Plan: | De Looiers 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPLooiers2018-va01 |
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie aan de Purmersteenweg 1 t/m 3 waar thans Garage Zijp gevestigd is. De locatie ligt ten noordoosten van de historische binnenstad van Purmerend, in de oksel tussen het Looiersplein en de Where. Het voornemen is om op deze locatie de bedrijfsbebouwing te slopen en twee appartementengebouwen terug te bouwen.
Tot 2040 is er in Purmerend behoefte aan circa 10.000 extra woningen. In de Agenda Purmerend 2040 is besloten dat, om deze behoefte in te kunnen vullen, er hoger gebouwd zal moet worden in Purmerend. De eerste projecten die passen in deze Agenda zijn in ontwikkeling, waaronder de locatie van garage Zijp aan de Purmersteenweg.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010'. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader, bouw- en gebruiksregels, waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt centraal in Purmerend, ten oosten van de binnenstad. De locatie ligt ingeklemd tussen de Purmersteenweg en de Where.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Voor het grootste deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Purmerend op 21 oktober 2010.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden van het plangebied kennen de bestemming 'Bedrijf – 2' waarbij de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie C' van toepassing is. Er zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten – Functiemenging'. Er is binnen de bestemming een bouwvlak opgenomen waarbij een maximale bouwhoogte geldt van 5,6 meter. De gronden aan de zijde van de weg zijn als 'Verkeer – 1' bestemd.
Binnen het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Tevens geldt voor het noordelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' ten behoeve van waterstaatkundige voorzieningen en de bescherming van de waterkering.
Voor de meest westelijke gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010', zoals dit is vastgesteld op 7 juli 2011. Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waterstaat – Waterkering'.
De voorgenomen ontwikkeling is zowel qua bouw als gebruik niet passend binnen het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' en het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010'. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Purmerend was tussen eind 16e en begin 19e eeuw een vestingstad. De omwalling bestond uit een grachtengordel en een aarden wal waarin vier stenen stadspoorten aanwezig waren. Het plangebied ligt op een historisch bijzonder locatie binnen de vesting. Onderstaande kaart uit 1698 geeft aan dat op deze locatie een molen op een bolwerk heeft gestaan. Ten zuiden van dit bolwerk stond in het verleden de Purmerpoort; één van de vijf stadspoorten van Purmerend.
Figuur 2.1: Historische kaart Purmerend (1698)
De plek is nog steeds belangrijk als entree, zowel vanuit de oost- als westzijde. Het is van veraf zichtbaar en staat precies in het verlengde van de Gedempte Where en de Plantsoengracht. Tegenwoordig vormt het gebied de schakel tussen de binnenstad en het zakelijk centrum van Purmerend. Toch is met de huidige bebouwing de ruimtelijke en architectonische kwaliteit laag. Het huidige garagegebouw blokkeert ook de relatie met de Where.
In de huidige situatie is autobedrijf Zijp gevestigd op de locatie. Het plangebied is grotendeels bebouwd ten behoeve van een autoshowroom voor de verkoop van auto's en brommobielen. In het pand is tevens een werkplaats aanwezig. Het voorterrein is grotendeels verhard ten behoeve van de verkoop en parkeerplaatsen. Voor de ontsluiting van de locatie op de Purmersteenweg is een verkeerslicht aanwezig.
Ten oosten van het perceel is een Rijksmonument gesitueerd. Het betreft 'Villa Houtheuvel', gebouwd in 1879 naar ontwerp van architect H.P. van den Aardweg voor de houthandelaar Jan Brantjes. De villa is van algemeen belang vanuit architectuur- en cultuurhistorisch oogpunt vanwege de gave hoofdvorm en indeling van de gevels en als karakteristieke ruim opgezette villa uit de tweede helft van de 19de eeuw. Verder is de villa van belang als voorbeeld uit de geschiedenis van het wonen.
Figuur 2.2: Huidige situatie
Het gebied langs de Purmersteenweg krijgt een stedelijke uitstraling in een groene en open setting. Enerzijds door bebouwing als begeleiding van de Purmersteenweg en anderzijds door open doorzichten naar de oevers van De Where.
De locatie Zijp is erg belangrijk in het aanzien, de entree van de stad aan de oostzijde. Op de locatie van garage Zijp zijn twee appartementengebouwen voorzien die een bijzonder landmark vormen op deze van oudsher bijzondere locatie. Er worden 40 appartementen gerealiseerd, waarbij het groen om en tussen de gebouwen doorvloeit. Onder de gebouwen, achter het groene talud, bevindt zich het parkeerdek met 44 parkeerplaatsen in een afgesloten garage. De appartementen worden boven deze garage gebouwd waarbij de onbebouwde ruimte een collectieve verblijfsruimte vormt met zowel aan de voorzijde en achterzijde een trap naar het maaiveld. Aan de achterzijde sluit deze trap aan op de kade langs de Where.
Het programma betreft 40 koopappartementen. De locatie, met alle voorzieningen binnen handbereik, leent zich uitstekend voor een stedelijk woonprogramma in het duurdere segment voor de doelgroep senioren. Het gebruiksoppervlak (GBO) van de appartementen betreft circa 90 tot 120 m², voor de appartmenten betreft dit circa 200 m².
De gebouwen lijken op te rijzen uit het landschap, zoals een echt bolwerk dat ook doet. Het groen doorbreekt de grijze uitstraling van het Looiersplein waardoor het singelmilieu van de Plantsoengracht haar continuering richting de Where krijgt. Door het plan op te delen in twee torens en aan te sluiten op de historische diagonale lijn van het historisch bolwerk, wordt komend vanuit de binnenstad, de relatie met de Where hersteld. De locatie wordt als gevolg van het plan meer bij de binnenstad betrokken. Daarnaast ontstaat meer licht en lucht op de locatie.
Figuur 2.3: Zichtlijnen
In vergelijking tot de huidige situatie wordt de toekomstige bebouwing fors hoger dan nu het geval is. De locatie leent zich hier goed voor. De footprint van de bebouwing wordt verkleind. De gronden rondom de gebouwen krijgen een semi-openbaar karakter en komen in beheer bij de nog op te richten vereniging van eigenaren (VVE). Tussen de torens is er een doorgang naar een semi-openbare ruimte aan de Where, waarmee de beleving van de Where wordt versterkt.
Figuur 2.4: Aanzicht toekomstige situatie.
Figuur 2.5: Aanzicht 'vogelvlucht'
De torens verschillen in hoogte (34 respectievelijk 22 meter met per gebouw een torentje dat hier enkele meters boven uit steekt), maar zijn wel familie van elkaar en vormen een ensemble. Zij versterken en markeren de entree van de stad en zijn zo een eigentijdse vertaling van de poort naar de stad. De hoogste toren maakt stedenbouwkundig ook deel uit van het plan op het Brantjesterrein. De totale ontwikkeling krijgt aan beide zijden een beëindiging met een hoogbouwaccent, stedenbouwkundig getypeerd als “boekensteunen”. Het hoogste gebouw vormt de westelijke boekensteun. De positie van deze toren is bijzonder omdat deze ook in de as van de Gedempte Where staat. De lage toren is beduidend lager waardoor een duidelijk contrast ontstaat tussen beiden. De lage toren vormt de schakel naar de hoogte van de naastgelegen villa (Rijksmonument).
