direct naar inhoud van Regels
Plan: Kwadijkerpark 2021
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Kwadijkerpark 2021' met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPKWADIJKERP2021-va01 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen van de woningen met elkaar verbonden zijn, niet zijnde een gestapelde woning;

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorgevel en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied gelegen aan de voorkant van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelgrens.

1.9 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 ambulante handel

het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.

1.11 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 archeologisch deskundige

een deskundige op het gebied van de archeologie en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.14 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet.

1.15 archeologisch onderzoeksgebied

gebied met een daaraan toegekende middelhoge of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.17 archeologisch waardevol gebied

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen en menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.18 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.19 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.20 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.32 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.33 dakopbouw
  • a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
  • b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeibord bevindt.
1.34 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gestapelde woningen

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.37 groene erfafscheiding

een erfafscheiding, waarvan de bouwkundige constructie geheel dan wel nagenoeg geheel aan het zicht is onttrokken door een haag en/of andersoortig gewas, dan wel een erfafscheiding, geen bouwwerk zijnde, uitsluitend bestaande uit een haag en/of andersoortig gewas.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 jongerenontmoetingsplek

een gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.

1.40 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.41 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.43 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.44 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.46 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.48 peil
  • a. voor hoofdgebouwen op bouwpercelen ter plaatse van de figuur 'gevellijn': de bovenkant van de begane grondvloer aan de voorgevelzijde van de woning;
  • b. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen, met uitzondering van hoofdgebouwen als bedoeld onder a.: de hoogte van die weg;
  • c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.50 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.53 sociale huurwoning

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1., eerste lid, onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.54 voorgevel
  • a. voor hoofdgebouwen op bouwpercelen ter plaatse van de figuur 'gevellijn': de op de figuur 'gevellijn' gerichte gevel;
  • b. in andere gevallen: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
1.55 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.56 twee-aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden en het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd wordt;

1.57 vrijstaand geschakelde woning

een woning waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staat, en waarvan het hoofdgebouw slechts door middel van bijbehorende bouwwerken met een of meer andere woningen is verbonden.

1.58 vrijstaande woning

een woning waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staat, en waarvan het hoofdgebouw niet door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden.

1.59 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.60 zendmast

een bouwwerk, geen gebouw zijde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 het oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. water;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. calamiteitenroutes;
  • f. (ontsluitings)wegen, in- en uitritten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • g. jongerenontmoetingsplaatsen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. ondergrondse containers;
  • j. objecten van beeldende kunst.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
    • 1. erfafscheidingen 1,2 m;
    • 2. lichtmasten 9 m;
    • 3. vlaggenmasten 9 m;
    • 4. objecten van beeldende kunst 6 m;
    • 5. speeltoestellen 6 m;
    • 6. bruggen 2 m;
    • 7. overig straatmeubilair 6 m;
    • 8. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

Artikel 4 Verkeer - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  • b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • c. jongerenontmoetingsplaatsen;
  • d. objecten van beeldende kunst;
  • e. ondergrondse containers;
  • f. ambulante handel;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclameuitingen, bruggen en water.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen alsmede openbare toiletvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 15 m²;
  • b. ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
    • 1. erfafscheidingen 1,2 m;
    • 2. lichtmasten 9 m;
    • 3. vlaggenmasten 9 m;
    • 4. objecten van beeldende kunst 6 m;
    • 5. speeltoestellen 6 m;
    • 6. bruggen 2 m;
    • 7. overig straatmeubilair 6 m;
    • 8. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder c ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. verkeer te water;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, keermuren voor waterbeheersing, dammen, oeverbeschoeiingen en duikers.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. steigers zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. aan de woonfunctie ondergeschikte aan-huis-gebonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. groen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. dammen en bruggen;
  • j. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op bouwpercelen, die grenzen aan de figuur 'gevellijn' of waar de figuur 'gevellijn' is opgenomen, dient de voorgevel naar deze gevellijn te worden gericht;
  • c. binnen de bestemming zijn maximaal 340 woningen toegestaan;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder c. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen binnen het betreffende aanduidingsvlak niet meer bedragen dan is aangegeven. Het gestelde onder c. is hierbij onverminderd van toepassing;
  • e. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd in de vorm van:
    • 1. vrijstaande woningen;
    • 2. vrijstaand geschakelde woningen;
    • 3. twee-aaneengebouwde woningen;
    • 4. aaneengebouwde woningen;
    • 5. gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 7 meter, met dien verstande dat de goothoogte van gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 13 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van gestapelde woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag het bebouwd oppervlak binnen het betreffende maatvoeringsvlak niet meer bedragen dan is aangegeven.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze zijn opgenomen in artikel 2 van de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn bijbehorende bouwwerken ook toegestaan in de zijtuinen die grenzen aan openbaar gebied, voor zover deze bouwkundig verbonden zijn aan het hoofdgebouw en waarbij de breedte niet meer dan 4 meter bedraagt loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a., bedraagt voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande, vrijstaand geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen de goothoogte maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter;
  • d. aan de voorgevel van het hoofdgebouw mag één bijbehorende bouwwerk worden gebouwd, waarvan de diepte ten hoogste 50% van de diepte van de voortuin met een maximum van 1,2 meter en de maximale bouwhoogte 3,2 meter mag bedragen.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
    • 1. erfafscheidingen binnen het bouwvlak 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevellijn van een hoofdgebouw ten hoogste:
      • 2 m bedraagt, voor zover het erfafscheidingen op de zijdelingse perceelsgrenzen van twee aangrenzende bouwpercelen betreft;
      • 1,2 m bedraagt in overige gevallen;
    • 2. erfafscheidingen buiten het bouwvlak 1,2 m;
  • c. aanvullend op het bepaalde onder b., is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening 1' een geluidwerende erfafscheiding met een maximale bouwhoogte van 2,5 m toegestaan;
  • d. erfafscheidingen aan de naar de figuur 'gevellijn' georiënteerde zijde van een bouwperceel, zijn uitsluitend toegestaan mits deze worden uitgevoerd als een groene erfafscheiding.
6.2.5 Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m², met uitzondering van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;
  • c. de afstand van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tot de betreffende aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
6.2.6 Specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrij

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrij' gelden in afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.2, 6.2.3 en 6.2.4 de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrij' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 1,2 meter;
  • b. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrij' worden niet gerekend tot het 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), Bijlage II.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Voorwaardelijke verplichting geluidwerende voorzieningen
  • a. Het in gebruik nemen en in gebruik houden van woningen op bouwpercelen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening 1' is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat op de noordelijke zijdelingse perceelsgrens ter plaatse van de betreffende aanduiding een geluidwerende voorziening is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, die voldoet aan de volgende eisen:
    • 1. gebouwd aansluitend op de gevel van het hoofdgebouw;
    • 2. lengte minimaal 2 m;
    • 3. bouwhoogte minimaal 2 m en maximaal 2,5 m;
    • 4. uitgevoerd in een gesloten constructie van minimaal 15 kg/m².
  • b. Het in gebruik nemen en in gebruik houden van woningen op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening 2' is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarde:
    • 1. voor zover de betreffende woning aan de noordelijke gevel van het gebouw gelegen is, dient rondom het balkon aan de noordzijde een afsluiting/loggia met een schermhoogte van ten minste 2,0 m ten opzichte van het balkonpeil te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
    • 2. de onder 1. bedoelde afsluiting/loggia moet bij verdiepingshoge uitvoering in gesloten toestand beluchting mogelijk maken van de achterliggende buitenruimte ten behoeve van spuiventilatie van de verblijfsruimten.
6.3.2 Voorwaardelijke verplichting groene erfafscheidingen

Het in gebruik nemen en in gebruik houden van woningen op bouwpercelen, die grenzen aan de figuur 'gevellijn' of waar de figuur 'gevellijn' is opgenomen, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. bij in gebruikname dient aan de naar de figuur 'gevellijn' georiënteerde bouwperceelsgrens een groene erfafscheiding te zijn gerealiseerd;
  • b. de onder a. bedoelde groene erfafscheiding dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
6.3.3 Sociale huurwoningen
  • a. Van het totaal aantal woningen zal ten minste 29% van het aantal worden gerealiseerd als sociale huurwoning conform het thans geldende beleid van de ‘Doelgroepenverordening gemeente Purmerend 2020’, waarbij het minimum aantal te bouwen sociale huurwoningen binnen het plangebied 100 woningen bedraagt;
  • b. In het geval de Doelgroepenverordening gemeente Purmerend 2020 zoals bedoeld onder a gewijzigd of vervangen wordt, wordt rekening gehouden met de wijziging of vervanging;
  • c. Met betrekking tot het gebruik geldt dat elke sociale huurwoning gedurende ten minste 25 jaar vanaf het eerste moment van ingebruikname als sociale huurwoning moet worden gebruikt.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Het bouwen ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), is verboden.

7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 7.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • b. Het in a. bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m² beslaat.
  • c. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot:
    • 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische waarden in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. Het doen van inventariserend veldonderzoek, een archeologische begeleiding en opgravingen door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  • d. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in het eerste lid bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, werken of werkzaamheden uit te voeren die een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 500 m² opleveren en die dieper reiken dan 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. Het verbod onder a. geldt niet:
    • 1. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
    • 3. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  • c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden zoals onder 7.3, onder c.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
7.6 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch waarden aanwezig zijn.
  • b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.3 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  • a. antennes-installaties zijn niet toegestaan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.
9.4 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

9.5 Wijziging goot-/boeiboordhoogte
  • 1. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.
  • 2. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik
  • a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    • 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    • 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
    • 4. het gebruik van grond voor prostitutie.
  • b. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.
10.2 Parkeren
  • a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient ten minste voldaan te worden aan de Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016. De parkeernorm wordt berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte. Het niet voorzien in en het niet in stand houden van voldoende parkeergelegenheid wordt gerekend tot strijdig gebruik.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. hoeft niet voldaan te worden aan de hier genoemde parkeernorm in het geval Burgemeester en wethouders besloten hebben af te wijken van deze norm op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor sociale huurwoningen een parkeernorm van 1,3.
  • d. In het geval de Nota Parkeernormen zoals bedoeld onder a. gewijzigd of vervangen wordt, houden Burgemeester en wethouders rekening met deze wijziging of vervanging.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
    • c. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Kwadijkerpark 2021.