Plan: | Wheermolen-West, 4e fase 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPWMW2018-va01 |
Om Wheermolen-West een positieve impuls te geven vindt in deze buurt een herstructurering plaats. Met dit doel is in juni 2004 een plan van aanpak voor Wheermolen-West vastgesteld door de gemeenteraad. Dit vormt, samen met de visie van 20 september 2002, de basis voor de stedelijke vernieuwing in de Wheermolen-West. Hierna is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin Wheermolen-West wordt verdeeld in twee delen: de Parkzone (langs het spoor) en de Driehoek. De uitvoering van de Parkzone vindt plaats in vier fasen. De eerste drie fasen zijn reeds planologisch mogelijk gemaakt en deels ook al gerealiseerd. Dit bestemmingsplan betreft de vierde en tevens laatste fase van de Parkzone.
Het plan is gelegen in de wijk Wheermolen. Aan de noord- en westzijde van het plangebied loopt de spoorweg Zaandam-Hoorn, aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Saturnusstraat en aan de oostzijde door de grenzen van het bestaande bestemmingplan voor de wijk Wheermolen. In figuur 1.1 wordt het plangebied in de omgeving en in relatie tot de gehele ontwikkeling van Wheermolen-West weergegeven.
Figuur 1.1 Locatie plangebied aangeduid in geel, in de referentiesituatie.
Het vigerende bestemmingsplan waar het plangebied binnen ligt is 'Wheermolen 1980'. Dit bestemmingsplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 26 oktober 1982 en op 17 december 1982 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Meergezinshuizen' en 'Openbare buitenruimte'. In eerstgenoemde bestemming zijn maximaal 12 bouwlagen toegestaan, met een maximale goothoogte van 33 meter. De gronden met de bestemming 'Openbare buitenruimte' zijn bestemd voor ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en speelgelegenheden met daarbij behorende bouwwerken. De voormalige Saturnusschool die in 1970 is gebouwd, is niet positief bestemd in het vigerende bestemmingsplan, en valt daarmee onder het overgangsrecht.
De nieuw te realiseren woningen passen niet binnen de bouwvlakken van het vigerende bestemmingsplan en de functie 'Water' en past niet binnen de bestemming 'Openbare buitenruimte'. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Locatie plangebied ten opzichte van vigerend bestemmingsplan.Wheermolen 1980
In verband met de strijdigheid van het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
In voorliggend bestemmingsplan is gekozen voor eindbestemmingen die de gewenste ontwikkelingen direct mogelijk maken. Het ontwikkelingsplan is daarbij gedetailleerd bestemd. Dit biedt rechtszekerheid aan omwonenden en beschermt de aanwezige en te ontwikkelingen kwaliteiten. In hoofdstuk 6 wordt hier nader op in gegaan.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de voorgenomen otnwikkeling, gezien vanuit een visie op de wijk. Hoofdstuk 3 geeft het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, provincie, regio en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de omgeving van het plangebied, waaronder de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijk-functionele hoofdstructuur. In hoofdstuk 5 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling.
Wheermolen bestaat uit drie buurten: Wheermolen-West, Wheermolen-Oost en het groengebied Dwarsgouw. De verhouding van tweederde hoogbouw en eenderde laagbouw is kenmerkend voor de wijk en de periode waarin de wijk is ontstaan (1966 en 1972). De hoogbouw bevindt zich aan de randen van de buurten Wheermolen-West en Oost. In de middengebieden staan eengezinswoningen. Wheermolen ligt gunstig: centraal binnen Purmerend, relatief dicht bij stedelijke voorzieningen. Ook de ligging aan de Where en Purmerringvaart is een positief punt. De wijk kent geen grote groenvoorzieningen zoals parken. Er zijn groenveldjes en bosschages, verspreid door de wijk heen. In de noordpunt van de wijk ligt De Dwarsgouw, een groengebied met een aantal recreatieve voorzieningen: een speelterrein, volkstuinen, de skeeler-/ijsbaan, een heemtuin, een manege, een trimbaan, binnen- en buitenfaciliteiten voor de modelbouwsport en de accommodatie voor de visvereniging aan de Vrouwenzandstraat. Verder beschikt de wijk over winkelcentrum Makado en het NS-station op de grens met Overwhere.
Sinds 2007 wordt Wheermolen-West herontwikkeld. Belangrijkste doelstelling in de visie is om het aanbod van woningen en woonomgeving in Wheermolen-West meer te laten aansluiten op de vraag, zodat de bewoners graag in hun woning en wijk wonen en de woningen in de wijk goed verhuurbaar en verkoopbaar zijn. Daarbij is ook het verbeteren van het huurwoningenbestand in de wijk van belang, zodat de binding tussen huurder, woning en leefomgeving beter wordt. Daarbij gaat speciale aandacht uit naar de doelgroepen senioren en starters/jongeren. Gestreefd wordt naar een grotere variatie in woningtypen en toevoeging van betaalbare koopwoningen. Voorts wordt een verbetering van de leefbaarheid en de sociale veiligheid in de buurt beoogd. Ten slotte moet de herontwikkeling voorzien in een versterking van de stedenbouwkundige structuur en de uitstraling van individuele gebouwen.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn onderdeel van de herontwikkeling van Wheermolen-West. Uitgangspunt hierbij is de versterking van de woonfunctie en het voorzieningenniveau. Het totale vernieuwingsplan in Wheermolen-West is ingrijpend. Zes hoogbouwflats en enkele blokken duplexwoningen met in totaal 574 huurwoningen uit begin jaren zeventig maken plaats voor in totaal ca. 530 koop- en huurappartementen (waaronder een woonzorgcomplex). De buurt gaat er in alle opzichten flink op vooruit, want ook ongeveer driekwart van de openbare ruimte krijgt een grondige opknapbeurt. Een groot deel van de herontwikkeling is inmiddels al gerealiseerd.
Het gaat om de eerste grootschalige stadsvernieuwing in een naoorlogs uitbreidingsgebied van Purmerend. De herontwikkeling is een van de inspanningen om de kwaliteit van de stad verder te verhogen.
