Plan: | Brantjesoever 2019 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPBRANTJESOEVER-va01 |
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling van de locatie "Brantjesoever" tot woningbouwlocatie. Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010'. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen in Purmerend, tussen de Where, de Purmersteenweg en de Burgemeester D. Kooimanweg. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt, tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan, het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010. Een uitsnede van het bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.
figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' (bron: RO online)
Het plangebied heeft op basis van de geldende regeling meerdere bestemmingen. Het grootste deel is bestemd als bedrijf met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2'. Hier zijn bedrijven tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het parkeerterrein is bestemd als 'Verkeer - 2'. Deze gronden zijn bestemd voor onder meer wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing en verblijfsgebied met dezelfde functie.
Aan het water, in het oosten van het plangebied is sprake van de bestemming 'Gemengd - 3'. Hier zijn onder meer bepaalde bedrijven, dienstverlening en kantoren toegestaan. Grenzend ten westen hiervan zijn gronden bestemd als 'Horeca'. Hier gelden de functieaanduidingen 'bowlingbaan' en 'garage'. Ten westen hiervan, tussen de horeca- en bedrijfsbestemming in, is sprake van de bestemming 'Detailhandel'. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel en dienstverlening.
Tot slot is in het westen sprake van de bestemming 'Wonen' met daaromheen de bestemming 'Tuin - 2'. Binnen de woonbestemming is wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' voor de gronden die gelegen zijn aan de watergang, en 'Waarde - Archeologie' voor het gehele plangebied.
Binnen het plangebied is slechts ter plaatse van de woonbestemming de functie wonen toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de geldende regeling, om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en het vooroverleg. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de planregels is opgenomen.
Het voornemen is om in de toekomstige situatie het plangebied om te vormen tot een woongebied en het in te richten met verschillende woningtypen. In figuur 2.1 is een overzichtstekening weergegeven die de inrichting van het gebied van bovenaf weergeeft.
Figuur 2.1 Overzichtstekening inrichting plangebied (bron: Just Architects)
Het plan biedt ruimte aan zowel kleine als grote appartementen en grondgebonden woningen. De mix van woningtypologieën zorgt voor een gevarieerd woongebied. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de diverse soorten woningen, met de bijbehorende buitenruimte en parkeerplaatsen, en hoe deze zich manifesteren in hun omgeving.
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de voorziene ontwikkeling van de Brantjesoever tot woongebied.
Bovendien wordt de woningbehoefte in de regio Noordwest-Nederland, waar Purmerend in valt, en specifiek in en rond Amsterdam in de SVIR benadrukt. Het ontwikkelen van extra woonruimte in Purmerend past dan ook goed in het beleid zoals uiteengezet in de SVIR.
Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad. De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
Conclusie:
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Conclusie:
Voor Purmerend hebben de regels in het Barro geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder). De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Het voorgenomen plan betreft de ontwikkeling van 116 woningen. De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland.
De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het RAP wordt beschreven dat er binnen de gehele Stadsregio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Eén van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied.
Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend, zoals zal worden toegelicht in paragraaf 3.4.3 van deze toelichting. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, in de nabijheid van het historisch centrum van Purmerend. Het terrein ligt op een centrale locatie, aan een doorgaande weg (Purmersteenweg). Zowel de snelweg A7 als het treinstation Purmerend zijn op steenworp afstand. Recht voor het plangebied is een bushalte voor diverse buslijnen. Het plangebied is aldus goed bereikbaar met verschillende middelen van vervoer.
Conclusie:
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, de voorziene woningen passen binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte en in het gemeentelijk beleid. De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het bestaand stedelijk gebied te behouden.
Conclusie:
Onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Verordening gewijzigd. Op 20 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 maart 2017 is deze in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening bedoeld. De provinciale verordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden.
Conclusie:
Onderhavige ontwikkeling is in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
De speerpunten uit de provinciale visie zijn vertaald in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont.
Conclusie:
Onderhavige ontwikkeling levert geen strijd met de Woonvisie op.
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich met name op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen de onderhavige ontwikkeling. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd.
De MRA heeft een eigen langeretermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap. Om dit te bereiken is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.
De MRA bestaat uit zeven zogenaamde deelregio's, waaronder Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend deel van uitmaakt. Zaanstreek-Waterland heeft een eigen Woonagenda: Samen optrekken (2017). De focus ligt op de jaren 2017-2020, met een doorkijk naar 2025 en 2035. Hierin kiezen de gemeenten een gezamenlijke koers die recht doet aan lokale omstandigheden, gebaseerd is op inzicht in de (toekomstige) woningmarkt in Zaanstreek-Waterland en die rekening houdt met en een eigen inkleuring geeft aan de samenwerkingsafspraken met de andere deelregio's in de MRA. Zaanstreek-Waterland wil haar eigen identiteit kracht bijzetten door de reeds grote diversiteit aan woonmilieus nog verder te versterken. Ze wil zowel de eigen als de regionale woningvraag bedienen en streeft naar een verder gedifferentieerde en toekomstbestendige woningvoorraad voor alle doelgroepen. Doelen zijn: het opvoeren van de woningproductie, waarbij de focus ligt op toevoeging van die kwaliteiten aan woonmilieus, woningtypen en prijsklassen die benodigd zijn en bijdragen aan de gewenste variatie, het behoud van de betaalbare (sociale huur)voorraad, een betere verdeling van en doorstroming binnen die voorraad en verduurzaming van de gehele bestaande voorraad, zowel op het gebied van energie als levensloopbestendigheid.
Conclusie:
Onderhavige ontwikkeling past binnen de Woonagenda.
In het Regionaal Actieprogramma (RAP), dat in november 2016 is ingediend, hebben de gemeenten hun gezamenlijke inzet beschreven voor de versnelling van de woningbouw. Daarnaast is een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen per marktgebied in drie scenario's. Deze prognoses zijn afgezet tegen de woningbouwplannen. Ter aanvulling is een oplegger uitgebracht. Hierin zijn, voor de perioden 2017-2019 en 2020-2024, alle binnenstedelijke planlocaties in een lijst weergegeven, waar bekend voorzien van programmatische kenmerken. Ook voor de buitenstedelijke plannen voor deze periode is een lijst opgesteld.
Voor de regio Zaanstreek-Waterland, waartoe de gemeente Purmerend eveneens behoort, geldt dat de wens is om de diversiteit van de woningvoorraad te vergroten. Dat betekent onder meer tegemoet komen aan de vraag naar middeldure huurwoningen, een segment dat nog grotendeels ontbreekt.
In het RAP is opgenomen dat is afgesproken de woningbouwproductie met 20.000 woningen te versnellen in de SRA-plus (Stadsregio Amsterdam plus Almere, Lelystad, Haarlem en Weesp). Voor de regio Zaanstreek-Waterland geldt een versneld woningbouwprogramma van 7.100 woningen in de periode 2016-2020. Dit komt neer op 1.420 woningen per jaar. Bij het zoeken naar nieuwe locaties en de versnelling is binnenstedelijk bouwen en transformeren een belangrijk aandachtspunt.
Voor de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) geldt voor de periode 2015-2025 een woningbehoefte van 67.870 woningen. In de volgende figuur is weergegeven waaruit deze behoefte bestaat. Hieruit is te concluderen dat er een zeer ruime behoefte is aan binnenstedelijke woningen in een mix van woningtypologieën (zie hoofdstuk 4) zoals die in het voornemen worden gerealiseerd.
Conclusie:
De ontwikkeling is in overeenstemming met het RAP.
Figuur 3.1 Woningbehoefte regio Zaanstreek-Waterland uit het RAP Wonen
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
Conclusie:
Het realiseren van woningbouw ter plaatse van de Brantjesoever past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Figuur 3.2 Strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020
Onderhavige locatie betreft herstructurering. Het is een unieke locatie langs het water, welke tegelijkertijd zeer goed is ontsloten en direct naast het centrum van Purmerend is gelegen. Door deze ontwikkeling wordt de grond optimaal benut en vind een kwaliteitsslag plaats.
Conclusie:
Dit plan sluit aan op de doelen van de structuurvisie.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)' is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woningbouw in de bestaande stad. Dit plan benut de waardevolle aspecten van Purmerend. De locatie ligt tegen het centrum van Purmerend, met station Purmerend op loopafstand. Het plangebied wordt ook expliciet in dit beleidsstuk benoemd als locatie waar woningbouw moet plaatsvinden. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 116 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd.
Conclusie:
Het voornemen is in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.
Op 20 april 2017 is de Woonvisie 2012 geactualiseerd omdat de gemeente Purmerend een scherpere woonvisie nodig achtte om, ook bij veranderende omstandigheden, op te kunnen terugvallen. In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieus en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 116 woningen, in de vorm van appartementen van verschillende afmetingen en grondgebonden woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad.
Conclusie:
De voorgenomen ontwikkeling past in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035.
Conclusie:
Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
Conclusie:
Voor onderhavig plan geldt het uitgangspunt dat de woningen aardgasloos worden aangelegd. Het plan wordt aangesloten op het duurzame warmtenet van Purmerend (Stadsverwarming Purmerend).
Er is een duurzaamheidsparagraaf opgesteld voor de ontwikkeling Brantjesoever (Bijlage 1), waarin de duurzaamheidsoplossingen van dit project staan beschreven. Dit geldt zowel voor de invloed die duurzaamheid heeft gehad op het ontwerp, als in hoeverre hier rekening mee wordt gehouden bij de uitvoering van het project. Tevens is hierin opgenomen welke stappen de bij dit project betrokken ontwikkelaar en aannemer zet in het kader van duurzaamheid.
Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad van Purmerend de 'Hoogbouwvisie Purmerend' vastgesteld. In het kader van de 'Agenda Purmerend 2040' zal de focus de komende jaren vooral liggen op intensiveren in de bestaande stad. Ook het Rijk en de Provincie hebben in hun beleid aangegeven dat de noodzaak voor intensiveren in de stad urgent is. Eén van de middelen om te intensiveren in de stad is hoogbouw.
Het doel van de hoogbouwvisie is het leveren van toetsingskaders voor hoogbouwinitiatieven op het schaalniveau van de stad en de plek. Bij het schaalniveau van de stad gaat het daarbij vooral om waar en hoe hoogbouw een bijdrage kan leveren aan de morfologie en ontwikkeling van Purmerend. Op het schaalniveau van de plek gaat het om inpassing van het gebouw in de omgeving. Hier spelen aspecten als bezonning en wind een rol, maar ook hoe hoogbouw kan bijdragen aan meer en beter gebruik van de publieke ruimte. De visie biedt een kader voor bewoners, beslissers, ontwikkelaars en de gemeente en geeft duidelijkheid over de keuzes die mogelijk zijn. Met deze visie kunnen de verschillende initiatieven binnen een afgewogen kader worden getoetst en wordt invulling gegeven aan de verschillende ambities en doelstellingen die de stad heeft gesteld voor de toekomst.
In de hoogbouwvisie zijn gebieden aangewezen waar door middel van hoogbouw van meer dan 25 meter een grote bijdrage kan worden geleverd aan de stedelijke woonbehoefte en de leefbaarheid en vitaliteit van Purmerend. Eén van deze gebieden is de stedelijke rug van Purmerend dat het oostelijk deel van Purmerend en het Purmerbos verbindt met het centrum. Hoogbouw kan zich concentreren langs deze stedelijke rug (o.a. Purmersteenweg, Waterlandlaan, IJsselmeerlaan). Belangrijke knooppunten langs entrees aan deze as kunnen worden gemarkeerd met hogere accenten.
Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in een door de initiatiefnemer op te stellen hoogbouweffectrapportage. Deze is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De hoogbouweffectrapportage helpt al in een vroeg stadium bij de beslissing of een hoogbouwinitiatief op die plek, met die hoogte en in die vorm wel of niet wenselijk is.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Purmersteenweg, welke onderdeel is van de in de hoogbouwvisie genoemde 'stedelijke rug'. Binnen het plan is hoogbouw beoogd op de hoek waar de Burgemeester D. Kooimanweg aansluit op de Purmersteenweg. Deze locatie betreft één van de knooppunten waar de hoogbouwvisie op doelt.
Conclusie:
Qua locatie past het plan in de hoogbouwvisie. Voor een goede beoordeling van de impact die de beoogde hoogbouw op deze locatie zou kunnen hebben, is een hoogbouweffectrapportage opgesteld (zie paragraaf 5.7).
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.
De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
In het plan wordt het openbaar groen meeontworpen. Er worden bijvoorbeeld "groene paden" aangelegd, welke de bezoeker van en naar De Where begeleiden. Het openbaar groen wordt voorzien van gras, beplanting en bomen.
Purmerend heeft een Bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/ ). Op deze kaart staan de beschermde bomen van de stad. Als er beschermde bomen op of rond een bouwlocatie aanwezig zijn dient de ontwikkelaar vooraf met betrekking tot die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen en een bomentaxatierapport volgens methode Raat te laten uitvoeren.
Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De Bomen Effect Analyse is een sterk wapen tegen het (onbedoeld) verdwijnen van waardevolle bomen door bouwen en aanleggen. In een vroegtijdig stadium worden de effecten van de uitvoering voor de bomen duidelijk en kunnen voorwaarden gesteld worden aan de bouw of de aanleg.
Voor onderhavige locatie geldt, op basis van de digitale bomenlijst, dat er sprake is van een aantal structuurbomen en monumentale structuurbomen (zie fig. 3.3). Voor deze bomen geldt dat een Bomen Effect Analyse moet worden opgesteld, op basis waarvan eventueel voorwaarden kunnen worden gesteld aan de werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling.
De Bomen Effect Analyse is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. In dit rapport is de huidige boomwaarde vastgelegd en beoordeeld welke bomen kunnen worden ingepast en welke niet. Voor de te behouden bomen geldt dat er boombeschermende maatregelen worden toegepast.
Figuur 3.3 Uitsnede kaart Bomenlijst Purmerend
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgt de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:
Dit bestemmingsplan bevat een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro, namelijk een bouwplan waarmee woningbouw wordt mogelijk gemaakt. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Het opnemen van ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het verzekeren van de kosten voor de grondexploitatie van onderhavig project.
De voorgenomen ontwikkeling om 116 woningen te realiseren ter plaatse van de Brantjesoever ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
Op dit terrein, gelegen aan de huidige Purmersteenweg, kocht in 1824 de ondernemer Nicolaas Brantjes houtzaagmolen "De Burght" met bijbehorende houtloodsen en werven aan de Purmerweg voor fl 6.000,00 en begon hier een houthandel (zie figuur 4.1). Dit bedrijf zorgde ervoor dat Purmerend in de tweede helft van de negentiende eeuw uitgroeide tot het centrum van de houthandel in Noord-Holland boven het IJ. Gezaagd en ongezaagd hout werd ingevoerd uit Duitsland, Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland en door Brantjes verhandeld. Brantjes wordt een belangrijke naam in de industriële ontwikkeling van Purmerend. De aanvoer van hout gebeurde door Noorse zeilschepen. Met vletten werd het hout van de Kom naar de Oude Haven, aan de Purmersteenweg, gevaren (zie figuur 4.2).
Figuur 4.1 Foto van de Houtzaagmolen uit ca. 1910
Figuur 4.2 Kaart uit 1906 met de Oude Haven aan de Purmersteenweg
In 1879 liet een nazaat van Nicolaas Brantjes, Jan Brantjes, Villa 'Houtheuvel' bouwen (nu een rijksmonument), aan de Purmersteenweg 9. Dit monumentale pand maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Een gedeelte van de achterbouw is waarschijnlijk van oudere, mogelijk vroeg 19de-eeuwse oorsprong. Het pand bestaat uit twee delen. In het achterste deel kwamen de kapiteins van de Noorse schepen zich melden en werden de zaken afgehandeld. De werfbaas woonde in het houten huis, nu een gemeentelijk monument. Van daaruit had hij de leiding over de werf en de haven. Met handkar, paard en wagen en later met een omgebouwde Ford automobiel, leverde Brantjes het hout en de ‘juffers’ (heipalen) waarop een groot deel van Purmerend is gebouwd.
Na 1880 kwam een einde aan de florerende houthandel. Het aantal schepen dat Purmerend aandeed daalde. Dit kwam onder meer doordat het Noord-Hollands Kanaal steeds minder geschikt was door de lengte en geringe diepgang. Ook werd Zaandam een geduchte concurrent door de openstelling van het Noordzeekanaal in 1876. Ten slotte kreeg de houtzagerij concurrentie van de stoommachine. De broers Brantjes losten dat deels op, door op hetzelfde terrein een stoomhoutzagerij te beginnen onder de firmanaam: Klaas Brantjes & Zoons. Dit bedrijf beleefde vervolgens een nieuwe bloeiperiode.
Toch kwam in 1918 abrupt een einde aan het bedrijf van Brantjes. Alle bedrijfsonderdelen werden publiekelijk verkocht. De gemeente Purmerend kocht de terreinen aan de Purmerweg. Deze had zij in de toekomst nodig voor uitbreiding van bebouwing en uitbreiding van de gasfabriek (zie figuur 4.3). De houtzaagmolen werd gesloopt.
Figuur 4.3 Foto gasfabriek uit 1965
De houthandel ging wel verder onder een nieuwe naam: NV K. Brantjes & zoons. Het bedrijf werd verplaatst naar het terrein aan de Oude Haven bij de Purmersteenweg. In 1937 kwam deze haven in handen van de gemeente. Als werkverschaffingsproject liet zij het water dempen en werd een parkeerterrein gerealiseerd.
In de huidige situatie is het gebied ingericht met meerdere functies. In het zuidoosten is een groot oppervlakte van het plangebied ingericht als parkeerterrein. Hieraan grenzend, aan de waterkant is een kantoor, een boedel in- en verkoper en een bowlingcentrum gevestigd. De dierenkliniek is inmiddels verhuist. Het noordwestelijke deel van het plangebied is ingericht ten behoeve van een reclamebureau en een sportinstelling. Een groot deel van het plangebied is ingericht als parkeerterrein. Een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Luchtfoto van de huidige situatie (bron: Google Maps)
Het plangebied heeft nu de naam 'Brantjesoever' gekregen. Hiermee is het gebied vernoemd naar één van de belangrijkste families uit de historie van Purmerend; de familie Brantjes. Het terrein is in gebruik geweest als houthandel (zie paragraaf 4.2), waarvan direct ten westen van het plangebied de beheerderswoning, een houten huis in chaletstijl, nog steeds aanwezig is. Ook Villa Houtheuvel, de woning van de familie zelf, is nog aanwezig. Bijzonder aan dit gebouw is dat het bestaat uit drie gebouwdelen met ieder een eigen kap.
Het plangebied is opgedeeld in vier deelgebieden. Deze vier deelgebieden zijn in onderstaande figuur weergegeven door middel van verschillende kleuren (figuur 4.5).