De lage toren vormt de schakel naar de hoogte van de naastgelegen villa (Rijksmonument). Door de gedraaide positie van de lage toren ontstaat meer ruimte om de villa. In de nieuwe situatie wordt voldoende recht gedaan aan dit bijzondere monumentale gebouw en worden de waarden van dit rijksmonument niet geschaad.
Figuur 2.6: Zichtlijn vanaf Gedempte Where
Figuur 2.7: Architectonische relatie Purmersteenweg
Figuur 2.8: Ruime afstand tot Villa Houtheuvel
De architectuur van de beide torens is modern met een klassieke opbouw met robuuste rood/paarse bakstenen gevels, waardoor er verwantschap ontstaat met de jaren '30 bebouwing aan de overzijde langs de Purmersteenweg. Deze woningen zijn opgetrokken uit rode bekstenen met rode dakpannen. De gevels van beide torens zijn sterk verticaal gearticuleerd met lisenen en diep terugliggende stroken met verticale ramen. De torens verjongen zich en hebben een ingetogen karakter en roepen zo het gewenste monumentale stedelijke beeld op dat recht doet aan deze bijzondere locatie. Zij contrasteren met de kleinschalige bebouwing van de binnenstad, maar dat heeft deze bijzondere plek juist nodig.
Figuur 2.9: Zichtlijn vanaf Koemarkt
Figuur 2.10: Zichtlijn vanaf Plantsoengracht
Het plan is passend binnen de op 29 september 2017 vastgestelde Hoogbouwvisie van de gemeente Purmerend (zie paragraaf 3.4.4). In deze visie is het plan op het schaalniveau van de gehele stad onderdeel van de stedelijke rug, langs de oost-west as. Deze as maakt de verbinding tussen de historische binnenstad en het oostelijk deel van de stad.
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Het beleid van het rijk inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en laat de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn ('decentraal, tenzij…'). Ingezet is op vermindering van het aantal procedures en op eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich met name op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkingsafspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking), op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
In de SVIR is aangegeven dat het gebied van en rond de MRA een grote ruimtedruk kent. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda.
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze algemene regelingen
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is
gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit verband is aan de orde, dat de gemeente Purmerend in het Regionale Actie Programma (RAP) Stadsregio Amsterdam is opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Voor de Stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma (zie paragraaf 3.3.3) uiteengezet dat binnen de regio behoefte is aan meer woningen. Er zijn binnenstedelijk onvoldoende mogelijkheden om in de behoefte te voorzien. Voor binnenstedelijke plannen is de behoefte dan ook reeds aangetoond in het RAP.
Wat betreft de kwalitatieve behoefte volgt uit het RAP dat er bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Eén van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven. Tevens wordt aangesloten bij de gemeentelijke structuurvisie en woonvisie waarin onder andere wordt ingezet op een kwalitatief en gedifferentieerd woonmilieu. De 130 inschrijvingen die op een informatieavond zijn ontvangen voor het plan met 40 appartementen, onderschrijven de aanwezige behoefte.
De woningbouwontwikkeling 'De Looiers' wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het bestaand stedelijk gebied te behouden.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Het beleid van de Structuurvisie is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op 12 december 2016 is de Provinciale ruimtelijke verordening gewijzigd vastgesteld in verband met de ladder voor duurzame verstedelijking en naar aanleiding van beleidswijzigingen. De gewijzigde PRV is per 1 maart 2017 in werking getreden.
In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen,
detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.
Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
In de Stadsregio Amsterdam zijn de regionale woningbouwafspraken in het RAP opgenomen. Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 – 2024 is opgenomen. De Looiers is in deze plancapaciteit onder de naam 'Zijp garage' met 45 woningen als 'hard plan' opgenomen. Met dit bestemmingsplan worden maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt.
Artikel 30: Regionale waterkeringen
Voor het onderhavige bestemmingsplan is daarnaast artikel 30 'Regionale waterkeringen' relevant. Het plangebied ligt deels binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. De PRV schrijft voor dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels en een vrijwaringzone opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Het bestemmingsplan geeft hier invulling aan door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien. Voor Noord-Holland Zuid zal de grote vraag vanuit de rest van het land leiden tot een grote vraag op de woningmarkt. In de woonvisie staat de ambitie om het tekort in de woningvoorraad in de provincie terug te brengen van 3,6% (33.000 woningen) in 2010 naar 1,5% in 2020. Recente prognoses van de provincie laten echter een stijging van het woningtekort zien. Deze stijging geldt ook voor de regio Waterland.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 20401 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) en die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Gemeente Purmerend maakt deel uit van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW), een samenwerkingsverband van 7 gemeenten in de regio Waterland. Op 10 december 2008 is door het algemeen bestuur van de regio Waterland de Regiovisie Waterland 2040 'Vitaal met Karakter2 ' vastgesteld. Het ISW heeft, in zijn regiovisie, als uitgangspunt dat het bevolkingsaantal in de regio niet zal teruglopen. De regio maakt immers deel uit van de woningmarkt en arbeidsmarkt van de metropoolregio Amsterdam. In deze regio is er behoefte aan 150.000 extra woningen. Waterland draagt aan de realisatie van deze extra woningen haar steentje bij, maar kiest vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet voor grootschalige verstedelijkingsopties. In de 'Bouwstenennotitie' is berekend dat er in de toekomst een minimale behoefte is aan 2.200 woningen tot 2020. Hierbij zijn de kerneisen het behouden van de vitaliteit van de kernen en rekening houden met de landschappelijk waardevolle landschappen, goede verkeersafwikkeling en goede en hoogwaardige ruimtelijke ordening.
In de Regiovisie is aangegeven dat Purmerend een nadrukkelijke centrumfunctie heeft. Met name in Purmerend is een dringende noodzaak om tot een meer gedifferentieerd woonmilieu en een hoger niveau en een betere uitstraling van de woningvoorraad en leefomgeving te komen. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven.
De gemeente Purmerend is in het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP) van de Stadsregio Amsterdam opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De uitvoering van het RAP wordt opgepakt per deelregio. Het RAP is op 22 november 2016 door het College van B&W van Purmerend vastgesteld.
Al langere tijd werken gemeenten in de Stadsregio Amsterdam met elkaar samen om de woningbouwproductie af te stemmen. Daarbij is een aantal opgaven benoemd:
Het RAP geeft aan dat er op dit moment een tekort is aan harde plannen. Een groot deel van de plannen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden, past dus binnen de actuele regionale behoefte voor de komende 10 jaar. Er is nog ruimte, of beter gezegd, noodzaak voor het vaststellen van nieuwe plannen. Binnenstedelijk is onvoldoende ruimte om de behoefte op te vangen. Het RAP geeft voor buitenstedelijke plannen de onderbouwing voor trede 1 van de Ladder. Dit moet bij de onderbouwing per plan door gemeenten verder uitgewerkt en gemotiveerd worden in het kader van trede 2. De in 2.2.2 genoemde ladderonderbouwing geeft hier invulling aan.
Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 - 2024 is opgenomen. Het onderhavige plan is hierin onder de naam 'Zijp garage' als hard plan opgenomen.
De Provincie Noord-Holland voert jaarlijks de monitor woningbouw uit. In de Woningbouwmonitor 2016 is aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak in de stadsregio op 6.500 woningen per jaar ligt. De regio liep in het eerste jaar van de RAP-periode wat voor op de afspraak, maar de daaropvolgende jaren werd de afspraak niet gehaald. Als gekeken wordt naar de totale bruto productie (nieuwbouw en overige toevoegingen) over de RAP-periode dan is de afspraak wel behaald. Echter op basis van de woningbehoefte bleek de afspraak van 32.517 te laag (bijna 10.000 woningen), dit heeft de regio reeds voor het aflopen van de RAP-afspraken geconstateerd.
De Agenda Purmerend 2040 maakt inzichtelijk voor welke dilemma's Purmerend zich geplaatst ziet tot 2040 en welke ambities er zijn. De Agenda bestaat uit een startnotitie en een kansenkaart. De hoogbouwvisie is een uitvloeisel van deze agenda en is in september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
Purmerend heeft de ambitie uit te groeien tot 'compacte woonstad'. Dat kan vertaald worden naar 'volgroeide stad' waar een voor de omvang van een 'regio stad' voldoende en meer divers aanbod in woningen beschikbaar is met zorg en werk, onderwijs, cultuur, recreatie en toerisme. Purmerend neemt verantwoordelijkheid voor haar aandeel in de regionale woningbouwopgave. Voor Purmerend betekent dit een toevoeging van circa 10.000 woningen, grotendeels voor de eigen behoefte.
De bedoeling is, dat er aan de hand van gesprekken met de gemeenteraad, de stad en andere betrokkenen later besluitvorming kan plaatsvinden over een meer vastomlijnde agenda en daarmee samenhangende visievorming.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
Figuur 3.1: Strategische plankaart structuurvisie 2005 – 2020
Op de Strategische plankaart van de structuurvisie is de locatie (nummer 8) aangeduid als 'bestaand cluster, te versterken'. In de Structuurvisie is beschreven dat de locatie zich met name leent voor transformatie naar een stedelijk woonmilieu in combinatie met kleinschalige kantoren en niet overlastgevende ambachtelijke bedrijven. Het gebied is erg belangrijk in het aanzien, de entree van de stad aan de oostzijde.
Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend, welke, in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, als Omgevingsvisie wordt opgesteld. De Agenda Purmerend 2040 geeft richting aan deze nieuwe visie.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er wordt gestreefd naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie gerealiseerd moet worden. De onderhavige ontwikkeling geeft hier invulling aan. Daarnaast is het woningbouwplan passend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad van Purmerend de 'Hoogbouwvisie Purmerend' vastgesteld. In het kader van de 'Agenda Purmerend 2040' zal de focus de komende jaren vooral liggen op intensiveren in de bestaande stad. Ook het Rijk en de Provincie hebben in hun beleid aangegeven dat de noodzaak voor intensiveren in de stad urgent is. Eén van de middelen om te intensiveren in de stad is hoogbouw. Vanuit de markt komen steeds meer hoogbouwinitiatieven. Enerzijds om te voldoen aan de gewenste ontwikkeling in verschillende gebieden, maar anderzijds ook om voldoende programma te realiseren om aan de woonvraag te voldoen en de herontwikkeling te kunnen bekostigen.
Het doel van de hoogbouwvisie is het leveren van toetsingskaders voor hoogbouwinitiatieven op het schaalniveau van de stad en de plek. Bij het schaalniveau van de stad gaat het daarbij vooral om waar en hoe hoogbouw een bijdrage kan leveren aan de morfologie en ontwikkeling van Purmerend. Op het schaalniveau van de plek gaat het om inpassing van het gebouw in de omgeving. Hier spelen aspecten als bezonning en wind een rol, maar ook hoe hoogbouw kan bijdragen aan meer en beter gebruik van de publieke ruimte. De visie biedt een helder kader aan bewoners, beslissers, ontwikkelaars en de medewerkers van de gemeente en geeft duidelijkheid over de keuzes die mogelijk zijn. Enerzijds helpt het de verschillende initiatieven binnen een afgewogen kader te toetsen, anderzijds geeft het invulling aan de verschillende ambities en doelstellingen die de stad heeft gesteld voor de toekomst.
In de hoogbouwvisie zijn gebieden aangewezen waar door middel van hoogbouw van meer dan 25 meter een grote bijdrage kan worden geleverd aan de gewilde stedelijk woonbehoefte en leefbaarheid en vitaliteit van Purmerend. Eén van deze gebieden is de stedelijke rug van Purmerend dat het oostelijk deel van Purmerend en het Purmerbos verbindt met het centrum. Hoogbouw kan zich concentreren langs deze stedelijke rug (o.a. Purmersteenweg, Waterlandlaan, IJsselmeerlaan) en markeert de as. Belangrijke knooppunten langs entrees aan de stedelijke rug kunnen worden gemarkeerd met hogere accenten.
Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in een door de initiatiefnemer op te stellen hoogbouweffectrapportage. Deze is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De hoogbouweffectrapportage helpt al in een vroeg stadium bij de beslissing of een hoogbouwinitiatief op die plek, met die hoogte en in die vorm wel of niet wenselijk is. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe de hoogbouw van de Looiers zich verhoudt tot de omgeving. In paragraaf 4.12 en 4.13 is ingegaan op de effecten met betrekking tot schaduwwerking en windhinder.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma 2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking). Wat betreft duurzaamheid in de gebouwde omgeving staan de volgende thema's centraal:
Voor het plan is een energievisie opgesteld waarbij de volgende duurzame maatregelen zijn opgenomen:
Dit bestemmingsplan bevat een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub a en sub b van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor bouwplannen geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hier over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen (vuurwerk, aardgas, LPG). De aandacht is bij de externe veiligheid zowel gericht op inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn alsmede het transport van deze gevaarlijke stoffen. Het transport heeft betrekking op de weg, het spoor, water en buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat gevoelige bestemmingen (te) dicht bij activiteiten met gevaarlijke stoffen liggen of worden geplaatst. Diverse wet- en regelgeving is erop gericht dit te waarborgen, zoals het Besluit externe veiligheid (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
In het kader van de externe veiligheid is voor dit plan nagegaan of op de Risicokaart aandachtspunten (risicobronnen) in de buurt van het plangebied liggen.
Figuur 4.1: Uitsnede Risicokaart (plangebied in blauwe cirkel)
LPG-tankstation
Ten noorden van het plangebied is aan de Wagenweg 7 een benzineverkooppunt met LPG gelegen dat van invloed is op de externe veiligheid in het plangebied (groepsrisico).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen(Revi) geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer. Een LPG-station valt onder het Bevi genoemd in artikel 2 sub e Bevi. De criteria in het Bevi zijn gedefinieerd op basis van het plaatsgebonden en het groepsrisico. De consequenties van de toetsing zijn in het Bevi en Revi vastgelegd. Dit houdt in dat voor het LPG-tankstation aan de Wagenweg het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in kaart moeten worden gebracht.