Het doel van de vernieuwing is de woningen en woonomgeving weer te laten aansluiten op de behoefte van bewoners, zodat zij graag in hun woning en de buurt wonen. Bovendien moeten de woningen in de wijk goed verhuurbaar en verkoopbaar zijn. Dat betekent dat niet alleen de woningen in de buurt aangepakt worden, maar ook de voorzieningen en de openbare ruimte.
Het gaat om herstructurering met woningbouw, voorzieningen en openbare ruimte van de deelgebieden Parkzone en Driehoek.
Voor de herontwikkeling Wheermolen-West is voor fase 1 een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend. In deze eerste fase is een woonzorgcentrum en een nieuw woongebouw in het oostelijk deel van de Parkzone gerealiseerd.
Voor de tweede en derde fase van de herontwikkeling Wheermolen-West zijn aparte bestemmingsplannen "Herontwikkeling Wheermolen-West, 2e fase 2010" en "Herontwikkeling Wheermolen-West, 3e fase 2011" opgesteld. Deze plannen zijn inmiddels onherroepelijk. Fase 2 van Wheermolen-West is geheel gerealiseerd en fase 3 gedeeltelijk.
De vierde fase van de herontwikkeling wordt met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt.
Met de vierde fase van de herontwikkeling in de Parkzone worden eengezinswoningen en een appartementengebouw gerealiseerd. De eengezinswoningen worden in een rij van 12 woningen met voor- en achtertuin (Delftse stoep) gebouwd. De woningen krijgen een maximale bouwhoogte van 11 meter. In het appartementengebouw komen 29 appartementen. De maximale bouwhoogte hiervan bedraagt 23 meter.
De woningen worden ontsloten door middel van een nieuwe wegenstructuur, aansluitend op de bestaande toegangswegen Meteorenweg en Saturnusstraat. Het gebied wordt volledig ingericht als 30 km/h gebied. Langs de nieuwe wegen, aan de noord-, oost- en zuidzijde van de woningen, worden parkeerplaatsen gerealiseerd. De gemeente hanteert conform de Nota parkeernormen gemeente Purmerend 2016 een parkeernorm van 1,7 voor appartementen tot 120m2, 1,9 voor appartementen groter dan 120m2 en 1,7 voor rijwoningen in de rest van de bebouwde kom van de gemeente.
Bij realisatie van 12 rijwoningen en 29 appartementen (waarvan 2 groter dan 120m2) zullen 62 parkeerplaatsen nodig zijn met dubbelgebruik terwijl er 59 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. De overige plaatsen zullen worden benut uit de restcapaciteit van de wijk.
Omdat er afgerond een parkeerbehoefte van 3 of minder parkeerplaats(en) overblijft hoeven er geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd te worden ten behoeve van dit bouwplan. In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd.
Aan de noordwestzijde, langs het spoor, wordt een groenvoorziening aangelegd. Aan de noordoostelijke zijde van het plangebied wordt een waterpartij gerealiseerd. Deze waterpartij staat in verbinding met de spoorsloot ten noorden van het plangebied en met het water dat in de voorgaande fasen 1 en 2 is aangelegd en in fase 3 mogelijk is gemaakt. Met deze meest westelijke waterpartij in Wheermolen-West, wordt de waterstructuur van het herstructureringsgebied afgerond.
De beleidscontext wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapporten. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.
In 2012 is de Structuurvisie infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam, het samenwerkingsverband tussen 32 gemeenten, waaronder Purmerend en de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Stadsregio Amsterdam, kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te kunnen voorzien.
De meeste van de nationale belangen zijn niet van betekenis voor het bestemmingsplan. De ontwikkeling die hier centraal staat past echter wel binnen de verstedelijkingsopgave van de Noordvleugel, waar Purmerend onderdeel van uit maakt. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's zodat een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland ontstaat is een nationaal belang. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's is het ook nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief ) woningen. De verantwoordelijkheid voor het versterken van het vestigingsklimaat ligt bij provincies en gemeenten.
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Het waterbeleid wordt op een aantal terreinen geactualiseerd.
Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.
Het Deltaprogramma 2018 is op Prinsjesdag 2017 verschenen en bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert. Het is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen.
Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het Deltaprogramma. Net als de andere deltaplannen wordt het jaarlijks geactualiseerd.
Ruimtelijke adaptatie grijpt onder meer in op de manier waarop we onze woningen en bedrijven bouwen en onze tuinen en openbare ruimte inrichten, de wijze waarop we onze infrastructuur aanleggen, in stand houden en beheren, en de manier waarop we landbouw bedrijven en de natuur inrichten.
Om te komen tot een versnelling en intensivering van de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting zijn zeven ambities geformuleerd:
Het gaat hierbij om ambities van alle betrokken overheden: gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. De zeven ambities kunnen deels tegelijkertijd invulling krijgen en de volgorde kan van plaats tot plaats verschillen. Waar al stappen zijn gezet, vormen die het startpunt voor de nieuwe aanpak. En waar knelpunten nu al duidelijk zijn, treffen de partijen geen-spijtmaatregelen vooruitlopend op de analyse van de kwetsbaarheden en de dialoog.
De opgave voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting speelt zich op alle schaalniveaus af, maar voornamelijk op het lokale en het regionale schaalniveau. De ambities worden dan ook vastgelegd in gemeentelijke, provinciale en nationale Omgevingsvisies en in uitvoeringsplannen van gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
In het geval van voorliggend bestemmingsplan worden 29 appartementen en 12 eengezinswoningen mogelijk gemaakt. In het geldende bestemmingsplan is een appartementengebouw van 12 bouwlagen mogelijk. Dit wordt met voorliggend bestemmingsplan wegbestemd. Per saldo zal het aantal woningen dus afnemen. In die zin is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hieronder wordt, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, wel ingegaan op de woningbehoefte.
De gemeente Purmerend is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu bedoeld. In het RAP wordt beschreven dat er bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft in de formele zin van de definitie, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel getoetst aan de woningbehoefte binnen Purmerend. Daaruit blijkt dat er veel behoefte is aan (dit type) woningen in deze omgeving.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.
