direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Riekstraat - Gaffelstraat 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kinder- en tienercentrum "Riekstraat" aan de Riekstraat 21 te Purmerend worden wijkgerichte kind- en tieneractiviteiten georganiseerd. Het huidige gebouw is dusdanig oud dat het niet meer voldoet aan de huidige eisen en aan vervanging toe is. Omdat het centrum een belangrijke functie vervult in de wijk, heeft de raad in februari 2018 besloten dat het oude gebouw gesloopt zal worden om plaats te maken voor nieuwbouw. Het programma voor de locatie is het vervangen van het kind- en tienercentrum en toevoegen van maximaal 12 woningen, waarmee tevens de stedenbouwkundige kwaliteit van het kavel kan worden vergroot. Ook moet er ter vervanging van een duiker een sloot aangelegd worden.

De gewenste nieuwbouw past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Purmer 2016". In 2021 heeft de gemeenteraad besloten om het plan uit te werken binnen de bestaande kaders en de bestemmingsplanprocedure voor te bereiden. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan biedt een planologisch kader met bouw- en gebruiksregels, waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Purmer-Noord en ligt ingeklemd tussen de Gaffelstraat en de Riekstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0001.png"

Ligging en situering plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Purmer 2016', vastgesteld op 23-08-2017.

Ter plaatse gelden de bestemmingen Maatschappelijk, Verkeer-2, Groen en Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0002.png"

Uitsnede verbeelding ter hoogte van het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestaande kinder- en tienercentrum heeft volledig de bestemming Maatschappelijk. Deze gronden zijn aangewezen voor maatschappelijke voorzieningen, water met bijbehorende oeverstroken en bij de bestemming behorende voorzieningen.

Onder maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan: (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

Gebouwen mogen alleen gebouwd worden binnen het bouwvlak, dat voor 25% mag worden bebouwd met een bouwhoogte van 8 meter.

De overige gronden in het plangebied zijn bestemd voor verkeer, groen en water. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden opgericht.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat over de uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Het project, waarvoor onderhavig bestemmingsplan de kaders biedt, bestaat uit sloop en nieuwbouw van het bestaande kinder- en tienercentrum en de bouw van 12 appartementen in het middeldure huursegment. Ook moet er ter vervanging van een duiker een waterloop aangelegd worden.

Bij het maken van de plannen, moest met een aantal zaken rekening gehouden worden:

  • het groot openbaar grasveld dat tussen de Gaffelstraat en Riekstraat in ligt, moet zo veel mogelijk intact blijven en een openbaar karakter hebben.
  • De bebouwing moet aansluiten op de woonbebouwing in de omgeving, bestaande uit 2 á 3 lagen
  • De nieuwbouw mag geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • De parkeerdruk in de wijk is hoog, de ontwikkeling moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen en liefst nog voorzien in extra parkeerplaatsen.
  • De nieuwbouw moet op voldoende afstand blijven van de bestaande bebouwing.
  • De ontwikkeling mag niet leiden tot extra overlast in de wijk, de rust moet zoveel mogelijk gewaarborgd blijven.
  • Openbare ruimte: versterken, verbeteren, opschonen met ogen aan het groen.
  • Aandacht voor bomen met een beschermde status.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0003.png"

Afbeelding: impressie nieuwbouw

Het plan bestaat uit één geschakeld gebouw met oriëntatie op het centraal gelegen groene veld, waarin zowel het kind-/tienercentrum als 12 appartementen worden gerealiseerd. De appartementen worden gebouwd in het middeldure huursegment. Het totale oppervlak van de nieuwbouw bedraagt ongeveer 660 m2. De te slopen bebouwing heeft een oppervlak van ongeveer 165 m2.

De bebouwing wordt aan de oostelijke zijde van het plangebied gesitueerd. Op deze manier wordt het groene veld gewaarborgd en kan de rooilijn langs de hoofdgroenstructuur/langzaamverkeersroute aan de Waterschapsingel worden aangeheeld.

Het bouwblok kent een oost-west oriëntatie om de vermindering van privacy van de bestaande woningen aan de Riekstraat en de Gaffelstraat te beperken en heeft nabij de woonbebouwing een bouwhoogte van maximaal 7 - 10 meter (2 á 3 lagen) met plat dak. Dit sluit aan op de bebouwing in de omgeving. Waar de bebouwing drie bouwlagen betreft, zal het gebouw een vooruitgeschoven positie krijgen. Dit dient om de statigheid van het gebouw te benadrukken en de stedenbouwkundige opzet van de wijk te accentueren.

Het kind-/tienercentrum bestaat uit 1 bouwlaag van maximaal 4 meter hoog en krijgt een oppervlakte van circa 162 m2. Deze oppervlakte komt vrijwel overeen met de bestaande situatie. Het gebouw komt geschakeld aan de noordwestzijde van het woningbouwblok te liggen.

Gezien de hoge parkeerdruk in de wijk is er gekeken naar mogelijkheden om extra parkeerplekken te realiseren in de Riek- en Gaffelstraat, naast de parkeerplekken die ontwikkeld worden voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0004.png"

Afbeelding: randvoorwaardenkaart Riekstraat - Gaffelstraat

De bestaande waterloop tussen de Riek- en Gaffelstraat wordt doorgetrokken naar de Waterschapsingel. De aan te leggen waterloop wordt minimaal 4 meter breed. Deze minimale breedte is noodzakelijk voor het beheer en onderhoud en de doorvaarbaarheid. De tewaterlaatplaats/trailerhelling wordt teruggebracht op de oever ter bevordering van beheer en onderhoud.

Door het graven van een waterloop neemt de hoeveelheid oppervlaktewater toe. Dit dient ter compensatie van de toename aan verharding binnen het plangebied en op de binnenstedelijke ontwikkellocatie Tarwestraat.

Het gebied wordt ontsloten via de reguliere wegen van de Riekstraat en Gaffelstraat, die op hun beurt uitkomen op de wijkontsluitingsweg Van Osweg. Door herinrichting van de parkeerplaatsen kunnen ongeveer 26 parkeerplaatsen worden toegevoegd om zo de parkeerdruk te verlagen. Om de toegankelijkheid tussen de Riekstraat en de Gaffelstraat te waarborgen, komt er een langzaamverkeersbrug over de nieuw te graven waterloop.