Figuur 4.5 Plangebied ingedeeld in vier deelgebieden
De stedenbouwkundige opzet gaat uit van 4 deelgebieden. De deelgebieden zijn verschillend, tezamen vormen ze een eenheid. De samenhang wordt bijvoorbeeld gevonden in de autovrije straatjes tussen de deelgebieden. Deze noord-zuid lopende straatjes verbinden als open vizieren de Purmersteenweg met de oevers van de Where. Vanaf de brug (Burgemeester D. Kooimanweg) tot en met de stadswoningen (blok 2.2) zal een brede, openbare kade worden gerealiseerd. Voor de kade is getracht om deze een licht modern-industrieel en stedelijk karakter mee te geven.
Ook in de vormgeving wordt de samenhang gevonden. Waarbij gekozen is voor een architectuurbeeld waarin op eigentijdse wijze klassieke ruimtelijke karakteristieken terugkomen, zoals verticale geleding en pandsgewijze opzet.
Qua hoogte wordt gerefereerd aan de hoogte van de omgeving, waarbij de hoogte van de bebouwing aan de Purmersteenweg trapsgewijs oploopt en het hoogste punt heeft ter hoogte van het kruispunt Purmersteenweg/ Kooimanweg. De vastgestelde hoogbouwvisie laat zien dat een hogere hoogte op deze locatie kansrijk is.
Voor het oostelijke deel, het roze gearceerde deelgebied in figuur 4.5, op de hoek langs de Burgemeester D. Kooimanweg en de Purmersteenweg, is een appartementengebouw ontworpen. De bouwhoogte van het gebouw varieert. Het gebouw is lager aan De Where (deels 3,5 meter en deels 15,5 meter bouwhoogte) en, met een maximum bouwhoogte van 35 meter, hoger bij de hoek Purmersteenweg/Burg. D. Kooimanweg. Dit gedeelte biedt ruimte aan 60 appartementen met een oppervlakte variërend van 75 m2 tot circa 115 m2. De appartementen worden voorzien van drie kamers, een eigen berging en een terras. Door middel van een gebouwde stallinggarage, met daarboven een daktuin, wordt voorzien in de parkeerbehoefte behorende bij deze woningen (zie verder paragraaf 5.11). De appartementen worden gerealiseerd als huur- en/of koopwoningen. In figuur 4.6 is een voorlopige impressie van het appartementencomplex weergegeven.
Figuur 4.6 Voorlopige 3D impressie appartementengebouw blok 1 (bron: Just Architects)
Centraal gelegen in het plangebied, de groen en oranje gekleurde deelgebieden in figuur 4.5, zijn 26 stadswoningen en 12 appartementen gepland. Deze zijn ontworpen als twee alzijdige afgesloten stedelijke blokken. Blok 2.1 bestaat uit 11 stadswoningen (van 10 tot 10,5 meter bouwhoogte) en op de hoek een kleinschalig appartementenblok (bouwhoogte maximaal 13,5 meter). Blok 2.2 bestaat uit 15 stadswoningen. Alle stadswoningen bestaan uit drie lagen met plat dak, waarbij de woningen pandsgewijs als individuele woningen zijn vormgegeven met ieder hun eigen identiteit qua kleurgebruik en gevelindeling. Aan de Where zijn zogenaamde kadewoningen bedacht. Op de twee zuidwest hoeken van de blokken heeft de architect aan de Purmersteenweg een modern herenhuis ontworpen, welke aansluit op de toegangspoort naar het afgesloten binnenterrein. Daarbij is gekozen voor een vormtaal waarbij de woningen wel familie zijn. Voor platte daken is bewust gekozen om daar PV-panelen uit het zicht te kunnen plaatsen, daarnaast zijn hierdoor functionele tweede verdiepingsplattegronden ontstaan. In het binnengebied van deze stedelijke blokken worden achter de stadswoningen en appartementen parkeerplaatsen gerealiseerd voor de bewoners. Boven de parkeerplaatsen van de stadswoningen worden dakterrassen gemaakt. In het ontwerp van de stadswoningen is de woonkamer op de eerste verdieping gesitueerd, waarop het dakterras aansluit. De begane grond maakt dat de stadswoningen flexibel zijn in het gebruik. Aan de achterzijde bevindt zich een inpandige berging en de voorzijde van de woning kan multifunctioneel ingericht worden tot een grote woonkeuken of werkkamer. De tweede verdieping biedt vervolgens ruimte voor drie slaapkamers en een badkamer. Een voorlopige impressie van de stadswoningen is opgenomen in figuur 4.7.
Figuur 4.7 voorlopige 3D impressie kade stadswoningen, blok 2.1 en 2.2 (bron: Just Architects)
Het kleinschalige appartementenblok bevindt zich op de hoek van blok 2.1, aan de kant van de Purmersteenweg. Hier is ruimte voor 12 kleinere twee-kamer appartementen van circa 50 m2, met een terras of balkon. Dit blok bestaat optisch uit twee panden, een pand van 4 lagen en een pand van 3 lagen met ieder hun eigen ontsluiting. Ook hier is betracht individuele panden te creëren met ieder een eigen identiteit, maar evenwel qua architectuur familie zijn van de andere woningen en blokken. In figuur 4.8 is een voorlopige impressie van de appartementen weergegeven.
Figuur 4.8 voorlopige 3D impressie appartementenblok, blok 2.1 (bron: Just Architects)
In het westen van het plangebied, het blauw gekleurde deelgebied in figuur 4.5, is een solitair modern vormgegeven pakhuis bedacht, ideaal gelegen aan de waterkant van de Where en met een bouwhoogte tot 13 meter. Dit gebouw herbergt 18 sociale huurappartementen met een oppervlakte variërend van circa 50 m2 tot circa 60 m2; zogenaamde twee-kamer en twee-en-half-kamer appartementen. De appartementen hebben ieder een balkon, welke enerzijds richting de Purmersteenweg en anderzijds richting de Where zijn georiënteerd. In figuur 4.9 is een voorlopige impressie van dit appartementenblok weergegeven.
Figuur 4.9 voorlopige 3D impressie appartementenblok, blok 3 (bron: Just Architects)
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden.
Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Ter plaatse van een AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, moet bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Ter plaatse van het plangebied geeft de Archeologische verwachtingskaart gedeeltelijk een hoge en een middelhoge verwachtingswaarde aan (zie figuur 5.1). Het gedeelte met een hoge verwachtingswaarde maakt onderdeel uit van het AMK-terrein 14655.
In juni 2016 is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Gebleken is dat het onderzoeksgebied van de 17e tot de 19e eeuw niet bebouwd is geweest. Het westelijk deel van het gebied is halverwege de 19e eeuw bebouwd ten behoeve van de houthandel Brantjes, het oostelijk deel is destijds afgegraven voor de aanleg van de haven. Halverwege de 20e eeuw is de haven gedempt, waarna op deze plek verschillende bedrijfspanden werden gebouwd.
Vanwege de graaf-, bouw- en sloopwerkzaamheden vanaf de 19e eeuw is de verwachting dat archeologische sporen niet meer aanwezig of zeer verstoord zullen zijn. Het westelijk deel van het onderzoeksgebied vormt daar een uitzondering op, omdat de bodem hier niet is afgegraven en waarschijnlijk minder geroerd. Uit eerder onderzoek (bodemonderzoek met boringen, 2011) blijkt ook dat de ondergrond sporen van de ontginning (middeleeuwen) en bebouwingssporen zou kunnen bevatten. Door middel van inventariserend veldonderzoek kan worden vastgesteld of de ondergrond (deels) nog archeologisch intact is en of er nog relevante archeologische sporen aanwezig zijn.
Figuur 5.1 Uitsnede uit de Archeologische verwachtingskaart (bron: www.purmerend.nl)
Voor het westelijk deel van het plangebied geldt dat er mogelijk nog sporen van bebouwing in de grond aanwezig zijn. Door middel van inventariserend veldonderzoek kan worden vastgesteld of de ondergrond hier (deels) nog intact is en of er nog relevante archeologische sporen aanwezig zijn. Het slopen van de bestaande bebouwing (funderingen) vanaf het maaiveld en andere grondroerende werkzaamheden kunnen niet eerder worden uitgevoerd dan nadat het archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd en het plangebied wordt vrijgegeven voor de herontwikkeling. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn de archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in overeenstemming met de Archeologische verwachtingskaart. De regelgeving inzake archeologie staat de ontwikkeling van het project verder niet in de weg.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS- melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, dient te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Op 23-06-2016 is door Wareco Ingenieurs een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van één geval van ernstige bodemverontreiniging die bij toekomstig gebruik als wonen met tuin vanwege de gehalten aan lood en PAK met spoed dient te worden gesaneerd. Bij het huidig gebruik (ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie) is geen sprake van een spoedeisende saneringsnoodzaak.
Het aangetroffen geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de beoogde bestemming dient te worden gesaneerd alvorens de locatie in gebruik kan worden genomen als wonen met tuin.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden zijn in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod gekomen, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
Zoals beschreven in paragraaf 4.1 (Historie) betreft het plangebied het voormalige terrein van Houthandel Brantjes. Op de Cultuurhistorische waardenkaart is dit weergegeven als 'Verdwenen erfgoed terrein'. Direct naast het plangebied bevindt zich nog het houten woonhuis werf 'De Oude Haven', een gemeentelijk monument, en 'Villa Houtheuvel', een rijksmonument. Beide panden zijn woonhuizen uit de tijd van de familie Brantjes. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Cultuurhistorische kaart van Purmerend (figuur 5.2).