Het strategische ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgesteld in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
De hoofddoelstelling is inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de provincie Noord-Holland zal moeten maken, kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. Vervolgens hebben Provinciale Staten de visie enkele malen geactualiseerd, waarbij de meest recente actualisatie op 28 september 2015 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van demografische verandering geldt dat in het deelgebied Noord-Holland Zuid een bevolkingsgroei wordt verwacht van 117.800 personen in de periode 2010-2020, van 88.800 personen in de periode 2020-2030 en van 56.500 personen in de periode 2030-2040. Dat brengt een verwachte groei aan woningbehoefte met zich mee in Noord-Holland Zuid van 75.000 woningen in de periode 2010-2020, 55.000 woningen in de periode 2020-2030 en 35.000 woningen in de periode 2030-2040.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Van nieuwe ontwikkelingen moet nut en noodzaak worden aangetoond. Hierna dient te worden aangetoond dat de betreffende ontwikkeling niet (geheel) door middel van verdichting, transformatie en herstructurering kan worden gerealiseerd. Deze benadering komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeer- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het BBG te behouden.
Om het groene, aantrekkelijke en toegankelijke karakter van Noord-Holland in de toekomst te waarborgen realiseert de provincie een provinciale groenstructuur voor mensen, dieren en planten. Een belangrijk onderdeel van de provinciale groenstructuur is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN vormt een samenhangend netwerk van (inter-)nationaal belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. Het NNN wordt in de periode tot en met 2027 gerealiseerd.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van Provinciale Staten wordt regelmatig aangepast. De meest recente aanpassing was op 1 maart 2017. Momenteel is een ontwerp-besluit in voorbereiding, die naar verwachting op korte termijn wordt vastgesteld door PS. De PRV werkt het ruimtelijk beleid uit de structuurvisie verder uit en verankert deze juridisch. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen, detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd. Indien toch in het landelijk gebied wordt ontwikkeld, gelden eisen aan de ruimtelijke kwaliteit van die ontwikkeling. In dit bestemmingsplan worden woningen mogelijk gemaakt binnen het bestaand bebouwd gebied en wordt dus voldaan aan de regels van de verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
Herstructurering van Wheermolen-West, fase 4 past goed binnen de doelstellingen van het regionale woonbeleid. De herstructurering van het plangebied zal bijdragen aan het beter laten aansluiten van vraag en aanbod van woningen, er zal beter aangesloten worden bij de behoefte aan kwalitatief goede woningen en tevens zal er door herstructurering van het plangebied bijgedragen worden aan de doelstelling om het woningaanbod steeds duurzamer te maken.
Het Waterplan1, vastgesteld op 16 november 2009 door Provinciale Staten, beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema's zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie. Tevens worden twee speerpunten voor de planperiode genoemd:
In 2014 zijn de resultaten van het Waterplan en het beleid Water geëvalueerd. De uitkomsten worden gebruikt voor de opzet van het Waterplan 2016-2021. De voorbereiding voor dit waterplan is begonnen. Daarin zal aangesloten worden bij de afspraken uit het bestuursakkoord water.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid. Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied van Purmerend. Dit betekent dat stedelijke ontwikkeling mogelijk is binnen het plangebied. Hiernaast wordt met het voorliggende bestemmingsplan invulling gegeven aan de opgave om een groot deel van de benodigde woningbouw binnenstedelijk te realiseren en om vraag en aanbod van kwalitatief passende woningen te realiseren.
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 20402 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) èn die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Op 10 december 2008 is door het Algemeen Bestuur van de regio Waterland de Regiovisie
Waterland 20403 vastgesteld. In deze visie wordt ingegaan op hoe Waterland zich wil ontwikkelen tot 2040, waarbij eigen behoeften, kansen en knelpunten voorop staan. In de visie worden vijf kernopgaven onderscheiden:
In de visie wordt uiteengezet dat de regio vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet kiest voor grootschalige verstedelijkingsopties. Wel wordt ervoor gekozen om niet in bevolkingsaantal terug te lopen. Met dit doel verwacht de regio tussen 2020 en 2040 ongeveer 5.000 woningen te zullen bouwen. Een klein deel hiervan is voor de eigen regionale behoefte en het grootste deel voor de behoefte van de totale Metropoolregio Amsterdam.
De Regionale Woonvisie Stadsregio4 geeft een visie op het wonen in de regio en geeft tevens aan wat de belangrijkste opgaven op het gebied van wonen zijn en hoe de gemeenten hier zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Het gaat hierbij zowel om de kwantiteit als kwaliteit van woningen. Het plangebied Wheermolen bestaat voor een groot deel uit bestaande woningen, waarbij tevens, met name in Wheermolen-West, herontwikkeling van woningen plaats vindt. Hiermee wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Woonvisie.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het regionale beleid en geeft invulling aan de woningbouwambities die zijn benoemd.
In 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend de structuurvisie 2005-20205 vastgesteld. Hierin zijn vier ambities neergelegd:
Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.
Voor het aspect wonen stelt de gemeente zich als opgave om meer differentiatie in woningmilieus aan te brengen. De woningbouwopgave voor Purmerend is 3.000 nieuwbouwwoningen en 3.000 woningen door middel van intensiveren, combineren en transformeren.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop. Voor Wheermolen-West betekent dit geen verandering.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040), ook bekend als 'Agenda Purmerend 2040', is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen als mogelijkheid bezien.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van extra woningen binnenstedelijk mogelijk gemaakt. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de ambities van de omgevingsagenda Ruimte voor Purmerend.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 29 appartementen en 12 eengezinswoningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
In cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan draagt bij aan de realisatie van woningen.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
De nieuwbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal voldoen aan de duurzaamheidseisen die worden gesteld. Dit komt bij de vergunningverlening en de uitvoering tot uiting, bijvoorbeeld door aan te sluiten op de stadsverwarming.