Het gebied wordt klimaatbestendig ingericht, met zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie enz. Het verlengen van de watergang komt de waterrobuustheid ten goede. Het extra oppervlaktewater zal daarnaast een verkoelende werking hebben. Langs de waterkant dient dan ook voldoende beschutting te zijn, zodat de waterkwaliteit tijdens zomerse dagen geborgd blijft.Het behouden van bomen draagt daaraan bij.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk.

De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar.

Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn:

  • I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • II. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • III. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 januari 2023) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Door de sloop - nieuwbouw die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt worden geen nationale belangen geraakt. Er is geen strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor het onderhavige plangebied hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2020

Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee, dat natter, droger en heter is. De resultaten daarvan zijn wateroverlast, hittestress en druk op watervoorraden door droogte. Dit vereist een verandering in denken en doen: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden.

Om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en intensiveren is het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie opgesteld. Daarin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de nadelige effecten van klimaatverandering tegen willen gaan.

De kern is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en klimaat robuust is ingericht. Op nationaal niveau zijn stresstesten per gemeente uitgevoerd om de knelpunten van bestaande infrastructuur in kaart te brengen. In een drieledig nationaal programma worden deze kwetsbaarheden in beeld gebracht, afgewogen en geprioriteerd, om vervolgens tot concrete maatregelen te worden omgezet.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal vooraf moeten worden gekeken of deze klimaatadaptief zijn en hoe de inrichting dusdanig robuust kan worden aangepast. Zie verder de paragrafen 3.4.5 en 5.5.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben zij de Woonagenda Noord-Holland 2020-2025 opgesteld. Op basis daarvan hebben acht gemeenten, waaronder Purmerend, besloten een woonakkoord te maken. Dit woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). Purmerend heeft tot van 2020-2050 een woningbouwopgave van ruim 10.000 woningen. 41% hiervan bestaat uit appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0006.png"

De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het Woonakkoord aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld.

Een van de opgaven in het Woonakkoord is om zoveel mogelijk binnenstedelijk te bouwen. De locatie is gelegen binnen stedelijk gebied. Ook is opgenomen dat toegelaten instellingen (woningcorporaties) in Purmerend extra middeldure huurwoningen moeten toevoegen om aan de vraag naar dit woningtype te kunnen voldoen.

De voorziene woningen passen in de Woonagenda en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.

Het plangebied wordt ontsloten via de reguliere wegen van de Riekstraat en Gaffelstraat, die op hun beurt uitkomen op de wijkontsluitingsweg Van Osweg. De projectlocatie is daarmee goed ontsloten.

De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

De woningbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, is opgenomen in de monitor plancapaciteit, waarin de provincie Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam gezamenlijk de woningbouwcapaciteit monitoren.

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken. De Omgevingsverordening levert geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Woonagenda PNH 2020-2025

De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’.

Speerpunten zijn:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met
    fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden worden afspraken gemaakt om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet naast vervangende nieuwbouw van het kind-/tienercentrum tevens in de bouw van 12 middeldure huurappartementen en voorziet daarmee in een behoefte. Zie ook paragraaf 3.1.4. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.

3.2.4 Monitor woningbouw 2020

Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.

Sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 is de bevolkingsgroei in Nederland en Noord-Holland sterk gedaald en was er tot en met mei zelfs sprake van een bevolkingskrimp, met name door de afname van de buitenlandse migratie. Zolang de coronapandemie voortduurt zal de verwachte bevolkingsgroei waarschijnlijk niet gehaald worden. Op de korte termijn valt daardoor de huishoudensgroei lager uit en daarmee valt ook de toename van de woningbehoefte lager uit. Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het echter wel belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0007.png"

Tabel: Inhaalvraag (aantal woningen) op basis van verschil huishoudensgroei en nieuwbouwproductie 2014-2019

Onderhavig bestemmingsplan levert een bijdrage aan de inhaalvraag van woningen door het mogelijk maken van de bouw van 12 appartementen aan de Riekstraat/Gaffelstraat.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.

Op basis van de prognose uit 2019 is voorzien dat de MRA tot 2050 circa 325.000 extra woningen

nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Dat is inclusief een aanvullende opgave van circa 25 duizend woningen om het woningtekort significant te verminderen en naar een acceptabel niveau terug te brengen. De ambitie is dat de MRA zich toekomstbestendig en evenwichtig ontwikkelt tot een internationale topregio met een hoge leefkwaliteit (zie de MRA-agenda 2020-2024).

De MRA bestaat uit veel verschillende en krachtige kernen, die elkaars kwaliteiten versterken. Bij de aankomende groei op lange en middellange termijn is het behoud en verbeteren van de leefbaarheid in de regio van groot belang met aandacht voor klimaatadaptatie en landschap en een goede bereikbaarheid van werk en ontspanning voor iedereen.

De MRA streeft een polycentrische ontwikkeling na, waarin alle kernen elkaar versterken, maar ook sterk genoeg op zichzelf zijn. Daarom wil de MRA inzetten op een goede verdeling van de werkgelegenheid en balans in woon- en werklocaties.

Het gemeenschappelijk kader hiervoor is de Verstedelijkingsstrategie, die naar verwachting tweede helft 2021 wordt vastgesteld. Hierin wordt voort geborduurd op al bestaande Rijk-regioafspraken, zoals de MRA-sleutelgebieden, de versnelling van de woningbouwproductie, de Woondeal met Binnenlandse Zaken en het programma “Samen Bouwen aan Bereikbaarheid” en het landschap.

Woonakkoord regio Zaanstreek-Waterland en provincie Noord-Holland 2021-2025

In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw / woningbouwprogrammering
    • a. werken aan de eigen én regionale woningbehoefte
    • b. zoveel mogelijk binnenstedelijk bouwen, met ruimte voor uitzonderingen
    • c. zoveel mogelijk bouwen in de nabijheid van OV-knooppunten en stadsharten
    • d. versnellen van de woningbouwproductie
    • e. werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid
  • 2. Betaalbare voorraad
    • a. werken aan de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad
    • b. werken aan regionale woonruimteverdeling
  • 3. wonen en zorg
    • a. werken aan de huisvesting van senioren
    • b. werken aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen
  • 4. duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.
    • a. werken aan klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw
    • b. werken aan de opwekking van duurzame energie in de regio
    • c. werken aan de verduurzaming van bestaande woningvoorraad
    • d. werken aan een gezonde leefomgeving

In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt.

Uit het Woonakkoord blijkt dat er binnen de regio vraag is naar voldoende betaalbare en duurzame woningen. Het project draagt met de bouw van 12 nieuwe middenhuurwoningen hieraan bij.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Door de uitvoering van dit plan draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in de stad.

Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 12 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw van het kind-/tienercentrum en de bouw van 12 appartementen in het middeldure segment. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt door het toevoegen van 12 middenhuurwoningen.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40

In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.

Gelet op de ambitie om 10.000 woningen te bouwen, streeft de gemeente op de verschillende binnenstedelijke ontwikkellocaties, waar de Riekstraat/Gaffelstraat onderdeel van is, naar een zo groot mogelijke hoeveelheid woningen. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar wat op de betreffende locatie passend is. Passend in ruimtelijke zin ('wat past er?') maar ook passend in maatschappelijke zin ('wat past hier in deze buurt rekening houdend met de verschillende belangen die spelen?'). Daarnaast is gekeken naar optimalisatie van het programma, waarbij de inzet is geweest op

een zo groot mogelijk aantal sociale huurwoningen. Voor Riekstraat/Gaffelstraat is ingezet op maximaal 12 woningen in het middendure segment. Deze woningen vallen derhalve in de categorie van 30% middelduur en conform de doelgroepenverordening zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen om dit middensegment te borgen.

De ontwikkeling van de locatie Riekstraat - Gaffelstraat staat niet op zichzelf. De locatie is één van de zeven Binnenwijkse ontwikkellocaties. Op alle binnenstedelijke ontwikkellocaties samen kunnen er 207 woningen worden gerealiseerd. De verhouding sociaal/middelduur/vrij is respectievelijk 78,3 - 18,4 - 3,3 procent. Deze verhouding wijkt af van de Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering.

De raad heeft op 26 september 2019 besloten om juist op de eigen locaties, waar financieel mogelijk, het maximale aan sociale huur te realiseren. Deze doelstelling mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Per locatie is gekeken naar wat passend is bij de omgeving. Dat kan op de ene locatie 100% sociale huur zijn, terwijl op de andere locatie 100% vrije sector beter aansluit. De woningen op de locatie Riekstraat-Gaffelstraat zullen volledig bestaan uit middeldure huurwoningen.

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op het thema duurzaamheid.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden (zie ook https://www.metropoolregioamsterdam.nl/programma/klimaatadaptatie/ ).

De gemeente Purmerend committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA en Noord-Holland. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Hierbij worden de MRA basisveiligheidsniveaus klimaatbestendige nieuwbouw gehanteerd (zie Bijlage 9).

De basisveiligheidsniveaus zijn onderverdeeld in vijf thema's: wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuurinclusief bouwen. De uitgangspunten en de daarbij behorende basisveiligheidsniveaus beschrijven waar nieuwbouw minimaal aan moet voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte.

De gehele inrichting van het plangebied moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het verlengen van de watergang komt de waterrobuustheid ten goede. Het extra oppervlaktewater zal daarnaast een verkoelende werking hebben. Ook het behoud van de groenstructuur is sterk. Zorg dat er voldoende beschutting langs het water staat, zodat de waterkwaliteit tijdens zomerse dagen geborgd blijft.

Het basisveiligheidsniveau klimaatbestendig bouwen is geborgd in artikel 10.3 van de regels van dit bestemmingspan. Het plan is daarmee in overeenstemming met het klimaatadaptatieplan.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

Onderhavig bestemmingsplan biedt de kaders voor sloop en nieuwbouw van het kind- tienercentrum en woningbouw. Uitgangspunt hierbij is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de reeds aanwezige groenvoorzieningen en waar mogelijk zorgt voor verbetering (zie Hoofdstuk 2). Het plan is niet in strijd met de Groenkoers.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan
  • 2. Klimaatadaptatieplan
  • 3. Parkenplan
  • 4. Natuurinclusief bouwen

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.

Voor de ontwikkeling is een BoomEffectAnalyse uitgevoerd. Daarnaast committeert de gemeente Purmerend zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt gekeken hoe zoveel mogelijk natuurinclusief gebouwd kan worden. Het onderhavige bestemmingsplan vormt hierbij geen belemmering.

3.4.8 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).

Tussen de Riekstraat en Gaffelstraat zal het bestaande waterlichaam worden verlengd en aangesloten op het water aan de Waterschapssingel door middel van een duiker. Ook zal het huidige kind-/tienercentrum worden gesloopt en plaatsmaken voor nieuwbouw.

Voor 10 bomen binnen de plangrenzen is onderzoek gedaan naar de invloed van de werkzaamheden op de bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0008.png"

Uit het onderzoek blijkt dat het verlengen van het waterlichaam zoals werd voorgesteld op concept SO niet kan worden uitgevoerd als de bomen in hun huidige verschijningsvorm behouden moeten blijven. Een verschuiving van de waterlichaam met 3m wordt geadviseerd.

In de BEA (zie bijlage 1 voor het volledige rapport) wordt als volgt geadviseerd:

  • Boom 1 en 2; In de nieuwe situatie zal er een gedeelte van het waterlichaam worden gedempt. Hierdoor zal er meer wortelbare ruimte ontstaan voor deze 2 bomen. Het huidige maaiveld zal qua hoogte worden gehandhaafd. De werkzaamheden hebben hier geen invloed op de huidige verschijningsvorm en conditie van de bomen en kunnen worden uitgevoerd.
  • Boom 3, 4 en 5; Het nieuwe waterlichaam heeft vooral invloed op boomnummer 5. De nieuw te graven waterloop is op voldoende afstand van de boom. Hier zullen enkele opnamewortels worden beschadigd/verwijderd, dit zal geen invloed hebben op de huidige verschijningsvorm en conditie van de boom. De werkzaamheden kunnen hier gewoon plaatsvinden.
  • Boom 6, 7 en 8; Het nieuwe waterlichaam komt te dicht op deze 3 bomen. Er ontstaat teveel wortelschade bij zowel de opnamewortels en stabiliteitswortels. Het advies is om het waterlichaam ter hoogte van deze bomen te verleggen naar het oosten van de voorgenomen locatie. Dit komt overeen met een parallelle verplaatsing van 3 meter.
  • Boom 9 en 10; Ter hoogte van boom 9 sluit het waterlichaam aan op het fietspad. Vanaf hier zal er een duiker worden aangebracht zodat deze aansluit op het waterlichaam langs de Waterschapssingel. Het advies is om deze duiker aan te brengen in een hoek van 45 graden ten opzichte van het fietspad en is aangegeven in afbeelding 3. Door de duiker op deze manier aan te leggen is er geen invloed op de conditie en huidige verschijningsvorm van boom 9 en 10. De graafwerkzaamheden moeten minimaal 2,5 meter uit de stam van de boom worden uitgevoerd.

Het plan is aangepast n.a.v. de uitgevoerde BEA. De waterloop is verlegd, waardoor de waterloop buiten de invloedssfeer van de boomwortels komt te liggen. De bomen worden niet aangetast en kunnen blijven behouden (zie verder artikel 9.3 Beschermen bomen). Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is het Handboek Bomen 2018 leidend. Hier kan in overleg van afgeweken worden.

3.4.9 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.10 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.11 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om het kind-/tienercentrum te vervangen en 12 woningen in het middensegment te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Bebouwing

De locatie wordt hedendaags gebruikt als Kind-/Tienercentrum. Het huidige gebouw is dusdanig oud dat het niet meer voldoet aan de huidige eisen en aan vervanging toe is. Het centrum is gesitueerd aan de noordoostzijde van het plangebied met de entree aan de Riekstraat. Het gebouw is ongeveer 3 meter hoog (1 bouwlaag) en heeft een oppervlakte van circa 165 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0009.png"

Afbeelding: bestaande bebouwing kind-/tienercentrum (bron: google earth 2021)

De wijk kent een symmetrische opbouw, waar de locatie onderdeel van is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0010.png"

Afbeelding: symmetrische opbouw van de wijk, plangebied rood omkaderd (bron: google earth 2021)

Langs de locatie staan rijtjeswoningen van twee en drie bouwlagen met (deels) plat dak. Ten noorden van de Riekstraat ligt een half open bouwblok met 2- tot 3 laagse bouwvolumes rondom binnentuinen. De afstand van de te slopen bebouwing en de dichtstbijzijnde woonbebouwing (aan de Riekstraat) bedraagt circa 15 meter. Ten zuiden ligt een gespiegeld half open bouwblok (Gaffelstraat). In de directe omgeving staan met name woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0011.png"

Afbeelding: woonbebouwing Gaffelstraat ten zuidwesten van het plangebied (bron: google earth 2021)

Groen en Landschap

Het gebied betreft een groen plantsoen temidden van de Riekstraat en Gaffelstraat dat behoort bij de frame van de groenstructuur van de stad. De waterloop die haaks op de dijksloot van de Purmerdijk is gelegen wordt hier doorbroken en loopt via een duiker richting de oostelijke waterloop van de Waterschapsingel. Op de kop van de waterloop is een vissteiger/tewaterlaatplaats. Aan de oostzijde sluit het gebied aan op de hoofdgroenstructuur.

Verkeer en parkeren

De locatie is toegankelijk vanaf de Van Osweg, langs het water, hetgeen de Riekstraat en Gaffelstraat splitst. Aan de oostzijde sluit het gebied aan op de langzaamverkeers-route door de Purmer-Noord. Het parkeren wordt grotendeels opgelost aan de kant van het groene plantsoen. Tevens heerst hier een grote parkeerdruk, door de hoge mate van autobezit.

Ecologie en Klimaat

Algemeen klimaatknelpunt voor Purmer-Noord is hittestress. In de polderwijken is relatief veel verharding aanwezig. In de polder komt over het algemeen wateroverlast in mindere mate voor door afwatering/drainage naar een robuust watersysteem. Lokale wateroverlast met veel verharding is mogelijk en door het aanwezige kleigrond infiltreert het regenwater moeilijk de grond in. Infiltratiemaatregelen, zoals kratten, zijn dan ook niet aan te raden. Ondanks dat de kans klein is, moet er in de polder rekening gehouden worden met een overstromingskans. Het waterhuishoudkundige model verwacht in de huidige situatie vrijwel geen wateroverlast. Het gebied kent een mooie groen structuur waardoor hittestress in mindere mate verwacht kan worden. Bij de ontwikkeling is natuurinclusief bouwen belangrijk om het groene karakter te verbinden en de biodiversiteit te versterken.

4.2 Nieuwe situatie

Het project gaat uit van sloop-nieuwbouw van het bestaande kind-/tienercentrum en de bouw van 12 woningen. Ook moet er ter vervanging van een duiker een sloot aangelegd worden.

Gelet op de positionering en omvang van de nieuwbouw heeft het plan op voorhand weinig ruimtelijke effecten op de bestaande bebouwing in de omgeving. De nieuwbouw bevindt zich namelijk op voldoende afstand van bestaande bebouwing in de Riek- en Gaffelstraat en doordat er ook sprake is van een beperkte bouwhoogte, die overeenkomt met de bebouwing in de omgeving, zijn er geen relevante effecten te verwachten op het gebied van uitzicht, privacy en/of lichtinval.

Dat wordt hierna toegelicht voor de bestaande bebouwing rondom de nieuwbouw van de woningen en het kind-/tienercentrum:

  • De afstand tussen de zijgevel van de nieuwbouw en de zijgevel van de dichtstbijzijnde woning aan de Riekstraat 28 is ruim 12 meter. Er is vanwege de positionering van de nieuwbouw geen directe inkijk bij de bestaande woningen aangezien er slechts zicht is van zijgevel tot zijgevel. Vanwege de vrije ligging van de nieuwbouw in combinatie met de beperkte bouwhoogte en de ruime afstand ten opzichte van de huidige woningen, is van schaduwval amper sprake. Zie ook paragraaf 5.2 en de bezonningsstudie in bijlage 2).
  • De woning aan Riekstraat 27 ligt op een kleine 20 meter afstand van de nieuwe woningen.
  • De afstand tussen de nieuwbouw en de rijwoningen aan de Gaffelstraat 22 - 27 aan de zuidwestkant van het plangebied zal circa 30 meter bedragen. Gelet op deze afstand, de tussengelegen groenstrook met bomen, beplanting en waterloop en de situering van de nieuwbouw waardoor alleen zicht zal zijn op een zijgevel, zijn er voor de rijwoningen geen nadelige gevolgen op het gebied van uitzicht of privacy. Ook zullen de rijwoningen geen schaduw ondervinden.
  • Vanuit een deel van de woningen aan de Riekstraat en de Gaffelstraat zal de nieuwbouw wel zichtbaar zijn maar dit leidt door de onderlinge afstand en beperkte bouwhoogte niet tot een beperking van het uitzicht vanuit deze woningen. De nieuwbouw bevindt zich tussen twee blokken die met de zijgevel richting de nieuwbouw is gekeerd. Vanuit de zijramen is de nieuwbouw wel zichtbaar maar niet vanuit de ramen in de voor- en achtergevel. Vanuit andere woningen is er sprake van schuin zicht.

De toevoeging van 12 nieuwe woningen zal leiden tot wat extra verkeer en parkeren maar deze effecten zijn vanwege de omvang van het programma beperkt (zie ook paragraaf 5.13). De ontsluiting vindt plaats via de reguliere wegen van de Riekstraat en Gaffelstraat, die aansluiten op de Van Osweg. Ook wordt

het parkeren heringericht, zodat de voorraad vergroot kan worden met 26 parkeerplaatsen. Dit om de aanwezige parkeerdruk in de wijk te verlagen. Hiermee wordt tevens ingegaan op de wens van bewoners. Om de toegankelijkheid te waarborgen tussen de Riekstraat en de Gaffelstraat wordt een langzaamverkeersbrug aangelegd over de nieuw te graven waterloop.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

5.1.2 Analyse

Het plangebied valt volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart niet in een zone waar sprake is van een archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0013.png"

Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (bron: datalab Purmerend)

5.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet.

5.2 Bezonning

Voor onderhavig project is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 2), waarbij is onderzocht waar schaduw ontstaat en inhoeverre dit nadelig is voor de omgeving. Daarin is het volgende geconstateerd:

  • Vanwege de vrije ligging van de nieuwbouw, en de ruime afstand ten opzichte van de huidige woningen, is van schaduwval amper sprake.
  • Rond de kortste dag van het jaar, wanneer de zon op zijn laagst staat, is er verwaarloosbaar weinig sprake van schaduwval. Rond het hoogste punt aan het begin van de middag zal de schaduw enkel de tuinen van de Riekstraat 26, 27 en 28 minimaal raken.
  • Halverwege de middag zal Riekstraat 28 nog schaduwval bemerken. Afgezien daarvan ondervindt geen enkele woning hinder van schaduwval.
  • Gelet op het klimaat en het gebruik van de eigen buitenruimte van zowel de nieuwbouw als omliggende bebouwing, wordt de aantasting van schaduwval door de nieuwbouw minimaal geacht en de bezonning ruim voldoende.

Er wordt ruim voldaan aan de TNO-norm. Dat betekent dat er sprake is van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam. Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen immers nooit direct zonlicht.

Bezonning vormt geen belemmering bij dit project.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.3.2 Analyse

Door Landview is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In de bovengrond en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de standaard parameters geconstateerd. In de 3 aanvullend onderzochte enkelvoudige grondmonsters zijn eveneens geen verhoogde gehalten aan de standaard parameters geconstateerd.
  • In de bovengrond (kleigrond) zijn individuele PFAS-verbindingen boven de 0,8 ìg/kg d.s. gemeten. Op basis van het tijdelijk handelingskader valt de grond op de locatie in de klasse “wonen/industrie”. In de bovengrond overschrijdt een individueel gehalte aan PFOA-verbindingen de 1,7 ìg/kg d.s. Op basis van de beleidsregel van de provincie Noord-Holland wordt de locatie als verontreinigd beschouwd, maar is bodemsanering niet noodzakelijk.
  • In de bovengrond (zandgrond) en de ondergrond zijn geen individuele PFAS-verbindingen boven de detectielimiet gemeten. Op basis van het tijdelijk handelingskader valt de grond op de locatie in de klasse landbouw/natuur.
  • In het grondwater is een lichte verhoging van arseen aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.
  • De hypothese dat in de grond geen verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd.
  • De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek bevestigd.
  • De verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen kunnen worden verklaard door de diffuse aanwezigheid van deze stoffen in het milieu.
  • In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven.
  • De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.
  • Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op de locatie is nabij het schuurtje een verkennend asbest onderzoek volgens de NEN 5707 uitgevoerd. Tijdens het asbestonderzoek is geen asbest aangetroffen. Op basis van de nu bekende gegevens worden de onderzochte locatie als niet verdacht voor asbest beschouwd. Voor aanvullend asbestonderzoek wordt geen aanleiding gezien.
5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De eventueel in de grond aanwezige waarden zijn besproken in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op cultuurhistorische waarden aangezien dergelijke waarden niet aanwezig zijn in/rond het plangebied.

5.5 Duurzaamheid

Voor de ontwikkeling van dit plan wordt rekening gehouden met duurzaam bouwen. Er kunnen tal van duurzame maatregelen worden getroffen. Hieronder valt bijvoorbeeld het gebruik van stadsverwarming als een duurzame energievoorziening waardoor gasloos gebouwd kan worden. Daarnaast kunnen de woningen voorzien worden van een sedumdak, dat bijdraagt aan de waterretentie en hittestress in de wijk.

De gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het plan zal dan ook volgens het laatste bouwbesluit en de dan geldende BENG norm worden uitgevoerd.Welke maatregelen er getroffen zullen worden en hoe hier aan wordt voldaan, zal pas in een volgende fase duidelijk worden, als het gebouw wordt ontworpen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Signaleringskaart EV geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk. Ook ligt het plangebied niet in een contour van een transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Zie voor planologisch relevante leidingen ook paragraaf 5.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0014.png"

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai
5.7.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

5.7.1.2 Analyse

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 12 nieuwe woningen mogelijk. Deze nieuwe woningen liggen binnen de zone van de Van Osweg. Om vast te stellen wat de geluidsbelasting is op de nieuwe woningen ten gevolge van wegverkeer is akoestisch onderzoek nodig. Onderzocht is of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden, vervolgens of hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Buro Ontwerp en Omgeving. Het rapport van 15 juli 2021 is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting.

De hoogste geluidsbelastingen van de ontwikkelingslocatie Riek-/Gaffelstraat afkomstig van de Van Osweg staan in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0015.png"

Geluidsbelasting van de ontwikkelingslocatie Riek-/Gaffelstraat (bron: Akoestisch onderzoek)

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Van Osweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe appartementen en het kind-/tienercentrum wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

5.7.1.3 Conclusie

De wetgeving inzake werkverkeerslawaai levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

5.7.2 Spoorweglawaai
5.7.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.7.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.7.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.7.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.7.3.1 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in de geluidszone van een industrieterrein.

5.7.3.2 Conclusie

Er hoeft voor dit bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

5.8 Geur

5.8.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

5.8.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

5.9.2 Analyse

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Er worden, naast vervangende nieuwbouw voor het kind-/tienercentrum, maar 12 woningen toegevoegd. Uit toepassing van de NIBM-tool blijkt dat 12 woningen als 'niet in betekenende mate' (NIBM) is aan te merken.

Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringskaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0016.png"

Afbeelding: uitsnede NSL monitoringskaart t.h.v. het plangebied (rood omkaderd)

Uit deze kaart blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof in 2020 langs de Gorslaan en de Waterlandlaan ter hoogte van de Van Osweg niet hoger zijn dan 35 microgram per m3.

Voor fijnstof (PM2.5 concentratie) zijn de waarden niet hoger dan 20 microgram per m3. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijnstof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Deze grenswaarde beoogt vooral bescherming te bieden tegen de langetermijneffecten van fijnstof.

5.9.3 Conclusie

De ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan de kaders biedt draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en daarmee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde regelgeving. Ook is in het plangebied de luchtkwaliteit voldoende en levert dat ook geen belemmering op voor de voorgestane ontwikkeling. Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.10 Milieuzonering

5.10.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

5.10.2 Analyse

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de sloop-nieubouw van een kind-/tienercentrum en de toevoeging van 12 woningen in een bestaande woonwijk mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante bedrijven, waardoor er geen belemmeringen zijn op dat gebied. Andersom zijn in de omgeving ook geen bedrijven gevestigd, die milieubelastend zijn voor de nieuw te bouwen woningen. Het terugkerende kind-/tienercentrum is passend in een woonwijk.

5.10.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.

5.11 Natuurwaarden

5.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

5.11.2 Analyse

Gemeentebreed wordt geregeld onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Bij het gebiedsbrede onderzoek in 2020 zijn in het voorliggende plangebied een aantal beschermde functies en beschermd leefgebied voor vleermuizen en vogels aangetroffen.

Deze gegevens worden beschikbaar gesteld via de online applicatie FloraFaunaCheck.nl. Op 12 oktober 2021 is met behulp van deze applicatie gekeken of de gewenste ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde diersoorten en plantensoorten. (zie bijlage 5).

De conclusie is dat er beschermde soorten aanwezig zijn, waarvoor onderhavige ontwikkeling een negatief effect kan hebben op de functie van het gebied voor de in de tabel hieronder vermelde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0017.png"

De soorten en functies die aangetoond zijn, zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. De aanwezigheid van deze beschermde soorten vraagt een aanvullend ecologisch onderzoek. Er zal bij dit ecologisch onderzoek gewerkt worden conform de 'Gedragscode soortbescherming gemeenten voor Ruimtelijke ontwikkeling of inrichting en Bestendig beheer of onderhoud'. Hierin wordt specifiek benoemd hoe zorgvuldig te handelen bij het voorbereiden en uitvoeren van werkzaamheden op plaatsen met beschermde soorten.

De Gedragscode voorziet op de wettelijke en praktische borging van de soortbescherming op een werklocatie, zoals opgenomen in artikel 3.31 lid 1 van de Wet natuurbescherming. Het vaststellen of uitsluiten van soorten op een werklocatie dient volgens geldende protocollen en BIJ12 kennisdocumenten plaats te vinden (indien deze beschikbaar zijn voor de soort).

Na het protocollair ecologisch onderzoek, is toetsing aan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er is inzicht in de aan- of afwezigheid van rust- en voortplantingsplaatsen of essentieel leefgebied op de werklocatie en binnen de invloedzone van de werkzaamheden.

Het gebruik en de functionaliteitszone per rust- en voortplantingsplaats is na dit ecologisch onderzoek bekend waardoor er een verstoringsvrije afstand tussen werkzaamheden en rust- en voortplantingsplaats kan worden bepaald, evenals een werkwijze en werktechniek. Mogelijke overtreding kan worden voorkomen door het aanpassen van de werkwijze en/of planning waardoor buiten de kwetsbare locaties en/of kwetsbare periode gewerkt kan worden. Door de inzet van ecologische werkprotocollen, conform de Gedragscode, voorafgaand, tijdens en na de werkzaamheden, is zorgvuldige realisatie mogelijk. Hierbij wordt de maatregelencatalogus uit de Gedragscode toegepast.

In eerste plaats wordt ingezet op het voorkomen van schade aan wettelijk beschermde gebieden en alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving. Wanneer de werkzaamheden alsnog negatieve effecten hebben op de soorten en functies, moeten aanvullende maatregelen getroffen worden. Dat zijn tijdelijke of blijvende maatregelen die erop gericht zijn negatieve effecten op soorten en functies zoveel mogelijk te beperken dan wel te compenseren. Indien met het nemen van maatregelen niet kan worden voorkomen dat een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming wordt overtreden, zal een ontheffing aangevraagd worden.

Naar aanleiding van jurisprudentie en de daaruit voortkomende gewijzigde regelgeving met betrekking tot de PAS is het voor projecten nodig om na te gaan of sprake is van significant negatieve effecten op nabijgelegen natuurgebieden. Door Buro Ontwerp en Omgeving is onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebied (zie bijlage 6). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Polder Zeevang op een afstand van 2,2 kilometer. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn het ‘Markermeer & IJmeer’ (ca. 5,7 km), ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ (ca. 5,8 km) en ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’ (ca. 5,9 km).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0018.png"

Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de voorgenomen bouw van twaalf appartementen en een kind-/tienercentrum niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

5.11.3 Conclusie

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige natuurwaarden.

Gelet op het voorgaande staat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.

5.12 Planologisch relevante leidingen

5.12.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.12.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

5.12.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.13 Verkeer en parkeren

5.13.1 Beleidskader

Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert verkeer en bovendien zijn er meer parkeerplaatsen noodzakelijk. Het onderhavige plan mag als gevolg van deze invloed het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Bovendien dient te worden voldaan aan de parkeernormering.

5.13.2 Analyse

Verkeersgeneratie

In het onderhavige plan worden 12 woningen toegevoegd. Dit heeft een toename van de verkeersgeneratie tot gevolg. Voor de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet rekening gehouden worden met de 1) de stedelijkheidsgraad van een gemeente en

2) in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt.

De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'. De woningen vallen in de categorie 'huur, appartement, middel/goedkoop'. Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 3,2 tot maximaal 4,0 motorvoertuig bewegingen per woning. Op basis hiervan zal het plan dan ook gemiddeld 43 motorvoertuigbewegingen per etmaal extra genereren.

Het kind- en tienercentrum zal naar verwachting geen extra voertuigbewegingen genereren.

Een toename van 43 motorvoertuigbewegingen per etmaal is beperkt en zal, net als in de huidige situatie, worden afgewikkeld via de Riekstraat en de Gaffelstraat naar de Van Osweg. Deze bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer (inclusief fietsverkeer) zonder problemen te kunnen afwikkelen. Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016. De Nota Parkeernormen doorloopt een parkeertoets die moet vaststellen hoeveel parkeerplekken er nodig zijn ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling.

Het plangebied bevindt zich in de zone 'rest bebouwde kom'. De nieuwe woningen vallen onder de categorie 'woning 80-150 m² niet gestapeld/woning 65-120 m² gestapeld'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Voor 12 nieuwe woningen zijn bruto 20,4 nieuwe parkeerplaatsen noodzakelijk.

Voor het kind-/tienercentrum wordt een parkeernorm van 4,5 parkeerplaats per 100 m2 aangehouden.

Bij een oppervlak van 162 m2 (zie hoofdstuk 2) betekent dit dat er voor het kind-/tienercentrum 7,3 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor de functies in het plangebied zijn bruto 27,7 parkeerplaatsen nodig (zie bijlage 7) .

Omdat niet alle parkeerplaatsen gelijktijdig worden gebruikt en er sprake is van dubbelgebruik, komt de netto parkeerbehoefte volgens de Nota parkeernormen uit op 21,5 parkeerplaatsen (afgerond 22)

Uit parkeerdrukonderzoek (zie bijlage 8) is gebleken dat de parkeerdruk hoog is en dat soms sprake is van parkeeroverdruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0019.png"

Totale parkeerdruk Riekstraat - Gaffelstraat (bron: parkeeronderzoek wijken purmerend, Dufec, 2019)

Gezien de hoge parkeerdruk in de wijk is er gekeken naar mogelijkheden om extra parkeerplekken te realiseren in de Riek- en Gaffelstraat, naast de parkeerplekken die aangelegd worden voor de ontwikkeling. In totaal zullen er 26 extra parkeerplaatsen worden aangelegd.

5.13.3 Conclusie

Het project leidt tot een toename van 43 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een toename van 43 motorvoertuigbewegingen per etmaal is beperkt en zal, net als in de huidige situatie, worden afgewikkeld via de Riekstraat en de Gaffelstraat naar de Osweg. Deze bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer (inclusief fietsverkeer) zonder problemen te kunnen afwikkelen. Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.

De realisatie van de woningen in combinatie met sloop- en nieuwbouw van het kind- en tienercentrum leidt tot een parkeervraag van 22 parkeerplaatsen. Met de aanleg van 26 parkeerplaatsen wordt hierin voorzien en wordt door de realisatie van 4 extra parkeerplaatsen tevens rekening gehouden met de hoge parkeerdruk in de wijk. Parkeren vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.14 Water

5.14.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.14.2 Analyse

In het kader van dit bestemmingsplan is overleg opgestart met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier door middel van het digitaal watertoetsformulier. Het project is aangemeld op 8 oktober 2021 (PRS nummer 2308). Omdat in het plangebied een sloot gegraven zal worden ter vervanging van een duiker zal er nader overleg plaatsvinden.

De gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het verlengen van de watergang komt de waterrobuustheid ten goede.

Uit de op 8 oktober 2021 doorlopen digitale watertoets zijn de volgende aandachtspunten naar voren gekomen.

  • Indien er meer dan 800 m2 extra verharding wordt ontwikkeld op de locatie zal 10% van het geheel gecompenseerd moeten worden. Er wordt met de ontwikkeling op de Riek- Gaffelstraat ca. 1.911 m2 verharding voor verkeer, gebouw en ondergrondse containers gepland. Op dit moment meet gebouw en verharding circa 954 m2. Er wordt dus 957 m2 extra verharding aangelegd, waardoor compensatie nodig is. Deze compensatie bedraagt 10% van 957 m2 = 95,7 m2. In het plangebied wordt, ter vervanging van een duiker die niet afdoende functioneert, een sloot gegraven van ongeveer 350 m2. Rekening houdend met het te dempen deel van het water wordt er 259 m2 extra water aangelegd. Daarmee wordt voldaan aan de watercompensatieplicht.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRIEKGAFFEL2022-va01_0020.png"
    Afbeelding: toename hoeveelheid oppervlaktewater

    De toename van het oppervlaktewater die met het graven van de sloot wordt gerealiseerd, maar die niet noodzakelijk is voor compensatie binnen het plangebied, zal worden gebruikt ter compensatie van een toename van verharding op de binnenstedelijke ontwikkellocatie Tarwestraat.
  • Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden.
  • In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
  • Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het hoogheemraadschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.
5.14.3 Conclusie

Voor het project is een digitale watertoets doorlopen. Daaruit blijkt dat het project geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

5.15 Milieu-effectrapportage

5.15.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.

Van een directe mer-plicht zal in Purmerend vrijwel nooit sprake zijn. Van een mer -beoordelingsplicht kan sprake zijn bij een stedelijk ontwikkelingsproject, oftewel de bouw van woningen, kantoorgebouwen of andere stedelijke voorzieningen. Hier moet worden beoordeeld of er belangrijkse nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Hoe verder het project van de drempelwaarde af ligt, hoe kleiner de nadelen voor het milieu zullen zijn.

5.15.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar valt ruimschoots onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat kan worden volstaan met een vormvrije mer-beoordeling. Een aanmeldnotitie MER is niet noodzakelijk, aangezien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is.

5.15.3 Conclusie

Uit de effecten die zijn beschreven in voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat als gevolg van onderhavige ontwikkeling, bestaande uit sloop-nieuwbouw van het kind-/tienercentrum, de bouw van 12 woningen en de aanleg van een sloot ter vervanging van een duiker, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Geconcludeerd wordt dat er geen MER noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van de gemeente. Naar aanleiding van het sociaal woonakkoord Purmerend 2030 wordt verkoop aan een van de woningcorporaties onderzocht.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

De grond is in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling heeft de gemeente een grondexploitatie opgesteld. In een grondexploitatie zijn alle aan het project verbonden kosten en opbrengsten opgenomen. Het kostenverhaal, waaronder ook de plankosten voor de bestemmingsplanwijziging, wordt gedekt door de opbrengsten uit de grondverkoop. Hierdoor kan gesteld worden dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. De vastgoedontwikkeling zal aanvangen nadat de gronden zijn verkocht en geleverd aan de koper.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.3.2 Communicatie

In september 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de plannen voor onderhavige locatie. Daarna is een participatieproject gestart, waarbij op diverse momenten contact is geweest met omwonenden.

  • 12 november 2019: bewonersavond, waarop de plannen met de omwonenden zijn gedeeld. Tijdens deze avond zijn verschillende varianten getoond en konden de bewoners meedenken over de plannen.
  • 23 september 2020: bewonersavond voor het presenteren van de plannen.
  • 10 december 2020: brief verstuurd naar omwonenden met beantwoording van de vragen die tijdens de bewonersavond zijn gesteld.
  • 3 en 11 februari 2021: omwonenden hebben kunnen inspreken bij de commissie Stedelijke Ontwikkeling en Beheer (SOB). Vervolgens besprak de commissie op donderdag 4 maart alle binnenwijkse ontwikkellocaties.
  • 25 maart 2021: de gemeenteraad is akkoord gegaan met de plannen voor het ontwikkelen van extra woningen (op sommige locaties aangevuld met een maatschappelijke instelling/zorglocatie) in de verschillende wijken van Purmerend, waaronder de Riekstraat/Gaffelstraat. Het voorliggende bestemmingsplan biedt de kaders voor deze ontwikkeling.
6.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In het kader van het vooroverleg heeft er overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap (zie hoofdstuk.5.14). Het overleg heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval heeft voorafgaand aan het bestemmingsplan uitgebreid participatie plaatsgevonden.

Uit het participatie-traject kwam naar voren dat bewoners zich zorgen maken over de potentiële
bouwhoogte (geen hoogbouw), geluidsoverlast van het Kind-/Tienercentrum, het verlies van de groene ruimte en de grote parkeerdruk. De toezegging is dan ook gedaan om hier zo veel als mogelijk rekening mee te houden en overlast te beperken. Door extra parkeerplaatsen toe te voegen, wordt gehoor gegeven aan de overlast.

6.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van 17 januari tot en met 28 februari 2022. De kennisgeving is in het Gemeenteblad van 13 januari 2022 geplaatst. Naar aanleiding van de terinzagelgging is één zienswijze kenbaar gemaakt. In de nota van zienswijzen, behorende bij het raadsbesluit, wordt op deze zienswijze ingegaan. Deze heeft geleid tot de volgende aanpassing van het bestemmingsplan:

Toelichting

  • Paragraaf 5.14.2 (watercompensatie);
  • Paragraaf 5.11.2 en 5.11.3 (natuurwaarden);

Regels

  • Om de bomen te beschermen tijdens de bouwwerkzaamheden is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 9.3);
  • Om de aanwezige natuurwaarden te beschermen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 9.4)

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Omdat de plannen voor deze locatie zeer concreet zijn, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle gewenste functies in het plangebied te voorzien van een duidelijke bestemmingsregeling waarmee kaders geboden worden voor de gewenste ontwikkeling. Daarnaast is er een zekere mate van flexibiliteit, door binnen de bestemmingen verschillende functies mogelijk te maken.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd. Daarnaast komen enkele nieuwe ontwikkelingen voor. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen. Kleine stukjes siergroen vallen onder de bestemming Verkeer-2. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan. Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

Het gewenste kind-/tienercentrum is als zodanig bestemd met de bestemming Maatschappelijk.

Artikel 5 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.

Artikel 6 Water

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water, zijn bestemd voor de waterhuishouding. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Steigers zijn niet toegestaan.

Artikel 7 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals onder meer parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing, erf- en terreinafscheidingen, water en nutsvoorzieningen.

Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.

In het bouwvlak zijn het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergronds bouwen

Bouwen beneden peil is in beginsel niet toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als wordt aangetoond dat het ondergronds bouwen geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstromen en er schriftelijk advies gevraagd is aan de waterbeheerder.De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot 4 meter (één bouwlaag).

Beschermen bomen

Een belangrijk punt bij het bouwen is dat geen onevenredige negatieve effecten zullen optreden op de in het plangebied aanwezige bomen. Het gaat hierbij om bronbemaling en voorbereiding van de bomen voorafgaand aan start bouwwerkzaamheden om te zorgen dat de bomen niet beschadigd worden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is het Handboek Bomen 2018 leidend. Hier kan in overleg van afgeweken worden

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Ook moet bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening op eigen terrein ten minste voldaan worden aan het Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0, zoals vastgelegd in de 'Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA en Noord-Holland'.

Artikel 12 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.