Figuur 5.2 Uitsnede uit de Cultuurhistorische waardenkaart (bron: www.purmerend.nl)
Het plangebied is gelegen aan waterloop 'De Where'. Dit betreft een natuurlijke waterloop langs Purmerend welke rond 1200 na Chr. is ontstaan. Voor de inpoldering verbond De Where de Beemster met de Purmer. De Burgemeester D. Kooimanweg, langs de korte zijde van het plangebied, volgt de vroegere waterloop de 'Nieuwe Gouw'. Deze waterloop is al terug te zien op de oudste gedetailleerde topografische kaarten, uit 1680. Ook is hij afgebeeld op de Topografisch militaire kaart uit 1860. De Purmersteenweg, waarlangs het plangebied is gelegen, dateert uit ca. 1170 tot 1300. De weg heette oorspronkelijk de 'Purmerenderwech' en liep vanuit Purmerend richting het oosten.
De historische context van deze locatie is als uitgangspunt genomen voor de uitwerking van deze ontwikkeling. Er is vooraf onderzoek gedaan naar de historie, met behulp van informatie van onder andere de Vereniging Historisch Purmerend, het Waterlands Archief en het Noord-Hollands Archief. Er is onderzocht hoe rekening gehouden kon worden met de bestaande historische panden (Villa Houtheuvel en het houten huis) in combinatie met de omgeving, tussen De Where en Purmersteenweg.
Het beoogde plan bestaat uit een eigentijdse interpretatie van pakhuizen en herenhuizen. De middelste bouwblokken zijn samengesteld uit een aaneenschakeling van individuele panden met ieder een eigen identiteit, een modern-klassieke benadering en met oog voor de menselijke maat. Met dit ontwerp wordt verwezen naar de woningbouw uit het verleden, wanneer dergelijke woningen één voor één tot stand kwamen. De naam van het plangebied, 'Brantjesoever', refereert aan de tijd dat Houthandel Brantjes hier floreerde. Maar ook de prominente panden in het plan worden voorzien van een naam, waarbij wordt verwezen naar de vroegere houthandel van de familie Brantjes. Door de naamgeving van de nieuwe panden ontstaan er subtiele verwijzingen naar het rijke verleden, welke als een rode draad door de ontwikkellocatie loopt. Het gaat om de volgende namen:
Voor de openbare ruimte geldt dat er een landschapsarchitect is betrokken die bij het ontwerp rekening heeft gehouden met de historische context. Deze aansluiting is met name gevonden in de vormgeving en materialisering van de kade. De kade bestaat uit een damwanden met aan de bovenzijde een stalen U-profiel, de verharding bestaat uit betonnen platen ingelegd naast klinkerbestrating. Hiermee wordt een moderne interpretatie gegeven aan de vroegere bedrijvigheid; waar het hout de kade opgetrokken werd.
De voorgenomen ontwikkeling tast de cultuurhistorische waarden van het plangebied niet aan. De naast het plangebied aanwezige monumenten blijven met het plan behouden.
Voor deze ontwikkeling is zorgvuldig bekeken op welke wijze de nieuwbouw kan aansluiten bij de bestaande historische panden en de locatie, tussen De Where en Purmersteenweg. Er is onderzoek gedaan naar de geschiedenis van deze locatie en de historische context is als uitgangspunt genomen voor de planontwikkeling. De naamgeving van het plan, het ontwerp van de afzonderlijke panden met een modern-klassieke uitstraling, het ontwerp en de materialisering van de openbare ruimte; het geheel verwijst naar de vroegere bedrijvigheid bij Houthandel Brantjes.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Plaatsgebonden risico (PR)
De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.
Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.
Op grond van artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: "Bevb") is dit Besluit van toepassing op het vervoer van de bij de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: "Revb") aangewezen stoffen door buisleidingen. Op grond van artikel 2 lid 2 Bevb kan in de Revb worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor stoffen die zich bevinden in een daarbij aangegeven toestand. In dit kader bepaalt artikel 2, aanhef en onder a Revb dat als categorieën buisleidingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 Bevb worden aangewezen buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer. Buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van minder dan 50 mm of een druk van minder dan 1.600 kPA vallen daarom niet onder de reikwijdte van het Bevb.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd (zie fig. 5.3).
Uit de risicokaart blijkt dat ten noordwesten van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om LPG tankstation "BP station Overwhere" aan de Wagenweg. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 220 meter of meer, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg (N33, A7 Knp. Zaandam - afrit 6, Purmerend Noord). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT1 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 1100 meter tot het midden van de weg en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen.
Ten oosten van het plangebied zijn twee aardgasleidingen (W-570-01 en W-570-23) gelegen. De aardgasleiding W-570-01 (6,61 inch; 40 bar) en W-570-23 (8, inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 en 95 meter, het plangebied ligt op 40 meter van de voorgenoemde leidingen en is buiten de PR 10-6 contour en binnen het invloedsgebied gelegen. Omdat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied is gelegen en het aantal personen toeneemt, dient het groepsrisico berekend te worden.
Figuur 5.3 Uitsnede uit de Risicokaart Noord-Holland (bron: www.noord-holland.nl)
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van de personendichtheid. Omdat het oostelijke en het centrale deel is gelegen binnen het invloedsgebied van twee aardgasleidingen is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 5). Met de berekeningen wordt inzicht gegeven in de risicosituatie ten gevolge van de aardgasleidingen ter hoogte van het plangebied in zowel de huidige als de toekomstige situatie.
De PR 10-6-risicocontour ligt niet buiten de leidingen. Het plaatsgebonden risico van deze leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De uitkomsten van de groepsrisicoberekeningen zijn weergegeven in tabel 5.1. Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt dat bij realisatie van de woningen geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Leiding | Overschrijdingsfactor huidige situatie | Overschrijdingsfactor toekomstige situatie |
W-570-01 | 0.043 | 0.043 |
W-570-23 | 0.025 | 0.025 |
Tabel 5.1 Uitkomsten groepsrisicoberekening aardgasleiding
Beknopte verantwoording groepsrisico aardgasleidingen
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de aardgasleidingen W-570-01 en W-570-23 dient het groepsrisico te worden verantwoord. Omdat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van het groepsrisico en het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. De verantwoording voor het groepsrisico is bijgevoegd in Bijlage 6.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit voornoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Vanuit noordelijke en oostelijke richting wordt het plangebied ontsloten door de Burgemeester D. Kooimanweg en de Waterlandlaan. Vanuit het westen is het gebied bereikbaar via de Gedempte Where, waarna deze overgaat in de Purmersteenweg. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft woningbouw. De aanwezigen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijnde een rijstrook, ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Uitgangspunt is het reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur, hierna: gpp's) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Er moet gebruik gemaakt worden van het 'geluidregister' waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. In het 'geluidregister' staat precies hoeveel geluid een weg en spoorlijn mag maken.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB (na correctie krachtens artikel 110g Wgh).
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Uitgaande van een standaardgevelisolatiewaarde van 20 dB is bij de voorkeursgrenswaarde (vóór correctie krachtens artikel 110g Wgh; deze waarde is dan 53 dB) geen sprake van overschrijding van het maximale geluidsniveau binnen (33 dB). Het geluidsniveau binnen is namelijk gebaseerd op de berekende geluidsbelasting aan de buitengevel vóór correctie krachtens artikel 110g Wgh.
De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Het plangebied is gelegen in de buurt van wegen waar een maximumsnelheid van 50 km/h geldt, deze wegen zijn voorzien van een geluidszone. Er is onderzoek gedaan naar de akoestische waarden op de gevels van de beoogde woningen ten gevolge van het wegverkeer (zie Bijlage 8). Het plangebied ligt in de geluidzone van de Burgemeester D. Kooimanweg, de Purmersteenweg en Looiersplein/Plantsoengracht. Uit de berekeningen volgt dat er nergens in het plangebied een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde plaatsvindt.
Wel wordt de voorkeursgrenswaarde op een aantal plaatsen overschreden. De desbetreffende woningen kunnen worden gebouwd wanneer de hogere waarden worden verleend, zoals vermeld in het akoestisch rapport.
Voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied geldt dat geen verslechtering van het akoestisch klimaat wordt verwacht ten gevolge van deze ontwikkeling. Op dit moment bestaat de bebouwing binnen het plangebied uit lage bebouwing met wat onbebouwde ruimte ertussen. Vanaf de Purmersteenweg vormt deze bebouwing een geluidsbuffer voor de woningen aan de Veilinghof. In de beoogde situatie bestaat de bebouwing uit vier bouwblokken, de ruimte tussen de bebouwing wordt iets groter dan in de huidige situatie. Dit verschil is echter dusdanig klein dat eventuele gevolgen voor de bestaande woningen beperkt zullen zijn, zeker gezien de ruime afstand (meer dan 100 meter) tussen de Purmersteenweg en de bestaande woningen.
Voor het geluid ten gevolge van het wegverkeer kan worden geconcludeerd dat er geen maatregelen aan de toekomstige woningen getroffen hoeven te worden om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te bereiken. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB (weg) wordt niet overschreden. Wel is er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde; voor deze woningen is een besluit hogere waarden noodzakelijk.
Om de maximaal toelaatbare waarde van het binnengeluidsniveau niet te overschrijden, zijn voor de woningen met een geluidsbelasting aan de gevel van 54 dB en hoger extra geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk. Dit moet worden onderzocht in het kader van de omgevingsvergunning.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plangebied is op ca. 100 meter afstand van de spoorlijn Amsterdam-Hoorn gelegen. Er is onderzoek gedaan naar de akoestische waarden op de gevels van de beoogde woningen ten gevolge van het wegverkeer (zie Bijlage 8). Ten gevolge van het spoor wordt uitsluitend in het noordoostelijke deel van het plangebied niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Wanneer de hogere waarden, zoals vermeld in het akoestisch rapport, worden afgegeven is woningbouw op deze locatie mogelijk.