De gemeenteraad van Purmerend heeft in 2017 de hoogbouwvisie vastgesteld. Deze visie maakt de deel uit van de 'Agenda Purmerend 2040' (zie paragraaf 3.4.2). Het doel van de hoogbouwvisie is om een toetsingskader te geven voor hoogbouwinitiatieven. Daarbij wordt aangegeven dat de visie enerzijds de verschillende initiatieven binnen een afgewogen kader helpt te toetsen en anderzijds het invulling geeft aan de verschillende ambities en doelstellingen die de stad heeft gesteld voor de toekomst. Met een kaart wordt aangegeven op welke plaatsen hoogbouw potentie heeft. Het plangebied van Wheermolen-West, 4e fase ligt binnen een gebied dat is aangemerkt met een hoge potentie voor hoogbouw, zie figuur 3.1.
Figuur 3.1 Potentie hoogbouw in Purmerend (plangebied ter plaatse van ster)
In de visie wordt onder hoogbouw verstaan: gebouwen met een hoogte van meer dan 25 meter (ca. 8 lagen). In dit bestemmingsplan worden gebouwen met een hoogte tot 23 meter mogelijk gemaakt. Dit valt dus in strikte zin niet onder hoogbouw, als bedoeld in de hoogbouwvisie. Wel kan worden geconcludeerd dat deze bebouwing goed past binnen de omgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de ambities zoals in het gemeentelijke beleid van Purmerend zijn gesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied Herontwikkeling Wheermolen-West, 4e fase 2016. Na een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Purmerend wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur.
Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Weere die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. De laatste vier decennia heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt.
De wijk Wheermolen is gebouwd tussen 1966 en 1972, na Overwhere-Zuid en vóór Overwhere-Noord. In deze tijd zijn binnen de gemeente Purmerend veel sociale woningen gerealiseerd, onder andere om de woningvraag binnen de gemeente Amsterdam op te vangen. Bij de vele woningen die in deze tijd gebouwd werden lag het accent in de eerste jaren op vierlagen portiek- en galerijflats en daarna op hoogbouw galerijflats.
De wijk Wheermolen ligt centraal binnen Purmerend aan de Where en de Purmerringvaart en relatief dicht bij stedelijke voorzieningen. De wijk Wheermolen is onder te verdelen in drie delen: Wheermolen-West, Wheermolen-Oost en het groengebied Dwarsgouw. Wheermolen-Oost en West worden van elkaar gescheiden door de Churchilllaan die van noord naar zuid door de wijk loopt.
Het plangebied is gelegen tussen water en (spoor)weg en vormt onderdeel van de Parkzone van Wheermolen-West.
Bebouwingsstructuur
In de Parkzone waren appartementengebouwen gesitueerd die schuin stonden ten opzichte van de Meteorenweg en de spoorweg. Inmiddels zijn al deze appartementengebouwen gesloopt en vervangen door een woonzorgcomplex en nieuwe appartementengebouwen. De nieuwe appartementengebouwen zijn gerealiseerd. In figuur 3.2 is de huidige situatie van het plangebied en de omgeving weergegeven. Hierin zijn de reeds ontwikkelde drie nieuwe urban villa's en de appartementengebouwen parallel aan het spoor te zien. Ter plaatse van het plangebied bevond zich in de voormalige situatie een deel van een appartementengebouw met 159 woningen en een school. Momenteel ligt het plangebied braak.
Figuur 3.2 Huidige situatie plangebied (dd. december 2017)
Wegenstructuur
De appartementengebouwen en urban villa's worden ontsloten via de Meteorenweg en de Saturnusstraat. De Meteorenweg sluit aan op de Churchilllaan, die voorziet in een goede verbinding met de andere delen van Purmerend en de Rijksweg A7.
Aan de noordrand van de wijk Wheermolen ligt de spoorlijn Purmerend-Hoorn. Hieraan ligt het station Purmerend Overwhere, op de grens tussen Wheermolen en Overwhere. Vanaf dit station vertrekken treinen richting Hoorn, Zaandam, Schiphol en Hoofddorp. In de omgeving van het plangebied zijn bushaltes aanwezig, waarmee de wijk wordt ontsloten.
Langs de Churchilllaan zijn vrijliggende fietspaden aanwezig. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.
Overal in de wijk zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. Daarnaast bevinden zich in de woongebieden en daartussen nog enkele voetpaden.
Groen- en waterstructuur
In de Parkzone was in de voormalige situatie bebouwing en groen aanwezig. Langs het spoor waren bomen gesitueerd, die als afscheiding tussen het spoor en de woonbebouwing fungeren. In dit gebied was tevens groen aanwezig langs de parkeerplaatsen. Ook aan de voorzijde van bebouwing, langs de Meteorenweg waren bomen en struiken aanwezig.
Binnen het plangebied is in de voormalige situatie geen water aanwezig, echter rond het plangebied wel.In de bestaande bestemmingsplannen voor de andere delen van Wheermolen-West zijn waterbestemmingen opgenomen. De Where en nog enkele waterpartijen aan de oostzijde van de Churchilllaan zijn nabij gelegen. Meer richting het oosten is tevens de Purmerringvaart gesitueerd.
Voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is een risico-inventarisatie en een kwantitatieve risicoanalyse (QRA)6 uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als bijlage 1. Daarnaast heeft de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland een pre-advies7 gegeven over de veiligheidssituatie (bijlage 2). Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Ten noordwesten van het plangebied ligt een spoorlijn. Deze spoorlijn maakt echter geen onderdeel uit van het Basisnet. Er vindt dan ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over deze spoorweg.
Daarnaast liggen in de omgeving van het plangebied twee buisleidingen van Gasunie. Deze beide hoge druk aardgasleidingen liggen ten noordwesten van plangebied op 32 meter afstand van het plangebied. Het invloedsgebied van de gasleidingen is 140 respectievelijk 95 meter. Omdat het plangebied binnen de invloedsgebieden is gelegen, is een QRA uitgevoerd.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid
buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 inwerking is getreden.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Bevb van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.
In de QRA is het plaatsgebonden risico en groepsrisico van de leidingen berekend. Hieruit blijkt dat beide leidingen geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 hebben.
Voor het groepsrisico blijkt dat dit voor beide leidingen onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt en niet toeneemt. Dat betekent dat in dit geval conform artikel 12 lid 3 van het Bevb en artikel 8 van de Revb een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient te worden uitgevoerd voor de leidingen.
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico moet de volgende onderdelen bevatten:
Door de Veiligheidsregio is in een pre-advies op deze onderwerpen ingegaan. Hieronder wordt een samenvatting gegeven.
Advies
Geadviseerd wordt om de volgende aspecten mee te wegen:
En om maatregelen in de volgende denkrichtingen te overwegen:
Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:
Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.
Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen.
De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 m.
Binnen de geluidszone van de spoorweg wordt in het voorliggende bestemmingsplan een deel van de herontwikkeling Wheermolen-West mogelijk gemaakt. Er is onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer8 (bijgevoegd als bijlage 3). De (binnen de geluidszone van het spoor) beoogde nieuwbouw is gesitueerd tussen de Meteorenweg, Saturnusstraat en de spoorlijn Zaandam - Hoorn, nabij het station in Purmerend-Overwhere. In de nieuwbouwblokken worden woningen opgenomen die worden aangemerkt als geluidsgevoelige bestemming. De nieuwbouw bestaat uit een rij eengezinswoningen en appartementen. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai uit het Besluit geluidhinder bedraagt voor woningen Lden= 55 dB en de uiterste grenswaarde bedraagt Lden = 68 dB.
Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen woningen ten hoogste 60 dB bedraagt. Ter plaatste van vier woningen en 26 appartementen wordt de voorkeurswaarde overschreden, maar blijft de waarde nog binnen de uiterste grenswaarde. Gekeken moet worden in hoeverre de reductie van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde mogelijk is.
Op basis van de systematiek van de Wet Geluidhinder is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te beperken. Een eerste mogelijke bronmaatregel is het (bij)slijpen van de rails, waardoor minder trillingen optreden in het contact tussen treinwiel en spoorstaaf wat de geluidsafstraling van de rails beperkt. Dit is echter een maatregel van tijdelijke aard en zal alleen effect sorteren bij reizigersmateriaal en niet bij goederentreinen. Een tweede mogelijke bronmaatregel is het plaatsen van raildempers op de betonnen liggers. Deze maatregel kan een reductie van 3 dB opleveren. Hierdoor wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting nog steeds op de gevels van 25 appartementen overschreden en is daarmee niet effectief.
Twee mogelijke overdrachtsmaatregelen zijn het verplaatsen van de gebouwen verder van het spoor vandaan en het plaatsen van schermen. De eerste maatregel is geen optie aangezien het terrein daar onvoldoende ruimte voor biedt. Het plaatsen van schermen zal de geluidsbelasting kunnen reduceren tot de voorkeursgrenswaarde maar zal ook stuiten op bezwaren van landschappelijke en stedenbouwkundige aard.
Het bevoegd gezag, gemeente Purmerend, kan overgaan tot het verlenen van hogere grenswaarden voor de nieuw te bouwen woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De desbetreffende woningen hebben allemaal één geluidsluwe gevel. Voor de binnenwaarde in de woningen geldt een geluidsniveau van maximaal 33dB. Om dit te realiseren zullen er maatregelen aan de gevel genomen moeten worden. Dit zal bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen uitgewerkt worden.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Voor het bouwen van woningen binnen de invloedssfeer van snelwegen verandert er weinig. Met de voorgaande regels toe werd de geluidsbelasting berekend op basis van verkeerstellingen en een toekomstprognose. Met de nieuwe regels moet er gebruik gemaakt worden van het 'geluidregister' waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. Vanaf nu is er een 'geluidregister' waarin precies staat hoeveel geluid een weg en spoorlijn mag maken Daarnaast is het nieuwe 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' van kracht geworden ter vervanging van de versie uit 2006. Voor provinciale en gemeentelijke wegen gelden vooralsnog geen geluidproductieplafonds.
Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld
Voor het plangebied is onderzoek9 uitgevoerd (bijlage 3) naar de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer. Ten gevolge van wegverkeer op de Burgemeester D. Kooimanweg, de Wagenweg en Meteorenweg wordt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting Lden 48 dB (= voorkeursgrenswaarde) op de gevels van de geplande woningen/appartementen niet overschreden. Aanvullend onderzoek naar maatregelen is daarom niet nodig.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS- melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.
In 2016 is een verkennend bodemonderzoek10 uitgevoerd (bijlage 4) voor de gehele parkzone van Wheermolen West, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Op basis van de resultaten van het onderzoek dient, vanwege de vastgestelde lichte verontreinigingen, de aangenomen hypothese ‘onverdacht’, strikt genomen te worden verworpen. Echter het uitvoeren van nader onderzoek naar de lichte verontreinigingen wordt niet zinvol geacht. Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige ontwikkeling.
In de archeologische beleidsnota van de gemeente Purmerend (vastgesteld in 2009 en opgegaan Erfgoedbeleid Purmerend 2017) wordt het plangebied aangegeven als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Er is dan ook geen archeologieregime van toepassing.
Door ADC-Archeo Projecten is een bureauonderzoek11 verricht in het plangebied met het oog op de ontwikkelingen. Deze is als bijlage 5 bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Op grond van de verzamelde archeologische en aardwetenschappelijke informatie is het mogelijk (doch niet waarschijnlijk) dat in de herontwikkelingslocatie Wheermolen-West archeologische resten voorkomen van de Steentijd (Pleistocene zand) en de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd (Hollandveen).
De kans op het voorkomen van dergelijke resten is laag. De top van het Pleistocene zand is namelijk geërodeerd tijdens de vorming van het mariene kleipakket en het veen is ontgonnen. Tot aan de bouw van de voormalige bebouwing was dit gebied alleen in gebruik als landbouwgrond (weilanden). Door de huidige bebouwing zijn eventuele resten van de Nieuwe tijd hoogstwaarschijnlijk helemaal verdwenen.
Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische waarden in het plangebied.
ADC adviseert om in de herontwikkelinglocatie geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. De uitvoerder van het grondwerk zal door het opnemen van een voorschrift in de omgevingsvergunning worden gewezen op de plicht om archeologische toevalsvondsten te melden bij het bevoegd gezag conform art 5.10 Erfgoedwet.
Op 3 november 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) gepubliceerd. Hierin is opgenomen het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die het HHNK die periode alleen en samen met anderen gaan uitvoeren. Daarbij wordt voort gebouwd op de regionale Deltavisie (2012) en de verankerde landelijke Deltabeslissingen
Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer.
Centraal staat het klimaatbestendig maken van het beheergebied, waarbij toegespitst wordt op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing.
Voor het plangebied is een watertoets12 uitgevoerd (bijgevoegd in bijlage 6).
Wheermolen-West ligt in peilgebied 5742-1 (Overwhere) in polder De Koog en Overwhere. Binnen het plangebied ligt in de huidige situatie geen open water. Wel ligt er langs het plangebied een watergang aan de spoorlijn en wordt water gerealiseerd ten oosten van het plangebied, in fase 3 van het bestemmingsplan Wheermolen-West. In het plangebied van fase 4 wordt extra water aangelegd. Dit wordt een waterpartij die de bestaande watergang langs het spoor zal verbinden met de watergang uit fasen 1,2 en 3 van het bestemmingsplan. Deze verbinding bestaat ook aan de andere zijde van de Parkzone, reeds gerealiseerd in fase 1, waardoor het water rondom de drie appartementengebouwen langs het spoor zal stromen. Het waterlichaam zal een drainerende functie hebben.
Een toename in verhard oppervlak resulteert in een snelle afvoer van neerslag, een snellere peilstijging en een hogere afvoer. Om deze negatieve effecten op de werking van het oppervlaktewatersysteem te voorkomen, bestaat er een compensatieplicht voor verhard oppervlak. In de huidige situatie ligt het plangebied braak. Voor de oppervlakte-analyse ten behoeve van de compensatieplicht is gebruik gemaakt van het bestemmingsplan uit het jaar 2000, waarin de voormalige bebouwing nog aanwezig was. Het verharde oppervlak bestaat uit de straten en daken. Bij het onverharde oppervlak is onderscheid gemaakt tussen oppervlaktewater en groenstroken. Voor de tuinen is uitgegaan van een verhard/onverhard verhouding van 50:50%.
Tabel 5.1 Oppervlakteverdeling referentiesituatie en toekomstige situatie Wheermolen-West 4
Vanuit de compensatieplicht moet minimaal 10% extra oppervlak open water gerealiseerd worden wanneer voor een gebied de verharding toeneemt tussen de 800 en 2.000 m2 (HHNK Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging', 2015). Bij de ontwikkeling van Wheermolen-West fase 4 wordt een afname van de verharding van circa 549 m2 verwacht en geldt deze compensatieplicht dus niet.
Wel wordt in het plan water gerealiseerd met een oppervlakte van 639m2.
Het bestaande watersysteem blijft goed functioneren tijdens aanleg voor afvoer van water, dat wordt ongemoeid gelaten tijdens de bouwactiviteiten, dus daarvoor zijn geen tijdelijke voorzieningen nodig.
Gezien de ligging van het plangebied buiten de beschermingszone van de boezemwaterkering worden er geen effecten verwacht op de stabiliteit van deze waterkering.
In de referentiesituatie was het verharde oppervlak grotendeels aangesloten op het gemengd rioolstelsel.
Bij de herinrichting van het gebied wordt de riolering vervangen. Hierbij wordt een ander type rioolstelsel aangelegd, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat hemelwater zoveel mogelijk binnen het gebied blijft en niet naar de rioolwaterzuivering wordt afgevoerd. Het verharde oppervlak wordt dan afgekoppeld en aangesloten op een hemelwaterafvoerstelsel. Dit zal leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het zuiveringsproces zal duurzamer worden.
De afvalwaterproductie zal in de toekomstige situatie aanzienlijk lager liggen dan in de referentiesituatie aangezien het aantal huishoudens aanzienlijk afneemt en ook het schoolgebouw niet meer bestaat. Ook zal de totale afvalwaterproductie afnemen vanwege het vervallen van een deel van de oorspronkelijke pompovercapaciteit van het gemengd rioolstelsel, indien verhard oppervlak verder afgekoppeld wordt.
Naar verwachting zal er in de toekomstige situatie een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Regenwater zal direct op de watergangen afgevoerd worden waardoor er minder of zelfs geen gemengd rioolwater door overstorten in de watergangen terecht komt. Wat bevorderlijk is voor de waterkwaliteit in deze watergangen.
Het te realiseren waterlichaam in het plangebied zal worden aangesloten op zowel de spoorsloot als het te realiseren waterlichaam uit fase 3. Hierdoor ontstaat er een waterloop met de mogelijkheid van doorstroming. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijke randvoorwaarde voor waterkwaliteit en ecologie.
Water in plangebied
Varend onderhoud heeft de voorkeur. Met het oog op overname van beheer en onderhoud van watergangen in stedelijk gebied in Purmerend in de toekomst, wordt rekening gehouden met de wensen van het hoogheemraadschap voor de minimale afmetingen van watergangen voor varend onderhoud. Dit bestaat uit een minimale waterbreedte van 6 meter op de waterlijn en een laad- en losplaats voor het materieel en het op de kant verzamelen van maaisel.
Voor het passeren van kunstwerken is een breedte van 2,5 meter een doorvaarthoogte van 1,1 meter nodig en een waterdiepte van 80 à 100 cm. Als de gemeente kiest voor duikers met kleinere afmetingen, zal bij varend onderhoud de boot de duiker niet kunnen passeren. Voor de delen van de watergang tussen twee duikers zal de onderhoudsboot apart te water moeten worden gelaten, daar is ruimte voor nodig. Bij het bespreken van de overname van beheer en onderhoud van oppervlaktewater van gemeente naar hoogheemraadschap zal dit extra werk worden meegenomen. Indien mogelijk zal de gemeente proberen een van beide duikers doorvaarbaar aan te leggen, zodat varend onderhoud makkelijker wordt. Ten aanzien van het beheer en onderhoud moet aandacht worden besteed aan de bereikbaarheid voor onderhoudsvoertuigen. Dit betekent dat op de oevers plaatsen moeten worden ingericht voor het te waterlaten van de boot en vuilstortlocaties. Daarnaast dienen de ondiepe gebieden met een onderwaterbeschoeiing vanaf de kant te kunnen worden onderhouden.
Spoorsloot langs het plangebied
De spoorsloot is momenteel smal. Het is niet mogelijk om deze watergang volledig te verbreden, maar op een aantal plaatsen wordt de sloot wel verbreed. De gemeente heeft in beeld gebracht hoe het beheer en onderhoud van de watergang nu en in de toekomst is geregeld:
De sloot is in eigendom van de gemeente. De gemeente laat de baggerwerkzaamheden door het hoogheemraadschap uitvoeren.
Aan de zijde van de spoorlijn tot de helft van de sloot is het onderhoud de plicht van de spoorwegbeheerder. Die voert het onderhoud uit vanaf het talud van de spoorlijn. Aan de zijde van de gemeente voert de gemeente de werkzaamheden voor de schouw nu nog uit vanaf de groenstrook aan de zijde van de gemeente. Langs de groenstrook is nu een strook van een paar meter waar het onderhoudsmaterieel kan rijden. Dit is na planrealisering echter niet meer mogelijk. Onderhoud op zuiverheid aan de zuidkant van de spoorsloot wordt straks de verantwoordelijkheid van de aangrenzende toekomstige eigenaren.
Ingrepen in of nabij de spoorsloot hebben mogelijk gevolgen voor de stabiliteit van het spoordijk profiel. Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de gevolgen.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', ook wel bekend onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'). De Wet luchtkwaliteit die op 15 november 2007 in werking is getreden, maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het voormalig ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt een herontwikkeling mogelijk gemaakt van 41 woningen. De ontwikkeling valt ruimschoots binnen de 3% grens waardoor een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is.
Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vervangen. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:
Om hieraan te toetsen is een onderzoek13 uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied en de eventuele effecten op natuurgebieden. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In onderstaande paragraaf worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
Op basis van het natuuronderzoek wordt het volgende geconcludeerd over beschermde soorten:
Op basis van het natuuronderzoek wordt het volgende geconcludeerd over beschermde gebieden:
Voor de beoordeling van trillingen is in Nederland in het kader van bestemmingsplan geen
wetgeving voorhanden. Wel heeft SBR (Stichting Bouwresearch) richtlijnen uitgebracht op
het gebied van trillingen (meet- en beoordelingsrichtlijnen). Dit zijn landelijk geaccepteerde
richtlijnen en normen voor het meten en beoordelen van trillingen in gebouwen. SBR richtlijn
– deel A: schade aan gebouwen geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft
grenswaarden met betrekking tot schade. SBR richtlijn – deel B: Hinder voor personen in
gebouwen geeft een procedure voor het meten van trillingen en geeft streefwaarden met
betrekking tot hinder. SBR richtlijn – deel C: Storing aan apparatuur geeft een procedure
voor het meten van trillingen aan opgestelde apparatuur en geeft streefwaarden met
betrekking tot het voorkomen van storingen aan deze apparatuur.
De beschouwde situatie in het plangebied wordt beoordeeld aan de streefwaarden van SBR
Richtlijn B.
De trillingsbelasting na realisatie van het plan is in kaart gebracht in een trillingsonderzoek, dat als bijlage 10 bij deze toelichting is gevoegd. Op basis van de meetresultaten wordt geconcludeerd dat het risico op trillingshinder binnen het plangebied reëel is. Bij de invulling van het plangebied en de nadere detaillering van de woningen dient hier rekening mee te worden gehouden. Anders dan bij bijvoorbeeld het aspect geluid, is de maatregel pas in de ontwerpfase van de woningen nader te detailleren en te beoordelen op effect. Derhalve zijn in de raportage
enkel een aantal mogelijkheden aangegeven. Mogelijke maatregelen binnen het plangebied
kunnen zijn:
Gelet op de optredende trillingsniveaus wordt verwacht dat in de nieuwbouwwoningen binnen het plangebied, middels maatregelen aan de constructie (mits vooraf gedetailleerd en geïmplementeerd in het ontwerp) voldaan kan worden aan de streefwaarden uit SBR
Richtlijn B. In de regels is als algemene bouwregel opgenomen dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen moet worden aangetoond dat binnen de te realiseren woningen wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR Richtlijn B. Derhalve staat de trillingsbelasting niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
Er bestaan in de landelijke regelgeving geen normen of richtlijnen met betrekking tot de minimale bezonningsduur. Ten aanzien van de bezonning zijn er dus geen wettelijke eisen gesteld. Wel wordt bij de beoordeling van de bezonningsduur van woningen regelmatig een waarderingsrichtlijn gehanteerd, de “TNO-richtlijn”. Een gebouw voldoet aan de lichte norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Om te voldoen aan de strenge norm moet er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk zijn gedurende drie uren per etmaal. Ook hierbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.
Ten behoeve van het plan is een schaduwberekening uitgevoerd, zie bijlage 11. Dankzij een schaduwberekening is nauwkeurig te zien hoe de schaduwval zal zijn in de toekomstige situatie.
Uit de schaduwberekening voor onderhavig plan is af te lezen dat de schaduwwerking voor de Mira-appartementen beperkt is. Slechts enkele appartementen zullen meer schaduw ervaren aan het einde van de dag in het voorjaar en in het najaar.
Voor de Mira-appartementen wordt zowel aan de lichte als de strenge TNO-norm, zoals hierboven beschreven, voldaan. Daarmee staat de schaduwwerking de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (Beluit m.e.r.) is een aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (activiteit D11.2). Onder deze activiteit valt ook de bouw van woningen. Het Besluit m.e.r. geeft onder 'gevallen' per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De relevante gevallen voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn:
Voor Wheermolen West, 4e fase 2018 is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling15 opgesteld, die als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Hieruit blijkt dat, gezien de omvang in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Nadere analyse in een MER of m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan.
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Voor de herontwikkeling van Wheermolen-West zijn de kosten anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht en is een exploitatieplan niet nodig.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan Wheermolen-West fase 4 voorgelegd aan de volgende instanties:
Van Prorail, de Veiligheidsregio en het hoogheemraadschap zijn overlegreacties ontvangen. Deze reacties zijn verwerkt in dit ontwerp bestemmingsplan.
Op 15 mei 2018 is door ontwikkelaar BPD en de gemeente Purmerend een informatiebijeenkomst gehouden in het Wijkplein Where in het gebouw Triton in Wheermolen-West. Tijdens deze informatiebijeenkomst konden omwonenden en geïnteresseerden het ontwerp zien van de te realiseren eengezinswoningen en het appartementengebouw. Tevens bestond de mogelijkheid tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Deze bijeenkomst is bezocht door circa 40 omwonenden en geïnteresseerden.
Na het verwerken van de overlegreacties, wordt het ontwerp bestemmingsplan op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende 6 weken, ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid om digitaal, mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk binnen het plangebied. De herontwikkeling vindt plaats in een bestaande (woon)wijk. In het belang van de (rechts)bescherming van omwonenden en behoud van de ruimtelijke en functionele structuur is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met de bijbehorende legenda te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingen te vinden.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing. De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de regels besproken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk geeft duidelijkheid over een aantal gehanteerde begrippen (artikel 1) en de manier waarop de maten in het bestemmingsplan worden berekend (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de regels per bestemming weergegeven. Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Per bestemming geldt (voor zover van toepassing) het volgende stramien:
De bestemmingen sluiten aan bij het bestemmingsplan Wheermolen 2012, en de bestemmingsplannen voor Wheermolen-West fase 2 en 3, uiteraard alleen voor zover zij relevant zijn voor voorliggend plangebied.
Beschrijving van de bestemmingen:
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden die overwegend worden ingericht als openbaar groen. Het groen bevindt zich ten noorden van de eengezinswoningen en ten zuiden van het appartementengebouw. Ook binnen andere bestemmingen binnen het plangebied is groen mogelijk, maar de bestemming 'Groen' is uitsluitend ingericht als groenvoorziening. Binnen deze bestemming zijn een aantal gebruiksvormen toegestaan zoals speelvoorzieningen, bermen en voet- en fietspaden. Hiernaast is het middels een omgevingsvergunning mogelijk om af te wijken van de bestemming en ook parkeerplaatsen toe te staan.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De bestemming Tuin - 2 is opgenomen voor de achtertuinen bij de eengezinswoningen. Hier zijn bijgebouwen bij de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Aangezien deze al vergunningvrij mogelijk zijn, zijn hier in het bestemmingsplan geen extra regels voor opgenomen en wordt volstaan met een verwijzing naar de vergunningvrije regels.
Voor het openbare gebied met overwegend een verkeers- en verblijffunctie wordt een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren en groen.
Nu het plangebied een woonwijk betreft zal het deel bestemd als 'Verkeer - 2' voornamelijk gebruikt worden voor verkeer en verblijf gecombineerd met groen. Voor de ruimte voor groen binnen deze bestemming is nog niet duidelijk waar deze exact komen te liggen. Vandaar dat er binnen 'Verkeer-2' de mogelijkheid is gecreëerd om groen op te nemen in plaats van separate gebiedjes als groen te bestemmen.
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Ook binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De gronden waar de rijwoningen zijn voorzien, zijn bestemd als bestemming 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming is het bouwen van een hoofdgebouw toegestaan. De bestemming is iets ruimer dan het stedenbouwkundig plan, in verband met flexibiliteit. Het betreft in principe een gedetailleerd plan, maar waar rechtszekerheid het toelaat is wat meer ruimte gecreëerd voor de uitvoeringsfase. Voor de tuin geldt een aparte bestemming Tuin -2, waar bijbehorende bouwwerken mogelijk zijn.
Op de verbeelding is het maximaal aantal woningen dat is toegestaan weergegeven, namelijk 12. Ook is de maximale bouwhoogte aangegeven door middel van een aanduiding op de verbeelding.
Naast wonen zijn deze gronden tevens bestemd voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten en bed- and-breakfasts mits deze functioneel en ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.
Het appartementengebouw heeft de bestemming Wonen - 2. Net als bij Wonen - 1 is ook hier de bestemmingsgrens iets ruimer dan het stedenbouwkundig plan om flexibiliteit bij de uitvoering te bieden. Het maximum aantal woningen van 29 is op de verbeelding weergegeven en ook is een maximale bouwhoogte opgenomen.
Naast wonen zijn deze gronden tevens bestemd voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten en bed- and-breakfasts mits deze functioneel en ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.
Op de verbeelding van de planlocatie worden de bestemmingen en bouwvlakken verbeeld. Daarnaast worden de maximum bouwhoogte en het maximum aantal te realiseren woningen aangeduid per bouwvlak.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De vijf artikelen in dit hoofdstuk bevatten algemene regels die in het hele plangebied (binnen alle bestemmingen) van toepassing zijn.
In de algemene bouwregels is op genomen dat bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw binnen de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' voor de bouw of functieverandering dient te worden aangetoond dat in het gebouw voldaan wordt aan de streefwaarden uit de SBR Richtlijn B voor trilling.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de laatste twee artikelen van het bestemmingsplan. Hierin zijn regels opgenomen voor bouwwerken en gebruik dat feitelijk aanwezig is, maar dat in het nieuwe bestemmingsplan niet langer is opgenomen. Tot slot wordt aangegeven hoe de regels van dit bestemmingsplan aangehaald dienen te worden.
Bij de totstandkoming en bij het vervolg van dit bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels, door: