4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die:
a) in dat gebied reeds aanwezig zijn,
b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en
c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid (bron: nederland.risicokaart.nl)
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Wel ligt ten noorden van het plangebied een buisleiding van de Gasunie. Gezien de ligging van het plangebied nabij deze buisleiding is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, zie bijlage
4. Op basis van de risicoanalyses kan het volgende geconcludeerd worden:
- Het plaatsgebonden risico van de buisleidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
- Door de geplande ontwikkeling neemt het groepsrisico toe van de aanwezige hogedruk aardgastransportleiding W-570-23, voor de aardgastransportleiding W-570-01 kan geen aantoonbaar groepsrisico berekend worden.
- Het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden door het bevoegd gezag op basis van de uitgevoerde risicoanalyses voor de aardgastransportleidingen (W-570-23 en W-570-01). Hierbij dient inzicht gegeven te worden in de hoogte van het groepsrisico, de personendichtheid en in de mogelijkheden van de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Navolgend wordt de beperkte verantwoording van het groepsrisico gegeven.
Beperkte verantwoording groepsrisico
In deze verantwoording van het groepsrisico wordt ingegaan op de hoogte van het groepsrisico en de mogelijkheden van de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Hoogte van het groepsrisico
Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitscontour van de leiding W-570-01 en raakt gedeeltelijk aan de 100% letaliteitscontour van de leiding W-570-23. Daarmee kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In de volgende tabel is het groepsrisico gegeven ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
| Hoogte groepsrisico als factor van de oriëntatiewaarde (OW = 100%) |
Situatie | W-570-01 | W-570-23 |
Huidige situatie | nvt | 2,49 % |
Toekomstige situatie | nvt | 2,51 % |
Als gevolg van de ontwikkeling zal er voor de leiding W-570-23 een lichte toename van het groepsrisico zijn wanneer het bouwplan gerealiseerd wordt. Zowel in de huidige als toekomstige situatie blijft het groepsrisico echter kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Rampenbestrijding
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen. Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten. Dit geldt ook voor de risicobronnen (deze is gelegen aan de overzijde van het spoor);
- de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (verharding van ten minste 3,25 meter), met een vrije hoogte van 4,2 meter en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- de aanrijtijd van de hulpdiensten;
- de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie mag niet te groot zijn;
- brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
- om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
- eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.
Het plangebied is voor hulpdiensten bereikbaar via verschillende routes. Daarnaast zullen in het plangebied voldoende brandkranen aangelegd worden. Tevens is aan verschillende zijden van het plangebied open water aanwezig dat als bluswater gebruikt kan worden.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van appartementen voor starters en doorstromers. Een dergelijke doelgroep wordt gezien als zelfredzaam. Voor het plangebied kan er derhalve vanuit worden gegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van hulpverleningsdiensten.
Om de zelfredzaamheid te vergroten is het raadzaam om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het verhogen van de brandwerendheid van de gevels aan de zijde van de aardgasleiding en het realiseren van veilige vluchtroutes van de bron af. Hierdoor worden de gevolgen van hittebestraling beperkt. Daarnaast is een snelle alarmering van aanwezige personen binnen het effectgebied essentieel voor een goede zelfredzaamheid.
Advies veiligheidsregio Zaanstreek en Waterland
De verantwoording van het groepsrisico en het onderzoek externe veiligheid is voorgelegd aan veiligheidsregio Zaanstreek en Waterland. Op 8 maart 2016 heeft de veiligheidsregio haar advies uitgebracht, zie bijlage
5. In verband met de nabij gelegen hogedrukaardgasleiding adviseert de veiligheidsregio de volgende maatregelen te overwegen:
- bij de constructie van de appartementencomplexen en het toepassen van materialen rekening houden met de gevaren van een mogelijk ongeval met een ondergrondse buisleiding;
- de gebouwen te voorzien van (nood)uitgangen die van de risicobron af zijn gericht;
- gerichte risicocommunicatie en het bieden van handelingsperspectieven;
- zorgdragen voor bluswatervoorzieningen ter voorkoming/bestrijdingen van effecten.
Het advies is opgevolgd voor wat betreft de ligging van de nooduitgangen. Zo zijn op basis van het advies de plattegronden van de appartementengebouwen nog aangepast, met name om er voor te zorgen dat de (nood)uitgangen zoveel als mogelijk van de risicobron af zijn gericht. Daarnaast zal in de gebouwen goede blusvoorzieningen aanwezig zijn.
Als gevolg van de gewijzigde ontsluiting zijn de woonblokken iets geschoven op de kavel. Deze beperkte verschuiving is niet van invloed op de PR en GR berekening.