Plaatsgebonden risico (PR)
Op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is bepaald dat op basis van de jaarlijkse doorzet van dit LPG-tankstation van < 1.000 m3 (exact 999 m3) de PR 10-6-contour van het vulpunt is gelegen op 45 meter vanaf het vulpunt. Tevens is de risicocontour van het reservoir gelegen op 25 meter van het reservoir.
Groeprisico (GR)
Bij LPG-tankstations dient in het kader van het Bevi rekening te worden gehouden met het invloedsgebied voor het groepsrisico op een afstand van 150 m vanuit het vulpunt. Een klein deel van het plangebied valt binnen het invloedsgebied van het LPG-station. Het vulpunt gaat op termijn weg, maar dit zal niet het geval zijn voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Grontmij heeft een QRA uitgevoerd waar het plan De Looiers met 40 appartementen in is meegenomen3 . Conclusie in de QRA is dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft als sprake is van LPG tankwagens die zijn voorzien van hittewerende coating. Aangezien het Revi uit 2016 dit verplicht, is dit het geval.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Zaanstreek – Waterland (VrZW)4 . De VrZW adviseert om bij de besluitvorming over het plan de volgende aspecten mee te wegen:
De externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van 40 appartementen, zoals bedoeld in het bestemmingsplan “De Looiers 2018”, om de volgende redenen:
Naar aanleiding van het advies van de VrZW is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld5 .
Op grond van de uitgevoerde QRA en gelet op het advies van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht en wordt het restrisico geaccepteerd.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het plangebied valt buiten de inventarisatieafstand van buisleidingen.
Er zijn met betrekking tot het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. In verband met de ligging van een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation is sprake van een stijging van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft echter onder de oriëntatiewaarde. De gemeente Purmerend acht het groepsrisico aanvaardbaar en accepteert het restrisico.
In de Wet geluidhinder is bepaald dat iedere weg een geluidszone heeft. Een zone is in feite een akoestisch aandachtsgebied. De breedte van de zone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied. In het onderhavige geval gaat het om de toetsing van de geluidsbelastingen op de nieuwe woningen vanwege de onderstaande bestaande wegen, te weten:
Volgens de huidige wetgeving geldt geen zone voor wegen met een maximumsnelheid van
30 km/uur. Hierdoor is het geluid van deze wegen uitgesloten van de verplichte toetsing aan de wettelijke grenswaarden.
Nieuwe woningen
Uit akoestisch onderzoek6 volgt dat de geluidbelasting vanwege verkeer op de Purmersteenweg, de Gedempte Where en Plantsoengracht op de gevels van alle geplande woningen hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. De hoogste toetsingswaarde bedraagt op de zuidelijke woontoren 62, 53 en 51 dB en op de noordelijke woontoren 60, 62 en 53 dB vanwege respectievelijk de Purmersteenweg, de Gedempte Where en Plantsoengracht.
Het treffen van maatregelen biedt onvoldoende soelaas om de geluidbelasting naar een niveau onder
de 48 dB terug te brengen. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Er zal een aanvraag om hogere waarden worden gedaan. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen dient er rekening mee te worden gehouden dat in de gevels van de woningen geluidwerende voorzieningen dienen te worden opgenomen waarmee aan het gestelde in het Bouwbesluit wordt voldaan.
Bestaande woningen
De Wet geluidhinder is een specifiek wettelijk kader dat in acht dient te worden genomen bij besluiten in het kader van ruimtelijke ordening. In de Wet geluidhinder wordt wegverkeerslawaai vrijwel uitputtend geregeld. Voor bestaande woningen geeft de Wet geluidhinder bescherming als er sprake is van een aan te leggen verkeersweg of als een bestaande verkeersweg relevant wijzigt. Ditzelfde geldt voor de aanleg van spoorwegen of industrieterreinen.
In dit geval is sprake van een planologische ontwikkeling waardoor de geluidsreflectie van wegverkeersgeluid naar de omgeving wijzigt. Dit zijn geen aspecten waarvoor de Wet geluidhinder bescherming biedt. Wel dienen deze gevolgen te worden meegewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Uit onderzoek van Sweco7 blijkt dat voor de meeste woningen in de omgeving van de ontwikkelingslocatie geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting. Voor een groot aantal woningen zal de gevelbelasting zelfs afnemen. Bij zeven woningen is er echter wel sprake van een toename.
De berekende toename van de geluidsbelasting voor vijf woningen bedraagt minder dan 2 dB. Bij een wijziging van een verkeersweg wordt een dergelijke geringe toename ten opzichte van de heersende waarde niet als significant beschouwd. Het lijkt in de rede te liggen om bij de beoordeling van deze toename aan te sluiten bij deze wettelijke bepaling. Geconcludeerd wordt dat de toename dusdanig gering is, dat deze als niet significant kan worden beschouwd.
De berekende toename van de geluidsbelasting voor de twee woningen aan de Prinsenhof bedraagt meer dan 2 dB. In dit kader is echter het volgende van belang. Conform de bouwregelgeving en de Wet geluidhinder dient de uitwendige scheidingsconstructie van woningen zodanig te zijn dat bewoners in hun woning beschermd worden tegen wegverkeerslawaai. De woningen in de directe omgeving van de ontwikkelingslocatie zijn gebouwd in een periode dat het toenmalige Besluit geluidwering gebouwen van kracht was. Conform artikel 8, eerste lid van het Besluit geluidwering gebouwen diende de geluidwering van de gevel van een tot bewoning bestemd gebouw ten minste gelijkte zijn aan 20 dB. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de berekende geluidsbelasting op deze woningen in de nieuwe situatie respectievelijk 50,6 en 48,3 dB bedraagt. Ondanks dat vastgesteld kan worden dat op deze woningen de gevelbelasting significant zal toenemen kan ervan worden uitgegaan dat ten aanzien van deze woningen wordt voldaan aan de technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid voor zover het betreft geluidhinder. Deze voorschriften gaan uit van een dusdanige geluidwering dat het binnenniveau als gevolg van weglawaai maximaal 33 dB bedraagt. Daaraan wordt ten aanzien van deze woningen voldaan.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Er zijn met betrekking tot het aspect geluid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Er zal een aanvraag om hogere waarden worden ingediend waarbij het ontwerpbesluit tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Voor bestaande woningen waar als gevolg van het bouwplan, een toename aan geluidbelasting plaatsvindt, wordt deze toename aanvaardbaar geacht. Enerzijds omdat voor een deel van deze woningen de geluidbelasting niet hoger wordt dan 53 dB en de wettelijke binnenwaarde niet wordt overschreden, anderzijds omdat voor het overige deel van de woningen de toename niet hoger is dan 1,6 dB.