Voor het geluid ten gevolge van het spoor kan worden geconcludeerd dat er geen maatregelen aan de toekomstige woningen getroffen hoeven te worden om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te bereiken. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB (spoor) wordt niet overschreden. Wel is er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde; voor deze woningen is een besluit hogere waarden noodzakelijk.
Om de maximaal toelaatbare waarde van het binnengeluidsniveau niet te overschrijden zijn geluidsisolerende maatregelen noodzakelijk. Dit moet worden onderzocht in het kader van de omgevingsvergunning.
De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
In de omgeving van het plangebied zijn geen geurbronnen aanwezig, geurhinder op deze locatie wordt daarom zeer onwaarschijnlijk geacht. Wegens het ontbreken van geurbronnen is het uitvoeren van geuronderzoek niet noodzakelijk.
Op deze locatie wordt geen geurhinder verwacht. Het plan is daarmee passend in het geurbeleid van de Provincie Noord-Holland.
In deze paragraaf wordt het plan beknopt beschreven en de nut en noodzaak van de hoogbouw op deze plek in Purmerend worden benoemd.
De locatie Brantjesoever is gelegen aan de Purmersteenweg in Purmerend, gelegen tussen de doorgaande weg en het water 'De Where'. De ontwikkeling bestaat uit 116 woningen verdeeld over meerdere gebouwen, waaronder een woontoren van maximaal 35 meter bouwhoogte. In deze hoogbouw-effectanalyse wordt bekeken of deze woontoren, een hoogbouwontwikkeling, op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in de omgeving.
Ten eerste zal worden gekeken naar de locatie van de hoogbouw in samenhang tot de structuur van Purmerend en de inpassing van het plan in de directe omgeving. Vervolgens worden de effecten van de voorziene woontoren op de direct omliggende omgeving geanalyseerd. Daarbij wordt ook de bezonning en het windklimaat betrokken.
Purmerend is een stad in de provincie Noord-Holland, ontstaan in de late Middeleeuwen. Het is gelegen tussen de polders Beemster, Wormer en Purmer en is ontstaan als handelsplaats aan het water. Tot aan de Tweede Wereldoorlog had Purmerend circa 10.000 inwoners. Na de oorlog is de stad gegroeid tot ca 80.000 inwoners en is het met name gerelateerd aan Amsterdam. Via de snelweg A7 en de spoorlijn Leiden - Hoorn Kersenboogerd is de stad uitstekend bereikbaar voor forenzen die werkzaam zijn in de metropoolregio Amsterdam. De oude binnenstad is nog altijd herkenbaar, daaromheen liggen diverse ringen van uitbreidingswijken die sinds de jaren '60 ontwikkeld zijn. In figuur 5.4 is een morfologische weergave opgenomen van Purmerend en omgeving.
Figuur 5.4: De morfologie van Purmerend en omgeving
Van origine heeft Purmerend een traditie van hoge dichtheden, in de uitbreidingen van rond 1970 zijn ook hogere gebouwen gerealiseerd, tot een hoogte van circa 35 meter. Het hoogste gebouw van Purmerend, Heel Europa in Weidevenne, heeft een hoogte van 60 meter. Rondom de stationsgebieden Purmerend Overwhere en Purmerend Weidevenne zijn woningbouwprojecten van grotere hoogtes gerealiseerd, tot circa 45 meter hoogte.
De gemeente Purmerend heeft in 2017 een Hoogbouwvisie vastgesteld. In deze visie is opgenomen dat een gebouw met een hoogte van meer dan 25 meter (ca. 8 bouwlagen) in Purmerend tot hoogbouw wordt gerekend. De Hoogbouwvisie bevat kaarten waarop de locaties met een hoge potentie voor hoogbouw zijn weergegeven. Eén kaart is opgesteld vanuit ruimtelijk oogpunt, de andere is opgesteld vanuit de woonbehoefte, beide uitgaande van de reeds bestaande structuren van de stad. Beide kaarten zijn vervolgens gecombineerd tot één kaartbeeld, waardoor de locaties met de hoogste potentie zichtbaar worden. De locatie bevindt zich langs een belangrijke verkeersader, op korte afstand van het treinstation én dicht bij het centrum van Purmerend. De combinatie daarvan maakt dat de locatie Brantjesoever is gemarkeerd als gebied dat zich leent voor intensivering van de bebouwing, bijvoorbeeld door hoogbouw (kleurcode rood, zie figuur 5.5).
Figuur 5.5: Hoogbouwpotentie Purmerend, ruimtelijk oogpunt i.c.m. woonbehoefte, plangebied Brantjesoever bevindt zich ter plaatse van de zwarte cirkel (bron: Hoogbouwvisie Purmerend)
In de Hoogbouwvisie wordt gesproken over de zogenaamde 'stedelijke rug', een belangrijke as waarlangs sprake is van veel dynamiek. Hier liggen kansen voor intensivering en een eigen hoogbouwmilieu te ontwikkelen. De Visiekaart (figuur 5.6) geeft schematisch de ligging van de as weer, als stedelijke rug van Purmerend, met daarbij de voorkeursgebieden voor hoogbouw. De locatie Brantjesoever ligt in de grijs gearceerde zone (voorkeurslocatie hoogbouw), tussen het centrum, treinstation en aan de stedelijke rug. Ook ligt deze locatie aan een verkeersknooppunt en bij twee belangrijke stedelijke voorzieningen.
Figuur 5.6: Visiekaart voorkeursgebieden hoogbouw (bron: Hoogbouwvisie Purmerend)
De ontwikkellocatie Brantjesoever is centraal gelegen in Purmerend, tussen de oude binnenstad en het hoofdtreinstation, tussen de Purmersteenweg en het water 'De Where'. De afstand tot het station bedraagt circa 500 meter, de afstand tot de binnenstad bedraagt circa 300 meter.
Aan de Purmersteenweg is nog enkele vooroorlogse lintbebouwing te vinden, welke na de oorlog is aangevuld met stedelijke voorzieningen zoals De Rusthoeve, het gemeentehuis en het cultuurpodium P3. Aan de overzijde van De Where ligt een gemengd gebied van wonen, werken en retail. Bij de woningen aan de Wherekant grenst de achtertuin direct aan het water. Ook het appartementenblok op de hoek van het Veilinghof ligt direct aan De Where. Bij de woningen aan het Veilinghof loopt nog een openbaar voetpad tussen de achtertuinen en het water, met de mogelijkheid voor het aanleggen van boten.
Figuur 5.7: De ontwikkellocatie Brantjesoever aan De Where
De voorliggende ontwikkeling bestaat uit twee lage woonblokken, een appartementengebouw van drie lagen en een woontoren tot maximaal 35 meter hoog. In figuur 5.8 is een overzicht van het bouwplan in vogelperspectief opgenomen. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de omgeving van het plangebied en hoe het ontwerp en het beoogde woonmilieu daar op aansluit.
Het plan bestaat uit vier deelgebieden (blokken), waarvan de blokken 2 en 3 U-vormig zijn. Aan de Where zijn de wanden aaneengesloten als begeleiding van het water. Aan de Purmersteenweg bevinden zich woningen op de kopse kanten van de "U". De bebouwing is daar meer los en voegt zich in het ritme van de villa en het houten huis en van de ontwikkeling op de Zijp locatie.
Blok 1 is het oostelijke bouwblok en bestaat uit appartementen. Dit blok heeft een "L" vorm en loopt in hoogte op naar 35 meter ter plaatse van het kruispunt bij P3. In de oksel van de L bevindt zich de parkeergarage. De gevels van het blok hebben een duidelijke verticale geleding en de pandsgewijze opzet is herkenbaar. Hiermee krijgt het een aangename gelaagdheid.
De woontoren is zo geplaatst dat de bestaande omliggende bebouwing er nagenoeg geen hinder van ondervindt. De woontoren ligt aan het kruispunt van twee autowegen en nabij het spoorviaduct. Het gebouw ligt aan grote open ruimten. De hoogte zorgt voor een goede verhouding tussen het gebouw en de ruimte. Het ligt in het verlengde van de zichtlijnen vanaf twee belangrijke toegangswegen naar het centrum. Het veroverd zich daarmee een plek in het weefsel van de stad.
Figuur 5.8: Voorlopige vogelvlucht-impressie van de ontwikkeling (bron: Just Architects)
Het plan Brantjesoever bevat zowel grondgebonden woningen als appartementen in diverse prijsklasses, van sociale huurwoningen tot (duurdere) koop. Door het gevarieerde woningaanbod, zowel in oppervlakte als in ontwerp, kunnen verschillende doelgroepen hier een woning vinden. Zo wordt een divers woonmilieu gecreëerd, passend in het woonprogramma van Purmerend en binnen de woonvisie van Purmerend.
De locatie Brantjesoever is momenteel geen woonlocatie, maar kan binnen de woonvisie van Purmerend juist de visuele én fysieke verbinding vormen tussen de woonwijk aan de overzijde van De Where en het centrum van Purmerend. Door het huidige, gemengd gebruikte terrein in te richten als woongebied, wordt een leemte opgevuld. Juist deze plek, nabij de binnenstad, station en voorzieningen, is bij uitstek geschikt voor de ontwikkeling van een gemengd woonmilieu.
Vanuit de directe omgeving zal de woontoren zichtbaar zijn door zijn hoogte, voornamelijk vanaf de doorgaande straten die op het kruispunt Purmersteenweg met Burg. D. Kooimanweg uitkomen. Het is te verwachten dat de ontwikkeling zichtbaar is vanaf de entree van de Koemarkt, de Purmersteenweg, Stationsweg en Kastanjelaan; Waterlandlaan, Wheredijk en Burgemeester D. Kooimanweg. Ook vanuit de passerende treinen zal het gebouw worden gezien.
De voorgestelde hoogte van 35 meter is echter niet zodanig hoog dat het gebouw als een zogenaamd 'landmark' vanuit de wijde omgeving te zien zal zijn; de zichtbaarheid zal beperkt blijven tot de directe aanrijroutes in Purmerend. Op dat schaalniveau, binnen de stad, kan het fungeren als herkenningspunt; zonder dat het de aandacht op een hoger schaalniveau, buiten de stad, al op zich doet vestigen. Gelijk aan zijn functie, richt de schaal en maat van het woongebouw zich op de stad Purmerend, zonder zich daarboven te verheffen.
De bouwmassa van het appartementengebouw is opgebroken in kleinere volumes die in de architectuur duidelijk terug zijn te zien, voornamelijk door contrast in het materiaalgebruik op te zoeken (zie figuur 5.9). De contrasterende materialen maken de woningen duidelijker afleesbaar en geven het gebouw een kleinschaliger uiterlijk. Het opbreken van de grote vlakken in kleinere eenheden zorgt voor een betere leesbaarheid van de woningen en voor het toegankelijker maken van het volume. Een dubbelhoge entree zorgt voor duidelijkheid en herkenbaarheid.
De opbouw van lagere blokken naar het hoogste punt op de hoek past bij de overgang van het hoogteaccent aan het kruispunt naar de omliggende bouwblokken.
Figuur 5.9: Analyse van de woontoren aan de Purmersteenweg
De entree van de woontoren bevindt zich langs de Purmersteenweg, aan een parallel gelegen woonstraat. Het trottoir ligt langs het gebouw, waardoor de voetganger zich niet dicht langs de doorgaande Purmersteenweg hoeft te begeven.
De entree van het gebouw is verhoogd en daarmee nog beter herkenbaar. Hoewel de onderste bouwlaag deels wordt benut voor algemene voorzieningen zoals inpandige bergingen, voorziet het ontwerp ook op de begane grond in gevelopeningen. Dit is bereikt door de bergingen aan te sluiten op een centrale gang, welke aan de voorzijde van het gebouw is gelegd. Dit ontwerp heeft twee positieve effecten; er is daglicht in de gang en tegelijkertijd is er sociale controle door de visuele verbinding tussen gang en buitenruimte.
Doordat alleen de entree is voorzien van een dubbele hoogte, bevinden er zich op de eerste bouwlaag direct appartementen. Er bevinden zich rondom het gebouw balkons, waardoor er contact ontstaat tussen buiten en binnen. Het gebouw sluit zich niet af voor zijn omgeving, maar komt deze tegemoet; letterlijk, door de overkraging van de balkons. Het gebouw legt contact met de straat.
Figuur 5.10: De hoek Purmersteenweg / Burgemeester D. Kooimanweg op maaiveldniveau
De oever langs De Where wordt openbaar toegankelijk. De kadewoningen krijgen hun entree met een kleine geveltuin aan het water. Ook de oever achter de woontoren wordt openbaar toegankelijk. Hier wordt de plint deels ingevuld met een gebouwde parkeergarage, op de parkeergarage komt een leefdak.
Voor de sociale controle is het van belang dat deze strook toegankelijk en overzichtelijk wordt ingericht. Beplanting mag geen belemmering vormen voor het vrije zicht. Door de parkeergarage te voorzien van doorkijkjes (zoals te zien in figuur 5.11) ontstaat er een visuele relatie vanuit de parkeergarage naar het trottoir en vice versa. De ligging langs het water en haaks op de brug zorgt vanaf die zijde voor ogen op de oever. Ook wordt het gebruik van deze zone aantrekkelijk gemaakt doordat het een doorgaande looproute is, verbonden met de rest van het plangebied.
Figuur 5.11: Openbaar gebied tussen de woontoren en De Where
De woningen in de voorziene ontwikkeling zijn van invloed op de tegenoverliggende woningen aan het Veilinghof. Deze woningen liggen met hun achtertuinen aan de zijde van de ontwikkeling en kijken derhalve uit op de ontwikkeling. Deze woningen zijn in twee blokken gesplitst: één liggend aan het Veilinghof, en één gelegen aan de Wherekant.
De invloed van de hoogbouw op privacy van de tuinen bij de woningen aan de Wherekant is laag, gezien de afstand van 100 tot 200 meter. De invloed van de hoogbouw op de privacy van de woningen aan de Veilinghof zal voornamelijk uit de hoger gelegen appartementen komen. Deze kunnen over een afstand van 40 meter zicht hebben op de tuinen en over een afstand van 50 meter (hemelsbreed) zicht hebben op de woningen. Dit geldt voor de appartementen die direct aan het water liggen. Vanwege de gelaagdheid van de nieuwbouw geldt dit alleen voor de onderste vijf lagen; de hoger gelegen woningen liggen op grotere afstand. Gezien het huidige openbaar voetpad wat aan de achterkant van de woningen van de Veilinghof ligt, zal verslechtering van de privacy niet of nauwelijks aan de orde zijn.
Op de kadastrale kaart (figuur 5.12) is te zien dat aan de woningen aan de Veilinghof een openbaar gebied is gelegen, waar boten kunnen aanmeren en men aan wal kan gaan.
Figuur 5.12: Kadastrale kaart, met daarin het openbaar gebied ter plaatse van de Veilinghof in blauw aangegeven (bron: www.kadastralekaart.com)
In het plan is in de oostelijke hoek een woontoren opgenomen. Aan deze zijde van het plangebied grenzen geen woningen, maar alleen het pop- en cultuurpodium P3 en het gemeentehuis. De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich aan de overzijde van De Where. Voor alle omringende bebouwing geldt dat de woontoren zich op ruime afstand bevindt. Op voorhand wordt daarom geen beperking van zonlicht verwacht.
Ondanks deze verwachting is volledigheidshalve een bezonningsstudie uitgevoerd (zie Bijlage 9). Hieruit blijkt dat vrijwel het gehele jaar geen sprake is van schaduwwerking op de gevels van de bestaande bebouwing ten gevolge van de nieuwbouw.
In het voor- en najaar lijkt in eerste oogopslag dat op de vooravond enige schaduwwerking optreedt ten aanzien van een deel van de woningen aan de Veilinghof (zie figuur 5.13). Echter geeft de berekening de schaduwwerking weer van 21 maart en 21 september om 18.00 uur, terwijl de zon in die periode rond 19.00 à 19.30 uur onder gaat. De zon staat op dat moment dus al zeer laag aan de hemel. De aanwezige schaduw wordt op dat moment veroorzaakt door de laagbouw, niet de woontoren.
Figuur 5.13: Zonnestudie 21 maart/september, 15.00 uur (links) en 18.00 uur (rechts)
Hetzelfde geldt voor de situatie in december; de invloed van de woontoren op de schaduwwerking is zeer beperkt (zie figuur 5.14). In feite zorgt alle bebouwing in die periode van het jaar voor een beperking in de bezonning; dit is met de huidige bebouwing niet anders. Het enige verschil is dat de schaduwwerking van de woontoren een hoger bereik heeft. Doordat deze juist aan de zuidzijde minder breed is, is de schaduw 's middags relatief smal en kruipt langs de verschillende woningen. De invloed daarvan op iedere individuele woning zal derhalve beperkt zijn.
Figuur 5.14: Zonnestudie 21 december, 12.00 uur (links) en 15.00 uur (rechts)
Voor de periode mei, juni en augustus geldt dat er geen sprake is van schaduwwerking van de nieuwbouw op de bestaande woningen (zie figuur 5.15). Doordat de zon hoog aan de hemel staat, blijven de schaduwen gedurende de dag binnen het plangebied en schuiven tegen de avond richting de Burgemeester D. Kooimanweg. Geen van de omliggende woningen ondervinden gedurende deze periode van het jaar schaduwwerking ten gevolge van de nieuwbouw.
Figuur 5.15: Zonnestudie 21 mei/augustus, 15.00 uur (links) en 18.00 uur (rechts)
Ten aanzien van de bezonning van de tuinen en balkons van de toekomstige woningen, toont de studie aan dat het plan zo is ingericht dat er rondom sprake is van bezonning. Gedeeltelijk is dit gedurende de hele middag, in sommige gevallen betreft het ochtend- of avondzon.
In de Hoogbouwvisie van Purmerend wordt een onderzoeksmethode voor bezonning gehanteerd die is opgesteld door het TNO. Deze methode wordt de "lichte norm" genoemd en gaat uit van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober in het midden van de vensterbank, binnenkant raam van de woonkamer. Met deze norm als basis, houdt de gemeente Purmerend aan dat het acceptabel is als een bestaande woning, ten gevolge van de komst van hoogbouw en ten opzichte van de uitgangssituatie, per dag 3 uren zon inlevert in de periode van 1 april tot 1 september. Voor onderhavige situatie geldt dat de schaduw van de nieuwbouw op 21 maart en 21 september, wanneer de zon dus nog iets lager aan de hemel staat dan gedurende de te meten periode, alleen aan het einde van de dag de bestaande bebouwing raakt (zie fig. 5.13). In de maanden mei en augustus bereikt de schaduw van de nieuwbouw de bestaande bebouwing zelfs helemaal niet (zie fig. 5.15). De gestelde norm van het inleveren van maximaal 3 zonuren per dag, in de periode van 1 april tot 1 september, wordt ruimschoots gehaald.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige schaduwwerking tot gevolg heeft.
Aan de hand van de landelijke standaard voor windhinder en windgevaar (NEN8100) is een windklimaatonderzoek uitgevoerd, waarmee inzicht wordt gegeven in het windklimaat op straatniveau rondom het nieuwbouwproject (zie Bijlage 10). Voor het uitvoeren van het onderzoek is een 3D computermodel gemaakt, welke in een (digitale) windtunnel is geplaatst. Op basis van windgegevens is een berekening gemaakt van de windhinder per windrichting, waarmee een overzicht is gemaakt van het windklimaat per windklasse (figuur 5.16).
Figuur 5.16: Windklimaat ter plaatse van locatie Brantjesoever (excl. bomen en straatmeubilair)
Voor de dominante windrichtingen is een negatief effect groter dan voor andere windrichtingen, omdat de wind vaker en langer uit die richting komt. Voor dit windonderzoek is dat de richting west-zuidwest en zuid-zuidwest. Bij minder dominante windrichtingen worden de zogenaamde overschrijdingsuren korter, waardoor een eventueel negatief windeffect minder zwaar weegt. Uit de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat het windklimaat in de hofjes tussen de bouwblokken als goed zal worden ervaren. Voor de doorgaande corridors in zuidwestelijke richting geldt dat een mindere kwaliteitsklasse waarneembaar zal zijn.
Rondom het poppodium P3 is in het model een overwegend slecht windklimaat waarneembaar. Dit nadelige windklimaat wordt niet veroorzaakt door de nieuwbouw; daarvoor is de afstand te groot. Wel kan dit slechtere windklimaat ter plaatse van het plangebied waargenomen worden, bij de zuidoostelijke hoek van de beoogde woontoren.
Een belangrijke kanttekening voor de digitale windberekening, is dat alléén de bebouwing in het model is meegenomen. Hoogteverschillen in het terrein, aanwezige bomen, struiken en straatmeubilair zijn in het onderzoek niet meegenomen. Zonder dergelijke objecten kan de wind gemakkelijker doorstromen en zal een negatief windeffect dus sterker naar voren komen in de (digitale) windtunnel dan in de realiteit.
In de situatie van Brantjesoever zijn de bomen langs de Purmersteenweg en Burgemeester D. Kooimanweg daar een duidelijk voorbeeld van. Aan beide zijden van de Purmersteenweg, en op de hoek van de Burgemeester D. Kooimanweg bevinden zich platanen met een stamomvang van circa 60 cm en een kruindiameter van 6 tot 9 meter (zie figuur 5.17). De positieve invloed van deze bestaande bomen, welke met dit plan behouden blijven, op de windstroming is in de onderzoeksresultaten niet meegenomen.
Figuur 5.17: Aanzicht hoek Purmersteenweg/Burgemeester D. Kooimanweg, met de aanwezige (en te behouden) bomen en struiken (bron: Google Streetview)
De bestaande woningen liggen op een dermate grote afstand van het plangebied dat het niet aannemelijk is dat de nieuwbouw een significante verslechtering van het windklimaat met zich meebrengt. Het rapport wijst uit dat er geen sprake is van een slechte kwaliteitsklasse ter plaatse van de bestaande woningen. Het windklimaat langs de bestaande woningen komt in de simulatie naar voren als goed tot matig. Hetzelfde geldt voor het doorgaande trottoir langs de nieuwbouw. In het model is de windklasse overwegend matig, maar met de positieve invloed van de aanwezige bomen zal dit in de praktijk positiever worden ervaren. Bij de positionering van bankjes in de openbare ruimte kan rekening worden gehouden met de resultaten uit dit onderzoek.
In het voorliggende plan is een woontoren van maximaal 35 meter bouwhoogte opgenomen. Door het uitvoeren van deze hoogbouw-effectanalyse, bestaande uit een stedenbouwkundig omgevingsonderzoek, bezonningsstudie en windklimaatonderzoek, is beoordeeld of dit plan de bestaande omgeving mogelijk negatief zal beïnvloeden. Gebleken is dat het plan goed is ingepast in de omgeving, waarbij eventuele hinder zeer beperkt blijft. Geconcludeerd wordt dat de beoogde woontoren op deze plek passend is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 116 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort (zie figuur 5.10). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Purmersteenweg, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 22.7 µg/m³ voor NO2, 19.1 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 5.10 Uitsnede NSL-Monitoringstool
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging nabij een doorgaande weg en de aanwezigheid van bedrijven kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Ten zuidoosten van het plangebied, tegenover de Burgemeester D. Kooimanweg, bevindt zich het poppodium "P3". Conform de VNG-publicatie kan een theater/concertgebouw geschaard worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 m in geluid (SBI 2008). In gemengd gebied geldt een trede lager en wordt de richtafstand 10 m voor geluid. Aan de genoemde richtafstand wordt voldaan.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een automobielbedrijf (planlocatie Zijp, waarvoor overigens ook een planologische wijziging in procedure is waarbij dit bedrijf gaat verdwijnen). De afstand tot het plangebied bedraagt ca. 35 meter, er bevinden zich bestaande woningen op kortere afstand tot dit bedrijf (30 meter). De richtafstand in de VNG-publicatie voor een autohandel en -reparatiebedrijf bedraagt 30 meter in een woongebied (categorie 2). Daar wordt aan voldaan. Gezien de classificatie als gemengd gebied wordt de richtafstand met een trede verlaagd tot 10 meter. De beoogde ontwikkeling van woningbouw in het plangebied vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het autobedrijf.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent verschillende soorten natuurgebieden, te weten:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 5.11). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals te zien in figuur 5.12. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Polder Zeevang bedraagt 2,8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 2,6 km.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Polder Zeevang is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 5.11 Natura 2000-gebieden in de omgeving van Purmerend
Figuur 5.12 Weergave Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van Purmerend
Op 19 oktober 2017 is een quick scan Flora en Fauna uitgevoerd door Regelink Ecologie & Landschap. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat binnen het plangebied geen beschermde soorten en/of functies zijn aangetroffen. Met het uitvoeren van de werkzaamheden wordt de Wet natuurbescherming dan ook niet overtreden. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage (Bijlage 11).
Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland.
Er is voor het onderhavige bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de invloed op flora en fauna, in de vorm van een ecologische quick scan. Uit dit onderzoek is gebleken dat er zich in het plangebied geen beschermde soorten en/of functies zijn aangetroffen. De beoogde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden.
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden:
De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.
De (bron)gegevens voor de wegen zijn ontleend aan door de gemeente verstrekte telgegevens uit 2009 (Purmersteenweg, Burgemeester D. Kooimanweg) en 2012 (Looiersplein, Plantsoengracht). Op basis van een autonome verkeersgroei van 1% per jaar zijn de verkeersintensiteiten doorgerekend naar 2028 (planhorizon). De verkeersgeneratie van het plangebied is doorgerekend op basis van de geplande hoeveelheid woningen (CROW, 2012) en opgeteld bij de verkeersintensiteiten. Op basis van de ingevoerde gegevens betreft de verkeersgeneratie 648 mvt/ etmaal.
In het plan wordt gebruik gemaakt van twee bestaande in-/uitritten aan de Purmersteenweg. In de huidige situatie is een grote hoeveelheid parkeerplaatsen aanwezig, terwijl in het plangebied een relatief lage parkeernorm wordt gehanteerd. Hierdoor is het verschil tussen de huidige en de toekomstige situatie beperkt. Vanwege de gunstige ligging van het plangebied aan de Purmersteenweg, het beperkte aantal parkeerplaatsen (beperkt autobezit) en de spreiding over twee in-/uitritten wordt geen belemmering in de doorstroming verwacht. De omliggende wegen voorzien in voldoende capaciteit om het verkeer op een goede manier af te wikkelen.
Ten aanzien van verkeer kan worden geconcludeerd dat de Purmersteenweg de (geringe) verkeerstoename kan verwerken. Er wordt op het punt van doorstroming geen belemmering verwacht door het geringe aantal parkeerplaatsen, beperkt autobezit van de toekomstige bewoners en spreiding van de parkeerplaatsen over twee (bestaande) in-/uitritten.
Op 27 februari 2018 is de visie 2040 'Visie op mobiliteit Purmerend' vastgesteld, waarin wordt aangegeven dat de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2016 wordt aangehouden voor bestaande bestemmingsplannen, maar dat er bij nieuwe ontwikkelingen anders gekeken wordt naar de parkeervraag. Om toekomstbestendige nieuwbouw te kunnen realiseren, is een nieuwe aanpak nodig. In de mobiliteitsvisie staat dat er bij nieuwe ontwikkeling projectspecifiek een inschatting gemaakt kan worden van de parkeervraag, waarbij de parkeervraag mede afhankelijk is van de beoogde nieuwe bewoners. In de visie is vastgelegd dat de gemeente Purmerend openstaat voor alternatieve mobiliteitsoplossingen, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van deelauto's.
Door Goudappel Coffeng is een op maat geschreven parkeeronderbouwing geschreven, waarin de projectspecifieke parkeerbehoefte is berekend (zie Bijlage 12). In tabel 5.3 is een overzicht opgenomen van de toekomstige parkeersituatie. Een overzicht wordt gegeven van de geplande functies, het aantal parkeerplaatsen en het bijbehorende parkeerregime.
Tabel 5.3 Overzicht parkeersituatie Brantjesoever
Op basis van de ligging, de toekomstige alternatieve mobiliteitsconcepten en de aanwezige goede openbaarvervoerverbinding wordt de berekende parkeervraag onderbouwd. Tevens bestaat de mogelijkheid voor een deelautosysteem, wat het autobezit van de toekomstige bewoners verder omlaag brengt.
Door het invoeren van betaald parkeren op de te realiseren openbare parkeerplaatsen, in combinatie met het niet verstrekken van parkeervergunningen (nul-vergunningenbeleid), wordt het parkeren op de betaalde openbare parkeerplekken ontmoedigd. Hierdoor blijven de openbare parkeerplaatsen ook op drukkere momenten (met name zaterdagmiddag, vanwege het nabijgelegen centrum) beschikbaar voor bezoekers.
Ten aanzien van parkeren geldt dat een sluitende parkeerbalans is opgesteld, op basis van een projectspecifieke berekening van de parkeervraag. De parkeervraag is gebaseerd op de beoogde nieuwe bewoners, de ligging van het plangebied, de te verwachten toekomstige mobiliteitsconcepten en de (reeds aanwezige) goede openbaarvervoerverbinding. Door het combineren van betaald parkeren en het niet verstrekken van parkeervergunningen, wordt geborgd dat de openbare parkeerplaatsen beschikbaar blijven voor bezoekers. Voor de ontwikkelingen op het Brantjesoeverterrein zijn voor alle beoogde functies voldoende parkeerplaatsen beschikbaar.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-MER-plichtig, project-MER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. De activiteit is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. (zie tabel 5.4).
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Tabel 5.4 Activiteit D.11.2 van het Besluit m.e.r.
De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het aantal woningen valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
1. kenmerken van het project;
2. plaats van het project;
3. kenmerken van het potentiële effect.
De initiatiefnemer heeft een aanmeldingsnotitie ("Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling: Bestemmingsplan Brantjesoever te Purmerend", d.d. 12 juli 2018) opgesteld waarin deze aspecten naar voren komen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking tot de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Het college heeft hierop besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Dit is gebleken uit de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Het opstellen van een MER is niet noodzakelijk.
In een vroegtijdig stadium dient overleg te worden gevoerd met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Purmerend ten zuiden van De Where. Het terrein is nagenoeg volledig verhard met bebouwing en parkeerplaatsen.
Waterkwantiteit
Ten noorden van het plangebied is de primaire watergang De Where gelegen (zie afbeelding 5.13). Volgens de legger wateren is in het plangebied een tertiaire watergang gelegen welke de vijver van het gemeentehuis met De Where verbindt. Deze watergang bevind zich in een duiker onder de toegangsweg naar het bowlingcentrum. Ten westen wordt het plangebied begrenst door een tertiaire watergang.
Figuur 5.13 Uitsnede legger Wateren, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de kern en beschermingszone van de in het plangebied aanwezige regionale kering. Binnen deze zone zijn momenteel bouwwerken aanwezig (zie figuur 5.14).
Figuur 5.14 Uitsnede Legger regionale kering, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Afvalwater en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Waterkwantiteit
Uit 'Samen houden we droge voeten, maatwerk bij het bergen van overtollig regenwater':
Bij een toename in verharding van meer dan 800 m2 bestaat er een verantwoordelijkheid voor het bergen van regenwater. Voor bebouwing of bestrating van 800 m2 of meer onverharde grond is een watervergunning nodig.
In de toekomstige situatie zal het percentage verharding afnemen (meer onverhard en groen), waardoor meer ruimte is voor vertraagde afvoer. Compensatie van het verhard oppervlak is hierdoor niet noodzakelijk. Binnen het plan worden brede grasstroken gerealiseerd, waar hemelwater naartoe kan afstromen en door de bodem kan worden opgenomen. Het hoge bouwblok krijgt op de 1e verdieping een daktuin. hoewel dit in een waterbalans niet zou meetellen als vertraagde afvoer, zal het hier in praktijk wel aan bijdragen.
De verbinding tussen de vijver bij het gemeentehuis en De Where blijft gehandhaafd. Wel dient voor vervanging van de duiker (in de toekomst) een trace of ontwerp gekozen te worden die hierin voorziet. In de huidige situatie heeft deze duiker maar 1 afsluiter ter hoogte van het parkeerterrein. Bij eventuele werkzaamheden ter plekke of indien voor een vervangend tracé gekozen wordt, zou het waterschap de duiker willen voorzien van een dubbele afsluiter ter hoogte van de kering.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de kern en beschermingszone van de regionale waterkering. De bebouwing wordt gerealiseerd binnen de huidige gevellijn zodat in de toekomst de benodigde ruimte voor onderhoud aan de kade en de watergang gehandhaafd blijft.
Ten behoeve van de de beoogde ontwikkeling worden er werkzaamheden uitgevoerd aan de kade. Er is een vergunningsplicht op deze activiteiten van toepassing.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Binnen het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het huishoudelijk afvalwater zal via het riool worden aangeboden voor zuivering. Het hemelwater voert af op het naastgelegen oppervlaktewater.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, in het bestemmingsplan opgenomen als 'Waterstaat - Waterkering'.
Watertoetsproces
In het kader van dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen ruimtelijke ontwikkelingen is overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Op 14 november 2017 is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier middels de (digitale) watertoets geinformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. De (digitale) watertoets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 14). Uit de digitale watertoets blijkt dat de ontwikkeling invloed heeft op de belangen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en daarvoor is de normale procedure gevolgd. Het concept wateradvies uit de digitale watertoets is verwerkt in deze paragraaf waarna overleg tussen het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de initiatiefnemer heeft plaatsgevonden. De reactie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is verwerkt in deze paragraaf.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemers hebben aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Kostenverhaal
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van woningen en is daarmee een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Voor dit plan dient het kostenverhaal verzekerd te zijn, alvorens het bestemmingsplan kan worden vastgesteld.
In onderhavige situatie is een anterieure overeenkomst opgesteld. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de aard van het project, de bijdrage in de kosten van de grondexploitatie en het op de initiatiefnemer verhalen van eventuele planschade. Deze overeenkomst is ondertekend door zowel de gemeente als de ontwikkelaar. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderzins verzekerd. Er wordt dan ook geen exploitatieplan voor deze ontwikkeling opgesteld.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept van dit bestemmingsplan is besproken met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap heeft opgemerkt dat zij wil dat in bestemmingsplannen aangegeven wordt of er, en zo ja welke, maatregelen genomen worden om voor vertraagde afvoer van hemelwater te zorgen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van inrichtingsmaatregelen in de vorm van verlaagde groenstroken, waterdoorlatende verharding, vegetatiedaken met een dikke substraatlaag, groene gevels, etc. Hier is invulling aangegeven in paragraaf 5.14.
De Veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland (VrZW) heeft het plan beoordeeld ten aanzien van de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid & hulpverlening en basisbrandweerzorg. De VrZW adviseert de volgende maatregelen te overwegen:
Verder wordt verzocht om bij de verdere uitwerking van het plangebied in overleg te treden met de afdeling Risicobeheersing over de verdere inrichting van een primaire bluswatervoorziening en de wegen. Het volledige advies van de VrZW is opgenomen in Bijlage 7.
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor onderhavig plan is ervoor gekozen om geen inspraakprocedure te doorlopen, maar wel een inloopavond te organiseren - zodat omwonenden en overige belangstellenden, vooruitlopend op de formele planologische procedure, vragen kunnen stellen over het plan.
Inloopavond
De initiatiefnemer heeft een informatieavond georganiseerd nabij het plangebied, in Villa Clementine, op 19 november 2018. Tijdens de inloopavond zijn de plannen gepresenteerd door middel van situatietekeningen, aanzichten en impressies. Zowel namens de initiatiefnemer als namens de gemeente Purmerend waren er mensen aanwezig om een toelichting op de plannen te geven.
Voor deze avond heeft de initiatiefnemer de direct omwonenden schriftelijk uitgenodigd. Het eerste deel van de avond was uitsluitend toegankelijk voor deze direct omwonenden. Overige belangstellenden waren welkom gedurende het tweede gedeelte van deze bijeenkomst, waar ook zij kennis konden nemen van de bouwplannen. Dit gedeelte van de avond is vooraf aangekondigd in de lokale media. Er waren veel direct omwonenden en andere belangstellenden bij deze inloopavond aanwezig.
Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 15 februari tot en met 29 maart 2019. De kennisgeving is geplaatst in zowel de Staatscourant als in het Purmerends Nieuwsblad van 14 februari 2019. Gedurende de termijn van ter inzagelegging is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft niet geleid tot wijziging van het bestemmingsplan, alleen tot het toevoegen van een extra voorwaarde aan de omgevingsvergunning.
Het bestemmingsplan is op 26 juni 2019 ongewijzigd vastgesteld. Vervolgens wordt het plan met bijbehorende stukken nogmaals gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende die termijn is het mogelijk om een beroepschrift in te dienen. In de Crisis- en herstelwet (Chw) is bepaald dat in bepaalde categorieën gevallen een afwijkende beroepsprocedure geldt. Onderhavig plan betreft een project voor de ontwikkeling van meer dan 11 woningen en is daarmee een geval zoals genoemd in artikel 3.1 van bijlage 1 van de Chw. De in de Chw opgenomen, versnelde beroepsprocedure is van toepassing en het indienen van nadere beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn is daarom niet mogelijk.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied naar wonen. Het plan is zodanig vormgegeven dat het ruimte biedt aan het voorliggende bouwplan.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Bestemmingsregels
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven. Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.
Het bouwen van gebouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale bouwhoogte van de woningen is vastgelegd op de verbeelding.
Binnen deze bestemming is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. In de bouwregels bij deze bestemming zijn ook gebouwde parkeervoorzieningen opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van het Erfgoedbeleid Purmerend 2017, zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van het Erfgoedbeleid Purmerend 2017, zijn aangewezen als gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde (AMK-terrein), worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' . Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een watervergunning van het Hoogheemraadschap vereist.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.