tot aan de duinrand. De kaarsrechte en boven het maaiveld gelegen Burghornweg verdeelt de polder in twee ruimten.

Bijzondere elementen in het gebied zijn de camping Burghorn en enkele verspreid gelegen weidemolentjes.

3.2 Huidige ruimtelijke structuur

Het buitengebied

Het plangebied van Schagen bestaat landschappelijk gezien uit twee gebieden, namelijk de polder Burghorn en het 'Oude Land'.

De polder Burghorn ligt ten westen van Schagen en is een aandijkingenpolder uit de 15de eeuw. De polder heeft een visueel herkenbare, relatief kleinschalige strokenverkaveling, waarbij heel duidelijk verschillende richtingen in de verkaveling zijn te herkennen. De polder is een landschappelijke eenheid door de begrenzing met drie dijken; deze dijken zijn de Nieuwe Dijk, de Valkkogerdijk en de Oude Dijk.

Het gebied kent een grote mate van openheid en het grondgebruik bestaat zowel uit grasland als akkerland. De schaarse bebouwing in de polder is vooral gesitueerd langs de centrale weg, de Burghornerweg. De bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen.

Het 'Oude Land' bestaat onder andere uit de Neskaag- en Slikvenpolder en de Schagerwaard. Deze polders hebben een onregelmatige verkaveling. Op sommige plaatsen is sprake van een grillige blokverkaveling, terwijl elders de oorspronkelijk regelmatige strokenverkaveling nog te herkennen is. Het gebied kent een grote mate van openheid en heeft een relatief kleinschalige verkaveling. Het grondgebruik is overwegend grasland. In dit gebied is een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen te vinden die refereren aan de strijd tegen het water die de mensen in dit gebied hebben gevoerd.

De in het gebied voorkomende kreken, terpen, kaden en wielen zijn stille getuigen van deze strijd. De bebouwing in het gebied is redelijk incidenteel en bestaat overwegend uit verspreid liggende boerderijen en woonhuizen.

Bijzondere lintbebouwing

Schagen en het buitengebied kent een aantal kleine gebiedjes die een zeer eigen en bijzonder karakter hebben. De gebiedjes zijn te typeren als lintbebouwing. De bebouwing toont een grote diversiteit van landelijke en traditionele architectuur. De landschappelijke linten zijn respectvol ingepast in de kern Schagen en lopen daarin door.

In het buitengebied zijn de buurtschappen Lagedijk, Nes, Tjallewal en Tolke bijzondere gebieden. In deze buurtschappen komen zowel boerderijen als woonhuizen voor. Opvallend is de openheid van het bebouwingsbeeld en daarmee samenhangend het contact met het landschap.

Camping Burghorn

In het buitengebied, in de polder Burghorn, bevindt zich recreatiepark Burghorn. Dit recreatiepark heeft een behoorlijk afwijkende structuur ten opzichte van het omringende aandijkingenlandschap. Om de landschappelijke inpassing te waarborgen is rondom het terrein een groenstrook aangelegd.

Woonwagenlocatie

De gemeente Schagen beschikt over één woonwagenlocatie, namelijk de Tolkerwerf. Deze locatie ligt aan de Tolkerdijk en ten zuiden van de Schagerwiel. Op deze locatie is sprake van een geheel eigen identiteit die niet vergelijkbaar is met de andere deelgebieden.

De woonwagens staan los van elkaar en vormen gezamenlijk een compositie van lage bouwvolumes. De erven zijn deels verhard en bieden ruimte voor parkeren. Ook is er vaak sprake van één of enkele eenvoudige bijgebouwen. Erfafscheidingen worden vormgegeven door middel van hagen en/of schuttingen.

3.3 Functionele structuur

3.3.1 Werken

Agrarische sector

Binnen het plangebied zijn zowel veehouderijen als akkerbouwers actief. De akkerbouw (wisselteelt) binnen de grenzen van de gemeente wordt uitgeoefend door bedrijven die buiten de gemeente gevestigd zijn. Door de beperkte omvang van het buitengebied is het aantal agrariërs beperkt en is het aantal de laatste decennia ook afgenomen. Intensieve veehouderijen zijn niet aanwezig binnen het plangebied. Wel is een biologische varkenshouder gesitueerd aan de Westfriesedijk.

Recreatie

De camping Burghorn en enkele nevenfuncties, zoals bijvoorbeeld een bed en breakfast, zorgen voor de nodige recreatieve werkgelegenheid binnen het plangebied. Dit is in de huidige situatie overigens nog beperkt. Ook is er een manege gevestigd aan de Halerweg, die ook tot de recreatieve sector gerekend kan worden.

Agrarisch gelieerde bedrijvigheid

Binnen het plangebied is één bedrijf gesitueerd die een directe relatie heeft met de agrarische sector. Het gaat hierbij om een loonbedrijf aan de Kanaalweg.

3.3.2 Wonen

Met betrekking tot de woonfunctie in het plangebied kan de volgende onderverdeling worden aangebracht:

  • burgerwoningen;
  • voormalige agrarische bedrifjswoningen in gebruik als burgerwoning (plattelandswoningen);
  • woonwagens;
  • recreatief verblijf;
  • (agrarische) bedrijfswoningen.

De agrarische bedrijfswoningen liggen verspreid door het plangebied. Overige woonfuncties concentreren zich langs de hoofdwegen en binnen de aanwezige lintbebouwing. De woonwagens zijn geconcenteerd gesitueerd in het buurtschap Tolkerwerf aan de Tolkerdijk.

Recreatieve verblijfsfuncties zijn gesitueerd bij (voormalige) agrarische bedrijven in de vorm van bed en breakfast en op de camping Burghorn.

3.3.3 Recreatie

Schagerwiel

Het SchagerWiel is een zwemlocatie en de fiets- en wandelpaden in omgeving van het Schagerwiel maken het een aantrekkelijk recreatiegebied.

Fiets- en wandelpaden

In het gehele buitengebied zijn verschillende fiets- en wandelpaden aanwezig ten behoeve van de recreatie.

Verblijfsrecreatieve voorzieningen

Zoals in 3.3.1 beschreven zijn er in voorliggend plangebied naast de camping Burghorn, tevens enkele bed & breakfast vestigingen gesitueerd.

3.3.4 Verbindingen

Wegen

Door het plangebied loopt naast de verschillende verbindingswegen een drietal provinciale wegen. Het gaat hierbij om:

  • N248 (N9-A7);
  • N245 (N248-N9, Alkmaar);
  • N241 ( N248-A7, Wognum).

Waterwegen

Aan de noordzijde van het plangebied loopt het Kanaal Kolhorn-De Stolpen. Deze staat in verbinding met het Amstelmeer, haven van Den Helder en via Alkmaar met het Alkmaarder meer.

Spoorwegen

De spoorwegverbinding tussen Amsterdam en Den Helder loopt dwars door het plangebied. Het station van Schagen is gelegen in het stedelijk gebied en maakt dan ook geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Algemene uitgangspunten

4.1.1 Globale insteek

Het nieuwe bestemmingsplan is een herziening van de geldende beheersverordening. Het vigerend planologisch regime is als uitgangspunt gehanteerd, maar is herzien op verschillende onderdelen. Nieuwe ontwikkelingen zijn waar mogelijk opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor het wel of niet opnemen van de ontwikkeling is het volgende uitgangspunt gehanteerd: de gebruiks- en bouwmogelijkheden die de geldende beheersverordening en de verleende vrijstellingen / ontheffingen / afwijkingen bieden, worden (waar mogelijk en wenselijk) overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

4.1.2 Nieuwe wetgeving en beleid

De vigerende bestemmingsplannen zijn weliswaar deels uitgangspunt, maar de plansystematiek kan niet altijd direct overgenomen worden. Dit heeft enerzijds te maken met veranderde wetgeving omtrent bestemmingsplannen en anderzijds met nieuw beleid.

Nieuwe wetgeving

Nieuwe wetgeving omtrent bestemmingsplannen betreft:

  • de Wet ruimtelijke ordening (Wro): de per 1 juli 2008 in werking getreden Wro heeft tot gevolg dat bepaalde procedures en bepalingen veranderd zijn. Het bestemmingsplan is hierop aangepast. Het kan ook betekenen dat bepaalde procedures of bepalingen niet meer in het bestemmingsplan opgenomen hoeven te worden, omdat die al geregeld zijn in de Wro;
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): in het Bro is een aantal bepalingen opgenomen die 1 op 1 overgenomen dienen te worden in het bestemmingsplan, zoals regels ten aanzien van de wijze van meten, de slot- en overgangsregels en de anti-dubbeltelregel;
  • de RO Standaarden 2012: dit is een set standaarden die onder andere voorschrijft hoe ruimtelijke plannen vormgegeven moeten worden. Zo is in één van de standaarden, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, bepaald welke benamingen en kleuren gebruikt moeten worden voor bestemmingen (bijvoorbeeld de bestemmingsterm Woondoeleinden moet 'Wonen' worden en heeft altijd een gele kleur), hoe aanduidingen en maatvoeringen eruit moeten zien, etc.
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): het bestemmingsplan moet aangepast worden aan de procedures en terminologie van de Wabo. Zo wordt niet meer gesproken van "ontheffingsregels", maar van "afwijkingsregels".

Nieuw beleid

Daarnaast is er in de voormalige gemeente Schagen nieuw beleid verschenen dat zijn vertaling naar het bestemmingsplan heeft gekregen. Het gaat hierbij om de beleidsstukken: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS), de Structuurvisie Schagen 2025, het fiets- en wandelpadenplan, de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen, Welstandsnota Schagen, Notitie Monumentale en waardevolle bomen in Schagen etc. Dit beleid heeft, voor zover het ruimtelijk relevant is, zijn uitwerking gekregen in hoofdstuk 2 van het voorliggend bestemmingsplan.

Procedures beperken

De gemeente Schagen wil het aantal ruimtelijke procedures zoveel mogelijk beperken. Dat is klantvriendelijker en zorgt voor minder druk op de ambtelijke capaciteit. Daarom is ervoor gekozen om zoveel mogelijk direct c.q. bij recht toe te staan en zo min mogelijk afwijkingsmogelijkheden, nadere eisen etc. op te nemen.

Fusiegemeente

Per 1 januari 2013 is de gemeente Schagen gefuseerd met de gemeenten Harenkarpsel en Zijpe. De bestemmingsplannen landelijk gebied van de drie voormalige gemeentes zijn waar mogelijk op elkaar afgestemd. Ook dit betekent dat in sommige gevallen voor een nieuwe regeling gekozen wordt.

4.2 Uitgangspunten per thema

Bij het bepalen van de relevante thema's is uitgegaan van vigerend en beoogd beleid op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau. Daarnaast is de informatie uit de eerder genoemde documenten uit de inleiding van dit hoofdstuk gebruikt als input.

Thema's:

  • 1. Natuur en landschap;
  • 2. Archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie;
  • 3. Agrarische sector;
  • 4. Recreatie;
  • 5. Wonen;
  • 6. Niet-agrarische bedrijvigheid;
  • 7. Overige aandachtspunten.

4.2.1 Natuur en landschap

Natuur

Algemeen: De gebieden die in de beheersverordening met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd zijn in voorliggend plan bestemd als 'Natuur'. Dit betreft het natuurgebied Schagerwad en Keinse. In voorliggend bestemmingsplan worden deze gebieden bestemd als 'Natuur'. De polder Neskaag krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur'. In het bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om nieuwe natuur mogelijk te maken. Hiervoor dient een buitenplanse procedure gevoerd te worden. Dit is slechts aan de orde indien de voorgenomen inrichting niet in overeenstemming is met de bestemming Agarisch met waarden.

Ecologische verbindingszone: de aanleg van nieuwe ecologische verbindingszones wordt niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Een rechtstreekse bestemming is op dit moment niet aan de orde, omdat de uitvoerbaarheid onvoldoende is aangetoond.

Landschap

Algemeen:  Om de verschillende landschappelijke eenheden te beschermen wordt, op de natuurgebieden na, het gehele gebied bestemd als agrarisch met waarden (Agrarisch - Waarde). Het natuurgebied Schagerwad/ Keinse wordt bestemd als 'Natuur'.

De verruimingsmogelijkheden (wonen, recreatieve mogelijkheden, landbouw) conform de structuurvisie komen voor de landschappelijke eenheden Polder Burghorn, Polder Neskaag/Schagen-Oost en Schagerwaard/Schagen-Zuid voor een groot deel overeen. Voor Schagerwaard/Schagen-Zuid is een voorkeur uitgesproken om ruimere recreatieve mogelijkheden te bieden. Vooralsnog is echter besloten in het bestemmingsplan geen onderscheid te maken tussen de deelgebieden. Voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (niet zijnde monumenten) wordt door middel van een aanduiding op de verbeelding (karakteristiek) en in de planregels de benodigde bescherming van waarden geregeld.

Onder het thema agrarisch, recreatie en wonen wordt nader ingegaan op de uitbreidingsmogelijkheden per gebied en thema.

4.2.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Algemeen: op basis van de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen zijn er binnen het plangebied vijf archeologische categorieën aanwezig. Deze zijn in het bestemmingsplan overgenomen.

Cultuurhistorie

Algemeen: de als monument aangewezen objecten en archeologische monumenten in het plangebied zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. De bedoeling hiervan is om de leesbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten. Zowel burgers als plantoetsers van de gemeente weten op deze manier of sprake is van een monument. Het bestemmingsplan koppelt aan deze aanduiding geen extra vergunningplicht. De bepalingen in de Monumentenwet, dan wel provinciale of gemeentelijke monumentenverordening zijn leidend. De in het plangebied aanwezige karakteristieke, maar niet-monumentale, bebouwing (voornamelijk stolpen) worden voorzien van een aanduiding, met als doel het voorkomen van sloop / behoud van de hoofdmassa.

Ter bescherming van de aanwezige landschappelijke cultuurhistorische waarden is voor een aantal werkzaamheden een vergunningsplicht opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.2.3 Agrarische sector

Agrarisch bouwvlak: in het bestemmingsplan zijn de bouwvlakken uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. In verband met de uitkomsten van de planMER heeft de gemeente besloten het zogenaamde ‘natuur & landschapsalternatief’ op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat:

  • a. De wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het vergroten van het agrarische bouwvlak tot 2 hectare voor veehouderijen niet wordt opgenomen in het bestemmingsplan;
  • b. Uitsluitend de bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat op bestaande agrarische bouwvlakken nieuwe veehouderijen kunnen ontstaan. Daartoe is op de verbeelding van het bestemmingsplan een aanduiding opgenomen;
  • c. In de planregels aanvullende voorwaarden zijn opgenomen met betrekking tot veehouderijbedrijven. Uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven is alleen mogelijk indien:
    • 1. is aangetoond dat geen toename van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden in de omgeving optreedt;
    • 2. is aangetoond dat de activiteit niet leidt tot onevenredige aantasting van de milieuhygiënische situatie,
    • 3. is aangetoond dat lichthinder/lichtvervuiling wordt beperkt;
    • 4. middels een beplantingsplan de landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

Volwaardig agrarisch bedrijf : binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn volwaardige agrarische bedrijven toegestaan. Bouwen is slechts toegestaan indien de noodzaak en volwaardigheid kan worden aangetoond.

Maximale goot- en bouwhoogte: het uitgangspunt is dat de geldende maximale goot- en bouwhoogte toereikend is voor nieuwe ontwikkelingen. Voor agrarische bedrijven wordt met het oog op toekomstige ontwikkelingen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de goot- en bouwhoogte respectievelijk te vergroten tot 8 en 14 meter.

Platte daken: ondergeschikte afwijkingen van de kapvorm zijn bij recht toegestaan (maximaal 10% van de bedrijfsgebouwen mag een platte afdekking hebben).

Nevenactiviteiten: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn recreatieve-, toeristische -en zorg nevenactiviteiten mogelijk.

Bio-vergistingsinstallatie en overige duurzame energieoplossingen: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van bio-vergistingsinstalaties.

Kassen: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn in het bestemmingsplan geen nieuwe kassen mogelijk gemaakt. Reeds gerealiseerde kassen bij tuinbouwbedrijven zijn door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan.

Vrijkomende agrarisch bebouwing (VAB): binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Hierbij geldt een aantal voorwaarden.

Huisvesting seizoensarbeiders: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is het oprichten van bebouwing ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Hierbij geldt een aantal voorwaarden.

Veldschuren: de aanwezige, niet in verval geraakte, veldschuren worden bestemd door middel van een aanduiding op de verbeelding en regels binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

4.2.4 Recreatie

Recreatieve routes: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden fiets- en wandelpaden bij recht mogelijk gemaakt.

Paarden houden: het houden van paarden is mogelijk, maar dient te voldoen aan een aantal voorwaarden die in de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Recreatieterrein: voor recreatiepark Burghorn zijn regels opgenomen voor de afmetingen van recreatiewoningen en stacaravans.

Volkstuinencomplex: Het in het plangebied gelegen volkstuinencomplex heeft een recreatieve bestemming gekregen. Voor bebouwing op het terrein zijn regels opgenomen.

4.2.5 Wonen

Bestemmingen: voor de functie wonen zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - woonwagenstandplaats' opgenomen in het bestemmingsplan.

Hoofdgebouwen en erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)

  • Het bebouwd oppervlak per perceel mag maximaal 300 m2 bedragen, waarvan maximaal 225 m2 voor het hoofdgebouw, mits:
  • niet meer dan 50% van het perceel bebouwd wordt;
  • de voorgevel van een woning bij een agrarisch bedrijf maximaal 15 meter breed is;
  • mantelzorg.

Cultuurhistorische bebouwing: cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, die (nog) geen monumentale status heeft, is voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'.

Gebruik: binnen de bestemming 'Wonen' is Bed & Breakfast mogelijk.

4.2.6 Niet-agrarische bedrijvigheid

Functionele mogelijkheden:

  • agrarisch gelieerde bedrijvigheid die valt in de milieucategorie 1 en 2 van de VNG-notitie Bedrijven en Milieuzonering, of;
  • aan de verblijfsrecreatie zijn gerelateerd, of;
  • met zorgvoorzieningen hebben te maken, zoals zorgboerderijen.

Uitbreidingsmogelijkheden: In het vigerende bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven strak bestemd (geen uitbreidingsmogelijkheid). Dit is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

Windenergie: windenergie wordt niet mogelijk gemaakt.

4.2.7 Overige aandachtspunten

Water: sloten en wielen van cultuurhistorische waarde worden bestemd als 'Water'. De basis voor het bestemmingsplan is de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen en de geactualiseerde kaart met watergangen die wel, niet of onder voorwaarden gedempt mogen worden.

In Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving staat de uiteindelijke uitwerking van de uitgangspunten beschreven, zoals deze zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en gebiedsaspecten

5.1 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie. Wanneer ontwikkelingen zich voordoen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.2 Archeologie

Regelgeving

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en geïmplementeerd in de Monumentenwet. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Bij ruimtelijke ingrepen worden de archeologische belangen in een vroeg stadium in de planvorming betrokken. Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is behoud in de bodem ter plekke en planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Verder geldt het “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.

Daarnaast worden, zoals eerder vermeld in paragraaf 2.2.1, in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie de aardkundige monumenten (beschermd via de provinciale milieuverordening) en de aardkundig waardevolle gebieden aangegeven.

Beleid

De gemeente heeft op 15 december 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. Hierin zijn op basis van de beschikbare informatie verwachtingswaarden toegekend aan het gehele grondgebied van de gemeente (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0008.jpg"

Figuur 5.1 beleidsadvieskaart archeologie gemeente Schagen (bron: Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen )

Conclusie

Wat betreft de archeologische waarden wordt uitgegaan van het vastgestelde beleid van de gemeente. Dit betekent dat de gebieden met een hoge archeologische verwachting een dubbelbestemming krijgen, waarbij afhankelijk van het type gebied en de aard van de werkzaamheden (oppervlakte en diepte) een onderzoeksplicht kan gelden. Ook de gebieden met archeologische waarde worden evenals in het geldende bestemmingsplan bestemd door middel van een dubbelbestemming archeologische waarde. Het gaat hierbij om de volgende dubbelbestemmingen.

  • Archeologische waarde - 1: eerste categorie meer dan 0 m2 en 35 cm diepte;
  • Archeologische waarde - 2: tweede categorie meer dan 50 m2 en 35 cm diepte;
  • Archeologische waarde - 3: derde categorie meer dan 500 m2 en 40 cm diepte;
  • Archeologische waarde - 4: vierde categorie meer dan 2500 m2 en 40 cm diepte;
  • Archeologische waarde - 5: vijfde categorie meer dan 10000 m2 en 40 cm diepte;

Daarnaast zijn er op basis van provinciaal beleid gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - aardkundig waardevol gebied'.

5.3 Cultuurhistorie

Regelgeving

Met de wijziging van de Bro (1 januari 2012) is het verplicht in het bestemmingsplan niet alleen rekening te houden met de ondergrondse, archeologische waarden, maar ook met de overige cultuurhistorische waarden. Dit reikt vanzelfsprekend tot de elementen die ruimtelijk relevant zijn. Uitgaand van de doorwerking van de archeologische waarden in het bestemmingsplan, zullen ook de cultuurhistorische waarden onderzocht moeten worden en moet in het bestemmingsplan worden onderbouwd op welke wijze deze waarden zijn betrokken in het plan.

Beleid

De gemeente Schagen heeft in 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. In 2012 is er nog een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Schagen', die is opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze toelichting. In beide nota's zijn zowel de archeologische waarden als de cultuurhistorische waarden (landschappelijk) in beeld gebracht. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan kan worden. Per element dat op de kaart is aangegeven is beschreven op welke wijze de cultuurhistorische karakteristieken bewaard kunnen blijven.

Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Deze worden door toekenning van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' in het bestemmingsplan opgenomen. Monumenten worden op grond van de gemeentelijke Erfgoedverordening, de Monumentenwet en de Provinciale verordening beschermd. Een verwijzing naar deze beleidskaders is opgenomen in de regeling van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het beleid op het gebied van cultuurhistorie wordt in het bestemmingsplan vertaald door de belangrijkste kavelsloten de bestemming 'Water' te geven. Deze sloten mogen niet worden gedempt. Op deze wijze wordt de cultuurhistorisch waardevolle verkaveling in stand gehouden. Sloten die niet in de nota zijn aangegeven, mogen wel worden gedempt. Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijn voorzien van een aanduiding, zodat de bestaande karakteristiek behouden blijft. De wielen krijgen de bestemming water, waarmee het behoud van deze elementen is gewaarborgd. De bestaande dijken hebben allemaal een verkeersfunctie en worden als zodanig bestemd. Daarmee blijft de structuur van de dijken behouden.

5.4 Akoestiek

5.4.1 Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

5.4.2 Regelgeving/beleid

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd wordt. Op de aspecten wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt hier nader ingegaan.

5.4.3 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Railverkeerslawaai

Voor het spoortraject Alkmaar - Den Helder geldt een geluidzone van 200 meter, gerekend vanuit de buitenste spoorstaaf. Dit geldt zowel voor het traject ten noorden als ten zuiden van het station Schagen (traject 480 en 484). Het plan ligt gedeeltelijk binnen deze zone. De voorkeursgrenswaarde voor de gevelbelasting van woningen door railverkeer bedraagt 55 dB (Bgh artikel 4.9). De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor nieuw te bouwen woningen bedraagt 68 dB (Bgh artikel 4.10).

Industrielawaai

Een deel van het plangebied valt binnen de milieuzone van industrieterrein Lagedijk (nb. het industrieterrein zelf ligt buiten het plangebied). Binnen de gronden met aanduiding "Milieuzone- geluidgevoelige functies" mogen geen woningen worden gebouwd behoudens indien aangetoond wordt dat voldaan wordt aan de aan de vergunning of AMvB Wet milieubeheer verbonden geluidsnormen. De voorkeurswaarde bedraagt hierbij 50 dB etmaalwaarde. De maximaal toelaatbare waarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

5.4.4 Conclusie

Bestemmingsplan landelijk gebied is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt dan wel nieuwe geluidsbronnen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

5.5.2 Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

5.5.3 Onderzoek

Wet milieubeheer (art. 5.16) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a);
  • per saldo leidt de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 sub b);
  • de ontwikkeling draagt slechts in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c);
  • de ontwikkeling onderdeel is van een regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d).
5.5.4 Conclusie

Het bestemmingsplan landelijk gebied is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

5.6 Geurhinder

5.6.1 Regelgeving / beleid

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De wet stelt regels ten aanzien van geur die vrijkomt als gevolg van het houden van dieren in dierverblijven. De omvang van de geuremmissie wordt bepaald door factoren als het aantal gehouden dieren, de diercategorien, het toegepaste systeem etc.

De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij.

5.6.2 Onderzoek

Er is door de Milieudienst Kop van Noord-Holland in 2012 een "Quickscan Wet geurhinder veehouderij" uitgevoerd. Het plangebied kenmerkt zich door verspreid liggende veehouderijen gelegen aan de doorgaande wegen. Het landgebruik is overwegend grasland met kenmerkende smalle verkaveling met als perceelafscheiding slootjes en watergangen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de mogelijke geurhinder van deze bedrijven op het plangebied in kaart gebracht worden wanneer er sprake is van een ontwikkeling om te bepalen of het plan niet in strijd is met de wetgeving. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De Nederlandse geurwetgeving is grofweg onderverdeeld in twee categorieën. Inrichtingen die vallen onder de algemene regels van het Besluit landbouw milieubeheer en inrichtingen die moeten voldoen aan de geurnormen en geurafstanden zoals gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij. Voor koeien en paarden gelden vaste afstanden. Voor overige categorien moet een berekening worden uitgevoerd. Het betreft In Zijpe met name schapen en geiten. Er komt in de gemeente Zijpe één geitenhouderij voor (Grote Sloot 411A) .

De indicatieve kaart geeft aan dat het leefklimaat in het overgrote deel van de gemeente zeer goed is. Alleen rond het Alleen rond een aantal bedrijven met geuremissiefactor zakt het leefklimaat naar goed en redelijk goed. Rondom de geitenhouderij is de contour aangegeven als zijnde matig (zie figuur 5.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0009.png"

Figuur 5.2 : Kaart leefklimaat Schagen op basis van indicatieve achtergrondbelasting (Quickscan geurhinder wet geurhinder en veehouderij, gemeente Schagen)

Er bevinden zich geen geurgevoelige objecten binnen de 2 of 8 odeur geurcontour van de veehouderijen met een berekende geuremissiefactor. Wel bevinden zich bij twee van deze veehouderijen geurgevoelige objecten op minder dan 50 m van de veehouderijen. Deze twee veehouderijen zijn als mogelijk knelpunt ten aanzien van de vaste afstand weergegeven. Bij acht veehouderijen zonder geuremissiefactor is sprake van een mogelijk knelpunt als gevolg van geurgevoelige objecten die zich binnen de vaste afstand van de veehouderij bevinden.

Of daadwerkelijk sprake is van een knelpunt is afhankelijk van de lokale situatie.Er zijn in Schagen in totaal tien mogelijke knelpunten als gevolg van de vaste afstand. Van deze knelpunten kunnen er vier niet opgelost worden door aanpassing van de vaste afstand; de geurgevoelige objecten bevinden zich hiervoor te dicht bij de veehouderijen.

Ten slotte is in de quickscan indicatief berekend welke uitbreidingsruimte de varkenshouderij aan de Westfriesedijk 1 heeft. Uit de berekening volgt dat het bedrijf nog een uitbreidingsruimte heeft van 19.327 ou (voor wat betreft geuremissie/geurbelasting). In het kader van het verzoek tot uitbreiding van het bouwvlak tot 2 hecatare is een specifieke geurberekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten voldoet aan de normen. Voor een uitgebreider beschrijving van de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 waarin de ruimtelijke onderbouwing en het integrale onderzoek zijn opgenomen.

5.6.3 Conclusie

Uit de analyse uitgevoerd door de Milieudienst blijkt dat er geen grote knelpunten zijn. Wel zijn er een aantal mogelijke kleinere knelpunten. Dit zijn mogelijke knelpunten in de huidige situatie maar ook in de toekomst bij de realisatie van het gemeentelijk woningbouwprogramma of bij bouwplannen van de veehouderij zelf. Alle woningen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, liggen binnen een leefklimaat dat als redelijk goed tot zeer goed beoordeeld is volgens de VROM/RIVM systematiek.

Mogelijke huidige knelpunten zijn het gevolg van woningen die binnen de vaste afstand van een bedrijf zonder geuremissiefactor liggen. Dit zijn knelpunten volgens de Wet geurhinder veehouderij, in praktijk wordt de geuremissie van het betreffende bedrijf misschien niet als knelpunt ervaren.

Omdat dit bestemmingsplan, met uitzondering van de bouwvlakvergroting aan de Westfriesedijk 1, geen verdere ontwikkelingen mogelijk maakt, is het niet noodzakelijk om verder onderzoek uit te voeren. Uit specifieke geurberekeningen voor het perceel Wetsfriesedijk 1, blijkt dat wordt voldaan aan de normen. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

5.7.2 Regelgeving / beleid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.

5.7.3 Onderzoek

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen onder het BEVI. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Net buiten het plangebied (westzijde, gemeente Zijpe) bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding. Het invloedsgebied van deze leiding valt gedeeltelijk binnen het plangebied. Het is echter niet noodzakelijk aanvullend onderzoek (berekening groepsrisico) uit te voeren, omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er binnen het invloedsgebied vrijwel geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0010.png"

Figuur 5.3 Ligging gasleiding (rode onderbroken streep. Bron: risicokaart.nl

Transportroute gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied zijn de provinciale wegen N245/N248 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat hierbij alleen om transporten van brandbare vloeistoffen (LF 1 en LF 2). De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportassen leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. In de beleidsvisie externe veiligheid is als handvat opgenomen dat binnen een afstand van 30 meter geen nieuwe kwestbare objecten mogen worden gebouwd. Het bestemmingsplan voldoet aan dit criterium, Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan. Omdat geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestemmingsplan, leidt de procedure niet tot een toename van het groepsrisico. De invulling van de verantwoordingsplicht is conform de RNVGS derhalve niet noodzakelijk. Ook uit het ontwerp van het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het bestemmingsplan gelegen wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. heeft. Uit het ontwerp van het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van Schagen zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico. Ten slotte bevindt zich in het plangebied de spoorlijn Alkmaar-Den Helder. In de beleidsvisie externe veiligheid is hierover vermeld dat deze verbinding niet is opgenomen op de basiskaart van het Rijk.

5.7.4 Conclusie

Het thema externe veiligheid stelt geen beperkingen aan het bestemmingsplan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Bedrijven en milieuzonering

5.8.1 Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun\ bedrijfsuitvoering.

5.8.2 Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

5.8.3 Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

Bedrijvigheid

Gelet op het landelijke karakter en de aanwezige natuur en landschapswaarden dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt. Daarom zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die uit het oogpunt van hinder passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden (milieucategorie 1 of 2). Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten naast en tussen woningen en kwetsbare gebieden.

Binnen het plangebied komen met name agrarische loonbedrijven en nutsvoorzieningen voor. Deze activiteiten zijn met een specifieke bestemming dan wel functieaanduiding op de kaart aangewezen. Het vestigen van andere bedrijven dan de reeds voorkomende bedrijven is daarmee uitgesloten.

5.8.4 Conclusie

Door de wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de omgeving.

5.9 Water

5.9.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder.

De gemeente Schagen is volledig gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer.

5.9.2 Beleid / regelgeving

In de waterparagraaf van het bestemmingsplan werken de doelstellingen van de Europese (Kaderrichtlijn Water) en die van het nationale en provinciale waterbeleid, voor zover voor het plangebied relevant, door.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet ervoor zorgen, dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 (uitstel mogelijk tot 2027) op orde is. De KRW heeft als doelstelling landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Door de KRW heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het 'stand-still' principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (NBW)

Vanuit het NBW ligt er de opgave om in 2015, met een doorkijk naar 2050, het watersysteem op orde te hebben. De doelstelling vanuit het NBW is het water zoveel mogelijk vast te houden, vervolgens te bergen en als laatste af te voeren. Er zijn normen opgesteld, waar het watersysteem straks aan moet voldoen. In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het NBW.

Waterplan 2010-2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • klimaatbestendig waterbeheer;
  • water medesturend in de ruimte;
  • centraal wat moet, decentraal wat kan;
  • gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.

Waterbeheerplan 2010-2015 (Hoogheemraadschap)

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Het kerndoel is vierledig:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden;
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit;

Waterplan 

De gemeente heeft vooralsnog geen Waterplan opgesteld. In een gemeentelijk waterplan staan gewenste ontwikkelingen op het gebied van water op hoofdlijnen beschreven. Hierbij maken gemeente en waterschap afspraken over het gebruik van water in de toekomst.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Dit strategische beleidsdocument heeft tot doel de samenhang tussen de verschillende activiteiten op het gebied van stedelijk (afval)water en rioleringen en de daarvoor benodigde kosten te verduidelijken. De belangrijkste doelen in het plan zijn:

  • doelmatige inzameling van al het afvalwater,
  • doelmatig transport naar de zuiveringsinrichting,
  • reguleren van vuiluitworp naar het oppervlaktewater,
  • reguleren van vuiluitworp naar bodem en grondwater,
  • voorkomen van waterschade of verminderen van wateroverlast.

Vanaf 2009 mag er niet meer ongezuiverd geloosd worden. Dit houdt in dat er ook in het gebied buiten de bebouwde kom riolering moet worden aangelegd, dan wel dat er – mits daarvoor ontheffing is verleend door de provincie – voor individuele oplossingen (in de vorm van een (moderne) septic tanks) wordt gekozen.

5.9.3 Onderzoek

Huidige situatie

De gemeente Schagen kenmerkt zich door de rust en ruimte door de uitgestrektheid, het vele water door de waterlopen, kustgebieden en meren, de aanwezige natuur en het boerenlandschap. Het gebied bestaat uit oude zeeklei, waarop oorspronkelijk een groot veenpakket aanwezig was. Binnen het kleipolderlandschap zijn er duidelijk nuanceverschillen tussen het intensiever bewoonde oude land waar vele terpen zijn te vinden en de aandijkingen aan het oude land. Het oude land is een vlak en zeer open gebied, hoofdzakelijk in gebruik als grasland. Het enige reliëf wordt gevormd door de aanwezige (lage) terpen en het enigszins opbollende land tussen de sloten. De verkaveling heeft een onregelmatig patroon. De aandijkingen aan het oude land wordt gekenmerkt door een hoge mate van openheid. Het reliëf in het land wordt gevormd door enkele terpen en door het boven het maaiveld gelegen kanaal. Er komt maar spaarzaam bebouwing voor.

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Schagen, omvat de hele polder, met uitzondering van de bebouwde kernen, waaronder het grootste gedeelte gevormd wordt door de kern Schagen, zie afbeelding 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02_0011.png"

Figuur 5.4 Plangebied Buitengebied Schagen

Waterkwantiteit

Zeer kenmerkend voor West-Friesland, en de gemeente Schagen, zijn de buitenwaterkerende dijken. Deze dijk beschermde het achterliggende land tegen overstromingen, zodat bewoning en agrarische exploitatie mogelijk werd. Deze dijk is grotendeels zeer goed herkenbaar. Ten behoeve van het verkeer over land is op deze dijk een weg aangelegd.

Veiligheid staat in de gemeente Schagen bij het onderwerp water centraal, door middel van dijkversterkingen en andere maatregelen (Structuurvisie 2005-2025).

Het kanaal Schagen-Kolhorn vormt de noordelijke grens van de stad Schagen. De waterpeilen variëren van -0,5 m tot -2,0 m t.o.v. N.A.P (HHNK: peilgebieden).

Tijdens droge periodes wordt water het gebied ingelaten vanuit het IJsselmeer en Markermeer. Via de ringvaarten en boezemsystemen stroomt het ingelaten water naar de polders. Het IJsselmeer- en Markermeer worden gevoed door de IJssel (dus eigenlijk de Rijn) en door neerslag. Tijdens piekbuien kan veel water vallen. Het hoogheemraadschap legt daarom waterbergingen aan om ongewenste peilstijgingen in het oppervlaktewater tijdens piekbuien op te vangen. Als gevolg van afsterving van gletsjers door temperatuurstijging, zal naar verwachting de aanvoer van water vanuit de Rijn naar het IJssel- en Markermeer op den duur afnemen. Daarnaast zal het langere periodes achter elkaar droog zijn. Terwijl juist in die periodes veel extra water nodig is. Meer vraag dus naar water, terwijl er minder aangevoerd wordt. Het zal daarom nodig zijn om spaarzaam om te gaan met zoet water.

Waterkwaliteit

De wateren in de regio hebben last van intensieve landbouw, die door overmatig gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen de waterkwaliteit van de Kop beïnvloed. Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt die de kwaliteit van het grondwater en het water van sloten, plassen en vaarten in 2015 moeten verbeteren. Dat kan door bijvoorbeeld het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aan, het aanpassen van gemalen, zodat vissen ze veilig kunnen passeren en het baggeren van waterbodems. Ook kan verandering van onderhoud bijdragen aan een betere waterkwaliteit: daar waar ruimte is, kan meer begroeiing langs het water staan. Deze afspraken noemen we de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Hoogheemraadschap gaat samen met de gemeente de komende jaren maatregelen uitvoeren ter verbetering van de waterkwaliteit.

Afvalwater en riolering

In het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn zowel gescheiden als gemengde rioleringssystemen aanwezig. De bebouwde kom van Schagen is vrijwel volledig aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Op enkele percelen zijn nog sceptictanks aanwezig. In het landelijk gebied zijn 136 percelen nog niet aangesloten op het rioleringsstelsel. Deze percelen lozen via een sceptictank of een IBA op het oppervlaktewater.

Toekomstige ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn geen grote ruimtelijke ontwikkelingen voorzien in het landelijk gebied. Daarnaast zijn er op dit moment ook geen waterhuishoudkundige knelpunten, die een aanpassing van het bestemmingsplan vragen.

Naast het aanvragen van omgevingsvergunningen (voor de activiteiten bouwen en/of aanleggen) is een initiatiefnemer wettelijk verplicht om na te gaan of het noodzakelijk is om ook een vergunning aan te vragen op basis van de Keur of de WvO (Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren) bij het Hoogheemraadschap. Hierbij dient ook te worden nagegaan of een vergunning vereist is wanneer bij de ingreep (tijdelijke) lozingen van grond- en oppervlaktewater plaats zullen vinden en/of wanneer uitlogende bouw- en andere materialen worden gebruikt die in contact (kunnen) komen met het oppervlaktewater of met regenwater dat (indirect) wordt afgevoerd met het oppervlaktewater. Als regelgeving is de Waterwet van toepassing. Toetsing is ook altijd verplicht bij het dempen van wateren en wanneer de ingreep plaatsvindt in, op of boven bestaand water, oevers, waterkeringen en/of de beschermings- dan wel veiligheidszones daarlangs, in boezemland en in buitendijks gebied.

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om in beperkte mate verhardingstoename te realiseren. Een toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afvoer van het regenwater en ongewenste peilstijgingen in het nabijgelegen oppervlaktewater. Om ongewenste peilstijgingen als gevolg van versnelde afstroming van toegenomen verhard oppervlak te compenseren verlangt het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dat compenserende maatregelen worden getroffen in de vorm van het graven van additioneel oppervlaktewater. Voor een toename van het verhard oppervlak hanteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een pragmatische ondergrens van 800 m². Beneden de 800 m² hoeft geen rekening gehouden te worden met compenserende maatregelen. Voor verhardingstoename groter dan 800 m² is een watervergunning benodigd en schrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier compenserende maatregelen voor. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bepaalt het te hanteren compensatiepercentage. Dit is afhankelijk van locatiespecifieke factoren als het polderpeil, toegestane peilstijgingen, drooglegging en bodemgesteldheid. De verplichting om voor dergelijke verhardingstoename te compenseren is vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

In relatie tot het nieuwe watersystemen is ook het aanwezige rioleringssysteem van belang. Belangrijk uitgangspunt in het rioleringsbeleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is dat bij nieuwe ontwikkelingen een gescheidden rioolstelsel wordt aangelegd. Bij nieuwe inrichtingen adviseert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier om zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering. Bij nieuwe ontwikkelingen dient ook terughoudend te worden omgegaan met het toepassen van uitloogbare materialen als koper, lood en zink.

5.9.4 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

5.10 Natuur

5.10.1 Regelgeving

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet is een wijziging op de eerdere Natuurbeschermingswet 1998 waardoor ook internationale verplichtingen uit Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en diverse verdragen (bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar betreffende de bescherming van wetlands) in de nationale regelgeving zijn verankerd.

Het merendeel van de beschermde gebieden bestaat uit gebieden die zijn aangewezen of aangemeld voor de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de “Natura 2000-gebieden”. Voor elk Natura 2000-gebied is een aanwijzingsbesluit opgesteld waarin is opgenomen voor welke soorten en/ of habitattypen het betreffende gebied van belang is. In de aanwijzingsbesluiten zijn instandhoudingsdoelstellingen (IHD) gedefinieerd. Deze beschrijven per soort of habitattype wat de doelen zijn om de natuurwaarden in een “gunstige staat van instandhouding” te brengen of te behouden. In een Natura 2000-beheerplan moet vervolgens aangegeven worden hoe deze doelen in ruimte en tijd gerealiseerd worden en wat de beoogde resultaten in samenhang met het bestaande gebruik zijn. De beheerplannen van het Zwanenwater & Pettemerduinen, Abtskolk & De Putten, Schoorlse Duinen, Duinen Den Helder & Callantsoog en Noordzeekustzone (relevant voor dit bestemmingsplan) zijn nog niet afgerond.

Van nieuwe activiteiten in de vorm van projecten en/ of plannen die in of rondom een Natura 2000-gebied plaatsvinden, moet getoetst worden of deze mogelijk negatieve effecten hebben op de soorten en/ of habitattypen en daarmee ingaan tegen de IHD. Dit wordt gedaan in de passende beoordeling die onderdeel uitmaakt van het planMER.

Flora- en faunawet

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en weidevogelgebieden

De Provinciale Verordening Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Eventuele effecten op de EHS moeten voorkomen worden of in ieder geval gecompenseerd worden. In de Provinciale Structuurvisie zijn ook weidevogelgebieden aangewezen met bijbehorende voorwaarden.

5.10.2 Onderzoek

De effecten van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt op de natuur worden onderzocht. Het planMER en de passende beoordeling die worden opgesteld als onderbouwing van het bestemmingsplan leveren hiervoor de gegevens. Onderzocht worden de effecten van stikstofdepositie op de genoemde Natura 2000-gebieden, de effecten van andere mogelijke verstorende activiteiten op Natura 2000-gebieden, EHS, Ecologische verbindingszones en weidevogelgebieden. Hierbij worden de mogelijk gemaakte activiteiten gekoppeld aan de natuurwaarden die aanwezig zijn en in standgehouden of verbeterd moeten worden. De resultaten van de passende beoordeling / planMER zijn beschreven in paragraaf Gevolgen voor het bestemmingsplan.

5.10.3 Conclusie

Uit de passende beoordeling en planMER blijkt dat negatieve effecten op omliggende beschermde natuurgebieden niet zijn uit te sluiten. Om deze reden zijn er maatregelen getroffen in dit bestemmingsplan. Deze staan beschreven in paragraaf 5.12.3.

5.11 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Deze is op de verbeelding aangegeven. Voor het overige bevinden er zich geen planogisch relevante kabels en leidingen in het plangebied.

5.12 Milieu effectrapportage (MER)

Het voorliggende bestemmingsplan biedt de nodige ontwikkelingsruimte voor activiteiten. Met name de geboden ruimte voor de groei van agrarische bedrijven is hierin leidend geweest om een planm.e.r.-procedure te doorlopen. In het Besluit m.e.r. is bepaald dat voor het "oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor het fokken, mesten of houden van onder meer 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar of 1200 stuks vleesrunderen" een m.e.r.-beoordeling verplicht is. De ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt, maakt deze toekomstige m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten mogelijk. Daarom moet een planm.e.r.-procedure doorlopen worden.

De tweede reden voor het doorlopen van de planm.e.r.-procedure ligt in de noodzaak om een passende beoordeling uit te voeren in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Op korte afstand van de gemeente liggen de Natura 2000-gebieden Pettemerduinen en Zwanenwater, Duinen Den Helder-Callantsoog, Noordzeekustzone, Abtskolk en de Putten, Waddenzee en Schoorlse Duinen. Op voorhand zijn significante (negatieve) effecten van de voorgenomen activiteiten op deze gebieden niet uit te sluiten. Er is dan ook een passende beoordeling uitgevoerd (zie bijlage 1 behorende bij de planMER). Het uitvoeren van de passende beoordeling leidt direct ook tot de verplichting om een planm.e.r.-procedure te doorlopen. De planm.e.r.-procedure geeft uitvoering aan het Besluit m.e.r., zoals dat vanaf 1 april 2011 van kracht is.

5.12.1 Passende beoordeling

In de passende beoordeling is getoetst of de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kunnen leiden tot significante negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden Pettemerduinen en Zwanenwater, Duinen Den Helder-Callantsoog, Noordzeekustzone, Abtskolk en de Putten, Schoorlse Duinen en Waddenzee.

Als belangrijke thema's die mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden zijn de volgende ontwikkelingsmogelijkheden onderzocht:

  • Landbouw: uitbreidings- en omvormingsmogelijkheden naar vormen waarbij meer stikstof vrijkomt;
  • Kleinschalige recreatie-ontwikkelingsmogelijkheden. Als gevolg van de extra verblijfsrecreatiemogelijkheden (met name de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein of bed & breakfast faciliteiten bij agrarische bedrijven) kan het aantal recreanten toenemen in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Van deze ontwikkelingsmogelijkheden blijkt de uitbreidings- en omvormingsruimte van de agrarische bedrijven tot mogelijk significant negatieve effecten te kunnen leiden. Voor de andere drie thema's blijken - na een eerste kwalitatieve beoordeling - geen significant negatieve effecten te verwachten te zijn.

Voor de effecten als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische sector zijn in de passende beoordeling de gebieden Zwanenwater & Pettemerduinen, de Duinen Den Helder & Callantsoog, Waddenzee en Schoorlse Duinen beoordeeld op invloed van stikstofdepositie. Het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat komt qua instandhoudingsdoelen overeen met de gebieden Zwanenwater & Pettemerduinen, Duinen Den Helder en Callantsoog en Schoorlse Duinen. Het Noord-Hollands Duinreservaat ligt echter ook op veel grotere afstand van het plangebied dan de andere genoemde gebieden. De invloed van stikstofdepositie is daarom op de andere gebieden onderzocht, omdat deze invloeden meer maatgevend zijn. Het Natura 2000-gebied Abtskolk & De Putten is aangewezen op basis van de Vogelrichtlijn en kent geen stikstofgevoelige habitats.

Op basis van de uitgevoerde selectie, is de mogelijke invloed van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats van de relevante Natura 2000-gebieden nader onderzocht (vermesting en verzuring). Daarbij zijn berekeningen van de stikstofdepositie gemaakt voor twee alternatieven: realistisch alternatief en maximumalternatief. Daarbij gaat het maximum alternatief uit van de juridisch maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en het realistische alternatief van een meer beperkte groei van het aantal en de omvang van veeteeltbedrijven.

In de huidige situatie is sprake van een achtergrondwaarde voor stikstofdepositie die hoger ligt dan de kritische depositie waarde van diverse habitattypen in het gebied. De agrarische bedrijven in het gebied leveren een bijdrage aan de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. In beide alternatieven is sprake van een toename van de stikstofdepositie in het gebied. Dit leidt - in een situatie waarin de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden - daarmee tot mogelijk significant negatieve effecten op diverse habitatsoorten in de Natura 2000-gebieden in (de omgeving van) het plangebied. Er is met andere woorden geen milieugebruiksruimte in de genoemde Natura 2000-gebieden.

De Provincie Noord-Holland hanteerde de methode 'Jaspers' (2010), deze methode hanteert een grenswaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde. Bij een toename van de depositie op een habitat die onder deze grenswaarde ligt, geldt dat deze niet meer afzonderlijk meetbaar is en derhalve dat de ecologische effecten hiermee niet meer herleidbaar zijn tot deze bron. Het realistisch alternatief resulteert in een toename van stikstofdepositie van 0,6 - 3% van de laagste kritische depositiewaarde. Voor het maximale alternatief ligt deze toename veel hoger. Dit betekent dat uitbreiding van agrarische activiteiten alleen mogelijk is wanneer geen extra emissie van ammoniak of andere vormen van stikstof plaatsvindt of wanneer de totale depositie op de Natura 2000-gebieden zover afneemt dat er wel weer sprake is van beschikbare milieugebruiksruimte.

Inmiddels heeft de provincie Noord-Holland de toetsing voor de Natura 2000-gebieden aangepast en geldt dat een toename vanaf 0,051 mol/ha/jr als significant wordt aangeduid. De toenames liggen zowel in het realistische als het maximale scenario boven deze grens.

De groei van veehouderijen in Schagen kan in het voorgenomen bestemmingsplan dan ook niet onbeperkt binnen de aanwezige bouwvlakken worden toegestaan, zonder dat sterk significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de genoemde Natura 2000-gebieden ontstaan. Het voorgenomen bestemmingsplan voldoet dan ook niet aan de voorwaarden die de Natuurbeschermingswet stelt als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen. Het voorgenomen plan is daardoor juridisch gezien niet zondermeer uitvoerbaar. Er dient daarom gezocht te worden naar een alternatief dat wel voldoet aan de voorwaarde, dat significante gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

5.12.2 planMER

In het planMER zijn de milieueffecten van het voorgenomen bestemmingsplan (in het vervolg 'voorgenomen ontwikkeling' genoemd) onderzocht en vergeleken met de referentiesituatie. Voor het voorgenomen bestemmingsplan is een realistisch en een maximum alternatief onderzocht. Hierbij omvat het maximum alternatief het juridisch maximum, waarin alle bedrijven maximaal uitbreiden en alle bedrijven in de gemeente omschakelen naar veehouderij. Tevens zijn de mogelijkheden voor kleinschalige recreatie in dit maximale alternatief betrokken als volledig te benutten ruimte. Dit is inclusief de ruimte die door afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden geboden is. Daarmee biedt het maximumalternatief inzicht in de worst case situatie en worden de risico's van het plan in beeld gebracht.

Het realistische alternatief gaat uit van de verwachte ontwikkelingen, mede op basis van de trends in de landbouw. Het realistisch alternatief is ten opzichte van het maximum alternatief een alternatief waarbij met behulp van planregels in het bestemmingsplan meer actieve sturing aan de planologische ontwikkelingsmogelijkheden wordt gegeven. Oftewel, met inperking van de ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden van een aantal functies in het voorgenomen bestemmingsplan, kan het realistisch alternatief worden uitgevoerd.

Omdat het realistische alternatief en de autonome ontwikkeling gelijk aan elkaar zijn, is een vergelijking niet zinvol. Daarom is besloten om alleen de huidige situatie als referentiesituatie te nemen en de voorgenomen ontwikkeling en het alternatief ten opzichte van deze situatie te scoren.

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling en het alternatief ten opzichte van de huidige situatie zijn voor de volgende milieuthema's in beeld gebracht: natuur, landschap en cultuurhistorie, leefmilieu en gezondheid (geur, gezondheid, geluid, luchtkwaliteit, etc.) en bodem en water.

Conclusies en aanbevelingen uit het planMER

Het maximum alternatief leidt op het thema natuur tot negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden. Voor de beschermde flora en fauna, met name de weidevogelgebieden in het plangebied, leidt het maximum alternatief tot licht negatieve gevolgen. Voor landschap en cultuurhistorie en voor geur en licht leidt het maximum alternatief tot licht negatieve gevolgen, waarbij voor de samenhang tussen landschappelijke en cultuurhistorische elementen geldt dat een licht negatieve tot negatieve beoordeling is gegeven. Voor het overige zijn geen negatieve gevolgen te verwachten.

Het realistische alternatief verschilt slechts op twee punten van het maximumalternatief. De effecten op openheid en verkavelingsstructuur zijn in het realistische alternatief beperkter dan in het maximumalternatief. De stikstofdepositie leidt tot negatieve effecten, omdat weliswaar de depositie onder de norm van de methode Jaspers komt, maar de kritische depositie waarde reeds overschreden is in de huidige situatie, waarmee iedere toename in principe teveel is. Ook overschrijdt de depositie de tijdens het onderzoek door de provincie gewijzigde grenswaarde (0,051 mol/ha/jr).

Aangezien het voorgenomen bestemmingsplan niet voldoet aan de voorwaarden van de Natuurbeschermingswet en daarom juridisch gezien niet zondermeer uitvoerbaar, is gezocht naar een alternatief dat wel voldoet aan de voorwaarde dat significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. De negatieve landschappelijke effecten en de lichthinder staan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan juridisch gezien niet in de weg, maar ook hiervoor is nagegaan of mogelijke effecten beperkt kunnen worden. Er is hiervoor een zogenaamd "natuur- en landschapsalternatief" ontwikkeld met spelregels om de negatieve effecten tegen te gaan. Deze spelregels zijn vertaald in maatregelen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

5.12.3 Gevolgen voor het bestemmingsplan

De uitkomsten van de passende beoordeling en het planm.e.r. zijn voor de gemeente Schagen aanleiding geweest om in de bestemmingsregeling een aantal wijzigingen door te voeren die een reële ontwikkeling van de landbouw blijvend mogelijk maken, maar een maximalisatie van de ontwikkelingen uitsluiten. Het "natuur & landschapsalternatief" wordt door middel van een aantal spelregels vastgelegd in het bestemmingsplan. Deze spelregels hebben betrekking op de uitbreidingsruimte van de agrarische bedrijven en de voorwaarden die daaraan gesteld worden. Ten aanzien van natuur is het belangrijk dat spelregels worden opgenomen die toename van het aantal dierplaatsen mogelijk maken onder de voorwaarde dat geen toename van stikstofdepositie in daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden optreedt. Dit is te bereiken door bij een concrete aanvraag een combinatie van maatregelen te kiezen, zoals:

  • indien uitbreiding gepaard gaat met stopzetting van een ander bedrijf, waardoor nieuwe dierplaatsen op een grotere afstand van de Natura 2000-gebieden worden gerealiseerd (saldering op stikstofdepositie: het opheffen of verminderen van depositie ten gevolge van het ene bedrijf, gecombineerd met een toename door uitbreiding op het andere bedrijf, waarbij de totale depositie op de gevoelige habitats niet toeneemt);
  • en/of emissiearmere stallen toepassen: hiervoor bestaan ook voor de melkrundveehouderij steeds meer mogelijkheden.

Een zonering heeft in de situatie van dit bestemmingsplan geen toegevoegde waarde, omdat een overschrijding van de kritische depositiewaarde reeds in de huidige situatie bestaat.

Uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven is niet 'bij recht' mogelijk, maar alleen bij afwijking (binnen het in het bestemmingsplan opgenomen bouwperceel) met toepassing van de volgende 'spelregel':

Uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven is alleen mogelijk indien is aangetoond dat geen toename van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden in de omgeving optreedt.

Bovenstaande regeling vindt zijn onderbouwing in het planMER, dat als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

5.12.4 Leemten in kennis

Er zijn geen leemten in kennis aangetroffen. Er is voldoende informatie voorhanden om het bestemmingsplan op te baseren. Wel zijn zullen in het kader van de monitoring en evaluatie de daadwerkelijke optredende milieugevolgen met de in dit MER voorspelde gevolgen (monitoring milieugevolgen) vergeleken worden. De werkelijke gevolgen voor landschap kunnen mede afhankelijk zijn het aantal concrete initiatieven voor agrarische bedrijfsuitbreidingen en precieze locatie van deze initiatieven. In de praktijk kan het gebeuren dat een veelheid van deelbeslissingen voor verschillende bedrijfsuitbreidingen wordt genomen, maar dat het zicht op de totale gevolgen enigszins verdwijnt. Daarom wordt aan de gemeente aanbevolen om het totaaleffect van ontwikkelingen op het landschap regelmatig in beeld te brengen, zodat hier rekening mee kan worden gehouden. Dit kan bijvoorbeeld door het de Nota cultuurhistorie regelmatig te herijken.

5.12.5 Aanvulling PlanMER

Op basis van het concept-advies van de commissie voor de milieueffectrapportage, is een aanvulling op de planMER opgesteld (zie bijlage 5). Hierin is een aantal zaken nader onderbouwd. In bijlage 6 is het eindadvies van de commissie opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Indeling van de regels

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels en hoe het conserverend karakter van het plan hierin wordt vertaald. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

6.2 De regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid dan we wijzigingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Hierin is een omschrijving opgenomen van de functies, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Basis voor dit artikel zijn de bestaande agrarische gebruiks- en bouwmogelijkheden op grond van de vigerende planologische regeling. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten alsmede voor de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de daartoe op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Per bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij per bedrijf één bedrijfswoning mag worden opgericht. De omvang en vorm van de bouwvlakken is afgestemd op de huidige vorm en omvang. In verband met de uitkomsten van de planMER heeft de gemeente besloten het zogenaamde ‘natuur & landschapsalternatief’ op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat:

  • a. De wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het vergroten van het agrarische bouwvlak tot 2 hectare voor veehouderijen niet wordt opgenomen in het bestemmingsplan;
  • b. Uitsluitend de bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat op bestaande agrarische bouwvlakken nieuwe veehouderijen kunnen ontstaan. Op de verbeelding is daartoe een aanduiding opgenomen (specifieke vorm van agrarisch - veehouderij);
  • c. In de planregels aanvullende voorwaarden op te nemen met betrekking tot veehouderijbedrijven. Uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven is alleen mogelijk indien:
    • 1. is aangetoond dat geen toename van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden in de omgeving optreedt;
    • 2. is aangetoond dat de activiteit niet leidt tot onevenredige aantasting van de milieuhygiënische situatie,
    • 3. is aangetoond dat lichthinder/lichtvervuiling wordt beperkt;
    • 4. middels een beplantingsplan de landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

Vanwege de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden is in deze bestemming een vergunningenstelsel opgenomen om deze waarden te beschermen, in stand te houden dan wel verder te ontwikkelen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Zonder een dergelijke vergunning is het niet toelaatbaar bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren. Het slotenpatroon in het buitengebied heeft belangrijke cultuurhistorische waarden. Ter bescherming hiervan zijn aanwezige waterlopen met cultuurhistorische waarden bestemd als Water. Dempen is niet toegestaan. In principe wordt geen omgevingsvergunning verleend voor het dempen van dergelijke sloten.

Artikel 4 Bedrijf

Deze bestemming is slechts aan één perceel in het plangebied toegekend. Daarbij is het perceel tevens voorzien van een aanduiding, namelijk 'landelijk bedrijf'. Deze aanduiding staat toe dat de bestaande bedrijfsactiviteiten in de vorm van een agrarisch loonbedrijf met aanverwante activiteiten mogen worden uitgeoefend. Binnen deze bestemming is één bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

De nutsvoorzieningen in het plangebied vallen onder de bestemming Bedrijf-Nutsvoorzieningen. De bestaande bouw- en gebruiksrechten zijn hierin opgenomen.

Artikel 6 Maatschappelijk

Deze bestemming is toegekend aan het kapelletje op de kruising van de Westfriesedijk en het Keinse. De bestemming is afgestemd op het bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden. Rondom het gebouw is een bouwvlak getrokken, waarbinnen de bebouwing moet zijn geprojecteerd.

Artikel 7 Maatschappelijk - Crematorium

In het zuidoostelijk deel van het plangebied bevindt zich een crematorium. Deze functie is voorzien van de bestemming Maatschappelijk-Crematorium. Ten behoeve van de bestemming mag één bedrijfswoning worden gebouwd. Met betrekking tot de bouwmogelijkheden is gekozen voor een flexibele systematiek. Er is een maximum bebouwingspercentage toegekend. De bebouwing mag naar keuze binnen het bestemmingsvlak worden geprojecteerd, waarbij slechts eisen worden gesteld aan de afstand van de bebouwing ten opzichte van de weg.

Artikel 8 Natuur

Deze bestemming wordt gebruikt voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur(gebieden). Extensief recreatief medegebruik, zoals fietsen en wandelen, is hieraan ondergeschikt. Deze bestemming voorziet in een regeling waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden slechts uitgevoerd kunnen worden, nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 9 Recreatie

De volkstuinen zijn in een aparte bestemming ondergebracht. Er zijn bouwregels opgenomen voor beheersgebouwen op het volkstuinencomplex, en bouwwerken geen gebouw zijnde per volkstuin.

Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Aan het bestaande recreatiepark Burghorn is de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie toegekend. De bestemming biedt de mogelijkheid om recreatiewoningen, stacaravans en kampeermiddelen te plaatsen. Om de landschappelijke inpassing van het terrein te waarborgen is rondom het terrein een strook van 10 meter voorzien van de aanduiding 'groen'. Ten behoeve van de bestemming is één bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 11 Sport - Manege

De bestemming is toegekend aan het perceel Halerweg 13, waar een manage is toegestaan. Hoewel de manege feitelijk nog niet gerealiseerd is, is besloten de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden opnieuw op te nemen.

Artikel 12 Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op de doorgaande wegen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Verkeer - Fietspad

In het plangebied komen enkele fietspaden voor, die dwars door de weilanden lopen. Deze vrijliggende fietspaden zijn voorzien van de bestemming Verkeer-Fietspad.

Artikel 14 Verkeer - Plattelandswegen

Deze bestemming is toegekend aan de erfontsluitingswegen in het plangebied alsmede aan de Wesfriesedijk. Deze wegen slingeren door het landschap en zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol te noemen. In verband hiermee is voor het verleggen van de weg en diverse andere werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 15 Verkeer - Railverkeer

Het bestaande spoor met bijbehorende gronden en bouwwerken is in deze bestemming vervat. De bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn overgenomen.

Artikel 16 Water

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de instandhouding van watergangen en de waterhuishouding. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van bovenstaande doeleinden. Het dempen van sloten en watergangen die zijn voorzien van de bestemming Water is niet toegestaan.

Artikel 17 Water - Vaarweg

Deze bestemming is toegekend aan het kanaal Schagen - Kolhorn.

Artikel 18 Wonen

Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied die onder het voorgaande planologische regime ook al waren voorzien van een woonbestemming. Daarnaast is een aantal burgerwoningen die niet waren voorzien van een woonbestemming, maar wel als zodanig werden gebruikt alsnog voorzien van de bestemming 'wonen' of aangeduid met de aanduiding 'plattelandswoning'. Bij de woningen zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven toelaatbaar alsmede een bed&breakfast.

Artikel 19 Wonen - Woonwagenstandplaats

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande Woonwagenstandplaats. De bestemming biedt de ruimte aan maximaal 9 woonwagens (het bestaande aantal). In de bouwregels worden normen gesteld aan de lengte en de breedte van woonwagens. Daarnaast zijn regels voor erfbebouwing opgenomen.

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding

In dit artikel zijn de regels opgenomen ten behoeve van de instandhouding en bescherming van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding.

Artikel 21 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming is opgenomen om de aanwezige rioolleidingen te bestemmen. In beginsel mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen ten behoeve van de rioolleiding. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter voorkoming van schade aan de leidingen. Eén van deze voorwaarden in dit vergunningstelsel is dat vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 22 Waarde - Aardkundig waardevol gebied

De aangewezen aardkundige waarden zijn binnen deze bestemming verankerd in het bestemmingsplan. Om de bestaande geomorfologie en daarmee samenhangende belangen te beschermen gelden voor deze gronden beperkingen ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 23 Waarde - Archeologie - 1

De bestemming ' Waarde - Archeologie 1' wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,35 meter onder peil.

Artikel 24 Waarde - Archeologie - 2
De bestemming ' Waarde - Archeologie 2' wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,35 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 50 m2.

Artikel 25 Waarde - Archeologie - 3
De bestemming ' Waarde - Archeologie 3' wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,40 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 500 m2.

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 4
De bestemming ' Waarde - Archeologie 4' wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,40 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 2.500 m2.

Artikel 27 Waarde - Archeologie - 5

De bestemming ' Waarde - Archeologie 5' wordt gehanteerd voor die delen van het plangebied, die op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde bevatten. Bouwen is op deze gronden ten behoeve van een andere ter plaatse geldende (enkel)bestemming uitsluitend toegestaan, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Uitzondering hierop is het vervangen, vernieuwen of veranderen van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot. Een archeologisch onderzoek is ook niet nodig als de graaf- of heiwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk niet dieper plaatsvinden dan 0,40 meter onder peil, of als een bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 10.000 m2.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

Binnen deze bestemming zijn de waterkeringen opgenomen langs het kanaal Schagen - Kolhorn. Binnen deze bestemming mag niet zondermeer gebouwd worden, behalve wanneer het ten dienste staat van de waterkering.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 30 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Artikel 31 Algemene gebruiksregels

Aanvullend zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het gebruik. In dit artikel is een aantal gebruiksmogelijkheden voor het gehele plan uitgesloten (tenzij daarvoor een uitzondering is gemaakt).

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels

Voor een aantal specifieke aspecten zijn aanvullende regels gesteld. Dat geldt voor bestaande monumenten (gebouwde en archeologische) en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, welke zijn voorzien van de aanduidingen: 'specifieke bouwaanduiding - monument', 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument' en 'karakteristiek'. Daarnaast is de geluidscontour rondom het bedrijventerrein Lagedijk op de verbeelding aangegeven. Binnen deze contour is geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing toegestaan.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen een aantal bestemmingsgrenzen te verleggen, en bouwgrenzen te veranderen. Het betreft de bestemming 'Water' (alsmede de waterkering), dn de bestemming 'Verkeer'.

Artikel 35 Overige regels

In deze regel wordt bepaald dat indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 37 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is hoofdzaak conserverend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Met de initiatiefnemer van Westfriesedijk 1 (bouwvlakvergroting naar 2 hectare) is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het verhaal van de kosten door de gemeente anderszins verzekerd, zodat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld zoals bedoeld in artikel 6.12 onder 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk heeft als doel om de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan te tonen. Over het voorontwerp van de bestemmingsplannen wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Ook zal in deze fase het overleg ex artikel 3.1.1 Bro plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de na het voorontwerp ingebrachte overlegreacties (ex artikel 3.1.1 Bro) en de inspraakreacties.

8.1 Overlegreacties

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voor)overleg worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening, of die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties.

  • 1. Connexxion
  • 2. Gemeente Hollands Kroon
  • 3. KPN
  • 4. Nuon
  • 5. PWN
  • 6. Prorail
  • 7. Rijkswaterstaat
  • 8. Ministerie van Defensie
  • 9. Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • 10. Gasunie
  • 11. Kamer van Koophandel
  • 12. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 13. (Voormalige) Gemeente Zijpe
  • 14. (Voormalige) Gemeente Harenkarspel
  • 15. Provincie Noord Holland
  • 16. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Van zeven instanties is een reactie ontvangen. In in bijlage 4 bij dit bestemmingsplan de reacties samengevat en beantwoord.

8.2 Inspraakreacties

In het kader van de mogelijkheid tot inspraak voor een ieder conform de gemeentelijke Inspraakverordening zijn 19 reacties ontvangen. Alle reacties zijn samengevat en beantwoord. De samenvatting en beantwoording van de reacties is opgenomen in bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.

8.3 Ontwerp

Van voorontwerpbestemmingsplan naar ontwerpbestemmingsplan
Naar aanleiding van de inspraak- en vooroverlegreacties is het ontwerp bestemmingsplan opgesteld.


Procedure
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving, als
bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische
weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het
waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk Gebied Schagen' heeft met ingang van 8 juli 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De bekendmaking van de terinzagelegging is op 3 juli 2013 gepubliceerd in het Schager Weekblad en aangekondigd in de Staatscourant van 3 juli 2013. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon door een ieder een zienswijze kenbaar worden gemaakt aan de gemeenteraad.

In bovengenoemde periode zijn 23 zienswijzen ingediend. Alle reacties zijn ontvankelijk. De zienswijzen zijn in de 'Nota zienswijzen Landelijk Gebied Schagen' samengevat en voorzien van een reactie. Ook is aangegeven, indien van toepassing, of de reactie aanleiding geeft om het plan (op onderdelen) aan te passen. In de 'Nota ambtshalve wijzigingen Landelijk Gebied Schagen' is aangeven op welke punten het plan ambtshalve is aangepast. Beide nota's zijn opgenomen als bijlagen bij deze toelichting (bijlage 7 en bijlage 8).