Sinds 1 juli 2012 is nieuwe wetgeving voor geluid in werking getreden, genaamd 'SWUNG'. Dit houdt in dat voor rijks- en hoofdspoorwegen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld en de geluidzones uit de Wet geluidhinder hierdoor zijn gewijzigd. Voor spoorwegen zijn de 'nieuwe' geluidzones afhankelijk van de vastgestelde geluidproductieplafonds. Voor het spoor ten noorden van het plangebied geldt een geluidproductieplafond van kleiner dan 56 dB. De geluidzone behorende bij dit geluidproductieplafond is derhalve 100 meter breed, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.
Het plangebied ligt op ruim 300 meter van het spoor. Hierdoor is het inzichtelijk maken en toetsen van spoorweglawaai niet noodzakelijk. Spoorweglawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Er zijn met betrekking tot het aspect spoorweglawaai geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Voor de gronden van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek8 uitgevoerd. Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Omdat in de grond en het grondwater overschrijdingen van de tussenwaarde en interventiewaarde zijn aangetoond, zijn de analyseresultaten in overeenstemming met de gestelde hypothese dat de locatie verdacht is. Omdat de verontreiniging wordt veroorzaakt door de oudstedelijke ophooglaag is er vooralsnog geen reden om een nader bodemonderzoek uit te voeren.
Bij herontwikkeling van de locatie dient de bodem te worden gesaneerd. Voorafgaand aan de sanering dient een nader onderzoek asbest te worden uitgevoerd. Bij een nader onderzoek asbest worden met een mobiele kraan proefsleuven gegraven om vast te stellen of de bodem daadwerkelijk verontreinigd is met asbest. Reden voor een nader onderzoek asbest is het aantreffen van asbest in één van de analyseerde grondmonsters en het feit dat diverse boringen gestaakt zijn op een steenachtige / puinachtige laag. Geadviseerd wordt om het asbestonderzoek uit te voeren na sloop van het pand en het verwijderen van de betonvloer en na het verwijderen van de klinkerverharding aan de buitenzijde van het pand.
Geadviseerd wordt om de locatie functioneel te saneren waarbij de toekomstige inrichting deel uit maakt van de saneringsmaatregel. De duurzaam aaneengesloten verharding van de parkeergarage kan als duurzame afdeklaag worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor overige toekomstige verhardingen binnen het plangebied. Ter plaatse van niet verharde terreinen moet rekening worden gehouden met het toepassen van een leeflaag met een dikte van minimaal 1 meter.
Onder voorwaarde dat het advies uit het verkennend bodemonderzoek wordt opgevolgd, zijn er met betrekking tot het aspect bodem geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.
De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is "een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones". Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Het plangebied is opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK), een landelijke kaart waarop gebieden met een hoge tot zeer hoe archeologische verwachtingswaarde zijn weergegeven. Op grond hiervan moet rekening worden gehouden met een hoge kans op archeologische waarden in de ondergrond. Op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is de locatie niet met een hoge archeologische waarde opgenomen. Deze omissie wordt door de gemeente hersteld.
Volgens het gemeentelijk archeologisch beleid geldt voor een AMK-terrein dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen met een oppervlakte meer dan 100 m2 en dieper dan de 50 cm vanaf het maaiveld.
Uitgangspunt van het plan het plan is dat de bodemingreep zoveel mogelijk wordt beperkt. Er wordt geen verdiept parkeren gerealiseerd. Dit uitgangspunt komt voort uit het waterkeringsbelang, het bodembelang en het archeologisch belang. Het plangebied ligt tegen een regionale waterkering aan. Bij het realiseren van verdiept parkeren zou dit in het profiel van vrije ruimte van de waterkering komen. Dit is niet toegestaan. Door het bouwen op het huidige maaiveld wordt voorkomen dat onnodige grondhoeveelheden worden afgevoerd. Hiermee wordt hinder en overlast voorkomen. Daarnaast wordt door te bouwen op maaiveld de mogelijk aanwezige archeologisch waarden in situ behouden. Met dit uitgangspunt is het plan verder uitgewerkt.
Omdat er ondanks dit uitgangspunt sprake zal zijn van enige bodemverstoring binnen het plangebied, is een archeologisch bureauonderzoek9 uitgevoerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied behoort tot een laatmiddeleeuwse ontginningsas. De bewoning ter plekke van het plangebied is waarschijnlijk verdwenen in het kader van de vestingwerken in de 16e en 17e eeuw. De locatie van het noordelijke nieuwbouwpand ligt bovendien bijna geheel in de 17e eeuwse vestinggracht, welke nog tot in de 20e eeuw open heeft gelegen. Mogelijk ligt op de rand van het plangebied een historische molenlocatie, deze ligt echter vrijwel zeker buiten de contour van de nieuwbouwlocaties. In de eerste helft van de 18e eeuw is het plangebied in gebruik als locatie voor een houtzagerij en -handel.
Vanwege de vele post-Middeleeuwse activiteiten ter plekke van het plangebied is de kans op het aantreffen van archeologische resten, zeker in de ondiepe ondergrond, zeer klein. De ontgraving van de ondergrond is ondiep (0,3 tot 0,5 m beneden maaiveld). In het kader van de sloopwerkzaamheden worden de bestaande palen geknipt waardoor geen onnodige verstoring van de ondergrond zal plaatsvinden. Verstoring van archeologische resten door heipalen is mogelijk, echter wordt verwacht dat de kwaliteit van de mogelijke vindplaats dusdanig slecht is dat er weinig resten intact aanwezig zijn. Derhalve is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De locatie is vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling met als voorwaarde dat bij de sloop van het bestaande bedrijfsgebouw de heipalen worden geknipt waardoor de bodemverstoring wordt beperkt.
Er zijn met betrekking tot de aspect archeologie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor de bescherming van deze archeologische waarden worden specifieke voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen. De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
Het plangebied is gelegen langs een historische structuurlijn, namelijk waterloop de Where met oevers. De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op het perceel zelf geen actuele cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Wel bevindt zich op het naastgelegen perceel een Rijksmonument ('Villa Houtheuvel'). Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven wordt het monument door de situering van de nieuwbouw iets meer vrijgezet en wordt door de aflopende hoogte van de nieuwbouw een schakel gevormd naar de hoogte van het monument. Er is voldoende rekening gehouden met het monument, de monumentale waarden van de villa worden niet geschaad.
Er zijn met betrekking tot de aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
De watertoets is een verplicht onderdeel binnen ruimtelijke planvorming. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp.
De voorgenomen ontwikkeling is in het kader van de watertoets10 afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Hieruit is naar voren gekomen dat de strook langs De Where een regionale waterkering is. In de afstemming is gezamenlijk bepaald dat de gevellijn van het bouwplan niet in een strook mag komen van 3m vanaf de damwand. Doordat het plan op het maaiveld wordt gerealiseerd en geen verdiepte parkeerkelder wordt gemaakt blijft het plan buiten het zogenaamde beoordelingsprofiel. De waterkering blijft toegankelijk voor inspecties en eventueel onderhoud.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard (dakoppervlak en verharding). Het areaal verharding zal door de realisatie van het bouwplan afnemen. Er is derhalve geen compensatie in de vorm van open water benodigd. Ook wordt een geen water gedempt.
In de toekomstige situatie wordt het afstromende hemelwater middels een kolkenstelsel afgevoerd naar het open water (De Where). Het vuilwaterafvoer van de 40 appartementen wordt aangesloten op de aanwezige riolering in de Purmersteenweg. Dit is een beperkte hoeveelheid en leidt niet tot aanpassingen in het rioolstelsel van de gemeente Purmerend.
Uit het overleg met HHNK komen de volgende kaders naar voren voor de waterveiligheid:
Voor het plaatsen van een nieuwe beschoeiing en bouwen binnen de beschermingszone van de waterkering zal een watervergunning worden aangevraagd.
De ruimtelijke ontwikkeling is afgestemd met HHNK. Hieruit zijn geen knelpunten naar voren gekomen die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. In de uitwerking van het plan zal nader afstemming met HHNK plaatsvinden en een watervergunning worden aangevraagd.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5, titel 5.2 “Luchtkwaliteitseisen”, ook wel bekend onder de naam “Wet luchtkwaliteit”). Ruimtelijk-economische projecten kunnen worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in
getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor
de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet
nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In ruimtelijke plannen moet inzichtelijk gemaakt worden, hoe daarbij aan de orde zijnde ontwikkelingen zich verhouden met de wet- en regelgeving op het vlak van de gebieds- en soortenbescherming. Dit betekent, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet- en regelgeving de uitvoering van de ontwikkeling al dan niet in de weg staat. De gebiedsbescherming en de soortenbescherming zijn per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming.
Er is een toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied11 . Tevens is onderzocht of de plannen negatieve effecten op dergelijke soorten en/of beschermde gebieden kunnen veroorzaken.
Het onderzoek heeft bestaan uit een bronnenstudie en een veldbezoek waarna de volgende conclusies zijn getrokken:
Er vindt aanvullend onderzoek plaats naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in het te slopen gebouw. Indien blijkt dat vleermuisverblijfplaatsen in het te slopen gebouw daadwerkelijk aanwezig zijn, dan zullen compenserende en eventueel mitigerende maatregelen moeten worden getroffen en een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Omdat maatregelen getroffen kunnen worden en een ontheffing verleenbaar is, staat dit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Verkeer
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied grenst aan de Gedempte Where - Purmersteenweg, een belangrijke verkeersader voor gemotoriseerd verkeer.
Langzaam verkeer
Aan de zuidzijde van de Gedempte Where en Purmersteenweg ligt een vrijliggend fietspad.
In de huidige situatie is er geen oversteekplaats voor fietsers naar garage Zijp. Voetgangers
maken gebruik van de voetgangersoversteekplaats aan de oostzijde van het kruispunt. Een aparte oversteekplaats voor fietsers is niet noodzakelijk omdat er aan de noordzijde van de Gedempte Where en Purmersteenweg geen doorgaande fietsroute is. Alleen fietsers met bestemming naar de appartementen steken hier over. Het aantal overstekende fietsers zal daarom minimaal zijn, zij kunnen eenvoudig gebruik maken van de voetgangsoversteekplaats.
Openbaar vervoer
Binnen een afstand van circa 150 meter wordt de locatie ontsloten door openbaar vervoer (bus) en het treinstation van Purmerend is gelegen op ongeveer 600 meter. Hiermee ligt de nieuwbouw zeer dichtbij openbare vervoersvoorzieningen en is daarmee bijzonder goed via het openbaar vervoer bereikbaar.
Aansluiting openbare weg
Door middel van verkeerskundig onderzoek12 is het ontwerp van het plan verkeerskundig getoetst en zijn uitgangspunten opgesteld voor de aansluiting op de openbare weg.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
Tabel 4.1: Verkeersgeneratie huidige en toekomstige situatie
De realisatie van 40 appartementen resulteert in circa 260 verkeersbewegingen per werkdag. Dit is een stijging van circa 110 extra verkeersbewegingen per gemiddelde werkdag ten opzichte van de huidige situatie. De extra dagelijkse verkeersbewegingen worden afgewikkeld via de bestaande inrit op het kruispunt. Het uitgangspunt is dat in de toekomstige situatie de locatie van de aansluiting, inclusief de VRI-regeling (verkeersregelinstallatie) behouden blijft. Door middel van een aanvullend onderzoek is nader inzicht verkregen in de toekomstige verkeersafwikkeling ter plaatse en de benodigde maatregelen. Geconcludeerd wordt dat de volgende maatregelen nodig zijn:
Maatregelen buiten het plan:
Het advies is om minimaal een opstelstrook voor linksaf op de Gedempte Where toe te passen. Gezien de beperkte ruimtelijke inpasbaarheid wordt aanbevolen om de haalbaarheid ervan op korte termijn te toetsen. Indien de verkeersgeneratie en de verdeling in de praktijk gunstiger uitvalt, vervalt wellicht de noodzaak voor het treffen van maatregelen, doch de wens voor de uitvoering ervan zal blijven. Voor het treffen van maatregelen wordt daarom gekozen worden voor een gefaseerde aanpak, waarbij door monitoring van de verkeerssituatie de daadwerkelijke noodzaak van maatregelen zal worden bepaald.
Daarnaast dient overwogen te worden om twee opstelstroken (apart rechtsaf en gecombineerd rechtdoor/linksaf) vanaf de parkeergarage toe te passen.
Maatregelen binnen het plan:
Afhankelijk van de locatie van de entree van de parkeergarage is het advies om ook te zorgen voor een systeem dat bewoners snel de garage in en uit kunnen rijden, hetgeen blokkade van het kruisingsvlak zal voorkomen. Bijvoorbeeld door middel van kentekenregistratie.
Daarnaast dient overwogen te worden om de enkele rijstrook bestemd voor het in- en uitrijden van de parkeergarage, te verbreden.
Parkeren
De transformatie van de locatie naar appartementen brengt een parkeerbehoefte met zich mee. De gemeente Purmerend heeft hiervoor parkeernormen, die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Purmerend 2016. De parkeernormen die de gemeente Purmerend hierin toepast zijn gebaseerd op de meest recente parkeernormen van het CROW.
Conform de Nota Parkeernormen geldt op de locatie (centrum) een parkeernorm van 1,3 voor appartementen. Dit betekent dat er 52 parkeerplaatsen nodig zijn om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Er is ruimte voor 44 parkeerplaatsen in de afgesloten parkeergarage. Omdat er onvoldoende ruimte is op het perceel om 52 parkeerplaatsen te realiseren en een aantal vergunningparkeerplaatsen vervallen, wordt gebruik gemaakt van het parkeerfonds. Dit betekent dat de initiatiefnemer van het plan ter compensatie van de vervallen vergunningparkeerplaatsen en het tekort aan 8 parkeerplaatsen een bedrag in een fonds stort, waaruit door de gemeente deze parkeerplaatsen realiseert in het openbare gebied. Hierdoor kan de ontwikkeling toch doorgang vinden, ondanks dat niet alle parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van een markthal op de Koemarkt, is onderzoek13uitgevoerd naar de actuele parkeerdruk in de binnenstad. In dit onderzoek is het gebruik van de parkeerplaatsen in de Eggert garage, garage Claxonate, 't Lammetje en omgeving en het stadhuis en omgeving nader beschouwd. Tevens zijn de parkeerplaatsen aan de Populierenstraat in het onderzoek betrokken. Inclusief de ontwikkeling van markthal heeft 't Lammetje op de koopavond een bezetting van gemiddeld 86%, de Eggert garage 85%, de parkeergarage Claxonate 84%, rond het stadhuis 40% en Populierenstraat e.o. 57%. Op zaterdag heeft de Eggert garage een bezetting van 85%, 't Lammetje 83%, de Claxonate 85%, rond het stadhuis 47% en Populierenstraat e.o. 71%. Op een gemiddelde werkdag komt de bezetting in 't Lammetje en het stadhuis (betaald) op respectievelijk 81% en 83%. Op de overige locaties ligt de parkeerdruk op een gemiddelde werkdag tussen de 30% en 53%.
Van de bovengenoemde parkeerlocaties waar nog parkeerruimte beschikbaar is, liggen parkeergarage 't Lammetje, de parkeerplaatsen bij het stadhuis en de Populierenstraat e.o., binnen 200 meter van het plangebied De Looiers. Parkeergarage Eggert ligt op circa 300 meter afstand.
De CROW hanteert een richtafstand van 100 meter als acceptabele loopafstand voor de functie wonen. Van deze richtafstand kan hier worden afgeweken omdat ter plaatse sprake is van een centrumgebied, waar de ruimte schaars is en een gedeelte van het centrumgebied ook als voetgangersgebied is aangewezen, waarbinnen niet geparkeerd mag worden. Ten behoeve van de nieuw te realiseren woningen wordt grotendeels in parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Mensen die in het stadscentrum wonen hebben aanspraak op een parkeervergunning en mogen daarmee, met uitzondering van de parkeerring (bestaande uit de volgende straten: Westerstraat, Nieuwstraat (weggedeelte tussen Koestraat en Westerstraat), Gedempte Singelgracht, Oude Vismarkt, Weerwal, Achterdijk, Looiersplein (gedeelte bij de winkels ter hoogte van nr. 1-4) en Slotplein), in principe overal in de binnenstad parkeren. Het onderzoek naar actuele parkeerdruk in de binnenstad heeft aangetoond dat er nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn op (korte) loopafstand van de nieuwbouw.
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied goed ontsloten is voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer. De locatie is ook gunstig gelegen ten opzichte van openbaar vervoersvoorzieningen als bus en trein.
Voor een goede verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie is het advies om minimaal een opstelstrook voor linksaf op de Gedempte Where toe te passen. Gezien de beperkte ruimtelijke inpasbaarheid wordt de haalbaarheid hiervan op korte termijn getoetst en/of de noodzaak hiervan naar de toekomst toe gemonitord. Om blokkade van het kruisingsvlak te voorkomen, zal een systeem worden toegepast waarmee bewoners snel de garage in kunnen rijden.
Er worden 44 parkeerplaatsen in een afgesloten parkeergarage gerealiseerd. Ter compensatie van te vervallen vergunningparkeerplaatsen en het tekort aan 8 parkeerplaatsen, wordt een bedrag in het parkeerfonds gestort. Hierdoor kan de ontwikkeling toch doorgang vinden, ondanks dat niet alle parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Uit recent onderzoek naar de parkeerdruk in de binnenstad komt naar voren dat, inclusief de ontwikkeling van de markthal, er voldoende parkeerplaatsen op acceptabele afstand van het plangebied aanwezig zijn om de extra parkeerbehoefte op te vangen.
In ruimtelijke plannen moet een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd worden. Dit uit zich onder andere in functiescheiding tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies.
Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven en maatschappelijke functies aanwezig. Deze inrichtingen worden nu al omgeven door woningen waardoor zij als gevolg van de ontwikkeling niet beperkt worden in de bedrijfsvoering. Daarnaast betreft het uitsluitend inrichtingen in maximaal categorie 2 en zijn deze op meer dan 30 meter van het plangebied gesitueerd. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstanden die vanuit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' worden voorgeschreven.
Er is met betrekking tot het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, neemt het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toe. Een smalle toren belemmert de bezonning van de omgeving voor een kortere tijd dan een wand van diezelfde hoogte, of zelfs een wand van minder hoogte. In de gemeentelijke Hoogbouwvisie is aangegeven dat hoogbouwinitiatieven in een vroeg stadium moeten worden onderworpen aan een bezonningsonderzoek.
Door middel van een zonnestudie14 is in beeld gebracht welke effecten de appartementencomplexen wat betreft schaduw en bezonning hebben op de omgeving. De zonnestudie is uitgevoerd voor de dagen 21 maart, 21 juni en 21 september. Op deze dagen is de schaduwwerking in beeld gebracht om 9:00 uur, 12:00 uur, 15:00 uur en 18:00 uur. De studie laat zien dat op 21 maart in de middag schaduwwerking optreedt op de panden aan de overzijde van het water. Op 21 juni treedt geen schaduwwerking op bij omliggende panden. Op 21 september in de middag vindt schaduwwerking plaats op de grondgebonden woningen aan de overzijde van het water. De schaduwwerking is vrijwel uitsluitend afkomstig van het hoogste appartementengebouw. Omdat het een slank gebouw betreft is de schaduwwerking per pand slechts van korte duur. Een belangrijk deel van de zomerperiode zal geen tot nauwelijks sprake zijn van schaduwwerking.
In de gemeentelijke hoogbouwvisie (paragraaf 3.4.4) zijn vuistregels opgesteld voor wat betreft bezonning. Daarbij wordt uitgegaan van de zgn. 'lichte norm' van het TNO. De 'lichte norm' van TNO gaat uit van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in 'midden vensterbank binnenkant raam' van de woonkamer. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie kan worden opgemaakt dat ruimschoots wordt voldaan aan deze norm
Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwwerking op nabijgelegen percelen. Er is met betrekking tot het aspect schaduwwerking geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Met name de effecten van valwinden rond hoogbouw hebben grote invloed op het functioneren van de openbare ruimte in de direct omgeving, zeker in relatie met de eis voor een 'goede' plint. Het is dan ook van belang de gebouwen al in een vroeg stadium aan een windhinderonderzoek te onderwerpen om overlast in de omgeving van het gebouw te voorkomen.
Voor de beoordeling van het windklimaat wordt in Nederland de norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' gehanteerd. Deze norm geeft aan wanneer en hoe onderzoek naar het windklimaat in de gebouwde omgeving verricht moet worden. Ook geeft het aan welke normen bij de beoordeling van windklimaat gelden. De norm geeft aan dat voor beschut liggende gebouwen tot een hoogte van 15 meter geen windonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Voor beschut liggende gebouwen tussen de 15 en 30 meter hoog en voor onbeschut liggende gebouwen tot 30 meter hoog is de hulp van een deskundige vereist om te beoordelen of wel of niet onderzoek moet worden verricht. Voor gebouwen hoger dan de 30 meter is altijd onderzoek naar het te verwachten.
Om inzicht te krijgen in het windklimaat rond het nieuwbouwproject is een kwalitatieve beoordeling gemaakt15 . Uit het onderzoek komt het volgende naar voren:
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek, zullen schermen op de balkons worden geplaatst met een hoogte van minimaal 1,2 meter. Met deze schermen is een goed windklimaat te realiseren. In de regels van de woonbestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de plaatsing van windschermen.
Door middel van aanvullend onderzoek16 is inzicht verkregen in eventuele windhinder in de wijdere omgeving. Uit het onderzoek komt naar voren dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie het windklimaat in de tuinen en op de balkons van de woningen aan de Wherekant en de villa Houtheuvel goed is voor langdurig zitten. Vanwege de complexiteit van het bepalen van de geluidsgevolgen van wind is er geen praktisch toepasbare methode om vooraf in te kunnen schatten of een gebouw fluittonen als gevolg van wind gaat produceren. Primair zullen met name de bewoners van de nieuwbouw daar last van kunnen hebben. Met de projectontwikkelaar is afgesproken dat dit aspect na realisatie van de bebouwing zal worden gemonitord en dat eventuele storende fluittonen zo spoedig mogelijk zullen worden verholpen. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Er is met betrekking tot het aspect windhinder geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast wordt de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Er is een aanmeldingsnotitie17 opgesteld waarmee invulling wordt gegeven aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De resultaten zijn in onderstaande schema samengevat.
Projectnaam | De Looiers |
Kenmerken van de projecten | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m2) Betreft een ontwikkeling van in totaal 40 appartementen. |
Cumulatie met andere projecten | Naastgelegen project Brantjesoever: bouw van ca. 100 woningen. Dit plan bevindt zich nog in de voorbereidingsfase, De planologische procedure is nog niet gestart. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Enkel relevant tijdens de bouw |
Productie afvalstoffen | Enkel relevant tijdens de bouw |
Verontreiniging en hinder | Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot relevante milieu-effecten. |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaande grondgebruik | Garage |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebied of andere gevoelige gebieden. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Lokaal |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | Nee |
Waarschijnlijkheid effect | Geen |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Geen |
CONCLUSIE | De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk. |
De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De gemeente Purmerend zal in het kader van de ontwikkeling en realisatie van het gebied, voorafgaande aan het vaststellen van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad, een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar (Linden Groep) sluiten. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De gemeente acht deze partij in staat om de kosten voor ontwikkeling van het plan te dragen.
Op grond van de aanwezige woningbehoefte (zie onder andere paragraaf 3.3) en de getoonde belangstelling tijdens de informatieavonden, kan worden geconcludeerd dat er niet voor de leegstand zal worden gebouwd.
Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het plan is afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (zie paragraaf 4.7) en er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Zaanstreek – Waterland (zie paragraaf 4.1).
Er zijn twee inloopavonden (6 maart en 10 mei 2017) gehouden waarin omwonenden en belangstellenden informatie konden inwinnen over het plan. Daarna zijn twee inloopavonden georganiseerd voor uitsluitend de omwonenden (15 en 16 januari 2018). De volgende bewoners zijn hiervoor uitgenodigd:
Daarnaast zijn de inwoners van Purmerend over deze avonden geïnformeerd door middel van een advertentie in de krant.
Tijdens de informatieavonden is het plan in zijn algemeenheid goed ontvangen. Wel zijn door verschillende omwonenden enige zorgen geuit over de effecten van de appartementengebouwen op hun woongenot. Zoals naar voren komt in deze toelichting van het bestemmingsplan, zijn er wat betreft effecten voor omwonenden geen onevenredige nadelige effecten (schaduwwerking, windhinder, verkeer) als gevolg van het bouwplan voor omwonenden. In combinatie met het feit dat met dit project invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte en de ruimtelijke kwaliteit in het gebied zal verbeteren ten opzichte van de huidige situatie, verleent de gemeente medewerking aan dit plan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'De Looiers 2018', de ontwerpomgevingsvergunning en het ontwerpbesluit hogere waarde geluidhinder hebben - vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken - met ingang van vrijdag 1 juni tot en met donderdag 2 augustus 2018 op het stadhuis ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de
zienswijzen is een Nota van zienswijzen opgesteld welke als bijlage het bestemmingsplan is opgenomen. Hierin zijn de ontvankelijke zienswijzen verkort weergegeven en van commentaar voorzien. De conclusie van de Nota is dat de zienswijzen geen aanleiding geven om de procedure te staken en af te zien van vaststelling van bestemmingsplan. De zienswijzen geven wel aanleiding om het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Bij eventueel beroep leidt dit tot een versnelde behandeling bij de Raad van State, geen mogelijkheid tot pro-forma beroep en een verplichte toepassing van het relativiteitsbeginsel.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, een combinatie van gedetailleerde en globale bestemmingen. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk binnen het plangebied. Gekozen is voor een planvorm met gedetailleerde eindbestemmingen. In deze bestemmingen wordt slechts een beperkte flexibiliteit geboden met betrekking tot de exacte situering van de gebouwen (maximaal één meter speling). De omliggende gronden zijn met de bestemmingen Groen en Verkeer - Verblijf opgenomen. Op deze wijze wordt veel rechtszekerheid geboden aan belanghebbenden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met de bijbehorende legenda te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingen te vinden.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken.
In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse regels artikelsgewijs besproken.
Inleidende regels
In hoofdstuk 1 staan de inleidende bepalingen van de regels beschreven.
Artikel 1 geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot;
Het tweede artikel geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Bestemmingsregels
Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Per bestemming en per artikel geldt in de meeste gevallen het volgende stramien:
Beschrijving van de bestemmingen:
De gronden rondom de gebouwen en de gebouwde parkeervoorziening zijn opgenomen met de bestemming Groen. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied is opgenomen voor de gronden waar een gebouwde parkeervoorziening op maaiveldniveau zal worden opgericht. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, exclusief ondergeschikte bouwdelen. Naast een parkeergarage zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
De gronden waar de appartementengebouwen zijn voorzien zijn bestemd met de bestemming Wonen. Het aantal woningen bedraagt maximaal 40. De maximale bouwhoogte binnen de bouwvlakken is op de verbeelding weergegeven.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De gronden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn, zijn tevens bestemd met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Voordat bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden met een omvang groter dan 100 m2 en dieper dan 50cm, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische resten.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkering.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In de Algemene gebruiksregels is aangegeven welke activiteiten in ieder geval als verboden gebruik worden verstaan.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Op basis van de algemene wijzigingsregels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de daarbij gestelde voorwaarden.
Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Dit artikel geeft de naam van het bestemmingsplan (De Looiers 2018) aan.
Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan, dus ook bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan De Looiers 2018, is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels.
Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang: